| |
| |
[pagina t.o. 385]
[p. t.o. 385] | |
Landschap te Harscamp (Gelderland), naar een aquarel.
| |
| |
| |
Jan Willem van Borselen.
Door P.A. Haaxman Jr.
J.W. van Borselen.
Het was eenige maanden na Van Borselen's dood (24 Sept. 1892), dat onder leiding van den heer H.J. Tersteeg, in Pulchri Studio 's meesters nalatenschap geveild werd. Op de kijkdagen van de met smaak geordende tentoonstelling was veel toeloop geweest, want de kunst van dezen meester van het Hollandsche landschap had zich in een voor die dagen buitengewone populariteit mogen verheugen. Zijn persoon kende men slechts weinig, daar Van Borselen door zijne zwakke gezondheid slechts weinig aan het openbare leven had kunnen deelnemen: maar des te meer kende men zijn werk van de tentoonstellingen. Er zijn zeker onder zijne tijdgenooten schilders van het
| |
| |
landschap, die grootscher effecten bereikten en de natuur meer idealiseerden door een persoonlijk sentiment, maar slechts zeer weinigen onder de modernen evenaren Van Borselen in smaakvolle keuze, nauwkeurige teekening, stijlvolle compositie en vooral in zorgvuldige en eerlijke vertolking van de natuur. Dat verklaarde den grooten toeloop naar Pulchri, toen daar zijne artistieke nalatenschap geveild werd. Er waren daar eenige groote, zelfs kapitale schilderijen, o.a. de zonnige landweg van Polsbroekerdam, dat uit de veiling door Teyler's Museum werd gekocht, het landschap bij Polsbroek en de molen bij Benschop, die beiden overgingen in de particuliere verzameling van H.M. de Koningin-Regentes. Maar behalve deze schilderijen, die allen respectabele sommen opbrachten, hingen aan Pulchri's wanden een gansche reeks studies van den overleden meester, waarin men eerst recht zijn intiemen omgang met de natuur kon waarnemen. Voor vele bezoekers, die nooit Van Borselen in zijn atelier bezochten, waren deze kleine doeken, die zoo coquet in hun gouden kaders deden, eene ware verrassing. Het waren alle compleete schilderijen, door Van Borselen direct naar de natuur geschilderd op zijne zwerftochten langs den Hollandschen IJssel en de Gouwe, waar hij bij voorkeur toefde om het water- en wilgenland en de mooie lucht- en lichteffecten te bestudeeren. De heer Tersteeg had er een greep uit gedaan, wel wetende dat de Van Borselen-expositie voor de kenners aan die door en door rijpe studies haar cachet van voorname artisticiteit zou ontleenen. De liefhebbers hebben zich dan ook die paneeltjes op de verkoopdagen letterlijk betwist. Eene andere verrassing waren de reeks teekeningen in sapverf en houtskool, die op deze expositie getuigenis aflegden van Van Borselen's degelijkheid als artist. De verkoop had dan ook een groot succes en was in alle opzichten de nagedachtenis van den knappen landschapschilder volkomen waardig.
