| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Maandag den 7den Februari begon het proces tegen Emile Zola, den schrijver van den bekenden brief aan den President der Republiek: J'accuse, en tegen den uitgever van het blad l'Aurore, waarin die brief was opgenomen en verschenen, A. Perreux. De vervolging geschiedde op last van den minister van justitie, bij wien een daartoe strekkend verzoek van den minister van oorlog, generaal Billot, was ingekomen. In dat verzoek werd gezegd, dat weliswaar de brief grievende beleedigingen en laster tegen verschillende militairen en den krijgsraad van 1894, die Dreyfus veroordeelde, bevatte, maar dat deze terzijde gelaten moesten worden, zoowel omdat de hooge militairen boven zulken smaad verheven waren, als omdat de beslissing van genoemden krijgsraad niet meer in discussie kon worden gebracht. Wat echter wel vervolgd moest worden, zoo luidde het verder, zonder opgave van speciale redenen, was de smaad tegen den tweeden krijgsraad gepleegd, die in Januari 1898 den majoor Esterhazy vrijsprak. En zoo werden de beide beklaagden gedagvaard om vervolgd te worden wegens deze zinsneden uit den brief:
1o. Een krijgsraad heeft op bevel een Esterhazy durven vrijspreken, hetgeen de laatste kaakslag is, toegebracht aan alle waarheid, aan alle gerechtigheid;-
2o. De rechters van dezen krijgsraad hebben een onbillijk vonnis gewezen, dat voor altijd op onze krijgsraden zal drukken en dat hun uitspraken voortaan steeds in verdenking zal brengen. De eerste krijgsraad heeft onverstandig kunnen zijn, de tweede is kortweg misdadig;-
3o. De tweede krijgsraad heeft op bevel een onwettigheid gedekt, en op zijn beurt de juridische misdaad begaan van willens en wetens een schuldige vrij te spreken.
De zwakheid van deze strafvervolging is zeer duidelijk Als het misdrijf van smaadschrift gepleegd is, dan is dat niet gepleegd door middel van de aangehaalde zinsneden, maar door middel van den geheelen brief, waarvan die zinsneden trouwens niet eens de heftigste zijn. Ging het argument op dat de hooge officieren boven deze beleedigingen verheven zijn, dan zou er in denzelfden gedachtengang nooit sprake kunnen zijn van eenige vervolging wegens laster, gepleegd tegen het hoofd van den staat, de regeering, de openbare instellingen, het leger, de rechtspraak, enz. De vraag ware dan alleen maar, waar men de grens zou moeten trekken; een grens welke hier, weinig vleiend, getrokken is tusschen de hooge officieren en de leden van den tweeden krijgsraad, - die dus niet boven den laster verheven zijn? Anderzijds is er geen geldige reden te bedenken, waarom het vonnis van den krijgsraad van 1894 niet meer in discussie gebracht zou mogen worden en dat van den krijgsraad van 1898 wèl. Het zijn dan ook enkel politieke gronden, waarop de dagvaarding werd gesteld gelijk zij gesteld is. En dit stempelt het geheele
| |
| |
proces van den beginne af aan tot een regeeringsproces, hetgeen juridisch een onding is.
De fout, opzettelijk begaan, heeft dan ook de bedenkelijkste gevolgen gehad gedurende den geheelen loop van het geding, dat ten slotte niets meer van een rechtsgeding had. Het hof heeft, op de conclusiën van het openbaar ministerie, beslist, gelijk onvermijdelijk was, dat het debat zich strikt zou beperken tot de in de dagvaarding gestelde feiten. Maar het is eenvoudig onmogelijk geweest zich aan die beschikking te houden en zoo heeft men ten slotte gezien, dat de beschikking nu eens volkomen werd losgelaten, dan weer met groote gestrengheid toegepast, geheel en al naar den wil van den president, geleid door de omstandigheden.
Beschouwen wij de verschillende partijen en groepen, die in het proces een rol speelden, nader.
