Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||
Buitenlandsch overzicht.Er gaat een verhaal van twee mannen aan het sterfbed van Koning Alfonso XII. In een der hooge kamers van het sombere kasteel ‘Pardo’ lag de jonge Koning te sterven. De Koningin, wier toestand volkomen rust eischte, was afwezig. De priesters hadden hun laatsten dienst verricht; de hovelingen waren in een voorvertrek verzameld. In het bed lag de Koning, buiten bewustzijn. Voor het bed stonden twee mannen naar elkander heen gebogen, en fluisterden haastig, angstig: Canovas en Sagasta. Aan het sterfbed werd het ‘tractaat van Pardo’ beklonken. Als de weduwe, die moeder ging worden misschien van een zoon, het regentschap zou aanvaard hebben, dan zou de regeeringsmacht beurtelings zijn aan Canovas en aan Sagasta. Twee jaren zouden de conservatieven het voordeel hebben van macht en rijke ambten, twee jaren de liberalen. Er zou in die tijdperken telkens door de andere partij maar zooveel oppositie gevoerd worden als noodig was om geen argwaan te wekken en tegen het eind zouden òf de oppositie sterker worden, òf het regeerende kabinet vrijwillig heengaan, òf - de omstandigheden medewerken. Dit verhaal, in het land van Don Quixote en van Don Carlos geboren - is een legende. Zij is blijkbaar verzonnen, nadat de kabinetten Canovas en Sagasta elkander eenige malen om de twee jaren opgevolgd waren. Maar zij is toch ook ontstaan onder het sterk en klimmend besef, dat het land gelaten werd, zooals het was en dat het er eigenlijk voor het volk niet op aan kwam, wie regeerde: Canovas of Sagasta. Als men nagenoeg om de twee jaren den een met een heele drom van ambtenaren de regeeringsgebouwen, de prefecturen, de gemeentehuizen zelfs verlaten zag en den ander met een gelijke drom op buit belusten er zegevierend zag binnentrekken, terwijl de algemeene ellende dezelfde bleef - wat wonder, dat men aan het ‘tractaat van Pardo’ ging gelooven? Zelfs de dood hield er zich aan. Twee jaren was Canovas aan het bewind; toen de kogel van Angiolillo hem doodelijk trof, was het Sagasta's beurt. Inderdaad, welk verschil kon het land zien tusschen een regeering van conservatieven en eene van liberalen? In 1895 was het kabinet Sagasta bijna drie jaar aan het roer; de opstand op Cuba en de beschuldiging dat de gevangen anarchisten gemarteld werden om bekentenissen, bracht het ten val. In 1897, voor den dood van Canovas, wankelde het conservatieve kabinet. Waren het niet wederom de Cubaansche oorlog en gruwelen van de kerkers van Monjuich, die zijn ondergang voorspelden? Nauwelijks was het Hof van San Sebastian te Madrid teruggekomen, of de conservatieven moesten het veld ruimen. Men zegt dat generaal Azcarraga die tot dien terugkeer het premierschap waarnam, zich zeer behagelijk gevoelde in zijn rol en volkomen bereid was haar voorloopig te blijven spelen, waartoe de voortdurende oneenigheid tusschen de conservatieve groepen onderling hem in staat gesteld zou hebben. Maar de Regentes die, hoewel zeer vroom, | |||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||
geen conservatieve sympathieën schijnt te hebben (hetgeen zij vooral in de eerste jaren van het Regentschap bewees) en die thans verontrust was door den dood van Canovas, door een brief van den Oostenrijkschen keizer over de gruwelen van Monjuich, door den banvloek van den bisschop van Majorca tegen den minister van financiën Navarro Reverter, en door de dreigende houding der Vereenigde Staten - de Regentes handelde zelf. Toen Azcarraga haar den binnen- en buitenlandschen politieken toestand en de plannen van zijn kabinet had blootgelegd en haar goedkeuring wachtte, gaf zij te kennen ‘dat dit alles nadenken vereischte.’ De verbaasde generaal trok zich terug, riep zijn collega's samen en diende ontslag in. Sagasta werd geroepen. De liberale staatsman is begonnen met aan eenige van zijn oud-collega's opnieuw portefeuilles aan te bieden. Het meest trok de aandacht de toewijzing van die van koloniën aan Moret, niet alleen omdat zij op dat oogenblik de belangrijkste was, maar ook omdat deze een roep van betrouwbaarheid bezat als waarop niet alle leidende staatslieden in Spanje zich kunnen beroemen. Ook was nog een bijzondere moeilijkheid in het laatst opgekomen: Gamazo, wiens hulp men niet scheen te kunnen missen, wilde geen minister zijn als Maura niet koloniën kreeg. Maura nu was de ontwerper van een autonomistisch plan voor Cuba, dat op enkele voorname punten van het koloniaal program van Sagasta afweek. Maura kon dus niet dienen, om Maura werd Gamazo opgegeven en Moret kreeg koloniën. Ook nu weer legde de verbetering der ellendige binnenlandsche toestanden: van het verdorven, omkoopbaar ambtenaarswezen, van den veel te harden druk der militaire lasten, van het diep verval der landbouwers, van het wanbeheer der gemeenten - bij de kabinetsvorming bijna geen gewicht in de schaal. Het voornaamste, het eenige schier wat in het binnenland dadelijke bemoeiing scheen te vragen, was de kerker van Monjuich.... omdat de vreemde pers er zich mee bemoeide. De dossiers werden opnieuw onderzocht, de gevangenen, die vrijgesproken waren of alleen maar onder de verdenking van anarchie opgesloten zaten - want zoodanigen waren er! - werden losgelaten en de overigen zullen althans gevonnist worden. Maar alles overheerschend was de Cubaansche quaestie. Gold het vroeger de demping van den opstand, nu stond rechtstreeks en dadelijk het behoud of het verlies van het eiland op het spel. De nieuwe Amerikaansche gezant, generaal Woodford, had verzocht te mogen weten, wanneer de bevrediging van Cuba voltooid zou wezen. Den eersten Dinsdag van December kwam het Congres te Washington bijeen en Mac Kinley en Sherman moesten weten, wat zij den Cubanen- en Cuba-tabak-en suiker-lievenden afgevaardigden en senatoren te antwoorden hadden. Dit alles werd in fluweelen bewoordingen gezegd, onder herhaalde démentis aan de opgewonden pers die in Woodford's kennisgeving een ultimatum zag. Het was geen ultimatum, maar het was toch een ongewone inmenging en een dringende vraag. Noemde het Spaansche kabinet een datum voor de beëindiging van den opstand en was op dien datum, gelijk te voorzien was, de oorlog nog aan den gang, dan stond de | |||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||
verklaring voor de deur, dat de Unie zich onder zulke omstandigheden gerechtigd achtte tusschenbeide te komen. Een stellig antwoord op de belangstellende vraag van den gezant werd onnoodig gemaakt door het optreden van Sagasta. Nu kon de Unie wel weer moeilijk anders doen dan afwachten of de kabinetswisseling eenigen invloed zou hebben op den loop der Cubaansche gebeurtenissen; de regeering te Washington was tegenover het Congres voorloopig verantwoord. Al dadelijk werd een der grootste grieven van de Amerikanen, of wat als zoodanig gold, weggenomen door de terugroeping van generaal Weyler. Het uur van dezen modernen hertog van Alva, opvolger van maarschalk Campos als gouverneur en opperbevelhebber van de Antillen, was geslagen. Hij poogde nog zijn diensten ter beschikking van Sagasta te stellen, maar deze wees ze terug. In generaal Weyler is het schrikbewind verpersoonlijkt, waarmee Spanje anderhalf jaar lang den opstand vergeefs getracht heeft ten onder te brengen. Letterlijk alle middelen van geweld heeft de wreede generaal beproefd. Toen het vechten niet meer baatte, noch het doodschieten van