Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 8
(1898)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 457]
| |
Schotland voor den toerist.
| |
[pagina 458]
| |
alle mogelijke stations veroorlooft, kost f 30 en geldt - let wel op, hoe een spoorwegdirectie meent het best haar eigen belang te behartigen - tot het einde van het jaar. Zie zoo, we zijn te Edinburg - het land van het havermout en verwachten natuurlijk ons uit en daarna die spijs te zien voorgezet. Maar 't is mis, ge krijgt geen oats te zien, zelfs niet bij uw ontbijt. De Schotten hebben er de vreemdelingen zoo dikwijls den neus voor zien optrekken, dat ze, het opnemende voor den nationalen kost, hem slechts geven aan diegenen, die er nadrukkelijk om vragen. Opmerkelijk hierbij is, dat daar, als in Engeland, alle spijzen zonder zout bereid worden, alleen de porridge een uitzondering maakt, en een flinke uitzondering tevens. Edinburgh Castle, Scott's monument en Princesstreet.
Edinburg, het moderne Athene, op en tegen heuvelen gebouwd, bestaat uit twee deelen, door een vallei scherp gescheiden: oud en nieuw Edinburg: terwijl van het kasteel uit gezien, blijkt, dat alles te zamen door hoogere bergen wordt omgeven. Het oude gedeelte is vol historische herinneringen, dank Maria Stuart en John Knox, schilderachtig bij uitnemendheid door de karakteristieke architectuur, en buitengewoon rijk aan afwisseling. Bijzonder eigenaardig zijn voor den vreemdeling de huizen te eener zijde met slechts twee of drie verdiepingen, terwijl men er aan den tegenovergestelden kant meermalen wel acht telt. Van het nieuwe gedeelte, een aaneenschakeling van aanzienlijke en kostbaar gebouwde huizen, is Princes-Street het kleinood. Ik weet niet of het mij gelukken zal, zelfs met behulp van de afbeelding, u er een voldoend duidelijken | |
[pagina 459]
| |
indruk van te geven. Princes-Street is een straat, in afwijking van een straat, met slechts huizen aan één kant. Ondersteld dat wij juist per spoor zijn aangekomen, of per boot, die in de haven van de voorstad Leith ankert, dan bevindt de rij huizen zich, als op de afbeelding, aan onze rechterhand. Bijna zonder uitzondering bestaat die reeks van een kwartier uur gaans uit hotels en winkels; van winkels, wier uitstallingen er allermeest op aangelegd zijn den vreemdeling te bekoren. Manufactuur- en kleederwinkels: van onder tot boven Schotsch; zoowel Schotsche petten en hoeden als Schotsche ceintuurs en kousen. De Schotsche ruit - wij allen kennen haar; waarschijnlijk weten we ook wel, dat tot het midden der vorige eeuw de Hooglandsche bevolking in stammen, Clans, was verdeeld. Zij hadden een nationale kleederdracht gemeen, terwijl iedere stam te herkennen viel aan de kleur van zijn kostuum; maar denkelijk is tot nu toe de oneindige verscheidenheid van de Schotsche ruit aan onze aandacht ontgaan. Twee honderd drie en dertig verschillende Schotsche ruiten vind ik opgegeven, door de winkeliers bij name gekend. De De Mac-Rae-ruit van onzen landgenoot Mackay, ontbreekt niet en zal u stellig als das, fichu, of wat ook, worden voorgelegd, mocht ge u hebben ontvallen laten Hollander te zijn. Schotsche kleederdracht.
De Schotsche kleederdracht wordt niet algemeen gedragen; de reden daarvan ligt stellig in de duurte, want flatteeren doet ze wel. Van de kostbaarheid zult ge u overtuigen, indien ge naar de prijzen der daarbij behoorende versierselen vraagt; versierselen geornamenteerd met fijn gedreven zilverwerk en echt Schotsch gesteente, fraai gesneden en fonkelend in donker gele of paarse kleurenpracht. Het jachtcostuum is veel eenvoudiger. Thans de linkerzijde van Princes-Street in oogenschouw genomen. Het eerste gedeelte is een geasphalteerd plantsoen, dat ter helfte de bedekking blijkt te zijn van een markt, waaronder het undergroundstation ligt. Aan het einde daarvan het treffend mooie Walter Scott-monument: de dichter, staande in een sierlijken gotischen tempel. Dan volgen musea in Griekschen stijl, en ten slotte treden wij een park binnen, dat zoowel aan weerszijden de glooiingen vult als de vallei zelf. Oneindig bekoorlijk deze plek! - Op de weelderig bewassen rots staat het kasteel, dat geen bezoeker van Edinburg verzuimt van binnen en buiten te bekijken en hem overtuigt, dat het comfort | |
[pagina 460]
| |
der toenmalige vorsten verre achterstond bij de burgermansweelde onzer dagen: slaap-, kleed- en particuliere eetkamers niet veel grooter dan middelmatige alcoven. Tien tegen één, dat tijdens ons bezoek de pleinen van het kasteel verlevendigd worden door exerceerende legerafdeelingen in verschillende, het oog streelende tenues. Van het slot uit brengt het panorama den vreemdeling in gespannen verwachting omtrent de dingen, die komen zullen. Schotsch soldaat.