Allereerst de beklaagden, of liever Zola. - De stoutmoedige schrijver van den brief in de Aurore heeft, behalve tot het houden van zijn schitterende toespraak tot de gezworenen, maar een paar malen den mond geopend in den loop van het geding en wat hij zeide, was dan niet altijd even gelukkig. Zola moet aan een begrijpelijke opgewondenheid ten prooi zijn geweest voor het proces begon. De duizenden brieven en telegrammen, uit alle oorden der wereld ontvangen, het pijnlijke bewustzijn dat bijna alle steun en hulde uit den vreemde kwam en dat het zoo vurig beminde Fransche volk doof bleef voor de stem van waarheid en recht; de persoonlijke aanvallen waaraan hij blootstond; het vooruitzicht van het geweldige dat gebeuren ging; en zeker ook het gevoel van verantwoordelijkheid, hoe fier dan ook aanvaard, voor hetgeen hij gedaan had - dat alles schijnt zijn zenuwen overspannen te hebben. Langzamerhand heeft hij zich hersteld en is bedaarder geworden; maar een enkele maal is hij toch losgebarsten, eens tegen het Hof en eens tegen generaal de Pellieux. Overigens liet hij alles aan de verdediging over, hetgeen zeer verstandig was.
Buiten het Paleis van justitie, het groote gevaarte met de lange gangen en de statige hallen, tusschen Seinekade, Boulevard du Palais en place Dauphine gelegen, heeft Zola het zwaar te verantwoorden gehad. Het moet iets zijn, na dagen zoo zwaar als deze meestal waren, telkens weer bij het uitgaan toegeschreeuwd en uitgescholden te worden door een wild huilende menigte, die met vuisten dreigt, het rijtuig naloopt en omringt en Weg met Zola! en Ter dood krijscht! De lafaards! riep Zola eens tot hen, die altijd maar meeloopende, hem door het portierraam hun gemeene taal toesnauwden. Zelfs is hij in werkelijk lijfsgevaar geweest en, zoo hij ooit wereldtriomfen behaald heeft, thans mag hij zeggen: Ik heb den volkshaat gekend.
Het Openbaar Ministerie. - In verstarde rust heeft de advocaat-generaal Van Cassel gezeten, bijna het geheele proces door. Ook deze koude, droge man kent den haat; men leze het boek dat de député Henry Maret, pas vrijgesproken in het laatste Panama-proces, heeft uitgegeven en waarin deze magistraat in de grievendste taal wordt geteekend. Van Cassel evenwel staat
| |
| |
onder de bevelen van den minister van justitie; hij heeft diens instructies op te volgen. Verder heeft hij het blijkbaar noodig geacht de rol van het Openbaar Ministerie zooveel mogelijk uit te wisschen en zelfs wanneer zijn tusschenkomst door de verdediging bepaald geëischt werd, heeft hij slechts een hoogst enkele maal daaraan voldaan. Vragen heeft hij bijna niet gesteld. Zijn requisitoir was waarschijnlijk in schema gereed reeds voor het proces begon. Hij zat dus stil en scherpte zijn potlood en maakte aanteekeningen; zonder haat en zonder toorn, openbare aanklager op regeeringsbevel.
Het Hof en de president. - Of liever de president, Delegorgue, alleen, want van de drie andere raadsheeren heeft men niets bemerkt. Delegorgue moet een uitstekend jurist zijn. Het is mogelijk. Maar als leider der zitting is hij zeer stellig te kort geschoten. Hij is het slachtoffer geweest van 's hofs beschikking, dat er alleen over de feiten in de dagvaarding zou gesproken worden, of liever nog van de dagvaarding zelf. Hij was het levende bewijs, hoe scheef en hoe onmogelijk deze vervolging was opgezet. Eerst heeft hij getracht de beschikking te handhaven; vandaar tal van incidenten tusschen hem en de verdediging, wier conclusiën bijna altijd werden verworpen en, strikt genomen, meestal terecht. Niettemin is het haar al gauw gelukt de debatten op het terrein Dreyfus over te brengen, hetgeen ook wel geschieden moest, daar er geen afscheiding mogelijk was. Toen de president dit oogluikend had toegelaten, verschenen de generaals. En nu scheen de voorzitter van het hof - om een Fransch spreekwoord te gebruiken - zijn muts boven den molen uit te hebben geworpen. De opperofficieren hebben alles mogen zeggen, wat zij wilden. Zij spraken over de zaak Esterhazy en over de zaak Dreyfus, over het leger en over elkander, over oorlog en internationale belangen, juist gelijk zij verkozen. Hoe groot de macht van een blinkende uniform met schitterende decoraties, van een kranig optreden en een krijgshaftige stem, in Frankrijk is, wordt wel het duidelijkst aangetoond door de houding van dezen president van een gerechtshof. Als het konijntje voor de slang, kromp hij ineen en zat onbewegelijk, zoodra een generaal verscheen en het woord voerde. En nadat van militaire zijde de uiterste poging was gewaagd, nadat zonder verzet van de handhavers van het recht, de sabel in de weegschaal van Themis was geworpen, heeft plotseling de president de half vergeten, beperkende beschikking weer voor den dag gehaald en werd den laatsten getuigen en den verdedigers de mond gesnoerd, zoodra
het woord Dreyfus hun over de lippen kwam.