alle gevangenen, heeft hij den honger te hulp geroepen en ook de rustige bevolking ten volle in de rampen van den oorlog laten deelen. Steden en dorpen werden op hoog bevel verlaten en verwoest en de inwoners werden saamgepakt in de concentraciones, door Spaansche troepen omringd en beheerscht door de militaire wet, kweekplaatsen weldra van ziekte en misdaad, ontoereikend van levensmiddelen voorzien, waar voor zoo ongewoon groote menigten samenlevende menschen de middelen tot aanvoer van leeftocht ontbraken, terwijl de velden in den omtrek braak lagen. De suikerplanters, voor de grootste meerderheid ‘welgezinden’ uit eigenbelang, werden verbitterd door het verbod de plantages te bebouwen; het land moest een woestenij gelijk worden, waar de rebellen geen plek zouden vinden om het hoofd neder te leggen. Aldus werden duizenden uit wanhoop of woede in de armen van de opstandelingen gedreven. Generaal Weyler mocht van het eene einde van Cuba naar het andere, van Pinar del Rio naar Santiago trekken, hij mocht grachten graven en ze versterken met aarden werken, steeds trokken de rebellen voor hem uit, achter hem aan, om hem heen. Zij voerden de guerrilla met groote terreinkennis en bekwaamheid, nooit verlokt door den roem van een veldslag, waarin zij een verpletterende nederlaag hadden kunnen lijden. Zij vochten met kleine troepenafdeelingen, werden hier verslagen, wonnen daar, namen een stad, verlieten die weer en leefden van buit. Daarbij waren zij zoo verstandig betrekkingen in Amerika te onderhouden en de sympathieën welke velen voor hen koesterden aan te kweeken door de gevangen Spanjaarden in 't gemeen met zachtheid te behandelen. Maarschalk Blanco, die Cuba kent van vroeger, maar op de Filippijnen geen gelukkigen veldtocht achter den rug heeft, is thans als opvolger van Weyler naar Cuba op weg. Hij neemt een grooten staf mede, waaronder zes generaals, hetgeen men zóó uitlegt, dat hij zelf zich meer met het vreedzame en politieke werk zal bemoeien, terwijl de generaals zullen doen wat er nog | |||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||
met de wapens gedaan moet worden. En dit zal ook nu, helaas, niet weinig zijn. Er gaan opnieuw twintigduizend man naar Cuba; opnieuw worden jonge, zeer jonge krachten aan den zoo hoog noodigen veldarbeid in het moederland onttrokken om ginds onder de tropische zon vernietigd te worden of te verkwijnen. Men heeft ze noodig daar; dertigduizend man liggen ziek in de hospitalen van Havana. De autonomie invoeren op Cuba - ziedaar de taak van maarschalk Blanco. Maar is het niet te laat? Men heeft er personen voor noodig, die wetgevenden arbeid kunnen verrichten, althans kunnen besturen en waar die te vinden dan onder hen die juist niet in aanmerking mogen komen - de Spanjaarden? De onverzoenlijken kunnen wel vechten; maar, stel dat zij het wilden, regeeren niet. En waar zouden de anderen, de autonomisten, het geleerd hebben, zonder zoo geheel onder Spaanschen invloed te geraken, dat zij daardoor alleen reeds voor een dergelijke taak ongeschikt zijn geworden. Bovendien, er zijn op Cuba veel negers, bijna evenveel als blanken. Zullen dezen, als het land uit een toestand van oorlog en anarchie tot een min of meer geregeld zelfbestuur overgaat, zich vergenoegen met een ondergeschikte rol, waar de negerrepubliek Haïti zoo dicht in de buurt is? De autonomisten willen niet eens helpen. Eerst vernam men hoopwekkende tijdingen; de junta's in Amerika waren welwillend gestemd jegens het nieuwe kabinet en de ballingen die generaal Weyler op bevel van de regeering terugriep, zouden met haar de handen ineenslaan om hun eiland uit den nood te helpen. Maar nu blijkt dat de autonomista's zelf in drie