Bij gunstig weer geen bezichtiging van paleizen of musea - men grijpe de koe bij de horens! Wie zijn voor- of achtermiddag goed wil besteden, neme plaats op een der vele coaches, groote chars-à-bancs, om zich langs een op- en neergaanden weg naar de Forth-Bridge te laten brengen. De Forth-Bridge, waarvan wij, wanneer de spoortrein er ons in volle vaart overheen voert, niet veel anders gewaar worden dan de reusachtige kokers en stangen, die de hangende deelen met de fondament-pijlers verbinden. Een totaal indruk bekomt men op een stoombootje, dat als een wurm wriemelend langs den kolos ons van oever tot oever voert. Dan eerst bemerkt men de werkelijke grootte van de brug! De treinen, die er voortdurend overheen gaan, hebben voor ons oog niet of nauwelijks de afmetingen van kinderspeelgoed. Een ijlende trein heeft twee en een halve minuut noodig, om de brug over te gaan; herinnert men zich daarbij hoe langzaam de treinen over de Moerdijkbrug rijden, doordien een wettelijk voorschrift bepaalt, dat de trein er niet minder dan 3 minuten over doen mag, dan weten wij tevens hoeveel grooter de Forth-Bridge is, en hoe zeker de bouwmeester door den vasten bodem omtrent de deugdelijkheid van zijn werk kon wezen. Van Edinburg per spoor eerst in de noord-westelijke dan in de noord-noordwestelijke richting via Stirling naar Callander. Bergen en rotsen, wier toppen door wolken zijn omfloersd, of scherp afsteken tegen het lichtgekleurde hemelgewelf; bergen en rotsen, veelal kaal maar vaker nog bezet met een weelderig bosschage, dat doet uitroepen: ‘Vanwaar hier de levenskracht?’ | |
[pagina 461]
| |
Bergen en rotsen als besprenkeld met voedselzoekende en voedselvindende schapen, soms moederziel alleen afgedwaald tot het hoogste punt, dan na voldoenden maaltijd zich een rustplaats gezocht hebbende onder een vooruitstekende punt van een afgebroken rotsblok. Bergen en rotsen met sijpelende stroompjes, die u als rijk zilveren linten tegenblinken. Maar niet alles is berg of rots; heuvelen ziet ge ook, vooral ter andere zijde, heuvelen vol bloeiende heide en varens van afmetingen nog slechts zelden door u gezien. Onbevreesde konijnen springen hier lustig in het rond - zij erkennen in den mensch nog niet hun grootsten vijand. Let op de schapen, vele met forsche horens en fijne pootjes, die onder het langharig, zijd'zachte witte vacht aan zwarte kousen en schoentjes doen denken; ook het benedengedeelte van
Forth Bridge bij Queensferry.
het kopje is zwart - lief snoetje! - Tusschen rots en heuvel: valleien, nu ruimer dan enger, met hooglandsche runderen, breed van kop en sterk van horens; met langharige huid en befranjende enkels; vee, zooals Roza Bonheur het ons te zien gaf op doek, maar wij hier in werkelijkheid mogen aanschouwen. En als we de runderen zich zien laven aan het frissche, malsche gras, dan krijgen wij er op eens vrede mede gisteren of heden door een ferme regenbui te zijn verrast; ja, we zouden niet meer de verleden en toekomende regenbuien willen missen - wat toch zou Schotland wezen zonder zijn wolkbreuken?! Aan den voet van berg of rots en door opgaand geboomte tegen de ruwheid van najaarsvlagen en sneeuwstortingen beschut, ligt hier en daar een landhuis; een echt Schotsch landhuis; geen kubus van steen en leem, met | |
[pagina 462]
| |
wat regelmatig geplaatste deuren en vensters, maar cottages, die zonder architectonisch talent niet te ontwerpen zijn in hun harmonie van lijnen, rondingen en ovalen; cottages, inwendig geheel belegd met hout, onbesmet van kleur en keurig in de bewerking. Wie te Callander plaats neemt op de coach, zal het geheele tooneel in volle nauwkeurigheid aan zijn oog zien ontrold. De breede, goed onderhouden weg gaat heuvel op heuvel af, nu Loch Vennachar in volle breedte voor u blootleggende, dan er zich van verwijderende, of er u tusschen boom en struik heen, een steelschen blik op gunnende. Het hôtel ‘Trossachs’, dat als kasteel is opgetrokken en de stoutste verwachting omtrent comfort overtreft, staat op de plek door Sir Walter Scott bezongen in: ‘The Lady of the Lake.’ Dien dichter dankt deze geheele schaars bevolkte streek haar enorm vreemdelingenbezoek. In de hall van het hôtel brandt, als in die van alle Schotsche hoerenhuizen, met het oog op de vochtigheid van het klimaat, des zomers als des winters een groot haardvuur; iets, dat men ten volle waardeert, wanneer men onder weg door een regenbui werd overvallen. In front van het hôtel ligt het meer Achray, dat met die woorden te karakteriseeren is: klein maar rein. Slechts één Engelsche mijl lang en nauwelijks een halve breed, omvat deze beperkte ruimte alle eigenschappen van een grootsch berglandschap. Ten noorden begrensd door indrukwekkende rotsen, ten zuiden omlijnd met een golvenden oever, glinsterend in het purper van weelderig bloeiend heidekruid en door smalle wateren zich in verbinding stellende met haar zustermeren, vindt de bezoeker daar al wat zijn hart kan begeeren, en betreurt hij niets zoozeer dan zich met een kortstondig bezoek te moeten tevreden stellen. De Trossachs' pas, met een bergketen op den achtergrond beheerscht door Ben Venue, een der hoogste bergen in Schotland, vult de ruimte tusschen Loch-Achray en Loch-Katrine. De woestheid zijner natuur maakt wel een overweldigenden indruk, doch wekt geen vreezen of beven. Sprakeloos aanschouwt men, onmachtig zijn gewaarwordingen onder woorden te brengen. Van Loch-Katrine, door krommingen en inhammen steeds verscheiden en vol afwisseling, zijn het zilverstrand, zoo genoemd naar het witte kiezel, en het onbewoonde eilandje Ellen, door Scott vereeuwigd, de meest bekende punten, terwijl de geschiedenis van meer en omtrek gewaagt van ouderlingen strijd en in herinnering brengt de dagen van ouds, toen macht recht was - leest maar wat de dichter er van vertelt. - Schier aan het uiteinde van het meer zet de stoomboot haar passagiers aan wal, die opgewacht worden door coaches om ze langs een weg niet geheel ongelijk aan den vorigen, doch, naar mij voorkwam, stouter en woester, naar Insversnaid te brengen, een plaatsje bekoorlijk van ligging aan het smalle gedeelte van Loch-Lomond, het grootste der Schotsche meren, dat vanwege den aard zijner schoonheid, een vergelijking met een Italiaansch meer kan doorstaan. Vlak bij het hôtel is een dubbele waterval, de eerste van beteekenis op deze tournée. Aanschouwt een afbeelding en ge ziet hoe het door vele spleten en gleuven zich heen- | |
[pagina 463]
| |
wringende water een mat zilveren stroom vormt met bruinen ondergrond, die zich stort in een kuil door het water zelf gehold en waaruit het als met inspanning al zijner kracht slechts den weg kan vinden naar het meer, terwijl het een lied zingt alleen voor dichterlijk gestemde zielen verstaanbaar. Een ieder echter, die boven dien val staat wordt dichter zijns ondanks. Of zou er ooit iemand op die brug hebben kunnen zeggen: ‘och wat, een boom is een boom en water is water?’ Zoodra de boot zich in beweging heeft gezet, komt Ben Lomond in zicht, de hoogste van alle Schotsche bergen, doch altijd maar betrekkelijk hoog, daar hij niet meer dan een 1100 meter zich boven den zeespiegel verheft. Het breede gedeelte van Loch Lomond is vol eilandjes en rotspunten, waardoorTrosachs pier, Loch-Katrine.
