Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 518]
| |
Elise van Calcar. Bij haar 75sten verjaardag
| |
[pagina 519]
| |
komen met regelmatigen pas als soldaten van de overwinning zeker; - de vrouw, die, onverschillig voor wat men er van zeggen zou, in veel bekrompener jaren moedig als spreekster optrad hier en in 't buitenland, om met het levende woord hulptroepen in den strijd voor haar idealen te werven; - die een eigen meening over alle voorname quaesties van haar tijd in onvermoeide studie opbouwde en dan hardnekkig bleef verdedigen, niet bang zelfs voor groote namen; -- zij die nòg steeds, door dringende belangstelling in nieuwe verschijnselen gedreven, al maar rusteloos zoekt en dan meedeelt, in breeden kring, van wat zij vond, of dènkt gevonden te hebben, het toetsend aan haar rijke ervaring; - ‘de geëmancipeerde’.... voor wie de taak der vrouw nog heel beperkt ziet; in werkelijkheid: de moeder-vrouw, niettegenstaande haar kinderloosheid, die niets gewichtigers kent in 't leven dan de
Haar studeerkamer te Wassenaar.
opvoeding van het jonge kind, en die daaraan steeds haar beste krachten gaf en nòg geeft. En toen ik nu bij mevrouw Van Calcar werd toegelaten in de werkkamer, gezellig door jaren lang gebruik der ouderwetsche meubelen, warm-huiselijk door tal van intieme dingetjes, die elk juist op hun eenig eigen plekje lagen en hingen - toen scheen 't mij of ik bij een heel goede bekende kwam; en dat ik daar een plaatsje kreeg in 't hoekje van de canapé, tegenover haar, vond ik heel gewoon. Ik wist, dat zij een zwart kanten mutsje zou dragen op 't grijze haar, in dikke krullen afhangend aan beide kanten van dat blank-bleeke, goed gevulde gezicht, de wangen breed overgaande in den hals, de kin zacht geplooid; ik kende die heldere grijze oogen, die mij, over den bril heen, welwillend vorschend aanzagen, om in enkele seconden te | |
[pagina 520]
| |
weten hoe ik was; - oogen die al maar garen voor 't verstand, trotsche oogen, tevens vriendelijk-belangstellend. En 't volle, jongmanlijke geluid van haar stem kòn ook niet anders zijn geweest. Rustig schoof ze wat achteruit in haar stoel, lichtelijk ironisch poseerend om ondervraagd te worden, de mooie witte handen berustend in den schoot van 't zwarte kleed. 't Eerste vragen is altijd wat pijnlijk in zoo'n geval, een onzeker tasten om tot belangrijke verklaringen den weg te vinden: ‘Mevrouw, u wordt deze maand vijf en zeventig jaar?’ ‘Dat zègt men, en ik moet 't wel gelooven; maar mijn hoofd is nog heel frisch, hoor; ik vóel wel lichamelijk den druk van den ouderdom, de rheumatiek plaagt me, maar ik let er niet veel op, en ik ben nog altijd druk in de weer, - dan moet dat rheumatieke been maar mee....’ ‘En, mevrouw....’ ‘Ja, wat ik u vooral zeggen wil: het groote plan van mijn laatste jaren; ik wou graag, en ik zàl ook, een moederschool stichten.... Zeker, een school waar de jonge moeders leeren hoe ze een klein kind moeten behandelen. Want dat weten ze tegenwoordig niet; ze miskennen de eerste levenseischen, en al heb ik zelf geen kinderen, daarom te meer wil ik die van anderen beschermen.... 