partijen verdeeld zijn, verbitterd tegen elkander en in geen geval tot samenwerking bereid. Een andere moeielijkheid wacht misschien Blanco bij zijn aankomst te Havana. De New-York Herald ontving van daar een - echt of gefingeerd? - telegram, volgens hetwelk generaal Weyler niet van zins was, ondanks het uitdrukkelijk bevel van de regeering, het opperbevelhebberschap uit handen te geven. Bevat dit bericht waarheid, men zou geneigd zijn te vragen of de man nu nog krankzinnig is geworden op den koop toe. ‘Is dit waar,’ zoo schrijft een buitenlandsch blad, ‘dan evenaart niets het misdadige personalisme, het egoïsme zonder gemoedsbezwaren, den buitensporigen hoogmoed en het gebrek aan vaderlandsliefde van generaal Weyler. Te weigeren het gezag over te geven aan den bevelhebber, door de regeering van het moederland tijdelijk benoemd; als voorwaarden voor een gehoorzaamheid welke een allereenvoudigste wettelijke plicht uitmaakt, het afgeven van een getuigschrift te eischen waarbij geattesteerd wordt dat de orde in vier der Cubaansche departementen hersteld is; dan met de koelbloedigheid van een vooraf beraamd verzet een kommando te behouden dat hem niet meer toebehoort - een dergelijk gedrag zou, als het werkelijk gevolgd is, den hoofdofficier die er zich schuldig aan gemaakt had, bij zijn eersten stap op Spaanschen bodem voor een krijgsraad moeten brengen.’ Men kan dan ook bijna niet gelooven dat het waar zou zijn. Misschien heeft de markies de Weyler het niet van zijn fierheid kunnen verkrijgen het kommando aan den in rang op hem volgenden officier over te dragen - | |||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||
en ook daarvoor zal hij strafbaar zijn - maar zal hij het doen aan maarschalk Blanco. Op wie zou hij steunen in zijn verzet? Men zegt dat hij op 30,000 vrijwilligers te Havana rekenen kan. Maar dit is zeker bravoure. Er zijn nauwelijks 30,000 gezonde soldaten in heel Havana, en zóó populair is de generaal nooit geweest, dat hij een heel leger tot verraad zou weten te bewegen. Naar de rebellen zal hij toch wel niet willen overloopen; ze hingen hem dadelijk aan den hoogsten boom! Als Weyler zich werkelijk verzette - de Amerikanen hadden een voorwendsel tot dadelijke tusschenkomst gevonden. Ze liggen al zoo lang op de loer, de Yankees; ze laten al zoo lang vrijbuitersschepen, welbewapende expedities om de Cubanen te helpen, ongehinderd uit hun havens vertrekken; maar telkens worden ze gedwongen in te binden. Als het tot een oorlog tusschen Spanje en de Unie kwam, waarbij het formeele onrecht aan de zijde der laatste was, zou Europa dan rustig blijven toezien, hoe het afliep? Ik weet het niet, en de Amerikanen weten het ook niet. Er is een chevalereske en romaneske keizer Wilhelm in Europa, die wel eens aan gene zijde van den Oceaan de lauweren zou kunnen willen plukken, die hij in ons werelddeel niet bekomen kan zonder de ontzettende verantwoordelijkheid van een algemeenen oorlog te dragen. Dan zou Spanje, het rijk van Karel V en Filips II, het behoud van zijn bezittingen te danken hebben aan vreemde hulp. Herinnert men zich de woorden die de biechtvader Domingo tot Don Carlos sprak:
Ich stand dabei, als in Toledos Mauern
Der stolze Carl die Huldigung empfing,
Als Fürsten sich zu seinem Handkusz drängten,
Und jetzt in einem, einem Niederfall
Sechs Königreiche ihm zu Füszen lagen...
Een knaapje op den troon van Spanje. De oude staatsman, die het roer moet houden, ziek; ten halve vertrouwd; niet geheel één met zijn partij. Het volk ellendig; het land arm. Het anarchisme sterk en gewapend. De koloniën in opstand; staatsdienaren ontrouw; de Unie gereed tot den sprong...
Die schönen Tage in Aranjuez
Sind nun zu Ende.
