| |
| |
[pagina t.o. 481]
[p. t.o. 481] | |
Portret. Eigendom van Mejuffrouw W.J.M.C.
| |
| |
| |
Marius van der Maarel.
Door P.A. Haaxman Jr.
Portret van den schilder.
Er zijn artisten, die bij het groote publiek meer bekend zijn dan bij hunne kunstbroeders, evenals er ook zijn, van wie dat groote publiek minder notitie neemt vooral omdat het daartoe weinig in de gelegenheid gesteld wordt, maar die in de schatting hunner collega's hoog staan aangeschreven. Marius van der Maarel zou ik eer onder de laatste categorie willen rangschikken.
| |
| |
Niet dat hij zoo populair is onder de artisten, ik zou eer het tegendeel willen vermoeden. Hij is eenerzijds te gereserveerd en ook niet plooibaar genoeg in het beoordeelen van anderer werk, om bepaald populair te kunnen zijn. Van waardeering kan bij hem slechts sprake zijn, wanneer een kunstwerk voldoet aan zeer strenge eischen. Maar daar hij hierin strikt onpartijdig te werk gaat en niet schroomt zich zelf in de allereerste plaats met den geesel der kritiek te kastijden, hecht men waarde aan zijn oordeel. Een ander met zijne gaven en talenten zou zich in de schatting van het publiek reeds veel vroeger verheugd hebben, maar Van der Maarel heeft altijd te veel voor zijn eigen genoegen gewerkt, dat wil zeggen gestreden en geworsteld om in de kunst iets beters en hoogers voort te brengen dan hij voorheen had gedaan. En nu hem door bevoegde kunstrechters de groote onderscheiding is te beurt gevallen van de koninklijke medalje der Regentes op de tentoonstelling van Arti, houd ik mij overtuigd dat allerminst Van der Maarel meent dat hij nu zijn ideaal heeft bereikt. Wanneer niet van zeer invloedrijke zijde een zachte pressie op hem ware uitgeoefend om het portret te exposeeren, dat zoo zeer de
Bij 't fabrieksvuur (krijtteekening)
| |
| |
aandacht van de kunstwereld getrokken heeft, hij zou uit eigen beweging tot die inzending niet zijn overgegaan.
Reproductie naar een krijtteekening.
Er was een periode in zijn leven, dat hij schilderijen inzond, waarover de kritiek het lang niet eens was. In die dagen werd veel over zijn werk gesproken, niet altijd in waardeerenden zin, en er waren er zelfs, die twijfelden of er ooit wat van Van der Maarel voor de kunst terecht zou komen. Zijne intiemen wisten wel beter. Zij wisten dat hij strenge studiën had doorgemaakt en die eerste proeven de vruchten waren van zijn tasten en zoeken naar bereiking van eigen persoonlijke idealen.
Het is altijd belangwekkend, even stil te staan bij de eerste leerjaren van een kunstenaar. Te 's-Gravenhage geboren, had Marius van der Maarel het geluk in een gezin te worden opgevoed, waar de zin voor de schoone kunsten in 't bloed zat. Zijn grootvader, van moeders zijde, de heer J.A. Ravekes, een der laatsten van de oude garde van Felix Meritis, stond te Amsterdam bekend als een niet onverdienstelijk teekenaar, en zijn vader had veel op met mooie kunstzaken en placht zijn zoon dikwijls meê te nemen naar musea en tentoonstellingen, waar de kritische en bewonderende geest van den jongen Marius al spoedig vaardig werd om de mooie dingen van de absoluut leelijke te onderscheiden. Die gave schijnt Van der Maarel bij intuïtie al zeer vroeg gehad te hebben.
