| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Als men een paar maanden gezwegen heeft, is het moeilijk weer aan de praat te komen. Ook is er zoo ontzaglijk veel gebeurd in het afgeloopen kwartaal, dat ik verlegen zit met een begin en misschien nog meer met een eind.
Ik knoop dus maar aan bij wat het belangrijkste was, toen ik mijn laatste overzicht schreef: de staking der Grieksch-Turksche vijandelijkheden. Wat den vrede aangaat, zou men niet zeggen, dat we vier maanden verder zijn. Toen - 24 Mei - wachtte men op het vredesverdrag en eenige dagen geleden wachtte men nog. Als een verrassing is zij ten slotte nog gekomen, de tijding van het voorloopige tractaat. En het zou kunnen zijn dat de onderteekening van het definitieve weinig minder voeten in de aard had, ware het niet dat de voornaamste weifelaar, de Turk, er nu belang bij schijnt te hebben niet te zeer te dralen.
De Sultan had zijn eischen gesteld, de mogendheden hadden een tegenbod gedaan. Griekenland pruttelde nu en dan nog zoo wat, maar het vond geen gehoor. Te Konstantinopel zou het lot van den overwonnene beslist worden. De zes ambassadeurs hielden er vergadering op vergadering, eerst gezamenlijk, toen met des Sultans vizier. En deze verstond de kunst van rekken en trekken - als alle Oostersche diplomaten - uitnemend. Intusschen vertoonde ook de Padisjah zelf zijn welbekende kunstjes tegenover het Europeesch concert, hierin bestaande dat hij de instrumenten of een ervan van de wijs of in disharmonie met de andere wist te brengen. Het lukte ditmaal niet. Gelijk men weet, was een van de eischen aan welke de ambassadeurs het hardnekkigst hebben volgehouden, dat Turkije van zijn overwinning geen landaanwinst zou genieten, althans niet meer dan een als zeer onbeduidend voorgestelde grensverbetering (die ten slotte niet zoo onschuldig uitgevallen is, als men haar doet voorkomen). Abdul Hamid heeft daarover brieven geschreven aan al de zes staatshoofden der mogendheden, maar, mocht zijn vriend de Duitsche keizer hem at een oogenblik hoop gegeven hebben, de poging bleef zonder succes. Al de souvereinen en president Faure rieden hem, dat idee van Thessalië behouden maar uit zijn hoofd te zetten en de Sultan, na aarzelingen en terugkrabbelingen, gaf toe.
Het Turksche leger echter stond en staat in Thessalië. Dit was een rijke bron van chicanes; zoo kon b.v. dat leger altijd, hetzij uit eigen beweging, hetzij op geheim bevel, weigeren heen te gaan. Maar ook zonder dat maakte het toegeven van den Sultan geen einde aan het gezeur te Top-Hané, de vergaderplaats der ambassadeurs. Want nu kwam de Turk met een anderen eisch: Thessalië zou langzamerhand ontruimd worden, naarmate de oorlogsschatting betaald werd.
Deze eisch scheen niet onbillijk. Het bedrag der schatting is niet alleen
| |
| |
allengs tot een klein gedeelte ingekrompen van wat de overwinnaar aanvankelijk eischte, het is zelfs veel lager geworden dan het oorspronkelijke tegenbod van de mogendheden. En Griekenland is altijd zoo'n slechte betaler geweest, dat, tenzij er een buitenlandsche controle over zijn geldmiddelen ingesteld werd, er slechts in een bezetting van grondgebied eenige waarborg voor Turkije bestond dat het land aan zijn verplichtingen zou voldoen. Van controle echter wilde Griekenland geheel niet hooren en van blijvende bezetting de ambassadeurs niet. Behalve Duitschland, dat verklaarde er nog eens over te moeten denken. En natuurlijk de Sultan dadelijk achter Duitschland aan.