De Fransche Kamer, van ouds om haar rumoerigheid en onhandelbaarheid bekend, heeft de vlag moeten strijken. Zij is overtroffen door den Oostenschen Rijksraad. Het is in de laatste weken niets ongewoons, dat de beraadslagingen in de prachtige zaal van het Oostenrijksche parlement uren achtereen onverstaanbaar worden gemaakt door geschreeuw, gefluit en geklapper met lessenaars. Als het te bar wordt, vormen de aanhangers van den spreker een dichtgesloten muur om hem heen en weren met de vuisten af wie er door mocht willen dringen. De spreker vuurt, volkomen onverstaanbaar, zijn speech af en den volgenden dag staat die, zoo goed en zoo kwaad als 't gaat, in de couranten. | |||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||
Maar soms tracht een tegenstander te naderen of kiest zich een plaats op de banken, waar hij niet thuis hoort. Dan wordt er gevochten; met vuisten, met voetbankjes zelfs. De voorzitter slaat zijn bel aan stukken; hij wordt uitgescholden en bedreigd en zelfs hij is niet veilig voor de projectielen. Dit bewijst het voorbeeld van Oostenrijk: men behoeft niet in een democratisch land te zijn om in de hoogste vergaderzaal tooneelen bij te wonen als in een herberg bij kermis. De aanleiding tot deze ontketening der hartstochten behoef ik nauwelijks meer te noemen. Zij bestaat in de taalverordening voor Bohemen en Moravië en in het brutale optreden - brutaal als van den rat in de val - van graaf Badeni. De oorzaak van dit alles ligt in de scherpe antipathie, in den rassenhaat, tusschen de verschillende onder den schepter van Frans Jozef vereenigde volken. Hen bindt slechts één band: de grijze Keizer, wien zij het volgend jaar, op den vijftigsten gedenkdag van zijn machtsaanvaarding gezamenlijk zullen huldigen. De taalverordeningen voor Bohemen en Moravië, welke den Duitschers hun taalsuprematie ontnemen, zijn zuiver politieke wetten. De Tsjechen hadden ze nooit gekregen, indien Badeni hen niet noodig gehad had voor de meerderheid, welke hij als iedere leidende minister in Oostenrijk niet in de samenstelling van het parlement gereed vond, maar zelf moest maken. Maar nu die verordeningen eenmaal het kabinet van den premier verlaten hebben, nu houden de Tsjechen ze vast als een buit waarom ze jaren en jaren gestreden hebben. Al lang hebben zij in Bohemen de numerieke meerderheid; maar de groote grondeigenaars en de steden hielden de Duitschers in den zadel, die ook in beschaving en kennis hun tegenstanders overtroffen. Er werd tegen den geest van de Slavische volken der monarchie in geregeerd; zij hooren tot Oost-Europa en willen niet weten van Duitsche bondgenootschappen. Bohemen was van het Slavische verzet de bakermat. Bohemen is een citroen - zeide eens Gregr - door Oostenrijk uitgeperst; de Tsjechen bevinden zich als in een Babylonische ballingschap; de Slavische volken worden verstikt door de Oostenrijksche centralisatie als in de omhelzing van een vampier. Zóó gevoelen het de Tsjechen. Een sterke man die hun de eens verkregen taalverordeningen uit de handen weet te wringen. Om de Boheemsche Tsjechen scharen zich al de vijanden van de Duitschers in Oostenrijk. Zij zijn gezamenlijk veel sterker. De officieele statistiek stelt het aantal Duitschers op 8,840,000 tegen 14,805,000 Slaven. Nu is het waar, de Duitschers zijn Duitschers; en de Slaven zijn Tsjechen, Moraviërs, Slovaken, Kroaten, Serviërs, Polen, Roetenen en Slovenen, over het Noorden, Noordoosten en Zuidwesten verspreid, bijna als geheel afgezonderde stammen levend en stellig nog niet genoeg door een eenheidsidee bezield om in duurzaam en krachtig bondgenootschap aan de Duitsche heerschappij een eind te maken. Maar sinds Oostenrijk uit den Duitschen Bond gestooten werd, heeft het gaandeweg meer zijn Duitsch karakter verloren en de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie is geheel niet Duitsch meer. | |||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||
De cijfers over de geheele monarchie genomen, zijn welsprekendGa naar voetnoot*):