Zoo is het recht niet veilig gebleken in de handen van dezen man der wet.
De verdediging. - De beklaagden wisten wél wat zij deden, toen zij aan mrs. Labori en Clémenceau, beiden overtuigden van hun goed recht, de schoone taak opdroegen, niet in de eerste plaats om vrijspraak voor hen te verkrijgen, maar vooral om te bewerken dat hun proces voldoend materiaal zou opleveren voor de herziening of de vernietiging van het vonnis van 1894. Voor Labori heb ik den diepsten eerbied. Een dergelijke hartstochtelijke kracht gaat zelden gepaard met zoo fijn vernuft, zooveel scherpte van redeneering en zoo onver- | |
| |
moeibare taaiheid. De wijze waarop de vragen werden gesteld, zóó dat toch verkregen werd wat men weten wilde, ondanks het verzet van den president; de taktiek van altijd weer conclusiën stellen, zoo vaak een stellige weigering het bereiken van zeker doel onmogelijk scheen te maken; de strijd voor de rechten der verdediging, van den eersten dag af tot den laatsten, en zelfs toen de sympathie der balie hem bijna geheel was ontvallen, met onverzwakten moed gevoerd; het voortdurend verzamelen van materiaal voor cassatie van het vonnis, indien Zola veroordeeld mocht worden - dit alles wekt de hoogste bewondering. Maar - al gold ook soms van zijn woorden, wat op de meeste Fransche redevoeringen en op de meeste advocaten-pleidooien toepasselijk is: qu' il faut toujours faire la part de la phrase - in nog zuiverder licht stond Labori, als hij uitbarstte tegen de wetsverkrachting waarvan hij getuige was, tegen de pressie die de hooge officieren op de gezworenen oefenden, of als hij den lof zong van den gesmaden en belasterden Zola, die hier nu zat als een arme beschuldigde, omdat hij zijn toevlucht had genomen tot geweld, het zelden geoorloofde geweld tegen alle machtigen des lands en tegen de verdwaasde menigte voor een heilige zaak: de verdrukte onschuld of, indien dat niet, het vertrapte recht en de geschonden wet.
Naast hem Albert Clémenceau, de jongere broeder van den ex-député en publicist George. Een meer volmaakte aanvulling van zijn taktiek had maître Labori niet kunnen wenschen, dan hem door zijn jongen confrère werd verleend. Bij Labori's hartstocht, Clémenceau's koele en scherpe methode, steeds den draad vasthoudend, soms de vragen of uitroepen van zijn medewerker onderstreepend of toelichtend met onovertroffen zelfbeheersching. Zijn hoogsten triomf heeft Clémenceau bereikt in zijn verhoor van Esterhazy, die niet antwoorden wilde en hardnekkig zwijgen bleef, en altijd door tikten de koude vragen, als de vallende droppel op het hoofd van den gemartelde, neer in de stilte der rechtzaal, meer dan een half uur lang.
Gedurende hun meesterlijke samenwerking heeft het deze beide uitnemende mannen zeker wel het meest moeten hinderen, dat zij altijd door daalden in de sympathie van het publiek en, erger nog, in die van hun ambtgenooten. Het scheen soms, alsof zij beiden den kamp tegen het leger en het vaderland hadden aangebonden, alsof zij hier niet de strijders waren voor recht en wettelijkheid. Men liet het voorkomen, dat zij cosmopolieten waren, voor wie vaderlandsliefde een onbekend begrip was en dat zij niet ervoor terugdeinsden Frankrijk in gevaar te brengen, indien dit hun kans kon geven op succes.
