Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 546]
| |
De omwenteling te 's-Gravenhage, in november 1813.
| |
[pagina 547]
| |
Die gedrukte stemming verergerde nog door de berichten dat de Russische en Pruisische voorhoeden hun marsch gestaakt hadden en op nadere bevelen wachtten. Bij velen begon de moed reeds te zakken en de hoop op een krachtig Algemeen Bestuur, dat tot een spoedige verlossing zou leiden, te verminderen. Gelukkig herleefde die hoop den volgenden dag door een publicatie van den Provisioneelen Gouverneur, waarbij aan alle burgers de dank gebracht werd voor den betoonden ijver tot instandhouding der goede orde, en dat de redding van het vaderland buiten allen twijfel was door de nadering der Machten van de GeallieerdenGa naar voetnoot*). Tevens had de Gouverneur op dienzelfden morgen van den 19den November de Nationale garde en de Rustbewaarders onder de wapens doen komen om hun dank te zeggen voor hun bewezen diensten. Zij, die door hun eed nog aan het Fransche gouvernement gebonden waren, werden daarvan ontslagen, en door hen een nieuwe eed van trouw aan Z.H. den Prins van Oranje in handen van den Gouverneur afgelegd. Niet weinig werd de moed verlevendigd door de terugkomst der 300 Etrangers, die, tot het Fransche garnizoen behoorende, den vorigen dag de stad hadden verlaten. Te Krimpen aangekomen, waren zij 's nachts met hun officieren en met medeneming hunner wapens, bagage en de beide paarden van den Generaal, gedeserteerd, na de beide veldstukken vernageld en in de rivier geworpen te hebben. Zij boden thans hun diensten den Gouverneur Van Stirum aan, wien deze versterking op dat oogenblik niet onverschillig was. De Graaf van Stirum steeds onvermoeid om alles aan te wenden hetgeen de algemeene zaak bevorderlijk kon zijn, ontbood den 20sten November den Kolonel Tullingh en overhandigde hem een proclamatieGa naar voetnoot†), welke behelsde dat, aangezien de ingezetenen van 's-Gravenhage en in 't bijzonder de Nationale garde zooveel blijken van oprechte vaderlandsliefde gegeven hadden, het gemelde korps voortaan den naam Oranjegarde zou dragen en dat het voor de getrouwe handhaving der openbare rust van het uiterste belang was dit korps voltalliger te maken, waarom alle welgezinde ingezetenen, die tot aanvulling genegen waren, naar den Kolonel Tullingh verwezen werden. De Kolonel gelastte den Kapitein Van Heijnsbergen om aan het hoofd van een detachement deze proclamatie af te kondigen. Verder liet hij overal aanplakken dat op den Schuttersdoelen, in het Boterhuis en in het Magazijn op den Fluweelen Burgwal commissiën aanwezig zouden zijn om hen, die zich tot vrijwillige dienstneming aangaven, in te schrijven. Met groote geestdrift werd aan deze oproeping gevolg gegeven, waarbij de Heeren D.W.A. Patijn en J.J. Patijn - later Kolonel en Majoor der Schutterij - vrijwillig aanboden zich op de aangewezen plaatsen met de inschrijving te belasten. Intusschen hadden ook Gijsbert Karel en zijn vertrouwden niet stil gezeten. | |
[pagina 548]
| |