Het is wel waar, wat Francis Charmes in de Revue des Deux Mondes zeide, dat deze moeielijkheid al van het begin af bestaan heeft, maar dat men haar eigenlijk doodgezwegen heeft, tot zij, zooals gebeuren moest, plotseling opkwam. Alweer moesten dus de ambassadeurs hun arme hoofden pijnigen met de oplossing van een nieuwen puzzle. Puzzle is het woord. Men kent het door glas overdekte doosje met de zes plakkaatjes die men ieder door met een kwikzilver-bolletje handig te manoeuvreeren op hun plaats moet brengen. Vijf liggen er netjes op hun post, bijna is de zesde er... daar schiet het bolletje naar rechts of links en alles ligt weer dooreen!
Niet anders ging het te Konstantinopel. Voorzichtig schoven al de mogendheden naar hun plaatsje toe, ze lagen er al stil te wachten, tot Duitschland of Engeland evenver zou zijn... daar verklaarde eensklaps baron Saurma von der Jeltsch of sir Philip Currie dat hij er zijn regeering nog eens over schrijven moest en al de mogendheden weer van hun plaats! Er tusschen door intrigeerde de Sultan, stelde nieuwe dingen voor, schreef particuliere briefjes, liet nieuwe menschen er hun neus in steken, vroeg opeens, belangstellend, in blanke onschuld, of de heeren niet vonden dat het nu tijd werd hervormingen op Kreta in te voeren. De heeren antwoordden dat zij daar nu geen tijd voor hadden. En de Sultan: Zie je nu wel...
Kreta moest wachten. De admiraals zijn er nog, maar hun positie wordt meer dan belachelijk. De mogendheden hebben flauwtjes beproefd een gouverneur voor het eiland te vinden: Numa Droz, de ex-president van Zwitserland, heeft geweigerd en er is zelfs van een Napoleontischen prins gesproken. De Sultan, vieux farceur, heeft toen zelf een gouverneur naar Kreta gestuurd, Djewad Pasja, die door de admiralen wel en niet erkend is. Eerst hebben ze hem tegen willen houden, toen hebben ze hem doorgelaten; eerst hebben ze geen notitie van hem willen nemen, toen hebben ze zijn in klein tenue afgelegde visite in hetzelfde kostuum beantwoord. Djewad heeft gedaan, alsof hij er niets van merkte; hij heeft zelfs verzocht een revue op den verjaardag van Frans Jozef te mogen bijwonen en dezen eerbiedwaardigen vorst voor een intiemen vriend van den Sultan uitgemaakt. Onderwijl is hij bezig het Turksche gezag op het eiland te versterken; hij schijnt het met kennis van land en volk en met handigheid te doen en de goede herinnering die men er aan zijn vroeger bestuur heeft, helpt hem niet weinig.
Kreta - het bakerkind der mogendheden, dat de aanleiding tot den oorlog
| |
| |
geweest is, dat met teedere zorg neutraal gehouden is tegen alle regels van volkenrecht in; Kreta, dat Europeesch zou worden en den Grieken als een ‘rijpe appel’ - bijna schreef ik als een rotte - in den schoot zou vallen; Kreta schuift allengs tusschen de vingers der christenen door, naar den Turk terug.
Het is een glorierijk jaar voor den Sultan. De minachting die veel christenen voor den mohammedaan koesteren, weegt niet op tegen de verachting die deze over heeft voor den ongeloovige, den ghiaour. In de diplomatieke kunst is hij hem verre de baas. Hebben niet de Grieksch-Turksche vredesonderhandelingen onder het hooge patronaat van het Europeesch concert het ten overvloede bewezen? Zeker, van zijn aanvankelijke eischen heeft Turkije veel moeten laten vallen, maar er was op afdingen gerekend. Het voorloopige verdrag helt op bijna alle punten, die in de laatste drie maanden in behandeling zijn geweest, naar de zijde van Turkije over. Voorwaarden waarin, naar het heette, òf Griekenland òf een der mogendheden nooit zou bewilligen, zijn thans grif toegegeven, met niet meer dan formeele wijzigingen.