't Is een oud plan; verleden jaar al heb ik een vereeniging van kindervrienden gesticht, die meer algemeene en levendige belangstelling wil wekken voor de opvoeding, vooral van kinderen in de eerste zeven levensjaren, en wèl volgens de beginselen, die ik in verschillende opvoedkundige handboeken heb neergelegd, en die steunen op de grond-denkbeelden van Fröbel. Die vereeniging nu wil practisch werken door echte kindertuinen te stichten, waar de kleintjes van 2 tot 7 jaren nauwgezet naar deze methode worden bezig gehouden, en daaraan moet dan de moederschool worden verbonden. Er zijn 25,000 gulden voor noodig, maar die zijn moeielijk te krijgen; wèl hebben wij een stuk grond, en prachtige teekeningen, maar dat is alles;.... ik dènk er echter niet over mijn plan op te geven.... en als ik mocht sterven, zijn er jongere krachten, die het in mijn geest zullen doorzetten.... In dien tusschentijd zijn wij door een menschenvriend in staat gesteld om op kleine schaal te laten zien wat wij bedoelen. Daar wordt, hier in de stad, weldra een kweekschool geopend voor toekomstige-moeders, moeders en kindermeisjes. De jonge meisjes gaan nù dagelijks met hun galant naar de kookschool; goed, maar laten ze dàn alléén gaan leeren hoe ze hun kìnderen in den eersten tijd moeten behandelen. Dat wéét de kat en de hond perfect - de mensch niet. ‘Ik ben den laatsten tijd haast voortdurend met dit plan bezig, en dat er niet meer belangstelling voor is, komt door die grootsche beweging voor de tentoonstelling van vrouwen-arbeid; die contrarieert me erg. De dames hebben nu voor mij geen tijd. Maar nu hoop 'k die tentoonstelling ook voor mijn doel te gebruiken; ik zal er de teekeningen van de inrichting exposeeren, en ik zelf, of misschien een vriendin van mij, zal er redevoeringen houden over het plan.’ ‘U spreekt nog gerégeld, mevrouw?’ | |
[pagina 521]
| |
‘Ja, ik houd 's Zondags in het Keizershof improvisaties over mystieke dingen: zielkunde, magnetisme, occultisme.... ik noem het psychologische conferenties, dat sluit alles in. Er komen goed ontwikkelde dames, jonge geleerden, medici, juristen, ook studenten, voorname ambtenaren, hoofd-officieren....’ ‘Hoe bent u zoo tot die mystieke wetenschappen gekomen?’ ‘Die heb ik mijn leven lang beoefend; van nature en door familie-overleveringen ben ik daarvoor aangelegd. Ik hoorde er thuis dikwijls en ernstig over spreken, terwijl anderen er altijd mee lachten. Mijn moeder was ook visionaire. En nu is mijn streven om anderen te overtuigen van wat waar en valsch is in deze mystieke verschijnselen. Ik heb op dit gebied zóóveel gezien, altijd gezocht in boeken, er voor gereisd, er over gecorrespondeerd met geleerden in alle landen, en steeds heb ik vergeleken. En 21 jaar lang heb ik zoo goed als alleen het tijdschrift ‘Op de grenzen van twee werelden’ geredigeerd; wat ik daarin schrijf berust grootendeels op eigen ervaring, soms ook op hetgeen goede vrienden buiten allen twijfel hebben geconstateerd. Sedert de laatste tien jaar is mijn huis dan ook een toevluchtsoord voor wie door vragen worden belast; dat loopt zóó druk, dat ik soms dagen ‘niet te zien’ moet zijn. ‘En ik waak er zooveel mogelijk voor dat de menschen nuchter onderzoeken; er moet een gezonde, frissche levenstint over liggen, want zenuwachtige dwepers en bijgloovigen kan ik niet uitstaan. Zij bederven alles door overdrijving. ‘Op het oogenblik is er van mijn hand weer een boek over magnetisme ter perse, de Hollandsche bewerking van “Animal Magnetism” door Professor Gregory. Ziet u, dàt is een autoriteit; daar kunnen de liefhebbers nu eens in gaan lezen. O, u weet niet hoeveel ellèndige knoeiers er tegenwoordig geld slaan uit het magnetisme: verloopen schoenlappers, metselaars, weet ik al. Maar gelukkig, er bemoeien zich ook meer geleerden mee. In Parijs is zelfs een kliniek, met opleiding, waar aan bekwame magnetiseurs een diploma wordt uitgereikt. Dat is hoog noodig.... Het magnetisme....’ ‘Mevrouw, u hebt een veelbewogen jeugd gehad, niet waar? U bent al heel vroeg bij het onderwijs gegaan?’ ‘Mijn autobiographie is bekend uit het eerste deel van ‘Op de grenzen.’ En ik ben van plan memories uit de latere jaren te gaan schrijven: mijn ervaringen op letterkundig en mystisch gebied. Aangename herinneringen, want ik heb een lieflijken, helderen levensavond, in een lieven vriendenkring, rustig, niettegenstaande mijn drukke bezigheden, omdat ik zoo vèr rechtuit kan zien, èn: met blijmoedigheid. Een beknopte en juiste levensschets kunt u onder meer ook vinden in J.P. de Keyser's ‘Neerlands letterkundigen in de 19de eeuw’Ga naar voetnoot*). Ik heb ver over de honderd twintig deelen geschreven. Maar | |
[pagina 522]
| |
ik ben ook vroeg begonnen; al heel jong werkte ik mee aan het blad van Ds. Koetsveld ‘Maria en Martha,’ aan het ‘Christelijk Album’ enzoovoort. En wat er nu nog komen zal?.... De tijd gaat zoo verwonderlijk snel! ‘Van mijn laatste romans heb ik niet zóóveel voldoening gehad als van mijn eerste; misschien was ik door het vroegere succès wat verwend. Maar ik heb wel eens spijt gehad, dat ik die laatste werken: “De eedgenooten,” “De tweede Pinksterdag” en “Vruchten van het gezaaide” heb uitgegeven. Het jonge geslacht kende de schrijfster van “Hermine” niet. En bovendien, ik stond in den slechten reuk van spiritualiste; ik had zelfs moeite ze uit te geven. Die heeren uitgevers zijn zoo bang.... enfin. Maar 't mooiste is, dat alleen in het allerlaatste boek spiritualisme voorkomt, omdat dit natuurlijk hoort in het beeld van den tijd, dat ik daarin gaf....’ ‘Ik ben op een eigenaardige wijs er toe gekomen om ‘De Eedgenooten’ te schrijven. In de voorrede van dat werk heb ik 't verteld. Ik zal 't u even voorlezen: ‘Het was op een eenzame wandeling in de heerlijke bosschen, die het landhuis Luchtenburg bij Chaam omgeven, dat ik in het jaar 1851 een brochure las van mijn vriend Dr. Schotel: ‘Mémoires van Diodati’, die betrekking hadden op den hervormingsstrijd in Italië. | |
[pagina 523]
| |
‘Geen bezwaar; vooreerst klopt gij aan bij Dr. Schotel, die een huis vol boeken heeft; verder brengt de heer van der Heim van Duyvendijke u op de boekerij van de Leidsche Academie, of gij zoekt in den Haag op de bibliotheek de noodige boeken bijeen.’ | |
[pagina 524]
| |
Landhuis Luchtenburg.
| |
[pagina 525]
| |
‘Dwaas moest iedereen dit vinden, en toch kon ik niet anders. Ik was op den weg van mijne studie zoo getroffen door de heroïke figuur van Savonarola, die stierf op den dag waarop Francesco Burlamacchi geboren werd, dat ik eerst mijn hart en hoofd moest ontdoen van die overweldigende gedachten, die zich snel groepeerden en mij overal vervolgden, voor ik mij weer geheel aan mijn eerste ontwerp kon wijden. ‘Hebt u met al uw romans een bepaald doel nagestreefd, mevrouw?’ ‘Zeker; ik schrijf nooit om te schrijven. Ik zoek nooit naar een onderwerp, maar plotseling heeft een idée mij aangegrepen; dan bezwaart mij dat net zoo lang totdat 't geschreven staat; 't laat me geen rust, 't moet er uit. En dan schrijf ik heel vlug: een vel druks op een middag.’ ‘En de nieuwe richting in de literatuur, mevrouw?’ ‘O, ik houd niets van die gemartelde taal; ik schrijf nog steeds de taal van Elize in ‘Hermine.’ En toen een goede vrind mij kwam zeggen, dat de spelling van ‘De kinderen der eeuw’ toch eindelijk herzien moest worden, heb ik eerst lang geweigerd en eindelijk aarzelend toegestemd, onder conditie dat een ànder dat dan maar doen zou.’ ‘En de “Nieuwe Gids”?’ | |
[pagina 526]
| |