de indruk van breedte, zeldzame breedte, niet tot zijn recht komt, plaats makende voor dien van afwisseling, bekoorlijk door buitengewone lieflijkheid! De trouwe begeleiders van onze boot waren vogels - sommige gelijk aan onze zeemeeuwen; andere daarvan verschillend, ook in kleur van bek - aan wier scherpziend oog niets ontging, dat hun grage maag welkom zou zijn. Terwijl een hunner regelrecht afschiet op een in 't water geworpen stukje brood, roepen tal van andere, sierlijk fladderend, den milden gevers in hun taal toe: ‘Ook ik krijg een brokje, niet waar?’ Van Balloch, het zuidelijkste punt van het meer, brengt de North British Railway den reiziger in één uur te Glasgow. Daar bevond ik me dan in de stad, die ik, alle bezwaren tartende, mij voornam met eigen oog te aanschouwen, na lezing van het opmerkelijke artikel: Glasgow, a model Municipality, in de Fortnightly Review van April | |
[pagina 464]
| |
1895. Glasgow, als weinige, een gemeente, die een materiëel heldere toekomst tegemoet gaat; een gemeente, waar de belastingen zeldzaam laag zijn en ernstig wordt gestreefd naar de verwezenlijking van 't ideaal, reeds in vele opzichten bereikt, hetwelk de aanspraak erkent van elken burger op de grootst mogelijke hoeveelheid gezondheid - fysiek en moreel - met de hoogste mate van levensgeluk daarnevens. Dat dit kan samengaan met finantiëelen voorspoed - Glasgow is er het bewijs van. Ik was naïef genoeg te verwachten, dat Garret Fisher's artikel een honderdvoudige vreugdekreet uit Amsterdam zou doen opgaan; uit Amsterdam, dat in zijn steeds toenemenden geldnood aan den rand des ondergangs staat. Wat toch voor Glasgow mogelijk is, waarom zou dat voor Amsterdam niet kunnen? Glasgow, als Amsterdam, een handels- en havenplaats, die dus ook millioenen eischende bouw- en waterwerken had aan te leggen en heeft te onderhouden. Glasgow en Amsterdam, twee gemeenten in grootte en beteekenis niet al te ver uiteenloopend, maar in de een alles licht en blijmoedigheid, in de ander schier uitsluitend duisternis en zorg. Moet dit zoo blijven? Neen, antwoordt Garret Fisher door zijn eenvoudig relaas van 't bestaande. Ja, ik wou en zou de stad zien, die het voorrecht ten deel viel bestuurderen te vinden met een zuiver en gezond gemeenschapsgevoel; mannen, wien het algemeen belang niet minder na aan het harte ligt dan hun persoonlijke welvaart, en wien het gelukt ver, heel ver van hun college te houden alle politiek en personaliteiten. Glasgow is een vereeniging van handels- en fabriekstad. De bezige drukte door handel en koopmanschap veroorzaakt, vindt men er bijgevolg ruim vertegenwoordigd, en aan lucht bezwalkenden kolendamp bestaat daar voorzeker geen gebrek. Glasgow kan bogen op de hoogste schoorsteenen van heel 't Vereenigd Koninkrijk, terwijl twee dezer, de aandacht van alle vreemdelingen trekkend, als echte langhalzen boven alle en alles uitsteken. De ligging en omgeving van Glasgow missen geenszins haar schoon, maar doen niettemin in aantrekkelijkheid voor die van Edinburg onder, zoodat de plezier-reiziger de laatste verre boven de eerste verkiest, deze steden misschien wel karakteriseerende als 't Schotsche Parijs en 't Schotsche Londen. Een der fraaiste gedeelten van Glasgow is het George-Square. Misschien krijgt iemand, die deze stad nooit bezocht eenige voorstelling van den omvang van dit plein, wanneer hij verneemt, dat op het middenvlak een plantsoen is aangelegd, omvattende de standbeelden van Sir Walter Scott, van koningin Victoria, van prins Albert, van Sir John Moore, van Lord Clyde, van James Watt, van Sir Robert Peel, van Robert Burns, van Livingstone en van Thomas Campbell, zonder dat deze tien monumenten doen denken aan een tentoonstelling van standbeelden. Openbare instellingen zijn voor 't meerendeel de gebouwen, welke dit plein begrenzen. Het postkantoor beslaat een goed deel van de zuidzijde, terwijl de oostkant geheel wordt ingenomen door het reusachtige gemeentehuis, dat door marmerpracht en rijke ornamenteering aan de weelderige fantasie van een sprookjesverteller doet denken. | |
[pagina 465]
| |
Zijn drinkwater haalt Glasgow uit Loch-Katrine, niet minder dan 35 mijlen daar vandaan. De kosten van aanleg bedroegen 30 millioen gulden, een schuld reeds nu voor een deel gedelgd, en die binnen een halve eeuw geheel zal zijn afgelost, hoewel het water meer dan 50 pct. goedkooper is dan vroeger. Zulke feiten stemmen tot nadenken. Glasgow ligt aan de Clyde, een water, dat eertijds niet veel meer dan een modderpoel was, bijna overal doorwaadbaar, maar als gevolg van openbare ondernemingsgeest thans een rivier van voldoenden diepgang voor de grootste zeekasteelen en hoewel tegenwoordig tot een goed eind beneden de stad een zeer slechten reuk van zich afgevende, zegt men, dat dit kwaad binnen weinig jaren overwonnen zal wezen. Een belangrijke tak van nijverheid is er de scheepsbouw, zoodat de beide boorden der Clyde tot aan Greenock toe, een reeks van timmerwerven vormen, waar men van de kleinste sloep tot het grootste vaartuig op stapel ziet staan. De gewone loop der dingen is, dat de toerist, die reeds Edinburg leerde kennen, van Glasgow naar Oban gaat, trouwens langs een weg, die met de rechte lijn al heel weinig gemeen heeft. Een overzicht van de Glasgowsche dokken en werven kan men krijgen bij zijn vertrek naar Oban, maar dan moet men vroeg opstaan en zich een half uur den zeer onaangenamen reuk van het in beroering gebrachte Clyde-water getroosten. Wie er dat niet voor over heeft, of ze reeds leerde kennen, die ga tot Greenock, of Gourock, per spoor, die in correspondentie staat met de boot - de welbekende ‘Columbia’ of ‘Iona’. Ik deed de vaart met de ‘Columbia’ en zag, dat haar inrichting aan de hoogste eischen voldoet, hoewel de geheel van staal gebouwde boot reeds een 15-jarigen diensttijd achter den rug had. De wanden der groote kajuit