Van de redactie.
Dr. G.J. Boekenoogen is een geleerde met vrijzinnige denkbeelden. Ik weet van hem dat hij zich niet zal ergeren aan onwetenschappelijk gekeuvel over zijn mooi werk ‘De Zaansche Volkstaal.’ 't Is trouwens, naar blijkt uit het ‘Voorbericht’, ook voor niet-taalgeleerden bestemd. De heer Boekenoogen weet wel dat men geen specialiteit behoeft te wezen om een groote voorliefde te hebben voor het niet-officiëele, geminachte, onfatsoenlijke woord, dat is als een bastaard te midden van bekrompen lieden, als een zwerver in onze prachtig ‘geregelde’ maatschappij, als een jong, ongeschoold, ondisciplineerbaar individu tusschen ouwe heeren, in 't vooroordeel vergrijsd.
Soms is 't nog wat anders.
Men ontmoet van die dialect-woorden, die zijn als uit het graf verrezen dooden. Ze klinken als een echo uit lang vervlogen tijden. Men staart ze aan met de vage hoop dat ze nog wat kunnen doen begrijpen en zien van geslachten, die we ons niet meer kunnen voorstellen in hun intiem leven. Gelijk ontdooide geluiden zijn ze, bescheiden nog opklinkend in een heel klein gedeelte van ons kleine land, wachtend op den woordkunstenaar, die, gevoelig voor hun archaïstische aantrekkelijkheid, ze door zijn toovermacht zal wekken tot vol leven, zal wijden tot woorden voor kunst-taal.
Miskende, sluimerende vrouwen, versmaad in de landstreek waar ze werden geboren, geliefkoosd al minder en minder door een verstervend geslacht van tachtigjarigen, die men bespot indien zij van haar gewagen. Zóó zijn er ook woorden in onze dialecten.
We weten niet hoe rijk onze taal nog is en hoe weinig we die ellendige fransche woorden noodig hebben, ook als we vreezen er tè alledaagsche te gebruiken.... Gemaakt voor gemaakt, heb ik een archaïsme liever dan een bastaardwoord.
Daarom ben ik allen geleerden, die ons van die dialect-woorden verzamelen, zoo hartelijk dankbaar. Een boek als ‘De Zaansche Volkstaal’ is een bron van genot voor allen, die Het Woord liefhebben. Te oordeelen naar het groote aantal van hen, die ten onzent aan litteraire kunst doen, zijn er zoo honderden.
Vondel ging praten met schippers en kleine neringdoenden om woorden te leeren. Breêroo was een hartstochtelijk verzamelaar van woorden. Onze moderne schrijvers zijn ook verzot op het niet-alledaagsche, nog onversleten woord. Zich wèl bewust van het innig verband tusschen klank en gedachte, maken zij er, desnoods. Evenals bij hen rhytmus gaat boven syntaxis, gaat bij die kunstenaars klank vóór grammaticale zuiverheid of philologische verdedigbaarheid. Zij nemen ook woorden uit de volkstaal en er zijn verrassende effecten bereikt met.... scheldwoorden. Want de groote aristocraat, die de kunstenaar is, heeft voor der woorden deftigheid een geheel anderen maatstaf dan de fatsoenlijke dienstbode en de wellevende kinderjuffrouw.