Bij dien naam kwam er een minachtend trekje op het gelaat van de vermaarde discipel uit de oude school, zóó sterk als ware er een vies luchtje de kamer binnen gewaaid. En hoog-ironisch was de eerste opmerking: ‘Mijn oude hoofd wil niet meer doordringen in de onverkwikkelijke literatuur van de ‘Nieuwe Gids....’ Milder vervolgde zij: ‘Ik geef toe, er was veel pruikentaal die wèg moest.... maar van 't werk dezer jòngeren zal over vijf en twintig jaar al niet veel meer over zijn, als ze het roer niet vinden....’ ‘Leest u veel moderne Hollandsche literatuur?’ ‘Ja, ik wil toch zien welken weg ze opgaan, en dan lees ik tot ik er suf van word als het alles zoo laag bij den grond blijft of zoo naargeestig en hopeloos wordt. Toch lees ik zelfs Louis Couperus, 't is een mooi talent, maar een ware weekeling; ik zou zoo graag een krachtig geraamte willen zetten in dat slappe lichaam. Er zijn ook machtig veel lieve schrijvers en schrijfsters tegenwoordig, maar lief schrijven alleen vind ik niet de moeite waard. Er is veel meer strijd en diepte in het leven, dan in dien kopjes-thee-stijl kan worden uitgedrukt. Van de schrijfsters van vroeger, stel ik de pittige Catharina van Rees nog op den hoogsten prijs. Ook houd ik veel van Virginie Loveling en Josephine Meurs Giesen, mej. De Neve en anderen....’ ‘Zola?’ ‘Dien lees ik; 't is een groot schrijver, ik waardeer hem zeer, maar mijn lievelingsauteur kan ik hem niet noemen.... Vondel, Bilderdijk, Da Costa; dat zijn de groote ribben van ons letterkundig gebouw; daar steunt alles op; de anderen brengen maar kleine steentjes aan.’ ‘Leest u onze klassieken nog altijd?’ ‘Daar, in de boekenkast, staat mijn lieve Vondel, dicht bij de hand, om er mijn jonge vrienden passages uit voor te lezen, en hen er warm voor te maken....’ ‘Wat denkt u van de vrouwenbeweging in ons land?’ ‘Ik denk er veel over, heb er steeds veel over gedacht, en over geschreven, maar ik ben niet zoo kras als Juffrouw Drucker. Naar mijn meening moeten de vrouwen langs den billijken, verstandelijken weg haar rechten bereiken. Nog onlangs heb ik er eenige artikels over gehad in het Haagsche Familieblad, en mijne: ‘Dubbele roeping der vrouw’ is met goud bekroond.... ‘Vooral op de kinderen vestig ik mijne belangstelling Er komen er dan ook veel bij me. Geregeld 's Zaterdags krijg ik eenige vriendinnetjes - ook om met mij te teekenen. Ik teeken graag; dat zeegezicht daar aan den wand, en dien Christuskop heb ik geteekend; en ik boetseerde vroeger ook wel, om een afleiding van veel denken te vinden door handenarbeid.... ‘Wat vindt men veel verwoesten jonge harten tegenwoordig, zwaarmoedige jongelui, levensmoede voor ze recht beginnen te leven; dat komt door de valsche levensopvatting - maar ik spreek ze goeden moed in voor leven en sterven....’ ‘De Fröbel-methode, mevrouw, hebt ù in ons land ingevoerd, niet waar?’ ‘Mevrouw de Barones Bertha van Marenholz Bulow bracht de leer van | |
[pagina 527]
| |
Fröbel hier, en zij droeg mij op, me daaraan te wijden. Ik heb er hard voor gewerkt, en ik werk er nog steeds voor. Minister Torbecke, die mij zeer vriendschappelijk gezind was, droeg mij op, in 't land een onderzoek in te stellen naar de klein-kinder-schooltjes. Dat is de grondlegging voor de Fröbel-methode geweest. De bijzonderheden van mijn arbeid op dit gebied vindt u in mijn levensbeschrijving van mevrouw Bertha van Marenholz, mijn laatste werkje...’ ‘Gaat u met veel letterkundigen om, mevrouw?’ ‘Vroeger wel; toen ik nog buiten woonde - u weet, mijn man is jaren lang burgemeester geweest eerst van Sommelsdijk en daarna van Wassenaar - namen sommige schrijvers nog wel eens de moeite mij te komen opzoeken, zooals Hasebroek, Van Oosterzee, Doedes, Beijnen, en bij mijn vriend Van Zeggelen aan huis trof ik er velen weder aan. Met mevrouw Bosboom sleet ik menig genoeglijk uurtje. Maar de tegenwoordige literatoren denken er niet over, mij te komen bezoeken.... Mijn oude kennissen zijn overleden: Ten Kate, Van Lennep enz. ‘Ds. Hasebroek zond mij op mijn zeventigsten verjaardag nog een gedicht, en ik stuurde hem mijn laatste werken, maar eenmaal schreef hij mij: Goede vriendin, ik heb grooten eerbied voor uw talenten, maar dat wordt mij te kras; de richting die gij nu inslaat, daar durf ik u niet te volgen.... ‘En dan Hofdijk.... Ik herinner mij nog als gisteren dat ik mijn eerste redevoering hield in Felix Meritis te Amsterdam. Daar zou ik op uitnoodiging van Mr. Cappeijne over het fröbelen spreken. Er waren wel duizend menschen, en het orkest was met boomen en bloemen bezet, ik stond werkelijk in een tuin. Toen ik van de estrade stapte, kwam Hofdijk, die vooraan zat, me te gemoet en omhelsde me, in de volle zaal. Ja dat enthousiasme was aardig. ‘Dien eersten keer improviseerde ik geheel. Vreemd, niet waar? Maar ik had altijd een voorgevoel gehad dat ik dit zou kunnen. Wel tien maal had ik gedroomd, dat ik spreken moest in 't publiek, dat ik mijn papieren vergeten had, en dat 't nu zóó ook veel gemakkelijker ging. Ik luister naar mijn eigen gedachten en leer er door. Ja, en telkens weer als ik gesproken heb, denk ik: mijn oude droom. ‘'t Gebeurt me vaak, dat ik, in 't rijtuig op weg naar het Keizershof, tegen mijn vriendin zeg: neen, ik zal daar toch maar niet over spreken, ik behandel een ander onderwerp. ‘Eenmaal kwam Ising in de pauze bij me: Nu kan ik toch niet gelooven, dat je geïmproviseerd hebt - zei hij - want je maakt alle zinnen af, en de punten en comma's zet je er behoorlijk in. - Hè, wat vond ik 't akelig dat hij dàt gezegd had; ik was bepaald boos op hem, want ik vreesde, nu altijd te gaan denken bij 't spreken aan afloopende zinnen, punten en comma's. Ik was er werkelijk verdrietig over.... 't Heeft me niets gehinderd.’ ‘Vermoeit 't spreken u?’ ‘Niet direct, maar den volgenden dag ben ik wel vermoeid... ‘En nu meneer, nu is de beurt weer aan een ander, er zit beneden weer iemand te wachten... Uw naam herinner ik mij uit mijn schooltijd.’ | |
[pagina 528]
| |
‘Ja, mevrouw, een kleine zestig jaar geleden heeft mijn vader les van u gehad.’ ‘Juist, dat herinner ik me’ * * * Enkele dagen later vroeg ik, of mevrouw van Calcar mij nog een onderhoud zou willen toestaan, opdat ik haar een en ander zou kunnen vragen over haar ervaringen op het door haar zoo nijver bewerkte gebied van het spiritualisme, voor velen nog het land der sprookjes, waarvan zij graag hooren vertellen de wonder fantastische verhalen, die de verbeelding irriteeren, zooals in de klein-kinderjaren oude spookgeschiedenissen - tijdverdrijf dat anderen heftig afkeuren, omdat door ‘die griezelige verzinsels zwakke nerven beslist worden geschaad, zwakke hoofden tot dazens toe verweeken, en 't bijgeloof uit de middeleeuwen weer wordt geïmporteerd,’ - voor derden 't welig vruchtbaar veld, waaruit eenmaal de nieuwe wereldreligie hoog zal opschieten, die 't aardsche leven met het hemelsche verbindt. Jammer genoeg was er, met 't oog op 't spoedig verschijnen van dit artikel, geen gelegenheid meer om aan de devote belijdster van het spiritualisme opheldering te vragen van veel wat mij, leek, en zeker velen met mij, hierin zoo duister is; om te vragen naar de waarheid van sommige geruchten over uiterst wondere verschijningen, die mevrouw Van Calcar zouden zijn geschied, en ook naar de resultaten van haar onderzoek in menig speciaal geval. Het gelukkige van deze omstandigheid is echter, dat ik nu in de gelegenheid ben de lezers in de eigen woorden van de 75-jarige schrijfster haar belijdenis mee te deelen, zooals zij die gaf in den brief, die hier volgt: | |
