| |
| |
| |
Van de redactie.
Een klein incident, waarover in de meeste Nederlandsche dagbladen van beteekenis een woordje heeft gestaan en waarvan u aanstonds de ware toedracht zal worden uiteengezet, is voor den schrijver van deze rubriek een goede aanleiding, om eens wat te vertellen... met recht van de Redactie.
De groote meerderheid der lezers, die een tijdschrift als het onze thuis krijgen, vermoeden geens-zins wat er al zoo gebeurd is en gedaan, en geredeneerd en geschreven vóór het nommer van de maand, met de beste wenschen van uitgever en redacteuren vergezeld, zijn tocht door de wereld gaat ondernemen. Maar betrekkelijk weinigen weten en kùnnen dan ook weten, dat er nog wat anders gebeurd is dan uitkiezen van eenige manuscripten en teekeningen, gevolgd door het zenden van een en ander ter drukkerij.
Een groot tijdschrift redigeeren en dirigeeren - och, dat lijkt zoo eenvoudig; precies even eenvoudig als de regie van een tooneelstuk, wat een precies even ondankbaar werk mag heeten. Dat er geen stukje van de decoratie vanzelf komt en er geen meubel staat, zonder dat over de plaatsing daarvan lang is nagedacht, dat het tempo der spelers is geregeld, dat hun standen ten opzichte van elkander eerst na veel studie zijn bepaald geworden... wie der toeschouwers denkt daaraan?
Zoo is het ook met de directie en redactie van een maandschrift als het onze. Men leest het en men beziet het en vindt het heel natuurlijk dat het zóó is en niet anders, indien 't nommer voldoet; doch een waar schandaal, indien er iets in staat, waarover men niet volkomen tevreden kan zijn.
En toch... hoewel niemands genot mag worden vergald door het opsommen van de moeilijkheden, waarmede wij, om u genoegen te doen, gaarne willen kampen, dag in, dag uit - toch moeten wij er u hier even op wijzen. Ge zult er weldra evenmin meer om denken als ge peinst over de samengestelde werkzaamheden van het personeel eener spoorwegmaatschappij, terwijl ge heel gerust een beetje leest of praat of rookt in uw gemakkelijken coupé.
In iedere eerste helft der maand, verzamelt en leest onze redacteur-secretaris een twintig, dertig of nog meer handschriften, die ons ongevraagd worden toegezonden. Hij teekent voor zichzelf zijn meening daaromtrent op en tracht die zoo duidelijk als 't maar kan te formuleeren; want elke maand wordt hij opgeroepen om zijn opinie te verdedigen in een soms levendige discussie. Zoodra dit gebeurd is, zendt hij de ingekomen kopij door aan een tweeden redacteur, die volstrekt onkundig wordt gelaten van 't oordeel, dat zijn voorganger ter vergadering zal uitspreken. Deze leest nu op zijn beurt alles. Gij, waarde lezer, die zelf soms zooveel moeite hebt om een brief van drie of vier bladzijden postformaat te ontcijferen, kunt u wel voorstellen wat het zeggen wil dertig verschillende handschriften vlot te lezen, zóó dat men
| |
| |
precies weet hoe het geschrevene er gedrukt zal uitzien en welk een indruk 't maken zal op den lezer. Geen woord mag worden overgeslagen, al zou men er een half uur op zitten turen om het te lezen. En dan, als die moeite gedaan is, het oordeel. O, dat is zoo verschrikkelijk lastig te vormen, soms. Het toegezondene is zelden heelemaal slecht en helaas even zelden heelemaal goed. Niet altijd kunnen wijzigingen worden voorgeslagen en, bovenal, niet zoo heel dikwijls zijn de auteurs in staat de gewenschte veranderingen aan te brengen, reden waarom het voorstellen daarvan zoo gevaarlijk kan zijn.
Is nu, ter redactie-vergadering, bepaald welke copij en welke teekeningen zullen worden aangenomen, dan moet het eerst te volgen nummer in elkaar worden gezet en dus, uit den voorraad copij en teekeningen, een keuze worden gedaan zóó, dat het nommer zooveel mogelijk iets bevat voor de verschillende categorieën van lezers: een studie, een novelle, een gezellig praatje enz. enz. enz.