Turkije krijgt:
1o. een grensverandering, welke nagenoeg al de gevaarlijke hoogten die de Grieken bij het begin van den oorlog bezetten en waaruit zij zich hebben laten verdrijven, in de handen van den overwinnaar stelt: Zarkos, Kritiri, Meloena met den pas, Rapsani, misschien zelfs Nezeros en het Nezeros-meer. Een commissie, bestaande uit een Turkschen en een Griekschen militairen attaché en gevolmachtigden der mogendheden, zal de grens vaststellen. Gelukkig is bepaald dat zij bij meerderheid van stemmen beslist en haar werk reeds binnen weinige weken begint. Het is dus mogelijk dat zij voor het einde van het jaar gereed komt.
2o. een schadeloosstelling van vier millioen Turksche ponden, dat is ongeveer 45 millioen gulden. Veel minder dus dan de vroegere eisch, maar ook met veel grootere kans op geregelde en geheele betaling. Want te Athene, waar men wat controle op de Grieksche geldmiddelen betrof, nooit zou toegeven, te Athene wordt kalmpjes een internationale commissie ingesteld, die toezicht zal houden op de inning der gelden, welke door de volksvertegenwoordiging voor den dienst der schadeloosstelling en van de andere nationale schulden zullen worden aangewezen. Een volledige controle dus, minstens even scherp als die van den Raad van Beheer der Turksche staatsschuld krachtens het Moeharrem-decreet.
3o. inwilliging van den eisch dat de bezetting van Thessalië zal voortduren tot na de volledige betaling van de oorlogsschatting. Dit is een zeer groote overwinning voor de Porte, die alzoo een dubbelen waarborg bezit, dat zij zal krijgen wat zij het meest noodig heeft: geld. Thessalië wordt tot de linie van de Pinios ontruimd, zoodra de Grieksche Kamer de inkomsten voor den dienst der leening bestemd zal hebben; de geheele ontruiming volgt eerst na de geheele betaling.
De overige vredesvoorwaarden, die den toestand der wederzijdsche onder- | |
| |
danen in het vreemde land betreffen en de beslechting van geschillen welke zich tijdens de verdere onderhandelingen mochten voordoen, kan ik met stilzwijgen voorbijgaan. De vrede is niet vernietigend voor Griekenland, maar voor Turkije is hij een zegepraal, een apotheose. De zenuwen van den Sultan kunnen tot rust komen. Zoo goed als thans heeft hij het sinds 1876, het jaar van zijn troonsbestijging, nog nooit gehad. Er is dezen zomer veel minder gemoord in zijn rijk dan in de laatste jaren; een enkel bijna onopgemerkt bloedbad mag niet meetellen. De binnenlandsche ontevredenheid is gesust door zijn ‘roemrijke oorlogsdaden’. Hij heeft het Europeesch concert van de wijs gebracht. Kreta blijft tot zijn rijk behooren. Hij krijgt wat geld in zijn leege kas. Zijn staatsfondsen rijzen. Het is of Allah zelf de machtige hand heeft bewogen.
Zelfs de angst dat zijn half-onafhankelijke Balkan-vazallen hem zullen afvallen of zich tegen hem zullen verzetten, is den Padisjah van het hart genomen. Vorst Ferdinand van Bulgarije, die een avontuurlijk man is en eenige der kleine eigenschappen, geen van de groote, van Wilhelm II schijnt te bezitten, heeft een lange reis naar verschillende hoven gemaakt. Hij heeft overal, vergezeld van zijn eerste-minister Stojilof, lange conferenties gehad met leidende staatslieden en zoo ging het gerucht, dat hij een plannetje in den zin had. Hij zou zich namelijk op 14 Augustus, den tienden gedenkdag van zijn verheffing tot vorst, koning van Bulgarije laten maken en zijn land onafhankelijk verklaren. Of hij op zijn reis hiervan afgeschrikt is, of dat het verhaal een verzinsel was, zeker is het dat de vorst op het onverwachtst naar Konstantinopel is gekomen; zelfs voor de ambassadeurs was het een geheim. Hij is er twee dagen gebleven, zonder iemand te spreken dan den Sultan, den Grootvizier en den Russischen gezant. Abdul Hamid heeft hem en zijn volgelingen met gunsten en eerbewijzen overladen, als de beste vrienden zijn zij gescheiden en de 14de Augustus is voorbijgegaan zonder dat er iets bijzonders gebeurd is, tenzij men het van belang mocht achten dat het Grieksch-katholieke prinsje Boris een heiligenbeeldje cadeau heeft gekregen van den Tsaar.