Den 19den NovemberGa naar voetnoot*) zonden zij de Heeren J. Fagel en H. Baron De Perponcher naar Londen met een missive voor den Prins van Oranje, waarin Z.D.H. in kennis werd gesteld met den heerschenden geest en den toestand hier te lande en uitgenoodigd zoodra mogelijk over te komen. Beide gezanten hadden tevens de opdracht den Prins van Oranje en den Prins-Regent van Engeland volledige opening te doen van den stand van zaken. Daar men niet zeker wist of de Prins zich te Londen dan wel in het hoofdkwartier der bondgenooten bevond, werd de Kapitein G.F. Wauthier met eene missiveGa naar voetnoot†) van denzelfden inhoud naar Frankfort gezonden (21 Nov.) Den 23sten te Münster aangekomen, waar zich de voorhoede der Pruisen onder den Generaal Von Bülow bevond, deed deze Generaal, na door Wauthier van de gebeurtenissen in Holland te zijn ingelicht, eene legerafdeeling onder den Generaal Oppen naar den IJsel oprukken en den 25sten Doesburg bezetten. Den 26sten November te Frankfort aangekomen, overhandigde Wauthier den voor den Prins bestemden brief aan den Generaal Von Gagern, die als gezant van Z.D.H. zich in het hoofdkwartier der bondgenooten bevond, om met de Vorsten in den geest van den Prins en van het Britsche gouvernement te onderhandelen. Een levendige briefwisseling werd bovendien gevoerd tusschen Van Hogendorp en Van der Hoop te Amsterdam, waarbij de eerste den laatste verzocht toch verder te gaan dan enkel de rust te bewaren en alle pogingen in het werk te stellen de Voorloopige Regeering van Amsterdam over te halen zich in naam van den Prins van Oranje te scharen aan de zijde van het te vestigen Algemeen Bestuur. Zaterdag den 20sten November kwam de tweede - de Groote Vergadering zooals zij ter onderscheiding van de eerste genoemd wordt - te 10 uur 's morgens bijeen. Het aantal leden was aanzienlijker dan men zich had voorgesteld, doch de omstandigheden, waaronder men vergaderde, waren alles behalve gunstig. Dienzelfden morgen had de Secretaris-Generaal der prefektuur: Caan een schrijven van De Stassart uit Gorkum ontvangen, waarbij deze dreigde met de keizerlijke wraak en met den aantocht van een groot legerGa naar voetnoot§). De inhoud van dien brief was niet zonder invloed op de houding der vergadering. Falck, die in deze bijeenkomst het woord zou voeren, had zich tot groot leedwezen van Gijsbert Karel schriftelijk verontschuldigdGa naar voetnoot**). Fannius Scholten uit Amsterdam had daarop het woord genomen en betoogd dat, nu de opstand geschied, de regeering verdreven, het garnizoen weggejaagd | |
[pagina 549]
| |
was, er geen vergiffenis te wachten was en de zaak derhalve doorgezet moest worden. Maar zijn woorden vonden evenmin ingang als die van Van Hogendorp. Wederom ontbrak het den vergaderden aan moed. De meesten vonden het ongeraden om den nog altijd nabijzijnden en veel sterkeren vijand buiten noodzaak te tergen, men wilde de zaak nog uitstellen; zelfs Repelaer las een conciliatoir voor dat een federatieve rustbewaring behelsde. Men achtte de noodzakelijkheid om partij te kiezen dringender dan ooit door het juist ingekomen schrijven van den Prefekt, die een weg tot terugkeer openstelde en vergetelheid van het gebeurde beloofde aan elk, die dien weg wilde inslaan, doch daarentegen met de strengste straffen dreigde, indien men van die gelegenheid geen gebruik maakte. Na met het grootste geduld allen aangehoord te hebben, verzocht Van Hogendorp hen, die met hem de zaak wilden doorzetten, hem in de naaste kamer te volgen. Slechts weinigen hadden daartoe den moed; verscheidene leden dropen stil af en gingen naar huis. Daar verschijnt eensklaps de Graaf Van Stirum, die de vergadering niet had bijgewoond, doch intusschen een onderhoud had gehad met den Kolonel Tullingh. Niet onkundig van den afloop der vergadering van den 19den November en getuige van de groote ontevredenheid en moedeloosheid van het volk wegens het niet voldoen