zijn als van enkel glas, ten gerieve van hen, die den wind wel wat guur vinden of tegen een regenbui bescherming zoeken. Reeds van vroeger wist ik dat, en hoezeer de Britten een aan briefschrijven verslaafde natie is. Er zal wel geen ander land zijn, waar zooveel particuliere correspondentie wordt gevoerd als daar. Met die neiging wordt op alle openbare plaatsen rekening gehouden, zoo ook op deze boot. In het groote salon staan twee tafels tot schrijfbureau ingericht, ruimschoots voorzien van papier, couverts en alle verdere benoodigdheden. Een dezer ronde tafels is daarenboven door schotten van matglas in vieren verdeeld; zonder onderschepping van het licht is de schrijvende aldus beveiligd tegen mogelijke indiscretie van een buur. Op de boot bevindt zich een postkantoor, dat in een zomermaand plus minus 100.000 brieven afstempelt en expediëert aan elke aanlegplaats. Al duurt de vaart met deze boot maar een uur of vijf, toch ontbreekt de badkamer niet, zoomin als kapper en barbier. Vruchten en snoeperij kan men koopen zooveel men wil, ook fotografiën en reislectuur, zelfs kan men een boek huren. Mocht een dame naar wat rust verlangen, dan kan zij aan dien lust voldoen in het keurige damessalon. Onder de groote kajuit is de eetzaal, waar smakelijke maaltijden worden voorgediend, die trouwens niet goedkoop zijn. Nu ik het woord goedkoop noem, wil ik er even op wijzen, dat het reizen in Schotland | |
[pagina 466]
| |
vrij duur is en vrij duur moet wezen, omdat de meeste ondernemers van hôtels, booten enz. het geheel van 8 à 10 weken moeten hebben, terwijl, door concurrentie gedreven, de een zijn bezoekers nog meer weelde biedt dan de ander. De inrichting van verscheiden eerste klas hôtels - b.v. die van St. Enoch te Glasgow, dat trouwens het geheele jaar door op bezoekers mag rekenen - is kortweg vorstelijk te noemen. Bedenkt welke sommen alleen het onderhoudt verslindt, en ge erkent, dat zulke hôtels duur moeten wezen, terwijl die van lageren prijs natuurlijk niet ontbreken, en menigeen, al denkt hij ook niet langer dan een week te Edinburg of Glasgow te blijven, een gemeubileerde kamer huurt. Onder het tarief voor het middagmaal is in Schotland nooit wijn of bier begrepen. Doch men wordt er niets schuins op aangezien, wanneer men bij zijn eten niet drinkt, of zich tot water bepaalt. Niettemin wordt er in Schotland door de reizenden veel wijn gedronken, bovenal Champagne, dat bewijst de wijnkaart, die zelfs in een plaatsje als Beauly (bij Inverness) tien merken van dit schuimend vocht noteert, tegen twee soorten Bordeaux en Sherry.- Na een paar maal geland te zijn aan een oever vol dorpjes en landhuizen, gerugsteund door een bergketen, stoomt de boot bij Rothesay de Kyles of Bute binnen, d.i. een zeestraat, die het langwerpige eiland Bute scheidt van het viervingerige schiereiland Cowal, en aan het noordelijkste punt nog vernauwd wordt door eenige eilandjes. Hier en daar schijnen de rotsen het water geheel in te sluiten, zoodat de passagiers zich afvragen, hoe voortgaan mogelijk zal blijken. Verontrust u maar niet: de stuurman kent het geheim en brengt er u ongedeerd uit langs Tighnabruich, een aardsch paradijs buiten het bereik van wind en golfslag en meer dan half verscholen in zijn eigen groen. Aan de zuidelijke punt van Cowal, Ardlamont-Point, stoomt de boot Loch-Fynne in. Hoog geheuveld is het kindschap niet, maar mooi van lijn toon. Op één derde van het meer, aan de Argyle kust, ligt Adrishaich - daar eindigt de boot zijn vaart en laat den toeristen de keus tusschen het kalme Crinan-kanaal om daarna door de dikwerf onstuimige straat van Corrivreckin naar Oban te stevenen, of per coach te gaan naar Ford aan het Loch-Awe, om eerst per boot dan per spoor de reis te vervolgen. Wie het laatste verkiest, al zou het maar wezen om weer eens in een andere soort van beweging te komen, kijkt vreemd op als door de ligging van het kanaal het er wel wat van heeft, of hij de boot over land ziet varen. Op dezen weg, die zoowel een aaneenschakeling als dooreenmenging van bergen, rotsen, dalen, valleien, stroompjes en waterversnellingen is, ligt Kilmichael-Glassery, een vallei, waarop de leiders van het rijtuig stellig uw aandacht zullen vestigen als bezongen door hun dichter Thomas Campbell in diens vermaarde regelen: ‘Lines on Visiting a Scene in Argyleshire. Men kan wel merken, dat een buurpraatje gaan maken in de Hooglanden gemeenlijk nog al wat voeten in de aard heeft, zoodat de middenstand daarvan afziende, licht tijd kan vinden voor kennismaking met de barden dier streek. Na ongeveer 14 mijlen van op en neer, achter een kittelig vierspan te | |
[pagina 467]
| |
hebben voleind, ligt een boot gereed om haar vrachtje - sommige der Royal Mail Steamers van David Mac Brayne zijn op meer dan 2000 passagiers ingericht - naar het andere einde van het meer te brengen. - De kalme vriendelijkheid van Loch-Awe kan niet nalaten het oog te bekoren, terwijl haar vier en twintig eilandjes bijna alle een geschiedenis hebben te verhalen, zoo niet van liefde of van wraak, dan van zich geven aan anderen met een crucifix als symbool, of van ontnemen aan anderen met een levendelgend zwaard tot wapen. Wanneer de haven van Sonachan, het nauwste deel van het meer, achter ons ligt, dan zien wij de natuur van karakter veranderen: zij wordt indrukwekkend, overweldigend schoon; het nu breede water, majesteit ontleenende aan de majesteit der massief gevormde Ben Cruachan, een berg, die het geheele landschap beheerscht en ons straks weer een volkomen ander natuurtooneel zal te bewonderen geven. Hoe fraai ook de ligging is van 't op een rotsblok gelegen Loch-Awe-Station-Hôtel, wij durfden het uitzicht niet gaan genieten, onbekend met het feit, dat de trein bijna een uur vertraging ondergaan had. - Van de spoorcoupé uit, herzagen wij spoedig de machtige Ben-Cruachan, doch toen meer van