Vorst Ferdinand zal, behalve de hooge ridderordes voor Stojilof en Markof, nog wel andere voordeelen van den Sultan behaald hebben als belooning voor zijn goed gedrag gedurende den Turksch-Griekschen oorlog en tegen de belofte dat hij zich ook verder rustig zou houden. Mocht hij zijn gezag over Oost-Roemelië bevestigd en het tribuut aan den Sultan afgeschaft zien, dan zou dat zulk een belofte wel waard zijn. Ook heeft hij een steuntje noodig tegenover Oostenrijk.
Stojilof heeft zich namelijk tegenover een paar Duitsche reporters onhebbelijk over Oostenrijk en keizer Frans Jozef uitgelaten. Zijn woorden kunnen overdreven weergegeven zijn, rechtstreeks teruggetrokken zijn ze op Oostenrijk's eerste aanvraag niet. Daarbij kwamen nog andere onaangenaamheden met dat rijk, een misdadigen adjudant van Ferdinand betreffende die zich in de gunst van zijn zonderlingen heer bleef verheugen, nadat hij zijn Hongaarsche minnares vermoord had - en het eind is geweest dat de diploma- | |
| |
tieke agent van Oostenrijk-Hongarije op bevel van zijn meester Sofia heeft verlaten, terwijl Bulgarije te Weenen vertegenwoordigd bleef. Stojilof heeft toen toegegeven; de officieele intrekking der beleedigende woorden is gevolgd en de Oostenrijksche agent is teruggekeerd. Maar de verhouding is er natuurlijk slechter op geworden.
Ferdinand heeft zijn troon aan keizer Frans Jozef te danken, maar van dankbaarheid is er bij hem geen spoor. Hij wil een Oostersche vorst worden, heeft hij verklaard, en keert het Westen den rug toe. Met Rusland en Turkije wil hij het vinden en het zou wel kunnen zijn dat dit de beste politiek voor hem was, al is zij dan ook met bandieten- en kwajongensstreken begonnen. De Tsaar is de machtigste in Europa en zal het hoe langer hoe meer worden. Zeker strekt zich zijn hand met groot gezag over den Balkan uit. Naar hem luistert de Sultan met gretig oor en de kleine staten dingen om zijn gunst.
Wie had vermoed, toen de ‘grootvorst der Moscovieten’ nu juist twee eeuwen geleden bij den timmerman logeerde in het huisje van Zaandam, dat in het Europa van de negentiende eeuw zijn nazaat den hoogsten toon zou voeren, als de machtigste en de onafhankelijkste? Zeker niet de hovelingen van Lodewijk XIV, wier spot hij in Parijs te verduren had om zijn berenmanieren en barbaarsch uiterlijk. Nu heeft de Tsaar van alle Ruslanden geen scheepsbouw meer te leeren, maar zijn vloot luidt met kanongebulder de aankomst der staatshoofden van Duitschland en Frankrijk in.