Al dit werk nu, is het allereenvoudigste en allergemakkelijkste. 't Lijkt zelfs zóó eenvoudig dat menigeen, die 't nooit heeft gedaan, zich verbeeldt het beter te kunnen doen dan zij, die er zich al jaren meê onledig hebben gehouden. Maar in de praktijk valt het toch lang niet meê.
Veel meer zorgen vereischt het occulte, door publiek en inzenders niet vermoede werk van de redactie. Zij, toch, mag maar niet rustig zitten wachten en keuren wat wordt ingezonden. Dàn zou 't er spoedig heel slecht met haar tijdschrift uitzien. Neen, zij moet vooral actief optreden. Ze moet zich voortdurend bezig houden met de vraag wat haar lezers op een gegeven tijdstip voornamelijk belang kan inboezemen, welk onderwerp zij gaarne zouden zien behandeld en wie dat zou kunnen doen op de voor hen prettigste wijs en wie daarvoor nu de geschikste prenten zou kunnen leveren. De redacteurs komen aan met plannen. De directeur bedenkt en becijfert of ze wel kunnen worden uitgevoerd. Zoo ja, dan is het nog de vraag of de personen, die het meest geschikt worden geacht, wel bereid zijn mede te werken tot het doel, of ze daarvoor genoeg voelen of hun bezigheden 't hun toelaten en of ze, ingeval van weigering, wel door anderen kunnen worden vervangen, die dan ook weêr hun bezwaren kunnen hebben enz. enz.
Voorts hebben de redacteurs voortdurend het oog gevestigd op hetgeen er in boeken, tijdschriften, weekbladen, dagbladen en speciale vakorganen zelfs wordt gepubliceerd. Komt er wat belangwekkends uit van een nog onbekend schrijver of teekenaar, dan overwegen zij of de jonge artiest al of niet een aanwinst zou kunnen zijn voor hun tijdschrift. Zij trachten te leeren van hun collega's en die in 't goede na te volgen, ja, zoo mogelijk te overtreffen....
Een goed tijdschrift-redacteur kan ook uitroepen: Meine Ruh' ist hin; mein..... Kopf ist schwer. Hij wordt monomaan als een uitvinder of een goedzoeker. Dit laatste is hij altijd: hij zoekt goud in de velden van Litteratuur en Kunst en het eerste is hij soms ook; want hij vindt wel eens wat uit: een nieuwe combinatie, voor de lezers aangenaam en hij vindt een enkele maal ook wel eens iemand uit... een jong kunstenaar. Dit is zijn glorie!
| |
| |
Nu heeft de Redactie van Elsevier's geïllustreerd Maandschrift voornamelijk het oog gevestigd op het binnenland. Zeven jaar lang hebben uitgever en redacteuren er naar gestreefd oorspronkelijk werk te leveren: oorspronkelijke illustraties, oorspronkelijke romans, novellen, verhalen, schetsen, studies, opstellen. En daarin zijn ze volkomen geslaagd. Dat kan niemand van de tegenwoordige Redactie getuigen zonder zelfverheffing - behalve juist de ondergeteekende, aan wien zelfs niet het allergeringste deel van dezen lof toekomt, daar hij eerst met den achtsten jaargang in de redactie is getreden ter vervanging van den hoogleeraar Dr. Jan ten Brink. Het zal dus nog te bezien staan of hij de boven-opgesomde plichten behoorlijk vervullen kan. Hij is, daarentegen, alléén nog volkomen vrij in zijn meening omtrent het kleine incident, waarop in den aanhef van dit artikel werd gedoeld. Hij zou er over kunnen zwijgen. Er zijn, aan dit tijdschrift, mannen verbonden, die zich wezenlijk knap genoeg kunnen verdedigen als zij worden aangevallen.
Zie hier nu wat is gebeurd.