Van eene kunstopleiding was aanvankelijk volstrekt geen sprake. Marius zou predikant worden en bezocht daartoe het Haagsch gymnasium, waar hij
| |
| |
eene wetenschappelijke opleiding genoot, die hem later nooit in zijn artisten-loopbaan in den weg heeft gezeten: integendeel. Maar in zijn vrijen tijd openbaarde zich een onbedaarbare lust voor 't teekenen. Reeds vroegtijdig had hij daarin op de lagere school van Andriessen onderricht ontvangen van den heer Schmidt Crans, die zijn eerste leermeester was. Op 't gymnasium, waar tot op den huidigen dag de oefening van oog en hand aan de jongelieden van goeden huize onmeedoogend onthouden wordt, vond v.d. Maarel geen mentor in 't edele teekenvak. Hij moest dien daar buiten zoeken en zijn vader liet hem privaatles geven bij den toen zeer gewaardeerden Haagschen teekenonderwijzer Dona Piek, die den leergierigen knaap zoover bracht dat, toen hij na afloop van den gymnasialen cursus op de Teekenacademie kwam, de directeur J.Ph. Koelman hoogelijkingenomen was met een eerste schilderproeve van zijn toekomstigen leerling, Marius had namelijk in een onbewaakt oogenblik het sévère portret geschilderd van een oud-officier, een grijzen snorrebaard, die veel in het ouderlijk huis kwam en den jongen man in de verzoeking had gebracht zijn conterfeitsel te maken. Deze merkwaardige proeve, vooral van streng teekenen, bracht Marius dadelijk bij Koelman in de gratie en bevorderde hem stante pede tot de naaktklasse. Dat de ijverige student zijn tijd aan de Academie goed besteed heeft, bewijzen de studies van handen en koppen, die uit dien tijd dagteekenen en die hij voor mij uit een oude portefeuille te voorschijn haalde.
Portret. Eigendom van Jhr. v. K.v.V. te Amsterdam.
| |
| |
Het atelier van den schilder.
| |
| |
Met den academie-tijd was Van der Maarel's zin voor het teekenen niet afgesloten. Het begon toen eerst goed. Den colorist, die zich later in hem ontwikkelde, herkent men uit groote rollen papier sans fin, waarop hij zich oefende in het met zwart en wit krijt aanduiden van de harmonieën van kleur en toon, van licht en donker. Ik zag daar o.a. studiën naar kaarsen dragende koorknapen, een levensgrooten fabrieks-jongen en een paar verweerde gezichten van Scheveningsche vrouwen, die in de juistheid van toets der plooien van de troniën en van de los omhangende kledingstukken in kracht van uitdrukking opwegen tegen twintig schilderijen. Tevens komt daar in elken toets de colorist om den hoek kijken. Wanneer ik de schilderstukken van Van der Maarel met die puissante fusains vergelijk, kan ik eerst goed beseffen, hoe een colorist van aanleg met de weerbarstige verf te worstelen heeft vóór hij weet uit te drukken wat hij wenscht, en ik ben overtuigd dat waar Van der Maarel het in zijne schilderijen reeds ver gebracht heeft, hij dit vooral te danken heeft aan zijne zwart-en-wit studiën, waarvan enkele reproducties deze schets illustreeren.
‘Op het altaar.’
Naar een aquarel in het bezit van de firma van Wisselingh & Co. te Amsterdam.
