| |
| |
| |
Nederlandsche Verzen en Nederlandsch Proza.
Eigen rechter door Mil van Hoorn, Amersfoort. Valkhoff & van den Dies (zonder jaartal.)
‘Schrijver van Illusie’, staat er onder den naam van Mil van Hoorn. We moeten daaruit opmaken dat de eersteling van den auteur buitengewoon gunstig ontvangen is en een handig bijeen verzameld persoverzicht, achter den nieuwen roman afgedrukt, zou ons daarvan volkomen overtuigen, indien we niet wisten hoe verbazend knap onze uitgevers nog uit de ongunstigste recensies bloemekens van waardeerende welsprekendheid kunnen gaâren. Ondertusschen, heeft Illusie werkelijk eenigen indruk gemaakt en dat zegt heel wat, al zeggen wij 't bedaard.
Ook Eigen rechter, zal door velen worden gelezen, al ware 't maar om de uitvoerige beschrijvingen uit het militaire leven in ons vaderland. Mil van Hoorn is daarmeê bekend en vertelt er van met voorliefde. Een kranig militair is de hoofdpersoon, Eduard De Coster, niet. Hij is in stilte verloofd geweest met een jong meisje dat zich echter vrij gemaakt heeft om met den rijken officier Biezot te trouwen. Zoodra hij zeker is van haar ontrouw, gaat Eduard, naar den vrij algemeen gevolgden regel, aan den rol. De luitenant zou kunnen verstikken in den poel van ongerechtigheden, maar dat is niet het geval. Het Noodlot spaart hem voor nog wat ergers. Ik spreek hier van Noodlot, omdat er heel veel noodlottigs gebeurt in dezen roman. De luitenant, n.l. gaat er niet heelemaal van door, doch begint een beter leven te leiden. Hij wil studeeren voor de krijgs-school en laat zich overplaatsen van de vesting-artillerie naar de veld-artillerie. Uit Amsterdam, die waereldstad en tevens metropool der verleiding, gaat hij naar Westnieuwstad ‘aan den voet van een flauwhellende hei, te midden van boschjes en bouwland, akkers en aanplant’. Aldaar woont een model-officiers-huishouden, bestaande uit mijnheer en mevrouw Sissinghe met kinderen, allen gelukkig. Mevrouw krijgt een zuster, Mathilde, te logeeren en Eduard gaat voor deze sympathie en later zelfs liefde koesteren. Als we gaan vermoeden dat hij langzaam doch zeker per trekschuit door het affectie-kanaal naar 't huwelijksmeer glijdt, laat de schrijver de ontrouwe Emma, inmiddels gehuwd met den rijken officier Biezot, weêr ten tooneele verschijnen. Biezot komt te Westnieuwstad in garnizoen. Emma is nog dol op Eduard. Ze verleidt hem in den kortst mogelijken tijd en hij wordt haar minnaar met medeweten en goedvinden van haar heer gemaal. Als er veel De Coster's en Biezot's in ons leger zijn, ziet het er mooi uit!!! Mathilde, intusschen, is veel van Eduard gaan houden. Maar ze ziet hoe
hij mevrouw Biezot staat te zoenen. Nochtans zou ze hem vergeven. Hij, echter, kan zich niet vrij maken en verdrinkt zich. 't Is wel naar voor Mathilde, Emma, de Sissinghe's en Eduard's familie, doch, aangezien we niet den indruk krijgen dat de zwakkeling meer was dan een onbeduidend vrouwengekje, laat ons dat feit nog al erg koud. Zijn plaats in het leger en de verdere maatschappij zal allicht door een waardiger persoon worden ingenomen. Emma vindt zeker een ‘amant’ met wat meer initiatief en wat meer durf. Mathilde is aan een groot gevaar ontsnapt (want het officiertje zou zich na zijn huwelijk wel niet manlijker hebben gedragen dan daarvóór) en het leger verliest niet veel aan hem, daar hij ons is voorgesteld als een officier in wien heelemaal geen ‘fut’ zit.