Wie Van Borselen in zijn werkzaam leven kenden, verwonderden zich over de mate van energie in die tengere persoonlijkheid. Het was die geestkracht, die hem tot zijn langdurigen en vruchtbaren arbeid in staat stelde en waardoor zijn werk tot het einde toe het frissche en oorspronkelijke cachet behield, dat op de tentoonstellingen algemeene waardeering vond. Hij had zich zoo vertrouwd gemaakt met de lachende Hollandsche beemden, dat men op de wandelingen in de omstreken van Gouda of Zoetermeer menigmaal stil stond voor een fraai plekje, waarin men een schilderij van Van Borselen herkende. In de door en door kundige compositie van zijne landschappen werd hij niet geëvenaard, evenmin in het juiste zien en weergeven van de groote lijnen in de natuur, waardoor hij steeds bij uitnemendheid slaagde in het opzetten en het doen schuiven van de verschillende plans in zijne landschappen. De perspectief in zijne schilderijen is steeds onberispelijk, en daarin lag het geheim, dat zij op den toeschouwer eene aantrekkingskracht uitoefenden, als zag men die schoone en bekende plekjes in de werkelijkheid voor zich. Men heeft Van Borselen wel eens genoemd den schilder van de wilgen, en inderdaad komt deze boomsoort veelvuldig op zijne werken voor. De reden ligt natuurlijk voor de hand: wilgen zijn de eigenaardige en teekenachtige stoffeering van
| |
| |
het Zuidhollandsche landschap, waartoe Van Borselen zich bij voorkeur voelde aangetrokken. Die boomen met hunne grillige stammen en zilveren twijgen zijn op vele zijner doeken met smaakvolle uitvoerigheid gepenseeld, en wanneer die wilgen of de hooge riethalmen aan 't bewogen water op zijne landschappen zwiepen en wuiven, gevoelt men dat er ook een flinke bries waait, en niet alleen de boomen, maar het geheele landschap trilt onder de beroerde atmosfeer.
Ook aan 't Haagsche bosch en aan 't eiken kreupelhout der Scheveningsche boschjes heeft Van Borselen vele zonnige tafereelen ontleend. Maar bovenal zal hij in de Nederlandsche schilderschool bekend blijven als de landschapschilder van het Hollandsche waterland, wanneer bij roezige westenwinden uit koele, grauwe luchten een rijkdom van tonen over de vlakte wordt uitgegoten.
Landschap bij Gouda, naar een schilderij.
Jan ter Gouw schreef eens een gedicht bij een Hollandsch landschap van Th. de Bock, dat volkomen past bij de kunst van Van Borselen:
‘Hollandsch landschap aan de zoomen
Van een ruigbegroeide vliet,
Ranke, slanke wilgenboomen
En een tintelend verschiet,
Groene velden, malsch en zacht,
Dat is Holland's pronk en pracht.’
* * *
| |
| |
Van Borselen, die 20 September 1825 te Gouda geboren werd, was leerling van Schelfhout. Maar toen hij op het atelier van dien meester kwam, had hij reeds heel wat studie achter den rug en zelfs reeds eenigen naam in de kunstwereld gemaakt. Zijn vader beoefende namelijk als dilettant het landschapschilderen en naar verzekering van tijdgenooten deed de oude heer Van Borselen dit niet zonder talent. Onder zijne leiding beoefende Jan Willem de kunst reeds op jeugdigen leeftijd en de vlijt en volharding schijnen er bij hem al vroeg in gezeten te hebben, want de kronieken vermelden, dat hij als knaap van 13 jaar een door hem geschilderd landschap op een tentoonstelling te Groningen verkocht. Onder den invloed van den toen nog zeer gerenommeerden Schelfhout, maakte Van Borselen, evenals zijn medeleerling J.B. Tom, zich die zorgvuldigheid in de afwerking zijner schilderijen eigen, die hem bij allen vooruitgang in zijn kunst steeds bij gebleven is. Vooral in die dagen waren frischheid en helderheid in een schilderij een eerste vereischte voor succes, en bij den netten en correcten Van Borselen vonden het voorbeeld en de raadgevingen van den meester gereeden ingang. In 1857 had Van Borselen een vrij groot boomrijk landschap voltooid, dat hij op de Haagsche tentoonstelling van dat jaar inzond. Zijn leermeester vond dat doek zoo uitnemend gelukt, dat hij Jan Willem aanraadde er een flinke som voor te vragen. Reeds van den aanvang der tentoonstelling maakte het frisch geschilderde landschap een ongemeenen opgang en eenige dagen na de opening kwam Van Borselen's vriend J.G. Smits bij hem oploopen en vertelde hem dat baron Van Brienen van de Groote Lindt, in die dagen een groot maecenas in de residentie, hem op de tentoonstelling over het mooie landschap gesproken had. Van Borselen moest 's middags maar eens op de tentoonstelling aanloopen, hij zou het wel verkoopen. En werkelijk was een paar uur later zijn eerste voorname werk, voor de kapitale som van f
1200, het eigendom van baron Van Brienen geworden.