| |
| |
Tot de leerjaren van Marius behoort ook nog de tijd dat hij aangenaam samenwerkte onder één zelfde dak met Willem Maris, toen deze zijn atelier had op Rozenburg, waar thans het beroemde aardewerk wordt vervaardigd. Zijn tegenwoordige werkplaats is een zeer artistiek verblijf in het ouderlijk huis aan de Raamstraat. Den zoeker naar harmonie van kleur ontdekt men daar in de mooie antieke dingen, waarmeê de bewoner zich heeft omringd. Van zijn jeugd was Van der Maarel, even als zijn vrienden Zilcken en Bauer, een aartsliefhebber van de kleurenweelde der Oostersche kunstnijverheid. Jaren geleden, bij een bezoek aan zijn vroeger atelier in 't zelfde huis, werd ik daardoor reeds getroffen. Maar thans bij mijn vernieuwd bezoek in nog hoogere mate. In 't midden van de werkplaats een merkwaardige vierkante Japansche koffer, buitengewoon fraai versierd met dat teekenachtige en kleuren harmonievol lakwerk, dat in het moderne product niet meer te vinden is. Dieren en bloemen, bladeren en boomstruiken, hier zoo fraai en zoo vol distinctie, dat dit voorwerp - a joy for ever - den eigenaar en zijn bezoekers minstens even veel genot schenkt als een mooi schilderij. En op die Japansche doos, die echter al heel oud van datum is, een tot nog veel hooger opklimmende bronzen padde met een jong op den rug, die volgens kenners van 600 n C. moet dagteekenen. Het ondier spuwt gif, waarvan de opwaarts kronkelende stroom uitmondt in een kelk, waarin de schilder - o ironie - de kaartjes van zijn vrienden dompelt. De oudheid van dit archaeologisch kunstjuweel, in vorm en kleur zoo artistiek mooi dat het kwalijk zijn weergade zal vinden, verraadt zich in het door wrijving gepolijste en afgesletene van het grondvlak. Bij antiquaren en oudheidkenners hebben die twee voorwerpen in Van der Maarel's atelier eene zekere vermaardheid.
Vroeger had Van der Maarel zijn atelier in een ander gedeelte van het ouderlijk huis, waar hij echter steeds te kampen had met plaatsgebrek voor zijne fraaie zaken en ook niet genoeg kon botvieren aan zijne liefde voor 't opzetten van groote doeken met figuren. Zijn vurig verlangen naar een ruimer verblijf zag hij eindelijk vervuld door een uitbouw in de zolderverdieping. Wanneer men langs de smalle met donkerrood behangen trap van het antieke huis naar het atelier is opgeklommen en even op het portaal met interest gekeken heeft naar een crayonportret van den mooien ouden kop en profil van den ouden heer Van der Maarel, door den zoon geteekend, staat men verbluft bij het binnentreden van de meer op een ruime hal dan op een bescheiden zolderatelier gelijkende lokaliteit. Men waant zich in een klein Musée Cluny. Het licht stroomt er volop uit zijramen en bestraalt gelijkelijk de wanden, waar het oog te gast gaat aan een rijkdom van mooie dingen. Tegenover de deur, van fraai gesneden eikenhout, voortgezet aan weerszijden met een dito betimmering, trekt onmiddellijk de aandacht een behang van oud Japansche gobelins, wier distinctie van stille, droomerige, deftige half-kleuren verhoogd wordt door het goud van Japansch goudleer dat aan die gobelins tot achtergrond dient. De half mythologische, half reëele voorstellingen en emblemen van die Japansche borduursels zijn hoogst karaktervol;
| |
| |
zij geven aan het vertrek een waas van mystieke voornaamheid. Nauwelijks let men op het wel wat vreemde contrast van den overigens fraaien Rococo-marmeren schoorsteenmantel. Er is toch iets anders wat in die heerlijke kleurenharmonie dadelijk als een magneet de aandacht trekt. Daar hangt in die omgeving van samenstemmende kleuren en tonen een werk van Thijs Maris, geschenk van den zeldzamen hollandschen meester aan zijn jongen vriend Van der Maarel. Het is een blond meisjeskopje, een gelaat misschien niet onberispelijk van teekening en modélé, maar uitstralende eene uitdrukking van zachtheid en naieve onschuld, die aan dat jonkvrouwelijk beeld iets bovenaardsch geven. En dan de tonaliteit van dat kopje, gevat in een fond van gebroken grijze tonen, die geen ander palet kan voortbrengen dan dat van den Londenschen Maris, want men ziet ze nooit op eenig schilderij. In eene andere omgeving zou menigeen dat simpele schilderijtje met zijn alle prétentie versmadend smal gouden kader, niet zoo dadelijk mooi vinden, het misschien zelfs aanzien voor een oud, verweerd, door vocht bedorven plankje, maar men moet het hier zien tegen dien achtergrond van oude gobelins. Het stemt daarmee samen als de accoorden in een symfonie van Beethoven.