Onder de massa, der redactie ter plaatsing aangeboden novellen en schetsen, was één verhaal, dat te goeder trouw door een tusschenpersoon werd uitgegeven voor oorspronkelijk en eveneens te goeder trouw door uitgever en redactie is opgenomen als werk van een Nederlander. Ge hebt er u hartelijk meê vermaakt. Het heet Kolonel Dikhout's avonturen. Dit aardig verhaal werd met blijdschap ontvangen en o.a. door den verslaggever van de Nieuwe Rotterdamsche Courant zeer geprezen. Maar niet lang verheugden de Elsevier-mannen zich daarin. Op de allereerste redactie-vergadering, die schrijver dezes bijwoonde, kwam, als een donderslag, binnen vallen een nommer van het Bataviaasch Nieuwsblad, waaruit onze directeur begon voor te lezen:
‘Elsevier’ het bekende geïllustreerde Tijdschrift, heeft een bok geschoten. Dat is altijd onplezierig, doch het wordt dit dubbel wanneer het geschiedt ten koste van een in de letterkundige wereld goed bekenden naam. De zaak is deze:
'n Jaar of tien geleden werd in een Britsch-Indisch blad aangevangen met de bekende avonturen van kolonel Bowlong. Enkele daarvan werden in het Hollandsch vertaald en, eenigszins op Nederlandsch-Indische toestanden pasklaar gemaakt, onder den titel: ‘Kolonel Dikhout's avonturen’ opgenomen in het Nieuwsblad. Tegenwoordig worden de grappige verhalen voortgezet en in boekvorm uitgegeven, doch nu eenvoudig uit het Engelsch vertaald onder den titel ‘avonturen van kolonel Bowling’ gepubliceerd; met behoud van al de Engelsche namen, titels en moeilijk te vertalen bijzonderheden.
Dat nu ‘Elsevier’ de bewerkte verhalen illustreert en opneemt is natuurlijk uitstekend; zijn lezers zullen zich ermêe amuseeren. Maar zeer bedenkelijk is, dat de redactie het vertaalwerk voor oorspronkelijk houdend, er boven zet: ‘Kolonel Dikhout's avonturen door l'Ange Huet.’ Het is waar: ze zijn mooi vertaald en bewerkt zóó voortreffelijk als weinig menschen het den heer Huet zullen nadoen en in het feit dat een Nederlandsch professor de vertaling voor het origineel heeft gehouden, ligt op zichzelf een bizonder compliment voor den heer l'Ange Huet.
| |
| |
Maar... in de ‘Studeercel’ der redactie had men niet onbekend mogen zijn met het werk van den schrijver van kolonel Bowling's avonturen, getiteld: Told in the veranda, dat reeds voor jaren de aandacht trok van velen, en thans na de uitgave in boekvorm in Engelsche bladen en tijdschriften is besproken.
Daarop kregen wij een schrijven van den bekwamen bewerker, den heer J. l'Ange Huet, wiens arbeid door tusschenkomst van een vriend was aangeboden ter plaatsing. Zijn brief luidde:
Met bijzondere verbazing zie ik in ‘Elseviers geïllustreerd Maandschrift’ een bijdrage ‘Kolonel Dikhout's avonturen’ met mijn naam als auteur.
Ik weet daar niets van.
Die stukjes zijn in het geheel geen oorspronkelijk werk. Ze zijn vijf of zes jaar geleden door mij uit de Madras Mail voor het Bataviaasch Nieuwsblad bewerkt.
Wie ze nu, zeker met de beste bedoeling, als oorspronkelijk werk, en met mijn naam er bij, aan uw tijdschrift geleverd heeft, kan ik niet nagaan.
Toen ging het bericht van het Bataviaasch Nieuwsblad de ronde doen door de Nederlandsche dagbladpers en men fantaseerde er zelfs bij dat Elsevier's ‘op oneerlijkheid was betrapt,’ alsof het niet heel eenvoudig zou zijn geweest in geval het ons als ‘uit het Engelsch vertaald’ was aangeboden te antwoorden dat wij het dan niet gebruiken konden, aangezien Elsevier in woord en beeld slechts oorspronkelijk werk opneemt en nooit vertalingen, uit welke taal ook.