Studie in potlood.
Van dien tijd dagteekent Van Borselen's reputatie en zijne populariteit bij het publiek. In 1859 behaalde hij den eereprijs van f500, uitgeloofd door het kunstlievend genootschap Pictura te Groningen. Twee jaar later was het wederom baron Van Brienen, die op de tentoonstelling te 's-Gravenhage zijn
| |
| |
met de gouden medalje bekroond ‘landschap bij Gouda’ kocht. En om nog enkele episodes te noemen: in 1866 schilderde Van Borselen voor het kabinet van baron van Hardenbroek van Bergambacht ‘het kasteel van Bergambacht’; in 1867 zag hij een ‘landschap nabij Gouda’ door het Museum Boymans aangekocht, en in 1868 werd een schilderij, op de tentoonstelling te Amsterdam met goud bekroond, aangekocht voor het Rijksmuseum te Haarlem, vanwaar het later naar het Museum in de hoofdstad werd overgebracht.
Het was vooral tusschen de jaren 1865 en 1885 - de bloeiende periode in Van Borselen's kunst - dat zijne schilderijen en aquarellen als om strijd door particulieren in en buiten ons land gekocht werden.
Zooals gezegd, bleef de zorgvuldige behandeling steeds het kenmerk van
Gezicht bij Gouda, naar een aquarel.
Van Borselen's kunst. Als men in die dagen zijn atelier aan de Veenkade bezocht, vond men er zijne omgeving in volkomen harmonie met zijne nette, correcte persoonlijkheid en zijne nauwgezette kunst. Op een zeer fraaie antieke kast een paar mooie oude pullen en opgezette vogels; op den schoorsteenmantel eenige in gips afgegoten knap gemodelleerde dieren; daarboven en verder langs den wand geëncadreerde aquarellen en eenige studies, en te midden van dien keurig geordenden inboedel de net gekleede meester voor zijn ezel, niet meer verf gebruikende van zijn keurig onderhouden palet dan strict noodig was, en terwijl hij met rustige zekerheid voortarbeidde, causeerende over de onrustige beweging in de jonge kunstenaarswereld, een beweging die zich in die dagen soms in zeer zonderlinge uitingen manifesteerde.
| |
| |
Het kleine manneke geraakte dan dikwijls in vuur en critiseerde er ongemakkelijk raak op los. Maar tevens welk eene waardeering voor die jongelui, die werkelijk talent hadden. Mij dunkt, ik hoor hem nog over den toen pas uitkomenden De Josselin de Jong spreken. Dat was een jonge man naar zijn hart; die zou het ver brengen, omdat hij begonnen was met de moeilijkheden het hoofd te bieden, die anderen niet telden of met een schijntje van coloristisch effect, naar knappe meesters gecopieerd, trachtten te bemantelen.
En dan placht Van Borselen, als hij recht op zijn gemak was, de kleine schilderkist voor den dag te halen, waarin opgetast waren tal van kleine studies, niet grooter dan 13 bij 20 cM., allen van 't zelfde formaat. Hij noemde die studies zijn kapitaal; de vruchten zijner zomer- en herfsttochten in de omstreken
Kasteel te Neerrijnen, naar een studie uit het atelier.
