| |
| |
| |
Nederlandsche Verzen en Nederlandsch Proza.
Pol de Mont, Modernités W. Hilarius, Almelo (zonder jaartal).
Een zeer goede bloemlezing uit de werken der voornaamste poètes contemporains belges d'expression française met een frontespice en vier portretten. Het boek is opgedragen aan den hoogleeraar dr. A.G. van Hamel te Groningen.
* * *
Bij G.J. Slothouwer te Amersfoort, verschenen Indische Schetsen, beelden uit het verleden, door Isoline (Mevrouw Scholting - Wijnstroom).
In dezen bundel komen heerlijke motieven voor, waarvan een echt letterkunstenaar zeker prachtige, aangrijpende novellen zou kunnen maken. Doch Isoline vertelt eenvoudig wat zij gezien en vernomen heeft in genoeglijken dames-brief-stijl. Met dat al heeft het boekje ons wel geboeid en zelfs aan het fantazeeren gebracht.
Ja, dat Indië...!!
| |
Eduard Punt Junior, humoristische roman door George Kepper, Gebr. E. en M. Cohen. Nijmegen-Arnhem (zonder jaartal).
Humoristische roman, 't is wezenlijk goed dat het er boven staat; uit zich zelf zou de lezer niet op het denkbeeld komen hem aldus te noemen. Eduard Punt, namelijk, wordt opgevoed door een akelige moeder en een onwaardigen vader in een miserabel, bekrompen omgeving. Hij leert een meisje kennen, (Constance) dat van deftige familie is, maar arm. Doordat hij ruzie maakt met een Jonker van wien haar vader afhankelijk is, verergert hij den toestand. Later verliest de vader van dat meisje zijn betrekking en hij sterft. Van dit alles verneemt Eduard Punt Jr. niemendal. Hij zoekt maar ruzie met den jonker, die zijn vriendinnetje eens heeft beleedigd. Eindelijk duelleert hij met zijn vijand en wordt gewond. Constance komt hem bezoeken... Maar, zij is inmiddels gehuwd met een bejaard heer. Eduard neemt zich nu voor naar Indië te gaan. En daarmeê is het boek uit. Als dat nu humoristisch heeten moet, mag Joost weten wat luguber is.
Heel uitvoerig verteld zijn tooneeltjes, die ik op zichzelf helaas ook al niet grappig vinden kan. Walgelijk is deze episode: de heer Punt senior houdt het met Leentje de meid-huishoudster, wat zijn vrouw weet, maar niet wil zien, wordt op heeterdaad betrapt door zijn zoon en als die meid later een erfenisje heeft gekregen, schrijft de vader aan den zoon, die hem op overspel heeft betrapt, dat Leentje, den jongen man altijd gaarne heeft mogen lijden en Punt junior maar de wettige opvolger van zijn vader moest worden!!! Zoo iets ergerlijks wordt ons door den auteur kalm opgedischt als ‘humor.’ Het lust mij niet meer van dit boek te zeggen. Het bovenstaande is al wèl!
| |
Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen, onder redactie van Taco H. de Beer en dr. E. Laurillard. 's Gravenhage. Haagsche Boekhandel en Uitgeversmaatschappij. 1897. Aflevering 12.
Een woordenboek is niet altijd vermakelijk, doch meestal wel leerzaam. De Woordenschat der heeren De Beer en Laurillard is er op ingericht het een en het ander te wezen. We hebben deze aflevering dan ook met belangstelling doorgezien en zijn goed geluimd van Madeira tot Mof gekomen. Natuurlijk staan er
| |
| |
een aantal woorden en zinnen uit vreemde talen in, die wij er zouden hebben uitgelaten en zijn er, daarentegen, weêr woorden niet opgenomen, die wij zeer zeker nooit zouden hebben overgeslagen. Maar het is dan ook niet aan te nemen, dat de Redactie naar volledigheid heeft gestreefd. Zij gaf, wat ze zoo ereis geven wilde. De Woordenschat zou tot in 't onbegrensde kunnen worden vervolgd. Echter, viel mijn oog op een paar onvolledigheden en onjuistheden in deze aflevering, waarvan ik hier melding maak ten blijk dat ik met belangstelling las en op hoop, dat aan mijn bezwaren nog kan worden tegemoet gekomen.