aan de belofte in de proclamatie van den Gouverneur om aanstonds een Provisioneele Regeering in 't leven te roepen, had Tullingh zich met eenige officieren naar de woning van den Graaf Van Stirum begeven om met den ernst van het oogenblik krachtig aan te dringen op de voldoening der in de proclamatie gedane belofte. Van Stirum antwoordde dat de oude staatsleden juist vergaderd waren ten huize van den heer Van Hogendorp met het doel het Algemeen Bestuur te proclameeren, maar dat hij zich bereid verklaarde derwaarts te gaan om de vergaderden met het verlangen van de officieren dor Oranjegarde in kennis te stellen, hun tevens verzoekende de mededeeling van het resultaat der vergadering in zijn woning te willen afwachten. Zoo verscheen Van Stirum te midden van de enkele staatsleden, die Van Hogendorp in een zijvertrek hadden gevolgd en van wie men dus mocht verwachten dat zij de zaak van den opstand wilden doorzetten. De Graaf deelde hun den wensch van den Kolonel Tullingh en zijn officieren mede, wees op den krachtigen steun van de geheel gewapende nationale (Oranje) garde, van de teruggekomen Etrangers en van de gewapende Rustbewaarders, en eischte, ter bezwering van de steeds toenemende ontevredenheid der bevolking, de instelling van het Algemeen Bestuur. Toen daarop de heer 's Jacob van Rotterdam als zijn meening uitsprak dat alleen heil te verwachten was van een bewapening der geheele natie, verklaarde Van Stirum op hoogen toon: ‘als heden het Algemeen Bestuur niet wordt geproclameerd, zal ik morgen een Militair Bestuur instellen.’ Deze mannelijke taal deed de wijfelaars verstommen en de vergadering verlaten. | |
[pagina 550]
| |
Angst en vrees voor een mogelijken terugkeer der Franschen deed de meeste leden besluiten zich aan een verdere deelneming der revolutie te onttrekken, terwijl velen ‘onder het voorwendsel van commissiën, in pinkjes naar Engeland gingen’Ga naar voetnoot*). Van allen verlaten, bleven Van Hogendorp, Van der Duijn en Van Stirum bijeen. Dit edele driemanschap, zich krachtig gevoelende door den steun van den Kolonel Tullingh, had den moed de schoone taak, die zij op zich hadden genomen, tot een zegenrijk einde te brengen. Gevolg willende geven aan de door de natie tot hen gerichte oproeping, besloten zij den volgenden morgen - 21 Nov. - de afkondiging te doen van de instelling van het Algemeen‘dat er een algemeen verlangen bestond naar de instelling van een Algemeen Tusschenbestuur.’
| |
[pagina 551]
| |
Bestuur. Van Hogendorp verklaarde dien morgen te 9 uur ‘gereed te zullen zijn, als Van Stirum en zijne officieren hem wilden oproepen’, terwijl hij Van der Duijn verzocht dien dag naar Amsterdam te vertrekken om het Provisioneel Bestuur aldaar over te halen een voorbeeld te stellen door eene spoedige erkenning van het Algemeen Landsbestuur. Van Stirum spoedde zich daarop naar zijn woning om de daar wachtende officieren de mislukking der Groote Vergadering mede te deelen. Hij noodigde hen verder uit tot een samenkomst te zijnen huize voor den volgenden morgen 9 uur, ten einde gezamenlijk van den heer Van Hogendorp de instelling te eischen van de beloofde Provisioneele landsregeering. Zondag - 21 Nov. - begaf men zich op het bepaalde uur naar de bekende woning op den Kneuterdijk, waar zich tevens de Generaals Sweerts de Landas en De JongeGa naar voetnoot*), alsmede de heer Canneman bevonden. Binnentredende,defileerde met muziek aan het hoofd voorbij de woning van G.K. v. Hogendorp.