De gezworenen. - Ziet ze daar zitten, de twaalf kleine burgers: een rentenier, een kantoorbediende, een tuinman, een smid, een winkelier, enz. Dat zijn de mannen die na veertien volle dagen van verhoor, pleidooi, requisitoir, repliek, moeten bepalen of Zola schuldig is aan het ten laste gelegde feit. Een vraag, gelukkig, op zich zelf van weinig beteekenis. Maar een vraag, die niet onbevooroordeeld door deze jury kan worden beantwoord. De chef van den generalen staf, generaal graaf de Boisdeffre, een der eerste personen in de Republiek, heeft hun met zooveel woorden te kennen gegeven,
| |
| |
dat zij hadden te kiezen tusschen den staf en den beklaagde. Of Zola veroordeelen òf de generale staf nam en corps ontslag! En ziedaar deze arme burgers toegerust met de macht om het leger van zijn beste aanvoerders te berooven. Kunnen zij die macht ooit gebruiken? Is het niet bespottelijk, dat woord tot hen gericht: Gij zijt de natie; aan u is de uitspraak? Verachting, vervolging, levensgevaar, een niet te dragen verantwoordelijkheid, aan twaalf toevallig samengebrachte menschen opgelegd - indien zij vrijspreken. Men stelt hun dit dilemma: wilt gij uw land verraden, antwoordt neen! en wilt gij uw land redden, zegt ja! Evenwel, verzuimt men niet eraan toe te voegen, gij zijt volmaakt vrij neen of ja te antwoorden, naar het u goed dunkt.
De getuigen. - Alleerst van hen de schitterendste groep: de officieren. Zij weigerden eerst te komen, maar bij herhaalde dagvaarding en aandrang van het Hof, voor welks rechtsgevoel dit wegblijven toch te kras was, zijn zij verschenen. Niet de minister van oorlog, die zich door den ministerraad had laten vrijstellen. Maar dan toch de personen, die in de processen Dreyfus en Esterhazy voorname rollen hebben gespeeld: de generaals Mercier, de Boisdeffre, Gonse, de Pellieux; de oversten du Paty de Clam en Henry; de majoors Lauth, Gribelin en Ravary.
Met hen begon de comedie eerst recht. Nu eens werd het ambtsgeheim ingeroepen om niet te antwoorden op lastige vragen, dan weer het ‘huis clos’ van de beide processen, een andermaal 's hofs beschikking of het geheim van het particuliere leven. De officieren hebben dan ook eigenlijk uitsluitend verteld, wat zij noodig achtten om indruk te maken op het publiek en de jury. De diabolische figuur van den overste du Paty de Clam - men weet welke rol Zola dezen man in de duistere Dreyfus-zaak toeschrijft - had zeker een der voornaamste getuigen moeten zijn; maar zijn verhoor mislukte geheel, doordat hij ongehinderd een algemeene weigering kon stellen tegenover de vragen, die het hem niet lustte te beantwoorden. Hij wandelde met zijn dandy-pas de zaal binnen en groette met schokkende, onberispelijk-militaire bewegingen de gezworenen en het hof, terwijl hij zijn koud, minachtend oog met onbeschrijfelijke arrogantie over de zaal liet dwalen. Voor men van de verbazing over zijn verschijning bekomen was, was zijn getuigenis afgeloopen. Let wel: het getuigenis van den man, dien Zola voor den macchiavellistischen bewerker houdt van het vonnis, dat Dreyfus vernietigde.
De generaals Mercier, de Pellieux en Gonse hebben donderende verklaringen afgelegd in de rechtszaal, die door de Boisdeffre zijn bevestigd. Dreyfus was de verrader, zeiden zij, en daarmede uit. Het kwam hun onbegrijpelijk voor, dat niet iedereen zich daarbij neerlegde; dat er op deze plaats nog iets meer noodig was dan een soldatenwoord. Zij zijn gewoon het zwaard uit de schede te rukken, zoodra iemand daaraan maar schijnt te twijfelen; en zie, hier was een advocaat en eischte voor hun woord den steun van feiten. Dat het woord van een schoenpoetser op deze plaats evenveel waarde had als dat van een maarschalk van Frankrijk, namelijk alleen voorzoover het bewijs der waarheid geleverd werd - daarvan schenen zij niet te overtuigen te zijn. Het strekt
| |
| |
tot hun verontschuldiging, dat zij bijna geheel Frankrijk aan hun zijde hadden, het land van de groote Revolutie; dat de pers hen steunde en dat, o onbegrijpelijke zinsverbijstering, tot zelfs de orde der advocaten toe neerknielde om, in het Paleis van justitie, het gevest van den sabel te kussen.