Portret.
Eigendom van Mevr. de Wed. M.B. te Groningen.
Men moet er Van der Maarel met piëteit over hooren uitweiden, hem de geschiedenis hooren vertellen van het levensgroot vrouwenbeeld, dat den fond van zijn atelier geheel inneemt. Ook dat heeft Thijs Maris geschilderd. Hij bracht zijn jongen vriend een bezoek en vond hem bezig aan een groot schilderij, een aanleg van een jonge vrouw, geheel naakt, in diepen slaap verzonken op een rustbed. De meester nam den jongen man het penceel uit de hand om eenige aanwijzingen te doen, en terwijl hij op zijn manier aan 't doceeren was, schilderde Maris door en maakte er onbewust een eigen
| |
| |
kunstschepping van. Men zou het schilderij ‘de slaap’ kunnen noemen, zoo volkomen teekent het schoone lichaam de rust en zoo treffend juist is de uitdrukking van het in zoete droomen verzonken gelaat De tonaliteit van deze schilderij is weer dat ontastbare etherische, dat elk denkbeeld aan verf of materie uitsluit. Het is de poëzie van het menschelijk schoon.
De meester noodigde Van der Maarel uit, de beeltenis nu verder te voltooien, maar onze jonge vriend heeft zich daar wel wijselijk voor gewacht.
Hij omringde die twee voorname kunstwerken met de mooiste dingen uit zijn museum-atelier. In dien zelfden fond, waar het groote vrouwenbeeld hangt, gaat het oog te gast aan een draperie van zeldzaam mooie kleur en dessin, die met het tonig bruin van Japansche kruiken en het warme grijs van oude cracquelé-vazen harmonieert. In een ander artistiek hoekje glanst het deftige blauw van oud Japansch aardewerk tegen den donkeren gobelinwand, of maakt een gouden afgodsbeeld van Boeddha met flonkerende gesteenten bezaaid een mystiek effect. Kleurig en tonig bric à brac heeft tot achtergrond een stilleven van Mevr. Mesdag-Van Houten, vol van tonige kleurenweelde. Op een antieke kast glinstert een koperen helm en verder in het vertrek staat een complete wapenrusting van een Japansch krijger. En al die mooie dingen zijn van een eigenaardig gedempt licht overtogen, dat slechts spaarzame weerglanzen werpt op de in toon gehouden voorwerpen. Aan het andere einde van het vertrek een vreemde wandversiering, de copie van een Russisch koorhek met zwaar verguld stijlvol ornament, welks middentoog uitzicht geeft op een van wingerdranken omslingerd venster, waardoor het volle licht, zoo noodig gedempt, naar binnen straalt.
Nog even terugziende, bemerkt men naast den grooten Maris een fantaisie vrouwenbuste, de kloek gemodelleerde torse met breede plooien gedrapeerd; het is een proeve van Van der Maarel's talent voor boetseeren, een van die onderdeelen der kunst die hij in zijn Academie-tijd met veel ambitie beoefende.