nabij, want na een eind vlak langs het meer te hebben gestoomd, vliegt de trein den voet van den berg op, door zwaar in 't wild gegroeid geboomte heen ons een blik gunnende te eener zijde op de watervallen, die de reus Ben-Cruachan van zich schudt, aan den anderen kant op de rumoerige Falls of Brander. Daarna gaat de spoor onder de Awe door, een rivier wier oevers bezet zijn met ruïnes en gedenkwaardigheden door den tand des tijds sterk beknabbeld. Dan naderen wij den somberen Brander-bergpas met den pas van Awe verbonden door de gelijknamige rivier, die in heftig gebruis met grooten spoed haar weg naar 't Loch-Etive zoekt. Dit alles aanschouwen en er onder den indruk van komen - is een! - Aan het einde van deze lijn is een lange tunnel; van daaruit stoomt de trein regelrecht het station van Oban binnen. Oban (witte baai) een nog jong, amphitheatersgewijze gebouwd en zich snel uitbreidend stadje, ligt aan de ronding van een ruime baai door den Atlantischen Oceaan gevormd met behulp van het rotseiland Kerrera, dat het volkomen tegen de woestheid van weer en wind beschut. Behalve door de schoonheid van de plek zelf, trekt Oban een steeds stijgend aantal bezoekers, doordien het tevens het beste uitgangspunt vormt voor zeldzaam mooie dagtoertjes, zoo te land als te water. Beginnende met hetgeen 't naast voor de hand ligt: in een roeiboot, veelal drijvend en dobberend, nu langs een grillig gevormd rotsblok, dan om een eilandje heen, hier het water diep, daar slechts met omzichtigheid bevaarbaar, een paar uren doorgebracht van een zoelen zomeravond. Zie ginder, aan den oever een groote vlam; zou er brand zijn en het stadje in rook opgaan, alvorens ik tijd had het te bezichtigen, zegt ge tot uzelf. Geen nood; 't is een vreugdevuur, ter waardeering van den voorloopigen uitslag der Parlements-verkiezingen ontstoken. | |
[pagina 468]
| |
Een vermoeiende dag gevolgd door een rustigen nacht, die bij uitzondering laat opstaan gedoogde, doordien een Zondag aan de beurt was en er dan in Schotland geen sporen of booten loopen, en zelfs de musea ontoegankelijk zijn. Dat de mensch, hoe conservatief ook van natuur, toch sneller verandert dan verordening of voorschrift, blijkt o.a. hieruit, dat er te Oban zonder moeite op Zondag een rijtuig te krijgen is, maar er onmogelijk een roei- of zeilvaartuig te huren valt. Varen is dus zondiger dan rijden? Och neen, maar de rijtuigverhuurder is zijn eigen baas, kan dus van inzicht veranderen en met zijn tijd meegaan, terwijl de bootverhuurder onder gemeente-toezicht staat en hij eenvoudig van de lijst der bootlieden wordt geschrapt, d.i. broodeloos gemaakt, misschien wel voor zijn leven, indien hij op Zondag, zelfs buiten kerktijd, zijn boot verhuurt. O taaiheid der wet! In de onmiddellijke nabijheid van Oban ligt op een rotsachtige landtong het in zijn overblijfsels nog sterke Dunolly Castle, dat, met klimop overdekt, een zeer teekenachtig aanzien heeft en van zijn plateau uit den bezoeker hetzelfde doet zeggen van 't gezicht hem geboden op baai en omtrek. Een aanbevelenswaardige rijtoer (of wandeling voor ferme voetgangers) is van Oban over het tusschen bergen gelegen Kilbride en langs een deel van Loch-Nell naar Connel Ferry, dat gelegen is aan de monding van Loch-Etive, een meer door de nabijheid der zee onderworpen aan eb en vloed. Hier, als op vele plaatsen, zag ik mooi Hooglandsch vee, doch toen ik het naderde bleek mij, dat ik gunstiger indruk van 't vee kreeg dan 't vee van mij - 't liep voor me weg. Door een inham der zee van ons gescheiden staat op een vooruitstekende rotspunt het Dunstaffnage Castle, eens de zetel der Dalriadische koningen. Er even heenroeien, is niet anders dan zich zelf een genoegen meer gunnen. De muren van het kasteel zijn bezet met bronzen kanonnen, opgevischt uit de wrakken der Spaansche Armada; een dezer geeft nog duidelijk te lezen, dat het te Amsterdam gegoten werd. Hier biedt het westen een blik op een rijk bebouwd eiland; hoe zou het anders dan vruchtbaar kunnen zijn nu 't Lismore heet, 'tgeen beteekent: groote tuin. Daarmede vormt een scherpe tegenstelling het nabij gelegen, doch weinig anders dan rotsen bevattende eiland Mull. Langs een veel korteren weg kan men van dit uitstapje naar Oban terugkeeren. Of men veel dan weinig tijd heeft, niemand wil Oban's omstreken vaarwel zeggen, zonder de eilandjes Staffa en Iona te hebben bezocht, een wensch, die te gereedelijker kan bevredigd worden, al zijn er niet minder dan 10 uren mede gemoeid, nu gedurende de zomermaanden een dagelijksche stoomvaartdienst daarheen is geopend. Ten einde die trotsche gedenkteekenen van natuurkracht en beschavingsgeschiedenis met eigen oog te aanschouwen, vaart men om Mull heen, een eiland door zijn allerzonderlingsten vorm duidelijker gewagende van het ruwe geweld van vulkanische uitbarstingen en niets sparende stormvlagen, dan beschrijvingen en getallen dit vermogen. De vorm van Mull doet denken aan een dunhalzig zittend kind, met kapermuts op en ingebakerde beentjes. | |
[pagina 469]
| |
Dat een oneindige verscheidenheid van inhammen en spleten, waterloozingen en stroomen, kale rotspunten en vruchtbare bergstreken, klotsende golven en gierende orkanen, rijk materiaal vormen voor de fantasie van het in afzondering levend menschenkind, bewijzen de vele legenden, die lang geleden in deze streken haar aanzijn ontvingen en zullen blijven voortleven eeuw in eeuw uit. Na een vaart van ongeveer vier uur - wanneer men tenminste bij de Sound of Mull begint - waarvan schier twee in open zee, ankert de boot en worden haar passagiers in sloepen, opzettelijk voor dat doel gebouwd, naar het rotsblok geroeid, bekend onder den naam van Staffa of Stafey, d.i. eiland van staven, door de zeevogelen tot woonplaats gekozen een onbekend aantal eeuwen, voordat het door Sir John Banks in 1772 werd ontdekt. Fingalls Cave Staffa.