Madeira is niet alleen de naam van een heerlijk eiland en die van een smakelijk morgenwijntje, maar zoo heet ook een kokkerd van een rivier, die in de Amazone uitloopt en wezenlijk wel vermeld had mogen worden. Madonna; - alleen noemt men de M. della Lettera. Waarom dan ook niet zooveel andere als de M. della Cesta, del Coniglio, de la Scala enz. enz.? Waarom krijgen we Maëstoso en niet maëstro? Waarom onthoudt men ons de verklaring van Magdala-rood, Magnetisme (dat de argelooze lezer niet vanzelf bij Mesmerisme zoekt), Magneetberg (waarvan aardige sprookjes te vertellen zijn) Maire, Maire du palais en Maìtrise in de andere (vijf) beteekenissen dan de enkele, die ons wordt gegeven? Waarom krijgen we wèl Malandrins en niet Malandrini daarnaast? Ook zou 't woord Malaria ons heusch niet onwel hebben gemaakt.
De Redactie vertelt het een en ander van Madeira en Malvezij, maar geen woord van Malaga. Is die wijn te zoet voor de heeren? De naam is toch aantrekkelijker dan die wèl gegeven, verouderde benamingen van vuile ziekten onder mal. We krijgen mandant, niet mandaat, en niet mandatum (ceremonie der voetwassching naar het ‘mandatum navum do vobis...’ van Joh. XIII, 34). Marc is ook nog een soort van brandewijn en het woord Mirliton heeft meer beteekenissen dan de eenig opgegevene.
Van Maling was nog wel wat aardigs te vertellen geweest o.a. dat een grappenmaker de Redactie van Woordenschat leelijk in de maling nam, toen hij de anecdote zond, die op pag. 679 terecht is gekomen, en waarin als historisch wordt gegeven de woordspeling ‘comme un vieillard en sort’ met ‘comme un vieil hareng saur’. Ongelukkig kan een schoolkind er de Redactie op wijzen, dat men evenmin zegt l'hareng als l'Hollande en dat al zei men vieil hareng dan nog dat vieil-a niet zou klinken als vieilla(rd) met de ll (mouillées). Is die aardigheid niet zeer waarschijnlijk made in Germany?
| |
De bewoners der vreemde Werelddeelen, door dr. H. Blink, geïllustreerd met gekleurde en ongekleurde platen en kaarten, tusschen en buiten den tekst. Uitgevers-Maatschappij Elsevier, Amsterdam. Aflever. I.
Ieder, die wel eens het een en ander gehoord heeft van school-, volks-, gasthuis- en gevangenis-bibliotheken, weet dat tot de allermeest gevraagde tijdschriften behoort De Aarde en haar Volken. Daarin leest men dolgraag: van die vreemde menschen met hun zonderlinge zeden en gewoonten en hun uiterlijk om van te schrikken. 't Is maar jammer dat je zooveel door elkaâr daarvan krijgt. Je kunt al die luidjes niet uit elkander houden. 't Wordt een verward gespook van Roodhuiden, Chineezen, Battaks, Austraalnegers, Achter-Indiërs enz. in je hoofd. Als er nu eens eens een geleerde kwam, die heel goed en heel onderhoudend kon vertellen en je d'r's op de hoogte bracht van de zeden, gewoonten, godsdiensten enz. van al die vreemde snoeshanen afzonderlijk. Dàt zou heerlijk zijn! Bovendien, uit zoo'n boek, dat dan ook zeer praktisch moest zijn opgezet, met gegevens, die nuttig kunnen wezen voor elk, die met een van die vreemde volken in aan- | |
| |
raking komen kan - uit zoo'n boek zou verbazend veel te leeren vallen...