* * *
Men voelt het reeds aan deze artistieke omgeving, dat een schilder die zich dagelijks in een dergelijk milieu beweegt, eene hooge opvatting heeft van de kunst. Dat is bij Van der Maarel in bijzondere mate het geval. Hij is niet licht tevreden over het werk van anderen, maar over zijn eigen arbeid nog veel minder. Van daar de weinige productiviteit van dezen jongen man buiten zijn atelier. Op de tentoonstellingen zendt hij maar hoogst zelden in, en de enkele keeren dan nog meestal gedrongen door zijne vrienden. Maar in de coulissen van zijn atelier ziet men zijn worstelen met de moeielijkheden der kunst in tal van schetsen, half voltooid en ook complete doeken, herhaalde edities van hetzelfde thema, portretten veelvoudig gerepeteerd en telkens weer afgekeurd, een artistieke bagage die, zorgvuldig saamgelezen, de stof voor honderd tentoonstellingen zou hebben opgeleverd. Is het wonder, dat een artist die zoo streng over eigen werk oordeelt, dit ook over dat van
| |
| |
anderen is? Zijn idealen heeft hij in alle scholen en in alle richtingen. Met wat mooi is, dweept hij, al zou het ook tegen alle traditie, conventie, school of academie totaal indruischen.
‘Aan het strand.’ Collectie Taco Mesdag.
Ik durf de onderstelling wagen, dat Van der Maarel geen van zijne schaarsche inzendingen uit eigen beweging naar eene tentoonstelling heeft gezonden. Zijn
| |
| |
vriend E.J. van Wisselingh heeft daarin eene groote rol gespeeld, in zoover hij den jongen kunstenaar dikwijls moest aansporen zijn licht wat minder onder de korenmaat te verbergen. Aan dezen intelligenten kunstkenner heeft Van der Maarel veel van zijne ontwikkeling te danken, maar nog meer aan diens vader, den ouden heer H.J. van Wisselingh. Toen deze hier in 't Westeinde zijn schilderachtig huis bewoonde, waren hier te lande de beroemde artisten van de Barbizon-school, de Daubigny's, Corots, Courbets, Vollon's en hunne pairs nog maar weinig bekend. De oude heer Van Wisselingh was een enthousiast bewonderaar van die glansperiode der Fransche schilderschool en daar hij van de fraaiste stukken dier meesters in zijn huis had, die sedert in verschillende kabinetten zijn overgegaan, vertoefden de Haagsche artisten gaarne ten zijnent. Tot in de gang der betrekkelijk kleine woning hingen de kunstwerken, omringd van mooi oud-Delftsch, heerlijke bronzen en andere wonderen der oude kunstnijverheid. De vriendelijke kop van den ouden heer Van Wisselingh, met het donkere uitzicht en den vollen baard, troonde daar als een soort van kunstpatriarch. Onder de jongere artisten die zijn gastvrij huis bezochten, was Van der Maarel een der habitués. Hij genoot er van de bewonderende commentaren van den vriendelijken ouden heer, die in zijn vrijen tijd, bezield als hij was voor de kunst, zelf soms teekeningen maakte. Het gebeurde dan meer dan eens, dat Van Wisselingh, als hij uit Frankrijk eene nieuwe bezending van de beste werken had ontvangen,
‘Naar huis.’ Aqnarel. Collectie Douair. V.L.
| |
| |
Portret.
Eigendom van den Heer van W. te Londen.
| |
| |
soms nog laat in den avond zijne jonge vrienden meenam en onuitputtelijk was in het aanwijzen van de mooie kwaliteiten. 's Mans schilderachtige kop had reeds meer dan een schilder getenteerd om zijn portret te maken. Maar als zij met het voorstel voor den dag kwamen, lachte de oude heer fijntjes en zei dan met zekeren trots: Zoo mooi als Courbet (de Fransche meester die eens bij hem logeerende, zijn portret had geschilderd) kunnen jelui het toch niet.
Eindelijk liep vader Van Wisselingh er toch in. Op zekeren dag zei hij tot Van der Maarel: Nu, maak jij het dan eens, maar in twee dagen. Dat was zijn voorwaarde.
‘In één dag - zoo vertelde mij Van der Maarel - had ik het hoofd gereed, tot zijn bijzondere tevredenheid. Nog een paar malen poseerde hij voor het lichaam en de handen, die echter niet voltooid werden, daar een gevatte koude den braven man, helaas, aan ons ontrukte. Zijn portret, geexposeerd op een Haagsche driejaarlijksche, bracht mij verscheidene opdrachten van anderen om ook hunne portretten te maken.’