De verdediging heeft generaal de Pellieux ten slotte tot een nadere verklaring gedreven, die een enorme opschudding verwekt heeft. In 1896, twee jaar na de veroordeeling, heeft men, zoo heette het, het absolute bewijs van Dreyfus' schuld verkregen. Er is toen een briefje buitgemaakt, door een vreemden (Duitschen) diplomaat aan een ander gericht, waarin Dreyfus en de betrekkingen, die hij (met Duitschland) zou gehad hebben, genoemd werden. Deze onthulling, gaf de generaal ongeveer te kennen, brengt ons op den rand van den oorlog en hiermee was blijkbaar bedoeld, dat door dit getuigenis ongeveer een beschuldiging van leugens werd uitgebracht tegen den Duitschen staatssecretaris en den ambassadeur te Parijs, die beiden officieel en zoo stellig mogelijk hebben verzekerd, reeds van 1894 af, dat er nooit eenige betrekkingen, van welken aard ook, tusschen den veroordeelde en eenigen Duitschen agent hadden bestaan. Door den nadruk op het gevaarlijke van zijn verklaring te leggen, waartoe hij naar hij zeide, gedwongen was, legde de Pellieux al het odium ervan op de verdediging en verschoonde zichzelf tevens van nader bewijs. Het was de handigste coup de théâtre in het geheele proces.
Overste Picquart meent dat het stuk wel valsch kan zijn, maar ook hij mag of kan dit niet bewijzen. Zijn positie is zoo moeielijk mogelijk geweest. Hij stond alleen tegenover zijn geheele kaste. Hem wacht beschimping, wegjaging uit het leger, een reeks van tweegevechten, algemeene minachting. Toch heeft hij volgehouden, ook hij een voorbeeld van zedelijken moed. Er zijn vreeselijke woorden gevallen tusschen hem en zijn kameraden, woorden die nooit vergeten of vergeven kunnen worden.
Wij hebben voorts de handschriftkundigen gezien, een verwarde massa van weinig en hoog beschaafde personen, wier verklaringen met elkaar in lijnrechte tegenspraak waren. Zeker zijn de meest ontwikkelden van hen aan den kant van Zola geweest en de meest beteekenende getuigenissen zijn tegen Esterhazy en ten gunste van Dreyfus geleverd. Maar met dat al is geen bewijs verkregen, om de eenvoudige reden dat, naar thans wel mag worden aangenomen, uit handschrift-expertise geen bewijs te krijgen is. De geleerde Bertillon heeft in het proces zijn reputatie gelaten; het is gebleken, dat hij om Dreyfus' schuld aan te toonen, een kunstig stelsel heeft opgebouwd op de basis... dat Dreyfus schuldig was!
Voorts kwamen de getuigen voor Zola's ‘goede trouw,’ medewerkers als de senatoren Thévenet en Trarieux, vrienden en bewonderaars als Grimaux, de Séailles en Anatole France. De ‘goede trouw’ heeft in processen als dit een zeer groote beteekenis. Zij maakt de zaak, die tot enkele punten ineengeschrompeld scheen, weer algemeen. Ik bedoel dit zoo: zij stelt Zola buiten de noodzakelijkheid om den inhoud van zijn geheelen brief, of ook de waarheid van elk der zinnen uit de dagvaarding, te bewijzen. Natuurlijk
| |
| |
kan hij dit niet, natuurlijk is zijn brief een alarmkreet, waarvan hij niet elke intonatie verantwoorden kan. Werd nu zijn goede trouw aan de gezworenen glashelder gemaakt, dan konden zij het niet-schuldig uitspreken, zonder den generalen staf den smaad aan te doen van door die uitspraak te constateeren, dat Zola al zijn heftige woorden waar gemaakt had. En aldus hadden zij misschien aan het door de Boisdeffre gestelde alternatief kunnen ontkomen.