Welnu, bij onze uitgeversfirma verschijnt zulk een werk, dat aan alle, boven gestelde eischen zal voldoen en daarenboven prachtig is geïllustreerd. Dr. Blink vertelt ons alvast in de eerste aflevering wat van Afrika. Hij behandelt de hypothese van een volksverhuizing uit Azië en brengt daarmeê in verband de veronderstelling dat Bosjesmannen en Hottentotten en de licht gekleurde volken (dwergstammen) Akká, Bongo, Watua etc. oorspronkelijke bewoners zijn. Hij deelt het een en ander meê over Handel en Markten en van hetgeen verder van groot gewicht is. Maar eerst heel onderhoudend wordt de schrijver waar hij gaat uitpakken over de Bosjesmannen, hun leven, hun oorlogvoeren, de manier waarop zij struisvogels vangen, hun muziek (waarbij deunen worden genoteerd), hun kunst en hun geloof. Jammer dat we niet nog meer hooren van hun dierenmythen; dr. Blink vertelt zoo bijzonder aardig!
Dezelfde mooie gekleurde plaat met twintig typen, die het artikel Afrika bij Brockhaus versiert, krijgen ook de lezers van dit werk en zeer veel aardige plaatjes in den tekst luisteren verder de eerste aflevering op, die, evenals de volgende, maar zestig cent kost en vier-en-zestig pagina's heeft, in even groot formaat als dit tijdschrift. Het werk zal compleet zijn, in 25 afl., binnen 2 jaar.
| |
Noord en Zuid, tijdschrift ten dienste van de onderwijzers bij de studie der Nederlandsche Taal- en Letterkunde, onder redactie van Taco H. de Beer. Culemborg. Blom en Olivierse 1898. (Eerste aflevering.)
Redactie en Uitgevers deelen ons mede:
‘Bij het begin van den een-en-twintigsten jaargang verschijnt Noord en Zuid in meer artistiek gewaad en brengt den lezers tevens de, in autotypie, volgens het nieuwste en beste procédé, op de ateliers van de H.H. Roeloffsen en Hübner met groote zorgvuldigheid en hoogen kunstzin gereproduceerde portretten van zes dichters, wier werken zoo algemeen gelezen en behandeld worden, dat onze lezers er ongetwijfeld dankbaar voor zullen zijn, dat wij hen in het bezit dezer kunstplaten stellen.
Noord en Zuid geeft, wat geen enkel tijdschrift in Nederland aan taal en letteren gewijd, ooit voor ons gegeven heeft, nl.:
1. | Volledige behandeling van alles, wat betrekking heeft op Nederlandsche taal- en letterkunde uit alle tijdschriften in Nederland. |
2. | Compleet overzicht van den inhoud der afleveringen van het Woordenboek, zeer beknopt en wel bijzonder datgene behandelend, wat voor de school of voor de studie bepaaldelijk van belang mag heeten. |
3. | Volledige uitwerking van al het taalwerk op acte-examens. |
4. | Aanteekeningen bij de spraakkunst, die zich in de praktijk en bij het onderwijs als noodzakelijk voordoen, ook in verband met stijl. |
5. | Compleete lijst van alle werken, niet alleen in Nederland maar in geheel Europa verschijnende handelende over studie van taal- en letterkunde in den wijdsten zin des woords.’ |
Deze eerste aflevering bevat bijdragen van de heeren Aug. Gittée, dr. Nauta; Dr. A. Beets; Dr. A.S. Kok, den redacteur (Taco H. de Beer) en anderen. Verdere aanbeveling van dit gunstig bekende tijdschrift komt ons overbodig voor.