Maar, natuurlijk, uitgever en redacteurs hebben zich vergist. Het is hun ontgaan dat de aardige schetsen vrij bewerkt waren naar stukjes uit de Madras Mail. Ze wisten zelfs niet dat zij in boekvorm waren verschenen en zeer geprezen. Ze hadden niet alle verhalen en schetsen gelezen, die uitkomen in het Engelsch, Amerikaansch, Duitsch, Fransch, Spaansch, Portugeesch, Italiaansch, Hongaarsch, Roemeensch, Russisch, Zweedsch, Noorsch, Deensch, Nieuw-Grieksch, enz., enz. Ze waren dus niet verantwoord?!
Na al wat ik in den aanhef van dit artikel zei, laat ik gerust de beslissing over aan den lezer. Wat aan de Redactie en den Uitgever van Elsevier overkomen is, kan iedere Redactie en iederen Uitgever gebeuren. Het is moeilijk zich te vrijwaren tegen het te goeder trouw voor oorspronkelijk opnemen van vertalingen, het is nagenoeg onmogelijk dit te doen ten opzichte van bewerkingen, waarin het vreemde zoo uitmuntend vernederlandscht is als in het stuk Kolonel Dikhout's avonturen. Ik wil nog verder gaan: dergelijke ongelukjes overkomen alle redacties; maar niet dikwijls komen zij en het publiek achter de waarheid. We zijn er van overtuigd dat in alle talen bewerkingen van populaire buitenlandsche auteurs de ronde doen. Guy de Maupassant, bijvoorbeeld, wordt geweldig geplunderd en met hem menig schrijver van kleine schetsjes. Veelal vertaalt men ze letterlijk en dan is 't nog een tref als het uitkomt; doch, zijn ze goed bewerkt en dat ‘naar 's lands gelegenheid’ - dan vindt men er wel iets bekends, iets niet heelemaal
| |
| |
oorspronkelijks aan; doch men neemt ze op omdat men ook alweêr niet zeker weet waarnaar ze zijn bewerkt. Het zou niet moeilijk vallen hier voorbeelden te noemen; doch waarom een vaderlandsch collega verdriet aangedaan?
Aan ons geval, dat wij ten zeerste betreuren, heeft allerminst de bewerker schuld. Met volle recht heeft de heer l'Ange Huet geprotesteerd en op gezag van onzen directeur-uitgever houden wij 't er voor dat ook de tusschenpersoon volkomen onbewust was van het feit dat hij ons een vertaling gaf in plaats van een oorspronkelijk stuk.
Hiermede schijnt ons de quaestie voldoende toegelicht.
We kunnen nu over wat anders praten. Het is niet altijd gemakkelijk de voor ieder overtuigende bewijzen te leveren dat een auteur wat al te veel van zijn lievelingsauteurs in zijn werken overneemt. Maar, als men nu twee coupletten leest, die zóó op elkander gelijken als de hieronder vermelde, dan wordt de waarschijnlijkheid van slaafsche navolging toch al héél groot:
Hélène Swarth:
Zeg, wat klopt ge zoo woest,
Angstig hart, in mijn boezem gevangen?
Sla uw vleugels niet stuk.
Vlieg het venster uit met uw verlangen!
De dichter G.W. Lovendaal:
In mijn borst zoo vol smart
Als in sombre kevie gevangen,
Beuk uw vleugelen niet stuk
Op de tralies in doodend verlangen.
De dichter G.W. Lovendaal plukte zijn eerste lauweren anno 1880, toen bij de firma J.B. Wolters te Groningen was verschenen de bundel Lied der Liefde, bevattende niet één lied, maar een aardige portie vaerzen, waarin hij toont onze oude dichters grondig bestudeerd te hebben. ‘Een eigen gedachte heeft hij nog niet. Vele versjes, te vele, zijn slechts erotische gemeenplaatsen, nageneuried op bekende wijzen’ zegt Huet. Nog altijd schijnt die eigen gedachte niet gekomen te zijn en het na-neuriën is gewoonte geworden.