van Gouda of elders in het waterrijke Holland. Men genoot van die door en door rijpe kunst, de natuur zoo direct afgekeken en met een verbazende technische bedrevenheid zoo driest op het doek geschilderd. De leerling van Schelfhout had hier alle herinneringen aan zijn meester laten varen, behalve de correctheid: overigens had hij blijkbaar nooit een anderen leermeester gehad dan de natuur in hare volle frischheid en wisselende nieuwheid. Van Borselen zag met zijn eigen gezonde oogen, evenals Hobbema en Ruysdael het deden. Vooral met eerstgenoemde had hij in den bouw zijner landschappen veel gemeen, en het is geen gewaagde onderstelling dat die overeenstemming zich nog meer zal openbaren, wanneer ook zijn werk van den tijd de rijpe tinten zal hebben verkregen, die aan het werk der ouden zulk eene ongemeene
| |
| |
bekoring bijzetten. Men behoeft zich slechts voor den geest te roepen zijne landelijke tafereelen in de omstreken onzer Hollandsche steden en dorpen, de met wuivende wilgen begroeide slootkanten, de zonnige landwegen en pittoreske boerenerven. Vóór er nog van plein-air schilderen sprake was, liet van Borselen den koelen wind reeds waaien door de toppen zijner boomen en het slanke riet in de plassen, de zomerzon tintelen over de beemden of den storm loeien door 't gebladert. Dat was Van Borselen. Die mooie doeken dagteekenen uit zijn bloeitijd, die bij Van Borselen een langen zomer heeft gehad. De kunsthandel, om in de eerste plaats het Huis-Goupil te noemen, vond steeds gretige koopers voor deze onopgesmukte, eerlijke kunst, die zich flink staande hield te midden der nieuwerwetsche en dikwerf excentrieke loopjes, welke de jongeren met de natuur nemen.
Gezicht bij Oudewater in sepia, naar een studie uit het atelier.
Ik hoorde dezer dagen nog Van Borselen's vriend en tijdgenoot Smits vertellen van beider zwerftochten in gezelschap van den marineschilder De Haas (te New-York overleden), Theodoor Kruseman en Henri Bource, die zich later te Antwerpen vestigde, waar hij zich zijne Scheveningsche studiën ten nutte maakte en bij voorkeur de stoere deerne van het Noorsche zeestrand op het doek maalde. Het zal wel een kleine veertig jaar geleden zijn, toen Van Borselen er met zijne vrienden op uitging om in de omstreken van Oudewater en Gouda, Moordrecht en Haastrecht intieme kijkjes te betrappen. Van Borselen was van zijne vrienden de minst physiek bedeelde, en aamechtig stond hij nog aan den voet van een duin, als de anderen reeds lang boven waren. Maar een leeuw was hij in zijn werk. Als hij eenmaal voor zijn schilderkistje zat, had hij in een paar uur de mooiste en compleetste studie geschilderd, en
| |
| |
Landschap bij Alblasserdam, naar een schilderij.
| |
| |
zijne vrienden plachten te zeggen, dat hij met het penseel schreef. Maar het kostte hem niet geringe lichamelijke inspanning, daar aan het einde van den arbeid de droppels zweet hem van het voorhoofd liepen.
* * *
Bij wijlen Z.M. Koning Willem III stond Van Borselen in hoog aanzien. Meermalen was hij, met Rochussen, de Ten Kate's, de Stortenbekers en enkele andere Hollandsche en Fransche kunstenaars, de gast van Z.M. op ‘het Loo’ en Van Borselen ondervond dan, gelijk hij mij dikwijls verhaalde, de ondubbelzinnigste blijken van 's Konings kennis en liefde voor de kunst. Toen in 1871 het huwelijk van Prinses Marie der Nederlanden met den Vorst van Wied op
Landschap bij Moordrecht, naar een schilderij.