De hartelijkheid, waarmee Wilhelm II in Rusland is begroet, scheen den glans van Faure's reis naar zijn vriend den Tsaar eenigermate te zullen verzwakken. Er is in de pers veel onzin over die twee bezoeken geschreven; er zou geen kopeke meer voor Faure uitgegeven worden dan voor Wilhelm, zeide men in Duitschland, en in Frankrijk: Faure zou door de geestdrift van het Russische volk begroet worden, terwijl Wilhelm die had moeten missen. De kosten van Faure's ontvangst zullen wel niet tot op den laatsten cent berekend zijn, evenmin als die welke voor Wilhelm gemaakt werden. En wat de geestdrift van het Russische volk aangaat: een Rus, die wat aan politiek doet, zal Faure wel liever dan Wilhelm hebben zien komen, - maar niet veel Russen doen aan politiek, 't is te gevaarlijk. Toch, Engelsche berichtgevers hebben gemeld dat het enthousiasme te Petersburg bij Faure's komst zoo algemeen en zoo spontaan geweest is als daar zelden werd aanschouwd. De moezjieks behoefden geen ribbestooten van de politiedienaren te krijgen om te juichen op het oogenblik, dat de commissaris daartoe het teeken gaf. Zij hebben gejuicht en getierd, zonder ribbestooten.
Wat is dit geweest? Vreugde over het Tweevoudig Verbond? Ik geloof het niet. Iets van vereering misschien voor een zoon des volks, daarginds in het verre Westen gekomen tot de grootheid van hoofd van een machtigen staat met een geheimzinnigen regeeringsvorm, zonder alleenheerscher, met zoo iets als invloed van iederen staatsburger op den gang van het bestuur en als verantwoordelijkheid van de ‘heerschers’. Wellicht ook enkel de herinnering aan de buitengewone geestdrift, waarmede de Russische Tsaar ten vorigen
| |
| |
jare ginds, in het land van Faure, is begroet. Of het besef dat deze vriendelijke man in zijn eenvoudige kleeding, wit en zwart, de beste vriend is van ‘vadertje’...
De President is gekomen, over zee om den Duitschen bodem niet te betreden. Het was de eerste maal na het ongeluksjaar, dat het hoofd van den Franschen staat in zijn hoedanigheid vreemden grond betrad. En hoe! Na de keizers van Oostenrijk en van Duitschland en als hun gelijke; ontvangen door den Tsaar en de grootvorsten aan een der ontoegankelijkste hoven van Europa.
Parijs heeft hem vrij onverschillig laten heengaan. Mooier dan de feesten van October 1896 kon het toch niet zijn; het was daarvan een aanvulling en men was het bezoek aan Peterhof met den koelen afgunst, waarmee de hoofdstad gewoon is haar regeeringspersonen te bejegenen, gaan beschouwen als een persoonlijk pleizier voor den President. De Duinkerkers hebben het beter begrepen. Zij hebben hem een hartelijk afscheid bereid en van toen af is de reis een stijgend succes geweest. Het ongeluk met den kruiser Bruix - mali ominis bij den aanvang der reis - werd vergeten voor den subliemen spoed, waarmee de kruiser Dupuy de Lôme het vrij snel varend eskader heeft ingehaald. Kopenhagen passeerend, ontving de President het bezoek der Russische keizerin-weduwe, die haar rechtmatig aandeel wilde hebben in het feest, door haar gestorven echtgenoot zoo lange jaren en met zooveel wijsheid voorbereid. Daarna kwamen de telegrammen uit de Russische hoofdstad: de ontmoeting, de vreugde en de hartelijkheid ondanks den regen en bovenal, de kranige houding van den President, volkomen op zijn gemak, met de voornaamheid van een geboren vorst en al de hoffelijke beminnelijkheid van den geboren Franschman.
Maar men wachtte te Parijs. Zou het niet komen, le mot d'or? Vroeger, bij zijn reizen, bij zijn bezoek aan Frankrijk, was de Tsaar aan zekere reserve gebonden geweest. Maar nu, in zijn eigen paleis, in Peterhof, stralend van den glans waarin het hoofd der bevriende natie werd gehuldigd, aan het eind der dagen van verbroedering... Sire, ce serait comme une illumination!
Het zou niet komen, meende de Duitsche pers, en treurig was weer de minne spot en de schampere eigenwaan der Kölnische Zeitung. De Franschen maakten zich blij om een doode musch. De Tsaar wist wel wat hij deed. Monsieur Faure zou wel zijn zinnen kwijtraken, doch als ‘vriend’ en niets meer zou hij naar huis gaan.