In zijn nieuwen bundel ‘Roode en witte rozen,’ is al heel weinig oorspronkelijkheid. Evenals vele anderen, heeft de heer Lovendaal uitverkoren modellen wat al te dicht op den voet gevolgd en daardoor maakt zijn verzameling liederen en sonnetten den indruk van hier en daar dragelijk, op vele plaatsen jammerlijk na-dichtsel van poëzie, die men in onzen tijd op eenigen prijs stelt.
We vinden gedichten in dezen trant:
Toen hebben mij haar witte leliehanden
In blijde extase boven 't stof geheven,
En 'k zag de geesten in den lichtglans treden,
En vlammenharten in hun boezem branden.
| |
| |
Zij hieven offerschalen. Aan de randen
Dier goud' patenen zag ik tranen beven
Die schittrend in diepte nedergleden
En om de donkere aard een lichtkroon spanden.
En de aard blonk rood in 't rood der bloedrobijnen;
Een mystisch lied van wondre toongeluiden
Klonk uit die harten heet van liefdepijnen.
Blank rees een geurenwolk van wierook-kruiden,
En 't klonk daaruit: ‘die smart verhoogt de mijnen!’
Toen weenden van geluk de hemelbruiden.
Maar nog méér verzen vinden wij, waaruit blijkt dat de dichter Lovendaal niet dikwijls gelukkig is met zijn geneurie. Hij houdt den toon niet altijd aan en dan gaan we pardoes met hem den kelder in, of wel het gekozen beeld neemt een loopje met hem en verleidt den armen zanger tot het stamelen van onzin. Aldus in ‘Heimwee’, waar de ziel een droom-oog heeft, waarin vreemde gloed drijft, trilt van jubellust en diep ademhaalt. Zoo'n ziel met oogen en longen is niet fijn genoeg om de lucht in te gaan. Ergens anders lezen we, dat ‘haar (der ziel) zijn tranen uit het oog geweld’; maar dat is in een ongeluks-sonnet, waar een der regels een voet te veel heeft. In ‘Verlatenheid’ gaat de maan langs den hemel en ‘'t is eenzaam’; in ‘Ik denk aan oogen’ praat de dichter van bloemen, die ‘ethisch-fijn’ opbloeien, zoodat wij vermoeden mogen dat etherisch werd bedoeld. Een beetje dwaas dat slot:
Al jaren staat dat harte stil,
Maar 't is of 't nog niet rusten wil;
terwijl datzelfde hart kijkt en licht doet ontspruiten. In ‘Schaduwen’ krijgen we dezen regel:
En 'k zag naar den hemel, die veraf is.
Wel iets voor den ‘Schoolmeester.’ Wat is een ‘levenszee, kimmewijd?’
Verschrikkelijk prozaïsch zijn deze regelen en dan nog niet eens zuiver:
O, konden mijn tranen vloeien!
Mijn keel verstikt er van.
En die:
De vogels heb ik steeds lief gehad.
En deze twee:
En snikkend is u door de smart herbaard
Aan 't bloedend hart mijn bloedend hart gevlogen.
| |
| |
en wat een beeld: een door de smart herboren hart dat nog bloeit vliegt aan een ander bloedend hart. 't Lijkt een tafereel uit een slagerswinkel. Erg is ook dit stelletje:
Zoo gij, mijn dierb'ren, zoo zijt heengegaan,
O, zegt me, wie zal dan mijn tranen drogen?
Wat dunkt u van De Liereman, waarin ons wordt voorgesteld een zanger,
Die ging van stad tot stad
En de kranke lier in zijn bleeke hand
Later blijkt dat die kranke lier waarschijnlijk onpasselijk was, gelijk zijn baas:
Wanneer hij zoo stil, verlaten daar stond
En zong uit weeën krop.....
(waarom dan nog maar niet liever strot?) Eindelijk deelt de liereman met zijn hond ‘het heilig leed der ziel.’ Ja, waarachtig, zóó ver gaat de heer Lovendaal dat hij er niets in vindt het heilig leed der ziel door een dichter en een hond samen te laten deelen. Men kan er uit zien wat het hem waard is.
De firma Wolters heeft gezorgd voor goed papier en een goeden druk. Maar de omslag waarop is afgebeeld een juffrouw, die in de maan een boek zit te lezen, kan ons minder bekoren.
F.L.
|
|