Met den zoon van den ouden vriend, den heer E.J. van Wisselingh, werd de relatie voortgezet, en 't was dikwijls op diens dringend aansporen dat Van der Maarel zich in 't openbaar waagde.
Te Edinburgh had hij veel succes met het portret van een knaapje op een sofa. Die expositie verschafte hem dadelijk de opdracht van vier portretten, waaronder de beeltenis eener dame, dat zoo zeer de tevredenheid der betrekkingen wegdroeg, dat de vader, de beroemde doctor J. Bell, zijn portret, door vereerders aan de Edinburgher universiteit aangeboden, gaarne door den Haagschen artist had doen schilderen, ware het niet dat de gevers zich daarvan door nationaliteitsgevoel lieten weerhouden.
Zeer knappe studies zag ik op zijn atelier voor portretten, hier en elders in ons land van hem aanwezig. Als het Van der Maarel niet bepaald opgedragen wordt, zijn beelden en face te schilderen, neemt hij ze bij voorkeur en profil, want evenals Zilcken heeft hij een hartstocht voor de fijne teedere lijn van een schoon vrouwenhoofd.
In zijne schetsen vond ik een zeer mooi portret en profil van mevrouw E.J. van Wisselingh, en ik achtte de verzekering van den schilder, dat de echtgenoot met deze beeltenis hoogelijk ingenomen is, vrij wel overbodig. De superieure krijtschets teekende het genoeg. Maar wat mij nog meer trof in zijn atelier, was het alom tegenwoordige fijn besneden gelaat, de nobele profiellijn van een meisje. Ik zag het in tal van afbeeldingen, in photo's overal verspreid, in een subtiele crayon-teekening van De Josselin de Jong, in een gevoelig bas-relief waaraan zoo pas de beelhouwer Charles van Wijk de laatste hand had gelegd en bestemd om straks in tin te worden afgegoten, in een fotografie naar het groote portret in olieverf van Van der Maarel zelf, dat thans in Arti te Amsterdam alle aandacht trekt en door de jury uit dat genootschap de regentessenmedaille waardig is gekeurd. Ik herkende hierin het ideaal van den jongen schilder, en ik had juist gezien, want hij stelde
| |
| |
mij het bekoorlijk origineel voor als zijne aanstaande bruid. Dat Van der Maarel ook hier weer ontevreden was over zijne zwakke kunst, spreekt van zelf. Zelfs een Rafaël zou slechts eene zwakke copie gegeven hebben, had hij deze gracelijke jonge dame tot model gehad. Moge zij haar aanstaanden heer gemaal nog tot vele schoone scheppingen inspireeren.
Het portret in Arti is zeker wel het belangrijkste stuk van die afmetingen, dat ik van den schilder op een tentoonstelling zag. Er ligt een sentiment van jonkvrouwelijke gratie in deze beeltenis, die wel voor een goed deel moet worden toegeschreven aan de harmonie van kleur waardoor het pensieve kopje
‘Koksjongen.’ Collectie Taco Mesdag.
wonderschoon omlijst wordt. De jonge dame, gekleed in een avondtoilet van dunne witte stof, waardoor het mooi rose van het onderkleed schijnt, is afgebeeld zittende op een sofa van geel satijn. Die hoofdkleuren: wit, geel en rose doen eene zeer schoone werking tegen den diepblauwen gobelinfond. Enkele lichtglanzen op het wit van de halsboord geven een bijzonder relief aan het zachte profil.