Al die stammen waren er vroeger, toen de monarchie nog wèl een overwegend Duitsch karakter had, natuurlijk ook. Maar behalve dat zij meer in getalsterkte toegenomen zijn dan de Duitschers, zijn zij elk voor zich tot meerdere maatschappelijke en staatkundige ontwikkeling gekomen. Ook werkt de wassende wereldmacht van Rusland mede. ‘Oostenrijk,’ dat altijd slechts een geographische uitdrukking is geweest, is thans, als Benoist zegt, nog minder: een diplomatieke uitdrukking, een formule in het Europeesche protocol. Het klinkt stout te beweren, dat de naaste toekomst van Europa zich voorbereidt in een driehoek, waarvan Weenen, Praag en Boedapest de punten zijn. Maar toch, ook de Parijsche Times-correspondent De Blowitz (ik herinnerde er reeds vroeger aan) heeft eens gezegd, dat de Europeesche vrede het meest gevaar zou loopen bij den dood van keizer Frans Jozef. Een betere toelichting tot dat woord kan niet gegeven worden dan door hetgeen thans de Rijksraad te Weenen te aanschouwen geeft. Terwijl de Hongaren wachten op de goedkeuring van den Ausgleich, die ongeveer om de tien jaar, behalve wat de gemeenschap der beide landen in buitenlandsche aangelegenheden, leger en bekostiging daarvan betreft, vernieuwd moet worden, hebben de Duitschers den strijd om hun bestaan te voeren tegen de verwoede aanvallen der Slaven. Wat, indien na 's keizers dood, het Vergelijk niet vernieuwd wordt en de Boheemsche Tsjechen de gelegenheid schoon achten ter bereiking van hun ideaal, een eigen koninkrijk? Voorloopig wordt nog de strijd, op hoe onparlementaire wijze ook, binnen de muren van het parlement gevoerd. Het voorstel om graaf Badeni in staat van beschuldiging te stellen - een voorstel, waaruit duidelijk blijkt hoe ‘jong’ de parlementaire partijen in Oostenrijk eigenlijk nog zijn - werd met 161 tegen 141 stemmen van de baan geschoven. Het was gedaan wegens de uitvaardiging door Badeni van een geheime ordonnantie en het onderdrukken van vergaderingen van Duitschers te Eger, waarbij menschenbloed vergoten is. De Duitschers hebben dus weer een nederlaag geleden. Maar zij hebben | |||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||
het geduchte wapen van obstructionisme zonder eenig voorbehoud opgevat en zij hanteeren het meesterlijk. Zij dwingen den voorzitter uren achtereen stemmingen te houden en maken allen wetgevenden arbeid onmogelijk. Het eind zal zijn dat de Keizer den Rijksraad naar huis stuurt en voorloopig tehuis laat. Maar wie zal dan het Vergelijk bekrachtigen? Badeni, op wien bij zijn optreden zooveel liberale verwachtingen gebouwd werden, blijkt een echte Poolsche edelman te zijn, bereid om zijn keizer als minister te dienen, onverschillig of hij de noodige meerderheid rechts of links vindt. Met trotsche minachting ziet hij de tobende Duitschers zich in het zweet werken en hoort hij den storm van verwenschingen om zijn hoofd gieren. Zoo koelbloedig is hij echter niet of, als hij den persoonlijken beleediger voor zich ziet, grijpt hij naar het pistool. Hij is door den Duitscher Wolf in den arm geschoten, heeft dadelijk vergiffenis van den keizer en absolutie van de kerk gekregen en zit nu weer, bleek en hooghartig, in den ministersstoel het spel der nationaliteiten gade te slaan, die hij, de Oostenrijksche Pool, veracht.
Het zou, had ik meer ruimte en ware de beschouwing in een overzicht als dit op haar plaats, de moeite loonen een vergelijking te trekken tusschen de groote werkstaking in het machinevak in Engeland en de gelijktijdige behandeling van het ontwerp betreffende de beroepsvereenigingen in de Belgische Kamer. Hier tracht men met katholieke voorzichtigheid vereenigingen van alle bij bedrijven van handel, nijverheid en landbouw betrokkenen in elkaar te zetten; ginds werkt een reusachtige organisatie als de Amalgamated Society of Engineers zich door het hardnekkig aanhouden op een nog onbereikbaar doel, vrijwillig in den grond. Duizenden ponden worden wekelijks aan de stakers uitgekeerd; daartegen is zelfs de millioenenrijke kas der Engineers niet bestand. De patroons weigeren alle bemiddelingsvoorstellen; een meer verwoede oeconomische strijd tusschen machtiger tegenstanders werd zelden aanschouwd. De oorlog in Indië houdt aan. Er zijn al enkele stammen in de landstreken om den Khaiber pas onderworpen, maar het werk dat met Engelsche trouweloosheid begonnen, met Engelsche geestkracht voortgezet wordt, is ondanks den heldenmoed der bergenbestormende Highlanders, nog niet voleindigd. In aansluiting aan wat ik in mijn vorig overzicht over de winsten van den Koburger zeide, zij nog de aandacht gevestigd op het bericht van de Standard, volgens hetwelk het verdrag tusschen Bulgarije en den Sultan nagenoeg beklonken zou zijn. De Sultan blijft souverein; het gouvernementschap van Oost-Roemelië wordt erfelijk in Ferdinands huis. Turkije waarborgt Bulgarije's integriteit en komt bij oorlog met 200,000 man te hulp. Als Ferdinand nu nog afleert met ridderorden te smijten en kwaad te praten van eerbiedwaardige souvereinen, begint hij werkelijk op een monarchje te gelijken.
23 October. P.v.D. |
|