‘Noodlot’ is een groot woord; maar de bedoeling van den schrijver is misschien ons dat te teekenen. Indien Eduard niet eerst Emma, doch dadelijk Mathilde had gekend, zou hij wellicht even braaf zijn geworden als Sissinghe; indien hij in een
| |
| |
andere omgeving geleefd had en aan erger dan dames-verleiding ware blootgesteld geweest, zou hij misschien zijn leven in een tuchthuis hebben geëindigd. Dergelijke hoofdpersonen uit een roman kan men alles laten doen; maar men doet er niets mee, tenzij men beschikke over het talent van een Couperus of een Frans Coenen. De heer Mil van Hoorn zal er echter voorloopig niet in slagen ons belang te doen stellen in een zwakkeling. Daarvoor is hij als stylist lang niet sterk genoeg en als waarnemer nog te oppervlakkig.
Zijn stijl is hier en daar slordig. Een exercitie-batterij wordt gebakken. ‘Alles bakte.’ Soldaten dragen ‘slechts een hemd alleen’ en ‘luisteren met groote droomoogen.’ Eduard's ‘blik was scherp en open: gevend een rond karakter.’ Hij heeft ‘vierkante schouders, men zou hem 22 à 23 jaren geven.’
‘Eerst moest hij nog naar zijn kapitein om permissie te vragen. Gelukkig lag dit op zijn weg: de kapitein woonde’ enz. - ‘De nachtkoelte schoof langs hem, verkoelend’... ‘En Herlingh onder den arm nemend’ (dat deed Eduard) ‘liepen zij’... ‘Elize had veel gemak’... ‘De fijne geur van een blank vrouwenlichaam was hier’... ‘Mathilde bloosde onder de bliksemende schoonheid van Emma’... enz. enz. enz. Dat zijn grove stijlfouten.
Van woordkunst (in den eigenlijken zin van deze uitdrukking) weet de schrijver nog maar heel weinig. 't Zou wreed zijn en te gemakkelijk hier aan te halen ettelijke staaltjes van schrijversonmacht.
Misschien kan er uit dien Mil van Hoorn nog wel een heuschen schrijver groeien. Maar dan moet hij zich vooral niet door al te zoetsappige beoordeelaars laten wijs maken dat hij er al is. Het lijkt er niet naar.
Er komen in dezen roman een paar tooneeltjes voor, die menigen lezer zullen ergeren. Dat doet niemendal af tot de artistieke waarde, doch maakt het boek minder geschikt voor leesgezelschappen en ze zijn toch, ter kenschetsing, overbodig. Intusschen, platte uitdrukkingen zijn met zorg vermeden. Indien het den schrijver mocht behagen een ander maal wezenlijk zijn best te doen om een goed geschreven boek te leveren, zal hij veel beter slagen. Nu was hij slordig, misschien door zelf-overschatting, ten gevolge van het eerste succes.
De uitgevers streven er blijkbaar naar om ons een serie keurig gedrukte romans te verschaffen. Zij verdienen een woord van lof voor het uiterlijke van dit boek.
| |
Betty, oorspronkelijke roman door Fokko Bos. Amsterdam, A.M. van den Broecke. (Zonder jaartal).
Den heer Fokko Bos kan het niet te doen geweest zijn om een letterkundig kunstwerk te leveren. Hij schrijft er maar luchtig op los en dat is veel beter, voor iemand met zijn soort van taalgevoel, dan het aanwenden van wanhopige pogingen om zoo iets als modern roman-kunst-proza te leveren. Zijne zinnen stuiven nu onze oogen voorbij als telegraafpalen langs den blik van een spoortreinreiziger en we kijken er niet naar of ze zijn recht of krom, gestut of op zichzelf staand. Zijn roman van ruim drie honderd bladzijden is dan ook gauw gelezen en gauw naverteld. Maar dat laatste mogen we niet doen. Want, als de intrige verteld is, dan... om den stijl, toch, behoeft men het boek niet te lezen en om de karakterteekening evenmin. We willen hier alleen maar zeggen dat de heer Fokko Bos nog schijnt te gelooven aan verschil tusschen het bloed van een ‘edelman’ en dat van een burgermensch, benevens aan de mogelijkheid, in 't werkelijke leven, dat een ‘edelman’ niet heusch verliefd op een visschersmeisje, haar tòch ten huwelijk vraagt en haar tòch niet trouwt, dat papa edelman het verstooten, edoch niet onteerde meisje als zijn dochter aanneemt, dat een derde edelman doodelijk van haar is en het
| |
| |
visschersmeisje eindigt met edelman no. 1 te ontmoeten ten huize van haar pleegvader (edelman 2), terwijl edelman 3 haar zoo goed als gevraagd heeft. Dat, echter, het visschersmeisje edelman 1, zelf reeds verloofd met een adellijke jonge dochter, dol verliefd op zich maakt met het doel zich te wreken door hem zijn bruid te doen verloochenen, edoch zelf ten val wordt gebracht door de passie en het actief optreden van bovenbedoelden edelman 1, waaruit men ziet dat visschersbloed evenmin tegen blauw bloed op kan als visschenbloed tegen visschersbloed.