Staffa, een eiland met zes grotten, is onregelmatig elliptisch van vorm en tegen één Engelsche mijl lang - ongeveer 20 minuten gaans - niet of nauwelijks een halve breed. Schapen weiden op haar centenaars zware rotsbedekking, die haar rustpunten vindt op een oneindige reeks bazaltzuilen voor 't meerendeel zes- of achthoekig, zóó regelmatig naast en achter elkander gedrongen, dat het den aanschouwer tot stomme verbazing brengt hier den duizendeeuwigen arbeid te zien van gloeiing en afkoeling, aan velerlei toeval blootgesteld. Bij volkomen kalme zee sturen de stoere Kelten regelrecht op het grootste en merkwaardigste der grotten. Ossian's Cave, af en brengen u binnen den hoogen zuilentempel, bevloerd door den Oceaan, wiens tegen de rotswand beukende en door dezen in donzig schuim uiteengeworpen golven nooit | |
[pagina 470]
| |
moede worden den lof te zingen van een natuur, die zóó iets verhevens en verheffends tot stand wist te brengen! De rechterwand is, zoo te zeggen, een veelvoudige zuilenreeks, waarvan de voorste zich ter helfte afbraken, om als 't ware voor u en mij een pad te maken, dat ons zonder al te groote moeilijkheid naar het einde voert. Daar ter plaatse aanschouwen wij aan den voet der zuilen en in 't water - dat over een donker roode en violetkleurige rots stroomt - een onvergelijkelijke mengeling van tinten, terwijl het contrast van schaduw en licht, aan deze en gene zijde der grotopening, niet minder indrukwekkend is. De buitenkant van dezen rotswand, met een ijzeren kabel als handgeleiding, voert zoowel naar de andere grotten als naar de vlakke bedekking. HalverwegIona Cathedral and St. Martins Cross.
ligt de steen, waarvan de overlevering zegt, dat er zich op nedervlijende, men zeker kan zijn van de vervulling van drie afzonderlijk uitgesproken wenschen. Wat Sir Walter Scott voelde en dacht, toen hij Staffa aanschouwde, heeft hij den volkeren verkondigd in: The Lord of the Isles.Ga naar voetnoot*) Zuidelijk van Staffa ligt Iona, een eiland, waarop ik zinspeelde, toen ik zooeven sprak van ‘gedenkteekenen uit de beschavingsgeschiedenis.’ Het getuigt luide van den tijd, toen vandaar het Christendom onder de Hooglanders werd verbreid. Van het nonnenklooster, de abdij en begraafplaatsen met deksteenen, waarvan vele inscripties nog ontcijferbaar zijn, resten indrukwekkende ruïnes. Van de 360 kruisen, die op dit eiland zullen gestaan | |
[pagina 471]
| |
hebben, zijn twee over, een daarvan in zeer goeden staat. In vorm verschillend van onze kruisen (de kruishoeken uitgehold met een cirkel er om heen, zie afbeelding) en daarom Ionisch kruis genoemd, trekt het ieders aandacht. In allerlei grootte en van velerlei grondstof worden er reproducties van gemaakt, zoodat zeer zeker geen bezoeker zonder Ionisch kruis naar huis behoeft te keeren. Ook niet zonder steentjes van eigenaardig groene kleur, door de zee daar achtergelaten, die geslepen en gepolijst bijzonder geschikt zijn, om door den zilversmid tot allerlei snuisterijen te worden verwerkt. Wel wat hinderlijk is de vloed van kinderen, die de boot staat op te wachten overijverig in hun streven hun onbewerkte steentjes en broze schelpjes geruild te krijgen tegen uw pennies. Den stoomboottocht vervolgend, bemerken wij, dat de oever van Mull een ander karakter krijgt: glooiend wordt en groen tot vrij diep het eiland in, en behalve een eigenaardige grot Nun's Cave, ontelbare cascaden heeft, wier wateren bij sterken wind als rook opstijgend, een zeldzaam schouwspel te zien geven. Dezen dagtoer gemaakt te hebben - dat heeft nog nooit een bezoeker van Schotland berouwd! Te Oban geweest zijn en de paarlen van het Hoogland - de Schotsche Alpen, gelijk een Duitscher ze genoemd heeft - en het woeste dal Glencoe, met al zijn herinneringen aan strijd en verraad, niet gezien hebben, wie zou dat van zich kunnen verkrijgen?! Aan passagiers alzoo geen gebrek op de boot, die dagelijks van Oban naar Ballachulish vaart, dat noord noordoost ligt. Voorbij Connel Ferry, ons reeds van den rijtoer bekend, recht op het eiland Lismore af, om er tot het einde langs te varen als om ons te overtuigen hoe terecht het ‘groote tuin’ werd gedoopt. Met voorbijgaan van van kasteelen en ravijnen, alle geboekstaafd in de geschiedenis der binnenlandsche twisten, te Appin aangelegd en ons daarna begeven in het breede water van Loch-Linnhe - een reeks van landschappen, zich kenmerkend door verhevenheid, gelijk Macculoch het uitdrukt - totdat, oostelijk afslaande, Ballachulish is bereikt, waar coaches klaar staan voor een rit naar de Glencoe, doch ieder, die er tijd voor vinden kan, stellig een poosje zijn tenten opslaat. Zoodra het dorp achter den rug ligt, loopt de weg naar Glencoe - Glencoe beteekent: ‘dal van het geween’, een naam in dubbele beteekenis