vroeg de waardige Van Hogendorp den Kolonel Tullingh: ‘welke belangen hem bewogen hadden hem te komen bezoeken?’ De Kolonel antwoordde: ‘dat er een algemeen verlangen bestond naar de instelling van een Algemeen Tusschenbestuur.’ Daarop las Van Hogendorp de proclamatieGa naar voetnoot†) voor, waarbij hij en Van | |
[pagina 552]
| |
der Duijn van Maasdam zich aan het hoofd stelden van het Algemeen Bestuur der vereenigde Nederlanden. Plechtig verklaarde hij: ‘het te zullen handhaven tot tijd en wijlen de te verwachten aankomst van Zijn Hoogheid, de Prins van Oranje, een einde aan hun angstig verlangen en waarlijk hachelijken toestand zou gemaakt hebben’. De Gouverneur Van Limburg Stirum gelastte daarna den Kolonel Tullingh de Oranjegarde onder de wapens te doen komen, defileerde met muziek aan het hoofd voorbij de woning van Gijsbert Karel van Hogendorp en proclameerde, onder het uitbundig gejuich der menigte, op de voornaamste plaatsen der stad de instelling van het Algemeen Bestuur. Zoo was dan de omwenteling een voldongen feit. Een voorloopig Algemeen Bestuur der Vereenigde Nederlanden had het Fransche Generaal-Gouvernement vervangen. De door Van Hogendorp en Van der Duijn geteekende proclamatie verkondde de Nederlandsche natie haar verlossing van het Fransche juk en schonk den verbonden Vorsten aan den Rijn den moed en het vertrouwen hun zegetocht tot Parijs voort te zetten. De door Van Hogendorp in het geheim gelegde en ontstoken mijn had het linker bastion van Frankrijks oostelijke defensielinie doen springen, en daardoor een wijde bres gevormd, waardoor de Gealliëerden tevens van het Noorden Frankrijk konden binnendringen. In die bange dagen van angstige spanning en onzekerheid, waarin de ingezetenen van den Haag verkeerden, zoo door de voortdurende bedreiging van de nog sterke Fransche garnizoenen te Gorkum, Utrecht en Naarden, welke elk oogenblik het oproerige 's-Gravenhage hetzelfde lot konden doen ondergaan als HamburgGa naar voetnoot*), als door de schriftelijke bedreiging van den Prefekt De Stassart uit Gorkum, welke de Groote Vergadering der Oud-Regenten deed verloopen en menigen flauwhartige verhuizen naar Scheveningen, om bij de nadering der Franschen zee te kunnen kiezen op de gereed liggende Scheveningsche pinken, - in die dagen, waarin het wel scheen of op den voorvaderlijken moed en volharding niet meer te rekenen viel en elk opgewekt leven, alle veerkracht door den overheerschenden druk van vele jaren was verdwenen, treden de drie historische personen, die Neerland's vrijheid deden herleven, schitterender dan ooit op den voorgrond. Vol bewondering en ontzag zijn wij voor een Gijsbert Karel van Hogendorp en een Frans Adam Baron Van der Duijn van Maasdam, die alleen den verheven moed bezaten hun namen te stellen onder het stuk, waarin zij het Fransche bestuur vervallen verklaarden, durfden te gewagen van de terugkomst van den Prins van Oranje en waardoor zij zich aangaven als de hoofden van tien opstand tegen het wettige Fransche gezag. Trotsch zijn wij te kunnen wijzen op een man als Leopold Graaf van Limburg Stirum, die de daad voegde bij het woord der beide eerste Vaderlanders en het stoute stuk vol voerde met volle krijgsmuziek en ontplooide oranjevaandels aan het hoofd der met de oranje-cocarde | |
[pagina 553]
| |
versierde gewapende burgerwacht langs de straten en pleinen van het jubelende 's-Gravenhage te trekken en de instelling van het Algemeen Bestuur te proclameeren. Maar, gedachtig aan het ‘eere wien eere toekomt’, past het ons tevens onze hooge vereering en onze dankbare hulde te brengen aan den man, die, zich steeds bescheiden op den achtergrond houdende, evenzeer zijn leven waagde voor de goede zaak en met groot beleid en kalme volharding Van Hogendorp het welslagen zijner revolutionaire plannen mogelijk maakte. De steun van Tullingh's gewapende Nationale Garde gaf kracht en beteekenis aan de door Van Hogendorp gestelde proclamatie. Mr. J.G. van Oldenbarneveld, genaamd Witte Tullingh.
Waar in onze vaderlandsche geschiedboeken terecht met zooveel lof gewaagd wordt van den moed, de zelfopoffering en de vaderlandsliefde van G.K. van Hogendorp, F.A. Baron van der Duijn van Maasdam en L. Graaf van Limburg Stirum, dient mede gewezen te worden op dezelfde schoone deugden van den Kolonel der Haagsche Nationale Garde, Mr. J.G. van Oldebarneveld gend. Witte Tullingh. |
|