Er komt in dit boek een hypnotismerig ontucht-tafereel voor, dat niet voor de poes is en de schuldige wordt gestraft doordat het blauwe bloed met ‘een breede gulp uit zijn mond stroomt in Café Suisse, Kalverstraat, Amsterdam.
| |
Van Oorlog en Vrede, door W. Jaeger, gep. kapitein van het N.I. Leger. Tweede Bundel. Amsterdam. (Zonder jaartal) bij A.M. van den Broecke.
Drie... wat? Verhalen, schetsen, fantazieën? Drie stukken proza, waarin verzen worden aangehaald, fransche en duitsche, waarin wel aardig wordt gekeuveld en wel onderhoudend verteld door iemand, die geen haast heeft en heel goed weet dat zijn getrouwe lezers uren lang naar hem willen luisteren. Komiek is de ‘richtsnoer’-recensie op de achterzijde van den omslag; maar de schrijver zelf is daardoor zeker onaangenaam verrast geworden. Een uitmuntend boek voor lees-bibliotheken en lees-gezelschappen; aardige lektuur voor de huiskamer.
| |
Komen en gaan door W. Hartsinck, Arnhem. J. Minkman (zonder jaartal).
De heer W. Hartsinck heeft geschreven De vrouw van den bankier, een roman die, volgens een beoordeelaar, ‘menig romanvriend aan zijn leunstoel zal doen kleven’ en hij schreef ook Uit dorp en stad, novellen die, volgens een anderen beoordeelaar, ‘een gezonde hartsterking vormen.’ Deze ‘letterkundige kost’ moet dus zoo iets wezen van stroop en een oorlam. We hebben de verhaaltjes uit zijn laatsten bundel gelezen en zijn er hartgrondig van overtuigd dat de beoordeelaars gelijk hebben gehad. De heer Hartsinck laat iemand aan zijn leunstoel kleven en zijn ‘letterkundige spijzen vormen een gezonde hartsterking, waaraan in onze dagen van overprikkeling werkelijk behoefte bestaat.’ Het Dagblad van Zuid-Holland had wèl gelijk. We kunnen onze meening onmogelijk beter uitdrukken. En daarom zwijgen we maar. De stijl is van 't zelfde gehalte als die der aangehaalde recensie; d.w.z. niet veel zaaks.
| |
Zijn poppetje, door Dirk Hoevelaar, Arnhem. J. Minkman (zonder jaartal).
Dit boekje bevat vijf verhalen. 't Is geschreven in dezen trant:
‘Toen zij trouwden waren zij, wat men noemt, bemiddeld... Hij was, wat men noemt, een nobele vent... Niet lang na de wittebroodsweken begon zijn poppetje ongesteld te worden, eene ongesteldheid, die zich openbaarde in hoofdpijnen, duizeligheid en braken, verschijnselen die tamelijk algemeen zijn, maar haar zenuwgestel gevoelig schokten.’ Van een klein kind constateert de schrijver ‘dat het ook nog wel eens zuur kan ruiken.’ Verder lezen we: ‘dit vertrek had eene suite, ‘door eene porte brisée verbonden, die echter gesloten was.’ ‘De suite was eene trouwe copie van dit eerste vertrek.’ - ‘Met het oog op de armoede, die er in de stad heerschte, liet de veiligheid in de laatste weken te wenschen over.’ ‘Wat wordt er van onze militairen, die op eigen wieken weder de burger-maatschappij betreden?’ - ‘mijn geheele buiten ademt dan ook een, ik durf zulks vrijmoedig
| |
| |
zeggen, verfijnden kunstsmaak’ - ‘een goed gevulde maag doet een mensch in zijne ware gedaante zien; een leege maag maakt hem abnormaal en ik heb het liefst te doen met menschen in hun normale zijn, vooral wanneer zij beneden mij staan.’