Maar het kwam. Op den laatsten dag en op Franschen bodem, aan boord van het oorlogsschip Pothuau, kwam het: le mot d'or. Eerst de President zeide het, met trilling in zijn stem, bewust dat hij zijn eerste historische woord ging spreken. Toen de Tsaar, na een langen, ernstigen blik op Faure en naar de Keizerin: nos deux nations amies et alliées...
Nations alliées beteekent nog niet hetzelfde als alliance, heeft de oude Bismarck naderhand gezegd; maar hij is thans brombeer van beroep. Bovendien, het ligt voor de hand dat de oude heer, die gewoonlijk zoo goed op de hoogte is, wel niet tot de personen zal behooren, die het eerst ingelicht zijn over de intimiteit der Fransch-Russische verhouding. Die uiting is dus te beschouwen
| |
| |
als voortkomende uit spijt, nu de oud-kanselier zijn politiek van vele jaren: toenadering van Duitschland tot Rusland en afzondering van Frankrijk, averechts uitgeloopen ziet. Nations alliées op dát oogenblik en onder die omstandigheden gezegd, terwijl de Tsaar en zijn gast tezamen waren op een Fransch schip in de Russische wateren, terwijl heel Europa het oor angstig te luisteren legde - beteekent: verbond. Men was daar niet bijeengekomen om woordspelingen te maken. Het Tweevoudig Verbond werd er den volke verkondigd. Van dat oogenblik af had de Triple Alliantie haar tegenwicht.
Het komt er weinig op aan, of het verdrag eerst thans te Peterhof geteekend is of reeds bestond en pas na de beantwoording van het bezoek van den Tsaar bekend gemaakt. Het eerste is het waarschijnlijkste. En dat maakt de positie van Faure zoo sterk en zelfs ook die van het kabinet Méline, op twee na het taaiste ministerie dat de derde Republiek gehad heeft. Het viert reeds bijna zijn anderhalfjarig jubilee. Maar Faure is er geheel bovenop. De lasterlijke aanvallen van een deel der pers kunnen hem nu niet meer deren; hij is een man van internationale beteekenis geworden, de ‘vriend en bondgenoot’ van den Tsaar.
Zoo heeft Parijs hem ontvangen, Parijs dat nu niet meer koel en onverschillig was, maar de drie roemruchtige dagen van October andermaal scheen door te leven. De President was trotsch en gelukkig over dit geheel ongewoon onthaal. Men licht nauwelijks den hoed gewoonlijk, als hij voorbijkomt. Nu werd hij schier verdoofd door een overweldigend gejubel.
Toen is de leerlooier, die het tot vriend van den Tsaar aller Ruslanden heeft weten te brengen - waar blijft nu de fabel van het arme jongetje, die de klokken hoorde verkondigen dat hij lord-mayor van Londen zou worden? - toen is Félix gaan uitrusten onder zijn goede burgers van Havre en gaan jagen bij zijn gewone burgervrienden. Hij is daar even in gestoord, weer door een koning, maar ditmaal was het slechts Chulalongkorn, de beheerscher van het kleine Siam, dat in het verre Oosten als een prop vastgekneld zit tusschen de Fransche en Engelsche bezittingen. Een reis door Europa is van dien vorst zeker een verstandig plan geweest en ons werelddeel heeft hem geen eerbewijzen gespaard. Slechts in de Republiek, wier schepen nog in 1893 de Mei-Nam opvoeren en Bangkok bedreigden, heeft de Koning het wel eens een enkele maal moeten hooren dat hij vooral voorzichtig moest wezen en bescheiden en dat zijn Rijk eigenlijk nog alleen als bufferstaat reden van bestaan had. Faure heeft vriendelijke toasten tegen hem gehouden, een beetje neerbuigend - dame, ce n'est pas le Tzar! - en de Oostersche koning is vermoeid maar voldaan onder het bulderen der Fransche kanonnen het Kanaal overgestoken.