Het proces, dat na de verklaring van de Pellieux was gaan zakken, heeft weer een opflikkering gehad in de drie laatste der vijftien zittingen. De advocaat-generaal hield een zonderling-mat, bijna onverschillig requisitoir en onmiddellijk daarop volgden Zola's prachtige bladzijden aan de gezworenen. Er is ongetwijfeld rhetoriek in dit stuk en het bracht geen bewijzen. Maar de bewijsvoering diende overgelaten te worden aan de advocaten en in verband met de pleidooien van dezen, schijnt Zola den juisten toon te hebben getroffen. Het is waar - van hen, niet minder dan van de generaals, slechts verzekeringen: ‘ik zweer dat Dreyfus onschuldig is.’ Maar vooreerst heeft men hem telkens belet den draad te volgen, als hij dien vast had; en men heeft van de voornaamste punten het bewijs eenvoudig niet toegelaten. En dan: was niet juist deze trillende taal de ware om gezworenen en publiek te laten gevoelen, dat hier de dichter, de man van hart aan het woord was, die onrecht had gezien en het niet kon dulden; die nooit meer rust zou kennen, als hij dat onrecht liet bestaan, waarvoor hij, uit millioenen, voor zichzelven zoo sterk de medeverantwoordelijkheid gevoelde?
Labori heeft, zoo niet het bewijs geleverd, de hooge waarschijnlijkheid van Dreyfus' onschuld aangetoond. Uit deze rangschikking van feiten en gegevens ontspringt de twijfel vanzelf, spruit de noodzakelijkheid voort van een revisie van het proces of van een vernietiging van het in strijd met de wet gewezen vonnis.
Voor wie hooren en zien wil althans. Maar het Fransche volk in zijn meerderheid, het Parijsche publiek en de gezworenen, die er de trouwe afspiegeling van zijn, hebben zich oogen en ooren met de handen dichtgestopt. On ne parlera pas de Dreyfus. Het is alles best mogelijk wat ge zegt, maar het hindert ons in onze zaken, het kan gevaarlijk worden voor ons land, het is grievend voor onzen generalen staf, en wij zijn bovendien tegen de joden. On ne parlera pas de Dreyfus!
Zola heeft ervan gesproken. En hij is veroordeeld tot het maximum der straf, na bevestigende beantwoording van alle aan de jury gestelde vragen: een jaar gevangenis en 3000 franken boete.
Ik moet hier afbreken, omdat mijn ruimte volgeschreven is. Als ik dit alles in den koelen toon van den kroniekschrijver heb gesteld, dan is het waarlijk niet, omdat het mij niet tot in het diepst van mijn ziel beweegt. Maar dan is het veeleer, omdat er iets in mij aan het verstijven is: de liefde die ik gevoel voor ce beau pays de France, het land van de Revolutie en van Napoleon, het land van kunst en letteren, het land van Hugo, Pasteur en Zola,
| |
| |
het land, God betere het, welks zonen zich geroepen voelen om de groote beginselen van recht en menschelijkheid te dragen over de wereld en de vertrapte volkeren op te heffen uit hun slavernij. Ik zie dat groote Fransche volk nu den strijder voor recht en waarheid verguizen en den nek krommen onder de soldatenlaars. Ik begin te gelooven aan zijn zedelijke verdorvenheid en zijn diep ellendig verval; ik zoek - maar mijn oog vindt hem niet - naar den dictator, die redding kan brengen door deze verdwaasden andermaal te leeren wat le régime du sabre beteekent. Ik lach om hen die ooit hebben durven beweren, dat het beschaafde, hoogverlichte en vrij-republikeinsche Frankrijk zichzelf oneer aandeed door naar de vriendschap van Rusland te werven en ik beklaag den Tsaar veeleer - die straft, vernietigt en pijnigt in massa, naar eigen wil, zonder de veinzerij van een grondwet en een parlement - dat hij zijn natie vernederen moet tot een verbond met een volk, dat door een woord redeloos gemaakt, door een uniform verblind wordt, en den moed missend om een misschien onschuldige zijn recht te geven, den moed vindt om zijn edelste geesten uit te stooten.
Een illusie te verliezen, maakt bitter.... Wat moet het lijden zijn van Zola!
23 Februari.
P.v.D.
|
|