Berlijn wandelingen met modistes. De Hollandsche schilder wil de kennismaking met Grete afbreken - en vlucht naar München. Dan komt Grete te München, en na korten tijd roepen de Hollandsche ouders den schilder naar huis. Grete keert naar Berlijn terug - en neemt dienst in het legioen der Berlijnsche pierreuses.
Mij schijnt, dat deze novelle voor een klein deel gered wordt door de juiste schildering van het Berlijnsche straatleven, de voorstelling der helden en heldinnen is zeer oppervlakkig, en biedt in geen enkel enkel opzicht iets ongemeens. Het tweede verhaal van den heer Röpcke heet Fatum, en zou zeer in de verte kunnen zweemen naar Couperus' Noodlot. Ditmaal is wederom de schildering van Hamburg's besneeuwde straten gedurende een Nieuwjaarsnacht, zeer goed geslaagd. Het verhaal zelf is al te romantisch. De held - een Hollander - heeft overhelling tot allerlei buien van melancolie. Hij verdedigt zijn pessimisme met een ziertje wijsbegeerte - en vindt eindelijk de oplossing van alle raadselen in het gezelschap van eene Engelsche jonge dame, die te Hamburg logeert. Nadat hij een feestavond - Oudejaarsavond - aan de zijde van Miss Hilson heeft doorgebracht - keert hij door de besneeuwde straten naar huis, struikelt en tuimelt in de donkere wateren van de Buiten-Alster.
De novellen van den heer Van Hoytema zijn van eene eenigszins anderen aard. De eerste, Geluk, is zeer uitvoerig. Het verhaal berust op een gedicht van Seidl, waarin een sprookje verhaald wordt van een koning, die het leven zou willen prijzen, wanneer het een enkel gelukkig oogenblik zou hebben aangeboden. Hij had een zilveren klok aan het dak van zijn paleis doen aanbrengen met het plan door luiden te kennen te geven, dat hij gelukkig was. Dit moment komt echter pas op het oogenblik van zijn dood. Zoo is ook de geschiedenis van Dokter van Maeren, die door een ongeluk met zijn rijtuig sterft op het oogenblik, dat hij met eene geliefde bruid in het huwelijk zal treden. Hierbij is een tweede verhaal gevoegd van een broer des dokters, die acteur is geworden, en van armoede en ellende sterft. Dit laatste is alles zeer romantisch en schon da gewesen. De auteur vertrouwt meer op zijne fantasie, dan op zijne waarnemingen - hij beweegt zich soms buiten de realiteit.
Juist daarom is het des te aangenamer te kunnen verklaren, dat de tweede novelle van den heer Van Hoytema: Op Manoeuvres veel beter geslaagd is, juist omdat de auteur zich streng gehouden heeft aan de realiteit. Het geldt hier de schildering van een typig militair: korporaal Kastanje.
‘Een militair Don Quichot, dat is korporaal Kastanje’ - zegt de schrijver - ‘allereerst wat zijn uiterlijk betreft. Zijn lange, magere gestalte en het beenige, hoekige gelaat met den droef-neerhangenden knevel en het spitse baardje, vormen te zamen de bekende figuur - die van den krijgshaftigen dolenden ridder. Hij huldigt hetzelfde beginsel van strenge plichtsopvatting; maar hij is vroolijk, soms tot het uitgelatene toe. Evenals die beroemde held, heeft ook korporaal Kastanje zijne eigenaardigheden; maar 't zijn nobele donquichotterieën, opgemerkt en gewaardeerd, evenals eenvoud, trouw en moed aan de karikatuur van Cervantes die aantrekkelijke tint geven, vol waren humor.’
Dit is het voortreffelijk begin van eene militaire schets, die inderdaad met talent geschreven is. Indien de auteur op dit terrein ijverige studiën maakt, zal hij zeker slagen.