Dit waren niet de eenige opzienbarende reizen in het reisseizoen. De Tsaar ging na de bezoeken van Frans Jozef, van Wilhelm en van Faure, naar Polen. Het wreede, maar groote werk der russificatie van de grensprovinciën bleek niet tevergeefsch geweest te zijn. De opstand van 1863 en zijn verschrikkelijke demping schenen vergeten. De vivisectie, op het land toegepast, de opheffing
| |
| |
der oude provinciën, de verdeeling in gouvernementen en districten, de overbrenging van het bestuur uit Warschau naar Petersburg, de inlijving der roomsche kerk van Polen bij de Russisch-orthodoxe, de strijd tegen de taal - Polen heeft het tegen dat alles niet kunnen houden. Het heeft bewezen, door zijn jarenlange rust, maar vooral door de hartelijkheid, de geestdrift bijna, waarmee het thans Nikolaas II heeft ontvangen, dat het niet meer bestaat. Het is deel van het Russische rijk geworden. Het woord van Kosciusko: Finis Poloniae! is in Augustus te Warschau bezegeld. Meer nog misschien dan de Russische hardheid heeft de Oostenrijksche lankmoedigheid daartoe medegewerkt. Zagen de Russische Polen niet, hoe hun Oostenrijksche landgenooten geëerd en gevleid werden, hoe Polen als Badeni en Goluchowski tot de hoogste staatsambten werden geroepen en de Poolsche club een doorslaanden invloed oefende in den Rijksraad. Daar durfden zij zelfs, in verbond met de Tsjechen, de aloude Duitsche macht bekampen; daar dorst Badeni, onder het patronaat van den keizer uit het huis Habsburg, het wagen met de rechterzijde te onderhandelen over een regeeringscoalitie tegen de Duitschers. Hoever konden de Polen het niet brengen door gedweeheid en loyale onderwerping! Zoo'n voorbeeld werkte aanstekelijk en het heeft er zeker toe meegewerkt het bezoek van den Tsaar aan de Poolsche hoofdstad mogelijk te maken, waar de oude oproerige adel hem ontving en de voormalige ‘rooden,’ de democratische partij, zwegen - of meejuichten.
Wel niet zoo merkwaardig - de Keizer reist zooveel - maar toch opmerkelijk is de reis van Wilhelm II naar Hongarije geweest. Zij heeft den toch al zeer ontwikkelden trots der Magyaren gestreeld, die gewoon zijn hun koning tegenover andere souvereinen en in de buitenlandsche aangelegenheden der dubbele monarchie te zien optreden als ‘keizer van Oostenrijk’. Van het jonge Hongarije, dat bezig is in de monarchie een overwegende rol te gaan spelen, bemerkt het buitenland weinig en juist daarom valt een bezoek van den machtigen nabuur er in zoo goede aarde.
Tusschen zijn bezoeken aan Petersburg en Budapest in heeft keizer Wilhelm zijn anderen bondgenoot, koning Humbert van Italië, met koningin Margaretha, ontvangen. Het was noodig na de proclamatie van het Fransch-Russische Verbond de wereld te laten begrijpen, dat de Triple Alliantic niets van haar kracht had verloren. Er is beweerd dat het met haar op een einde liep; maar dit zijn slechts oppervlakkige praatjes, want het is duidelijk dat het Drievoudig Verbond door zijn tegenhanger aan invloed kan verliezen of zelfs dat het overwicht in Europa naar de zijde van het Tweevoudig Verbond kan worden verplaatst, maar dit alles zou juist eer moeten strekken om de hechtheid van het eerste te bevestigen dan om die te verzwakken. De Duitsche keizer had evenwel behoefte dat nog eens overluid te zeggen en de gelegenheid daartoe is hem volledig geschonken, toen hij het Italiaansche koningspaar te gast had. Zelfs heeft hij bij dat bezoek een kleinen triomf behaald, doordat koning Humbert er op zijn aandringen in geslaagd is den minister van buitenlandsche zaken, markies Visconti Venosta, mee naar Duitschland te
| |
| |
krijgen. Dit was wat moeilijk, doordat di Rudinì juist bezig is met een langzame maar gestadige toenadering tot Frankrijk, en in die politiek komt een reis van een lid van het ministerie naar Homburg, om daar niet zoo heel ver van de westelijke grens groote Duitsche legermanoeuvres bij te wonen, niet van pas.