geldig, zooals straks zal blijken - langs uitgebreide leigroeven, wel de aandacht waard: we zien de lei uithakken en splijten; we zien weggeworpen scherven opgetast tot een hoogte, die doet vragen: wie vermocht dat te doen? we zien een lange straat van de meest primitieve arbeiderswoningen, waaraan alles lei is, wat maar eenigszins vermag lei te wezen; we zien, wat al handen er vereischt worden voor de verscheping der lei. Dan denken we o.a. aan de schoollei, hoe goedkoop, die is, hoe laag dus de marktprijs der grondstof inclusief arbeidsloon moet wezen, en huiverend beklagen we hen, wier dor en armoedig leven daarvan een hoofdoorzaak is. De eigenaar van den wagen, die dienst doet als conducteur, hetgeen in | |
[pagina 472]
| |
Schotland beteekent: de zorg voor de rem op zich nemen, daar de koetsier te veel te doen heeft om zijn vierspan - ook wel zesspan - zonder pooten breken de steilten af te brengen, vestigt onze opmerkzaamheid op het eiland St. Munn met de ruïne van een kapel. Het verhaal luidt, dat bij een lijkdienst drie mannen twist krijgende, het lijk van een dezer op het altaar viel, waardoor het was ontwijd en de kerk ten ondergang veroordeeld - toch is het eiland nog steeds de begraafplaats der naburige distrikten. De begeleider vertelt nog heel wat meer bijzonderheden, maar waarlijk omstandig wordt zijn verhaal als hij bemerkt belangstelling te vinden, bij het naderen van het dal, vriendelijk en groen, waar de Coe zich een weg wringt door de saamgegroeide elzen en berken, die den berg ter helfte bedekken, dan plotseling wanhopig grootsch en somber. Somber door engte: 't is alsof de steile, onherbergzame porfiermassa's op ons zullen nederstorten; somber door de weersgesteldheid: wanneer 't niet regent, wat het hier trouwens bijzonder dikwijls doet, dan toch naargeestig door de laaghangende wolken, maar bovenal somber wegens de menschonteerende daad, die er twee eeuwen geleden plaats vond. Wij aanschouwen, wat zijn zullen de overblijfsels van de woningen der Macdonalds, daar den 13 Febr. 1692 laaghartig geslacht door gewetenlooze soldaten van Willem en Mary - die, naar Macaulay aanneemt, geen kennis droegen van het moordplan - erheen gezonden op aandrang van Braedelbane. Mannen, door het opperhoofd met Hooglandsche hartelijkheid ontvangen, beantwoordden die gastvrijheid door den bedaagde in het holst van den nacht te overvallen en lafhartig te dooden; ook vrouw, kind en hoorigen, allen te zaam acht en dertig in getal. Van geschiedenis naar legende. Het scherpziend oog ontdekt, tenminste bij niet al te ongunstig weer, een eind verder een diepe insnijding, hoog op een der zoo goed als ontoegankelijke kliffen, van den weg gescheiden door een smal water. De overlevering wijst die grot aan als de woonplaats van Ossian, door dichter en toonzetter bezongen, in het midden latende, waarom hij een plek koos slechts met levensgevaar te bereiken. Tegenover de ‘Ossian's Cave’ keert de coach om. Van Ballachulish door het noordelijkste deel van Loch-Linnhe, de berg Nevis steeds duidelijker te voorschijn tredend, naar Fort William, waar een wandeling door het dal van Nevis u en den reus, aan eeuwige sneeuw niet vreemd, van aangezicht tot aangezicht brengt, en het landschap verlevendigd wordt door de juichtonen van een paar fortuinlijke jonge mannen, die met hengel en aas gewapend, een plekje in het spattende water kozen, om des te beter de visschen te verschalken. Van Fort William is het dichtbij gelegen Banavie, zoowel per spoor als per boot te bereiken. Dáár begint het Caledonische kanaal, de verbinding tusschen den Atlantischen Oceaan en de Noordzee; tevens de vereeniging van 't werk der natuur en den arbeid van het menschelijk brein en hand. Voor dit kanaal zijn drie meren benut: Loch-Lochy, het kleine Loch-Oich en het buitengewoon lange Loch-Ness. Over de technische moeilijkheden van dit werk, | |
[pagina 473]
| |
kan ik veilig zwijgen. Dat ze groot waren, wordt reeds voldoende bewezen door den tragen voortgang der uitvoering en de aanvankelijke onvoldoendheid van het kanaal - van 1773 af in ontwerp, werd het in 1822 geopend, doch eerst in 1847 bevaarbaar voor oorlogsschepen. Zóó onkundig echter geen mensch, of het 15-tal sluizen ziende, die in dit kanaal moesten aangebracht worden, en de velerlei indammingen door hem aanschouwd, begrijpt, dat het hier waarlijk geen kinderspel gold. Aan de hooge verwachting, die men van dit kanaal koesterde, als verbinding van den Atlantischen Oceaan en de Noordzee, heeft het trouwens niet beantwoord. Schutten vordert tijd. Wacht, denkt een bewoner der streek, met deze omstandigheid getracht mijn voordeel te doen. Hij wacht de boot op en terwijl zijn jongen een nationalen dans uitvoert, blaast hij op den doedelzak Dansende Schotten.