* * *
Men zond ons verder: Het Rijwiel, orgaan voor de ‘Nederlandsche Wielersport’ afl. 1. (Uitgevers Morks en Geuze. Dordrecht) en de eerste nommers van den 7den jaargang der Gevleugelde Pers, gewijd aan de belangen der Stenographen, die in zekeren zin als sportbroeders en zusters der fietsende dames en heeren kunnen worden beschouwd.
| |
| |
| |
Germaansche godenleer door dr. J. van Leeuwen. Schiedam 1897 bij G. Odé.
Dit boek zal met zeer veel genoegen worden gelezen door hen, die geen grootere duitsche boeken over dit onderwerp kunnen raadplegen, want het is heel duidelijk. In hoeverre de schrijver tot in de bijzonderheden gelijk heeft, moeten we hier in 't midden laten. De hoofdzaak is dat hij den oningewijde een zeer helder beeld geeft van iets, dat lang niet gemakkelijk iedereen aan 't verstand kan worden gebracht, getuigen enkele duitsche studieboeken over germaansche godenleer, die den beginner doen denken aan dichte oerwouden vol duisternis en geheimzinnigheid. Bij dr. van Leeuwen is alles helder en eenvoudig. We hooren van de schepping der wereld, de goden en godinnen, de onsterfelijkheid der ziel, de alfen, de demonen (een vreemd woord in een germaansche mythologie), den ondergang der wereld, den eeredienst, de bronnen der godenleer en de Edda en we luisteren met evenveel gemak naar den verteller als gold het een heel wat minder moeilijk thema.
Vreemd klinkt echter het slotwoord, waarin we tusschen de regels lezen een weemoedigen groet aan ‘den ouden godsdienst onzer voorvaderen, dien het christendom ons, Germanenvolkeren, heeft ontnomen, stellende een vreemden godsdienst in plaats van den ouden, die voortkwam uit het volksleven zelf. - Hoe het Christendom de taak, dien het in de germaansche landen op zich nam, heeft vervuld, wil ik hier niet beoordeelen,’ besluit dr. van Leeuwen.
Zou hij het mogelijk hebben geacht dat, uit dien germaanschen godsdienst, had kunnen worden een germaansch geloof, beter dan het Christendom, niet belemmerend de beschaving en zou hij meenen dat, indien er zóó veel kracht had gelegen in dien germaanschen godsdienst, het Christendom zou hebben kunnen zegevieren?
We kunnen hier op deze quaestie niet verder ingaan. Laat ons nog even vermelden, dat een ‘Naamlijst’ het werk besluit, zoodat het nu ook als mythologisch woordenboek is te gebruiken.
| |
Vrije Kunst, eerste deel. Poëzie, proza, beeldende kunst, muziek, kritiek, filosofie van leden der Vereeniging Vrije Kunst. Rotterdamsche Uitgeversmaatschappij 1897.
Wij ontvangen dit prachtig gedrukte boekdeel wat laat om er nog uitvoerig over te spreken. Het is bij het publiek voldoende bekend. Men kan tegen deze uitgave aanvoeren, dat er geen plaat en geen litteraire bijdrage in staat, die ook niet in een onzer tijdschriften zou kunnen zijn opgenomen. Maar, we nemen 't gaarne voor wat het is. Dat jonge mannen van talent zich vereenigen om geregeld bijeen te komen, ten einde te spreken over kunst, elkander wat te laten zien en hooren en samen eens wat uit te geven - wie kan daartegen pruttelen? Dat bindt: zoo'n gezamenlijke uitgave - ten minste, als er geen ruzie uit voortkomt.
Wij, publiek, kregen er vooreerst goede verzen door. Ik noem alleen die van Conrad Verhaeren, die uitmunten. We kregen een zeer flink stuk proza door A. van Veen. De novelle Ontwijding is misschien wat lang voor hetgeen er in staat, doch zij getuigt van talent. Ook anderen gaven goed werk; weêr anderen wat minder; maar allen zijn volkomen waard, dat men kennis neme van hun streven en hen in 't oog houde voor het vervolg.
Indien Vrije Kunst dáárom de wereld is ingezonden, dan hebben de medewerkers hun doel bereikt.
F.L.
|
|