Dienzelfden dag dat ik het schoone portret in Arti zag, stond ik in een woning in de Roemer Visscherstraat te Amsterdam bewonderend stil voor een kinderportret van Van der Maarel, voorstellende het dochtertje van Jhr. v. K.v.V. Eene afbeelding van dit kleine chef d'oeuvre illustreert dit
| |
| |
opstel, maar geeft slechts zeer bij benadering den indruk weer van het origineele portret. Het is zoo subtiel mooi van coloriet, zoowel in het incarnaat van het vleesch als in de met het fond samensmeltende blonde tonen van het weelderig haar; daarbij is het modélé van 't lieve kopje en zijn de sprekende oogen zoo idyllisch schoon, dat men onwillekeurig den gelukkigen bezitter van dit kleinood benijdt, dat hij zich dagelijks in dit charmante schilderij kan verheugen, want werkelijk, dat kinderkopje is een zonnestraal in die kamer.
Een ander knap coloristisch werk van Van der Maarel, een Zeeuwsch meisje in een boerenschuur, waarin het licht valt door een half geopende blauwe deur, is op 't oogenblik in 't bezit van den heer Van Wisselingh op 't Spui te Amsterdam. Daar valt het licht zoo mooi op het wit van 't mutsje en zijn de donkerblauwe tonen rondom het meisje van een zoo zeldzame rijpheid, dat men dit werk wel als een der besten van het oeuvre van Van der Maarel mag beschouwen. Ik zag daar ook een uitnemend geslaagde aquarel: koorknapen en een misbediende, in den rossen gloed van het altaarlicht, waarin ik weer diezelfde rijpheid van kleur en distinctie van toon mocht opmerken.
De opmerking is wel eens gemaakt, dat Van der Maarel met zijn intens gevoel voor kleurharmonie een voortreffelijk bloemschilder zou kunnen zijn. Hij heeft het bewijs daarvoor reeds geleverd. Ik weet niet precies meer waar, maar ik herinner mij van hem een zeer knap bloemstuk, vooral knap om de gevoelige kleurenkeus. Diezelfde vraag kwam toen ook bij mij op: waarom schildert Van der Maarel niet meer in dit genre? Maar ik had toen nog niet veel van hem gezien en soms ook wel dingen, die mij niet bijzonder troffen. Sedert ik zijn werk meer volledig leerde kennen en dieper doordrong in zijne aspiratiën, zal ik mij wel wachten de boven gestelde vraag te herhalen. Van der Maarel behoort tot die artisten, die schilderen wat zij mooi vinden, en dat kan even goed een bloem zijn als een portret. Zelfs een doode hond wordt mooi, als die geschilderd is zoo als de hond van Van der Maarel in het kabinet van den heer H.W. Mesdag.
Wij mogen van den jongen meester geen afscheid nemen vóór wij nog even zijn artistieken staat van dienst hebben opgemaakt.
In 1889 werd hem door de jury op de Parijsche wereldtentoonstelling een bronzen medalje toegekend voor zijn ook hier te lande bekend schilderij ‘de koksjongen’, dat o.a. in Pulchri geëxposeerd is geweest. Op de wereldtentoonstelling te Chicago (1893), behaalde hij twee eerste medaljes, voor zijne aquarellen en voor zijn schilderij in olieverf ‘de Koorknapen’, en het volgende jaar werd zijn inzending op de Internationale Tentoonstelling te Antwerpen met een eerste medalje bekroond. Nu onlangs had hij wederom succes bij de jury van de Brusselsche wereldtentoonstelling, die hem een tweede medalje toekende voor zijn schilderij ‘de dame met de Clematis-bloemen’, en de Koninklijke medalje dezer dagen te Amsterdam behaald, zet de kroon op het werk.
| |
| |
Men versta mij wel: ik bedoel niet dat Van der Maarel zijn hoogtepunt reeds bereikt heeft. Integendeel, van dezen enthousiasten artist met zijne hooge idealen mag nog veel verwacht worden tot eer en roem van de Vaderlandsche kunst.
Den Haag, Nov. 1897.
|
|