| |
[pagina 474]
| |
- waarschijnlijk 't meest onmuzikale van alle muziekinstrumenten. Een pennyregen volgt; de man is voldaan: lachend en buigend verdwijnt hij in 't niet. - Bij de tweede reeks sluizen is het een Ier, die zich gedrongen gevoelt te dansen en te zingen; 't lied is voorzeker al heel geestig; het wordt ten minste met daverende toejuichingen begroet en met een geldelijke belooning bekroond. Bij Fort Augustus aan den aanvang van Loch-Ness, zijn er zóóveel schutsdeuren te openen en te sluiten, dat de passagiers veilig van boord kunnen gaan om, na hier en daar te hebben rondgekeken, ook op de vrij primitieve tentoonstelling van Hooglandsche industrie, de boot aan de laatste sluisdeur op te wachten. - De eerste maal, dat daarna wordt opgehouden, wijst een groot bord er het doel van aan, ge leest: to the Falls of Foyers. Een goed onderhouden en fraaie opgaande weg, trouwens hier en daar niet zonder inspanning te begaan, maar slechts twintig minuten lang, voert naar de beroemde vallen, gevormd door het smalle riviertje Foyers, dat over de hoogste bergen der buurtschap loopende, het dal van Foyers doorstroomt, om daarna zijn schuimend water met oorverdoovend geraas over de rotsklippen, welke Loch-Ness belijnen, in twee vallen naar beneden te werpen. De benedenval, 90 voet hoog, is het indrukwekkendst. Op twee rechts en links gelegen punten kan men den donderenden stortvloed zien, en op beide plaatsen wordt men nat door het als in rook opstijgend teruggekaatste water. De werkelijke naam van dezen val is dan ook: ‘Eass-na Smuid’, hetgeen beteekend: de dampende waterval. Den tocht per boot vervolgd. - Wisten we het niet, we zouden het duidelijk genoeg merken, dat we een dichter bevolkte streek naderen. Er komt iets, dat naar verkeer gelijkt op den weg langs den linkeroever, en het geheele landschap verandert. Waren er aan 't begin van het kanaal hier en daar akkervelden aangelegd tegen den voet van heuvel of berg, nu treedt de vlakte op den voorgrond, de vlakte dienstbaar gemaakt aan den mensch, die van brood alleen niet kan leven. De voorstelling van leven, gezond leven, ontvangt kracht van de tegenstelling dood. Zoo hier. Tegenover de welig bebouwde velden staat aan de andere zijde van het kanaal, op geringen afstand van Inverness, een zonderling gevormde heuvel met hoog geboomte bewassen, waartusschen uw oog witte stukken ontdekt, die ge eerst geen naam kunt geven, maar dichterbij gekomen ziet ge, dat het marmeren grafzuilen zijn. Inverness heeft een berg - Tomnahurich - voor begraafplaats gekozen, een berg door de legende gestempeld als de bedekking van het graf van een beroemden Schotschen bard - Thomas van Ereildoune. Een breede zigzagweg voert naar den ruimen, platten top. Te midden dier kunstvolle monumenten en historische namen, rijst een deel van Schotlands geschiedenis den bezoeker voor den geest, en hij blijft daarmede vervuld, terwijl hij het prachtige panorama geniet over stad en omtrek. Inverness, aan weerszijden van de Ness gelegen - deelen door twee bruggen verbonden - heeft ongeveer 20.000 inwoners, eenige breede, vrij levendige | |
[pagina 475]
| |
straten en veel mooie landhuizen. Al waren we niet vertrouwd met de geografische ligging van dit stadje, dat we het hoog in het noorden hebben te zoeken, zou ons reeds de lengte der dagen op afdoende wijze vertellen: een maand na den langsten dag zag ik, dat het er eerst om half elf donker is. Op een hoogte naast de steenen brug ligt, wat genoemd wordt: het kasteel. 't Is een groot gebouw, als kasteel opgetrokken, waarin de gewestelijke administratie wordt gevoerd en de rechtspleging geschiedt, terwijl het tevens de gevangenis omvat - een parodie gelijk, om personen voor wie geen buitenwereld bestaat, te brengen op een plaats, die hun een buitengewoon schoon uitzicht op de buitenwereld zou bieden, indien ze door muren konden heenzien. Inverness heeft een mooie kathedraal, trouwens veel te klein voor den wijdschen naam, met een marmeren doopvont, waarvan de reproducties voorwaar niet zeldzaam zijn: een levensgroote vrouwenfiguur als engel, met een schelp op haar knie door haar beide handen in evenwicht gehouden. Wie stad en onmiddellijken omtrek heeft leeren kennen, doch nog eenige uren over heeft, begeve zich naar Beauly, een plaatsje ten westen van Inverness gelegen. De weg van het station naar het dorp doet aan de zuidkust van Engeland denken, ook aan de omstreken van Maastricht. Is dus lief, maar geeft niets, waarvan men zeggen kan: ‘neen, maar zoo iets zag ik nog nimmer!’ Dit is wel het geval, wanneer men, bij voorkeur per rijtuig, want het is een goed eind af, naar de watervallen van Kilmorack gaat en zich dan verder in de Dreim-pas begeeft. Deze vallen, die men slechts te voet van nabij kan zien, hebben niets van de vallen van Inversnaid of Foyers: ze zijn niet bij tientallen meters te meten. Te midden eener woest wilde natuur ziet men tusschen rotsklompen en kloven door, het water zich heenwringen, dat bestemd is de rivier Beauly te worden. Van begin Juli tot half Augustus is de tijd, dat de zalmen - ge weet, Schotland is het land der zalmen - den weg naar boven zoeken om kuit te schieten. Om hun doel te bereiken moeten zij over de vallen heen, maar hoe? Geen krachtsinspanning hun daartoe te groot. Ge ziet er een of twee, soms vele van alle kanten te gelijk, pogingen aanwenden om door den val heen te springen, doch ge ziet ook, dat dit lang niet alle, groote of kleine, zoo in eens maar gelukt. Vele worden door het donderend bruisend water naar rechts en links geworpen; enkele ziet ge dan tegen rotspunten aansmakken, zoodat ge ze verbrijzeld waant - maar, jawel op hetzelfde oogenblik springen ze lustig andermaal in den stroom om opnieuw den moeilijken sprong te wagen; aldus ook voor zalmen: slechts overwinning na strijd. Men heeft waarlijk geen oogen genoeg om alles waar te nemen, wat ook op het verdere deel van dezen rit te aanschouwen valt; onwillekeurig lispelt men: ‘hoe schoon is de wereld!’ Daar de aanmerkelijk kortere lijn van Inverness naar Avimore nog niet klaar was, spoorden wij als terugweg eerst naar Forres, een plaatsje, dat nog 2½ uur noord-oostelijker ligt, om dan plotseling zuidwestelijk te gaan tot voorbij Kingassie en daarna zuid-oostelijk, het Grampian-gebergte doorborend, tot Perth. De verkorte lijn doet niet onder in natuurschoon - beide veel te | |
[pagina 476]
| |
veel gevend om op een spoorrit tot zijn recht te komen - maar wekt heel wat minder geschied- en letterkundige herinneringen op. Want over Forres gaande spoort men allereerst Culloden voorbij, waar niemand kan nalaten te denken aan den beslissenden slag daar in den omtrek den 16n April 1746 geleverd, terwijl een klein eind verder Nairn ligt met het slot Cawdor op geringen afstand, zoodat herinneringen aan Shakespeare's Macbeth niet kunnen uitblijven. Hoogst voldaan over mijn uitstapje bereikte ik mijn woning. Ik had het waarlijk uitmuntend gehad: uitsluitend was reisgenot mijn deel geweest; de keerzijde der medalje had ik niet leeren kennen. Al wat het reizen minder aangenaam maakt, en toch noodwendig daaraan is verbonden, was ver, heel ver van mij gehouden; gemakkeìijk te verklaren: ik had mijn genoegen in handen gesteld der firma: Lissone & Zoon. |
|