Wàt gezegd wordt is niet beter dan de vorm, waarin 't ons wordt kenbaar gemaakt.
| |
Het oproer ontweken, een tafereel uit het najaar van 1830 door L. Zegers Veeckens H.zn. gepensioneerd generaal-majoor, Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, 1897.
De schrijver pakt eens op zijn gemak uit en vertelt zonder een spoor van aanstellerij, zoo heel huiselijk weg, het een en ander van een dominé-s-familie (Nederlanders) die bij 't uitbreken van den opstand nog in België waren. Met moeite komen zij op veilig grondgebied, maar de predikantsdochter moet later vernemen dat haar vroegere verloofde (een Belg) als officier is gesneuveld in een gevecht met de Hollanders. Gelukkig slaagt zij er in ‘aan de troostredenen van hare ouders het oor te leenen en tot het besef te komen dat de roemvolle dood van haren Willem niet alleen een stralenkrans vlecht om zijn hoofd, maar ook balsem goot in de wonde van haar jong hart en bevrijding tevens, hoe smartelijk ook, - uit haar onaangenamen toestand’ (van verloofde aan een Belgisch officier). Het meisje is, behalve met een zeldzaam praktisch ingericht hart, ook nog begaafd met een mooie stem, wat haar ook alweêr niet belet ‘een waardige huisvrouw, een zorgvolle moeder, een liefderijke echtgenoot te worden. Haar geniaal muziektalent is echter niet verloren gegaan.’
Wij vermoeden dat de schrijver van Het oproer ontweken heel wat bijzonderheden uit zijn herinnering heeft kunnen oproepen.
| |
De lotgevallen van den Heer Jodocus Poggeman, door W.P. Kops, Amersfoort, Valkhoff en van den Dries (zonder jaartal).
Vriendelijk, vroolijk en eenvoudig, maar wat breedsprakig, vertelt de heer Kops van een oud vrijer, lid van een celibatairen-club, die op een propaganda-vergadering van geheel-onthouders zóó bang wordt gemaakt, dat hij niets meer wil drinken dan melk en water, waarna hij in handen valt van een schoelje, die op zijn kosten een sanatorium wil oprichten, waarin de patiënten door koud water, plantaardig voedsel en wrijvingen zullen worden genezen. Zijn vrienden, medeleden van 't celibatairen-clubje, doen al het mogelijke om hem te redden, zijn hospita helpt hun een handje, doch zijn geïmproviseerde geneesheer vliegt hem op een nacht naar de keel en stoot hem eenige malen een dolk in den hals. Jodocus Poggeman sterft niet, geneest volkomen, trouwt met een lief duitsch meisje, nadat een ander lid van de club met zijn hospita is gaan strijken en allen, behalve de voorzitter, ontrouw zijn geworden aan hun anti-huwelijks-eeden. Hier en daar is de schrijver een beetje kinderachtig in zijn overdrijving; maar dat belet ons niet zijn boek toch wel jolig te vinden. Het behoort tot de zeer goede grappige lektuur en is volstrekt niet onmogelijker of minder vermakelijk dan menige vertaling uit het Engelsch in 't zelfde genre, die men voor onnavolgbaar geestig laat doorgaan. ‘De lotgevallen van Jodocus Poggeman’ zullen ongetwijfeld menigeen doen lachen, zelfs de voorstanders van plantaardige voeding en de tegenstanders van 't huwelijk en van alcohol-gebruik; want ernstig schijnen des schrijvers argumenten niet bedoeld. De uitgevers lieten het boek zeer fraai en op mooi papier drukken. De heer Koppend gaf een aardig plaatje voor den omslag.
F.L.
|
|