Den Haag, Zaterdag 6 Nov. '97.Waarde Heer. Ik beschouw het Spiritualisme als wereldverschijnsel, als het grootste, invloedrijkste teeken dezer eeuw, als de nieuwe openbaring, waar de mensch naar zoekt - de vluchtige mensch, die het eeuwige in zich voelt - en toch sterven gaat. Het Spiritualisme houdt zijn fakkel boven de graven als de engel der verrijzenis en toont ons dat het graf ledig is - bewijst ons dat de ware mensch ontvlucht aan het stoffelijk hulsel, maar daarna leeft en progresseert. Het is de vernieuwing van den godsdienst, de jonge spruit op den ouden verdorven tronk, en schiet nu op zooals het Christendom ontkiemde uit het verbasterde Mosaïsme, en zal een nieuwen kruin doen ruischen om den ouden, verteerden, uitgeholden wilgenstam. In de geschiedenis der beschaving is geen tweede voorbeeld van eene dergelijke algemeene beweging onder alle natiën; alle godsdiensten hebben de vraag onbeantwoord gelaten: ‘Wat is sterven, wat wordt er van ons zelfbewust bestaan?’ - Het Spiritualisme bewijst proefondervindelijk aan alle ernstige zoekers dat er is een bewust individueel voortleven van den innerlijken mensch, den eigenlijken mensch is, en dat wij oogsten wat wij | |
[pagina 529]
| |
gezaaid hebben, dat is, dat wij de gevolgen moeten dragen van hetgeen wij in het vleesch gedaan hebben. Het Spiritualisme ontdekte echter ook dat ons lot bij het sterven niet onherroepelijk beslist is; dat de besten onzer niet terstond tot de allerhoogste zaligheid opklimmen, zoomin als de slechtsten voor eeuwig verloren moeten blijven. Het ontkent eene opstanding der doode lichamen en een slapen in het graf tot een gerichtsdag. Deze aloude voorstellingen zijn verkeerd verstaan. ‘Hemel en Hel’ zijn toestanden, waarin de goeden en boozen natuurlijk zeer verschillende stadiën doorloopen. Het meest kenmerkende van het Spiritualisme is ongetwijfeld de ontdekking van de mogelijke gemeenschap tusschen de twee werelden en hare bewoners - de zichtbare en de onzichtbare. Deze mogelijkheid is aan bepaalde wetten verbonden en iedereen is er niet voor geschikt; het vereischt eene bijzondere constitutie en geleidelijke ontwikkeling en voorzichtige proefneming. De groote massa der menschen is er ongeschikt voor, maar elk kan zich toch in de gelegenheid stellen om de werkingen te observeeren, die zich bij anderen voordoen, die wij sensitieven noemen. De voorwaarden waaronder de proeven alleen kunnen slagen, heb ik in menig hoofdstuk in mijn tijdschrift ‘Op de Grenzen’ opgegeven. Het is zeer te bejammeren, dat het gemis aan ernst, geduld en volharding zooveel schoone krachten in ons land heeft doen verloren gaan. Het ligt toch voor de hand dat elk die Mediumische gave of aanleg bezit met zulk een mysterieuse eigenschap geen spelletje moet drijven. Zulke slecht genomen proeven door onbezonnen lieden hebben vaak zeer noodlottige gevolgen voortgebracht, als men ten eene male onbekend is met de mystieke verschijnselen van trance en extase, soms vergezeld gaande van verstijving, gevoelloosheid enz. Weet men dan niet zoo iemand te helpen dan kan daaruit groot onheil voortkomen, terwijl de ingewijde terstond in staat is alle schade te voorkomen of te herstellen. De studie van het Spiritualisme is te omvangrijk om daarmede op een paar avondjes klaar te komen, in den blinde tastend; vandaar dat zoo velen zeggen: ‘o, ik heb het Spiritualisme onderzocht, maar mij heeft het niet overtuigd.’ De mediumische eigenschappen hebben leiding noodig, even als elke andere aanleg, en ontwikkelen zich slechts trapsgewijze. De verschijnselen zijn echter niet nieuw, maar ze werden vroeger anders genoemd en geclassificeerd. Vele menschen zien er nog Duivelskunst in, en het is zeker dat de mensch het beste ten kwade kan gebruiken, maar elk, voor wien deze verschijnselen heilig zijn, zal er verbazend veel door leeren. Het Spiritualisme is de ontsluiering van onze eeuwige krachten, onzer hoogere vermogens, want het verklaart alle mystische verschijnselen van psychometrie, van telepathie, van vooruit-zien en voorgevoel, van dubbelgangers en verschijningen, van visioenen en extase. Het spreidt licht over hetgeen men wonderen of mirakelen heeft genoemd, en is dus wel berekend om het kleinzielig materialisme het hoofd te bieden. | |
[pagina 530]
| |
Nog wil ik opmerken dat de sleutel tot alle occulte verschijnselen niet gezocht moet worden in de oude boeken, maar in den mensch zelf, in zijne magische natuur als bestemd voor een hooger bestaan, waartoe hij hier op aarde voorbereid wordt en reeds den aanleg en de kiemen in zich draagt, die slechts bij de fijne organisatie uitspruiten en dan als abnormaal worden beschouwd! Het levensmagnetisme is de brug om al die wonderen van ons wezen te leeren kennen en gebruiken, die nu nog niet gewaardeerd worden, maar binnen weinige jaren tot recht zullen komen, als ik iets van den loop dier dingen versta, die zoo velen over het hoofd nog zien en die toch zulk een rijk arbeidsveld voor den denker openen en de menschheid verlossen zullen van veel dwaling, ellende en ziekte. Ik maak groot onderscheid tusschen levensmagnetisme en het in zwang zijnde hypnotisme, dat de caricatuur is van het eerste. Ik heb nu 21 jaren mijn maandwerk geredigeerd en veel daarin neder gelegd van de ervaringen van mij zelve en van vertrouwbare personen, maar het is er verre af dat er alles in zou zijn gezegd. Het publiek is er niet rijp voor. Ik geloof niet dat er op occult gebied veel bestaat dat ik niet persoonlijk heb ervaren; ik sprak dus uit rijke ondervinding, want het zijn niet enkel de laatste dertig jaren dat ik gevorscht heb naar het wezen van den mensch, dat mij van kindsbeen af interesseerde door alles wat in mijne omgeving voorviel of medegedeeld werd uit familie-overleveringen van den meest belangwekkenden aard. In den eersten jaargang heb ik er al een en ander over medegedeeld, maar - zooals ik u reeds zei - ik stel mij voor uit mijne aanteekeningen nog een bundel losse bladen te publiceeren, in de hoop nuttig te zijn voor mijne medereizigers naar het onzichtbare Vaderland. Ik heb met meer dan 400 verschillende Mediums geëxperimenteerd, maar geen 25 goed geleid en zuiver ontwikkeld gevonden - al de overigen door onkunde en overdrijving verknoeid en niet geschikt vertrouwbare communicaties te krijgen - en daaronder dan nog geen half dozijn, die onder de zoo noodige begunstigende omstandigheden leefden, die een bepaald vereischte zijn voor zulk eene fijne verhevene studie, die zoo groote rust en kalmte, ernst en toewijding noodig heeft om schoone, bevredigende resultaten op te leveren, maar die, waar ze ook worden verkregen, alle verwachting te boven gaan. Ik zelf dacht nog voor twintig jaren niet dat het den mensch op aarde gegeven kon worden om tot zoo groote gewisheid en klaarheid omtrent het toekomende leven te komen als een rein spiritualistisch onderzoek den volhardenden onderzoeker schenken kan - en daarom ben ik altijd bereid om ernstige zoekers met raad en hulp bij te staan zoo veel ik vermag. Vaarwel, waarde heer. Met de meeste achting heb ik de eer te zijn UEd. Dw. Dienares, Elise van Calcar. |
|