handen was, noodigde de Koning Van Borselen op ‘het Loo’ en droeg hem op een 12-tal aquarellen te teekenen van de schoonste gezichten in de omstreken van het lustoord, die Z.M. bestemde voor een huwelijksgeschenk aan Zijne Nicht. Van het verblijf in die dagen op ‘het Loo’ had Van Borselen steeds de aangenaamste herinneringen. Menigmaal verhaalde hij zijnen vrienden - en zijn oog tintelde dan van geestdrift - van de groote hartelijkheid en den gullen eenvoud waarmede de Koning hem met Zijne vriendschap vereerde. De Koning wees hem persoonlijk de mooiste gezichtspunten van het landgoed, en toen Van Borselen op zekeren dag zich liet verontschuldigen, dat de groote afstand van de plek waar hij studeerde, hem belette op tijd aan 's Konings tafel waar hij de dagelijksche gast was, te verschijnen, gelastte Z.M. dat voor
| |
| |
den artist een generaalstent zou worden opgeslagen, waar hij op 't uur dat hem dit 't best schikte den maaltijd kon gebruiken. Het behoeft geen betoog, dat onze kunstenaar dit royale aanbod gretig aannam. Wanneer hij dan eenige verpozing van zijn studie zocht, vond hij die in zijne onmiddellijke nabijheid, en Z.M. liet het hem daar aan het noodige comfort niet ontbreken. Daar beleefde Van Borselen ook een avontuur, dat hem eenige oogenblikken in een zeer netelige positie bracht. Buiten schilderende - 't was een drukkend heete dag - brak er plotseling een flinke donderbui los. De schilder pakte zijn biezen en verborg zich in de generaalstent. Maar de wind stak steeds feller en feller op en op een gegeven oogenblik woei tent en toebehooren omver en Van Borselen lag hulpeloos onder het natte zware zeildoek. Het was een ware uitkomst, dat er toevallig spoedig een boschwachter voorbij kwam, die den artist fluks uit de verlegenheid hielp.
Landschap bij Gouda.
Het gebeurde ook meermalen, dat de Koning, die zeer vroeg in de weer was, Van Borselen in het vroege morgenuur op zijn kamer kwam opzoeken en met zijn gast lange wandelingen in de Loo-dreven maakte. En als de kunstenaar dan getroffen voor een schoon vergezicht stilstond, noodigde Z.M. hem uit om van dat oogenblik te profiteeren en zijn schetsboek ter hand te nemen. De Koning bleef dan geduldig wachten en genoot niet minder dan Van Borselen. Bij zoo'n gelegenheid was het, dat de Vorst een tak afsneed en daarvan een wandelstok maakte, dien hij zijn medgezel aanbood.
Gezelliger heb ik nooit buiten gewerkt dan in die dagen - placht Van Borselen dikwerf te zeggen. En hij liet er op volgen: Toen ik een portefeuille schetsen gereed had, legde ik ze Z.M. ter keuze voor, en niet zonder vrees, daar ik maar al te goed wist welk een kenner de Koning was. Het liep echter nog al goed af. De Koning was zeer ingenomen met de schetsen en koos er een 12-tal uit, waarnaar Van Borselen even zoo vele aquarellen zou teekenen. Van vertrek naar den Haag was echter geen sprake. De Koning vond zulk een behagen in het gezelschap van den schilder, dat deze Z.M. nog steeds dagelijks op zijne wandelingen te voet of per rijtuig vergezelde. Intusschen naderde de dag van het huwelijk waarvoor het vorstelijk geschenk
| |
| |
bestemd was, en hoe aangenaam en vereerend voor Van Borselen het verblijf bij zulk een vriendelijken Gastheer ook was, hij dacht aan zijne aquarellen. Nu, toen de Koning van die zorg hoorde, kon hij zich dat best voorstellen en nam Z.M. 's middags aan tafel op allerhartelijkste wijze afscheid van zijn landschapschilder.
Men moet het zelf uit den mond van Van Borselen gehoord hebben, hoe dat afscheid hem getroffen had. Het schilderde, beter dan eene groote levensbeschrijving, het gouden hart van den Vorst en zijne warme liefde voor de kunst.
Studie in waterverf (Gelderland).
De punctueele Van Borselen zorgde natuurlijk dat de aquarellen tijdig gereed waren. Prinses Marie, de sympathieke bruid van den Vorst van Wied, was op haar huwelijksdag met geen geschenk meer ingenomen dan met dit album sapverfteekeningen van den knappen meester, dien Zij zoo hoogelijk waardeerde. Eenige jaren vroeger - het was in 1866 - had Van Borselen van haar vader, Prins Frederik, de opdracht gekregen om eenige schilderachtige punten op het buitengoed ‘Groot Hazebroek’ in beeld te brengen. De Prins had die aquarellen bestemd voor een geschenk aan zijne dochter, die zelve met veel talent de kunst beoefende, waartoe zij was opgeleid door de lessen van haren leermeester J.G. Smits, die in die dagen ook naar hartelust op de buitengoederen onder Wassenaar teekende en o.a. een knappe teekening maakte naar het oude kasteel ‘Ter Horst’ vóór het gesloopt werd. De Prinses bewaart deze aquarellen en
| |
| |
het album van het Loo, als kostbare souvenirs uit hare zonnige jeugd.
Later is Van Borselen nog eens op ‘het Loo’ geweest, om in opdracht van H.M. de Koningin Regentes, die zijn kunst ook zeer genegen was, een aquarel te vervaardigen, voorstellende een der vier tafereelen voor het prachtige kamerscherm dat de Regentes, nu een zestal jaren geleden, bestemde tot Kerstgeschenk voor hare dochter, Koningin Wilhelmina. Zijne kunstbroeders Bakhuijzen, Roelofs en Jan Vrolijk teekenden de drie andere gezichtspunten.
Van Borselen behoorde ook indertijd tot de artisten, aan wie Willem III opdroeg het beheer over het Koninklijk subsidiefonds ten behoeve van jonge kunstenaars, dat na het tweede huwelijk van den Koning ook onder het patronaat stond van Koningin Emma. Sedert het overlijden van den Koning
Landschap bij Haastrecht, naar een schilderij.
bleef Van Borselen met dat vertrouwen vereerd, en hij vervulde die taak met zooveel liefde en toewijding, dat hij, ofschoon reeds ernstig lijdende, van de reis niet was terug te houden, toen de Commissie voor de subsidiën eenigen tijd vóor zijn dood werd opgeroepen om te Amsterdam op de Driejaarlijksche eene keuze te doen uit de daar geëxposeerde werken. Hij ging met zijne kunstbroeders, maar men kon het hem aanzien, dat het hem zwaar viel. Ook die laatste gang teekende Van Borselen.
In alle opzichten was hij een man van ernstig plichtsbesef en van toewijding aan eene hem toevertrouwde taak. Van het Genootschap Pulchri Studio was hij jaren lang de ijverige penningmeester, ook van het fonds voor weduwen en weezen van dat Genootschap. Indertijd was hij een der stichters van het slechts korten tijd bestaan hebbende ‘Koninklijk Genootschap van Neder- | |
| |
landsche aquarellisten’, dat onder bescherming stond van den Koning en zijne tentoonstellingen hield in de Gothische zaal in de residentie.
Ziedaar mijne herinneringen van den knappen landschapschilder. Ik zou er nog alleen aan willen toevoegen, wat ik indertijd schreef in het voorwoord voor den catalogus van zijn nagelaten werk:
‘Van geen modernen meester zijn misschien meer schilderijen en aquarellen in particuliere en openbare verzamelingen overgegaan, dan van Van Borselen. En toch lijkt het wel, bij het overzien van deze rijke nalatenschap, alsof hij het beste wat zijn talent vermocht te geven, zuinig in zijn atelier bewaarde. Van de aquarellen en kleine olieverfstudies, die hij van zijne zomerexcursies meêbracht en waaraan hij in zijn atelier niets behoefde toe te voegen, bewaarde hij de best geslaagden en verkwikte zich aan die frissche natuurindrukken in de donkere winterdagen. Van die werken in de volheid van de natuur bestudeerd en weergegeven, die Van Borselen opvoerde tot voltooide kunstwerken, heeft hij nooit afstand willen doen en slechts enkelen zijner kunstvrienden waren bekend met den schat van kunst, dien hij zoo zorgvuldig bewaarde om er tijdens zijn werkzaam leven van te genieten en zich daarmeê onbewust een kapitaal te verwerven, dat na zijn dood aan de kunst en aan zijne betrekkingen ten goede zou komen.’
Als kunstenaar heeft Van Borselen veel en goed gearbeid; als mensch was hij zijn gezin tot zegen en zijn kunstbroeders steeds een vriend en raadgever.
Zijne nagedachtenis zal in eere blijven en zijn werk voortleven tot bij 't verre nageslacht.
|
|