Het is alsof keizer Wilhelm in een drukken omgang met zijn gelijken de strubbelingen tracht te vergeten, die den kring van zijn dienaren beroeren. Von Marschall, de flinke en eerlijke staatssecretaris van buitenlandsche zaken, heeft ondanks zijn kranig optreden in de geheime-politie-processen, tegen de kabalen en schandalen niet opgekund. Men heeft den politie-commissaris Von Tausch niet recht weten aan te pakken en het proces tegen dien onwaardigen ambtenaar is in een nederlaag voor Von Marschall uitgeloopen. Hij is wel niet in ongenade gevallen, maar hij heeft toch ‘groot verlof’ gekregen en de Duitsche gezant te Rome, Von Bülow, heeft zijn nalatenschap aanvaard. Aan die verandering hebben zich dadelijk nieuwe geruchten betreffende een kanselierscrisis vastgeknoopt; Hohenlohe is zeer oud, de keizer houdt van afwisseling. Maar de keizer houdt ook van het doorzetten van zijn eigen wil en Hohenlohe is zeer volgzaam. Een Bismarck kan niet dienen onder Wilhelm II en zelfs voor een Caprivi is het moeilijk anders onder hem te dienen dan als krijgsman.
De kanselierscrisis is nog uitgebleven en zal misschien uitblijven tot na de algemeene verkiezingen voor den Rijksdag, aan welker voorbereiding de partijen, niet te hard, beginnen te werken.
Een monarch, die zich dezen zomer niet verplaatst heeft, maar die niettemin de aandacht van Europa heeft getrokken, is koning Oscar II van Zweden en Noorwegen. De kleinzoon van generaal Bernadotte heeft zijn zilveren kroningsfeest gevierd. Niet ‘gedragen door de liefde van heel zijn volk’, want Zweden moge getrouw monarchaal zijn, het radicale Noorwegen leeft al sinds jaren en jaren met zijn koning in open conflict.
Koning Oscar is - het is weer gebleken bij het groote Journalisten-congres te Stockholm - een beminnelijk man, een zeer genaakbare koning, een goed redenaar, iemand van Fransche levendigheid en smaak. Hij heeft zich veel niet letteren en geschiedenis bezig gehouden, gaf gedichten en geschriften uit en schreef artikelen in tijdschriften. Men zegt dat hij het nog kort geleden niet heeft kunnen laten in een album, ik meen te zijner eere uitgegeven, den Noorschen dichter en volkstribuun Björnsterne Björnson over den hekel te halen door hem voor te stellen als de redenaar, die zijn gaven misbruikt. Het artikel was O.... geteekend en men proefde er den Koning uit.
Hoe dit zij, meer lof dan zijn letterkundige en journalistieke arbeid verdient de belangstelling en de krachtige steun, die van 's Konings zijde te beurt viel aan alle wetenschappelijke ondernemingen, waarbij zijn landen betrokken waren of die overigens zijn hulp inriepen. Twee tochten rondom de wereld, de vaart van Nordenskjöld naar Spitsbergen, de reis van de Vega, de Pool-ondernemingen van Nansen en Andrée, de Aziatische en Arabische onderzoe- | |
| |
kingsreizen van dr. Soemedin en van graaf Landberg - al die expedities van pioniers der wetenschap genoten zijn hulp, werden soms door hem alleen mogelijk gemaakt. Moge dus al zijn eigen werkzaamheid dilettanten-werk genoemd worden, de wetenschap kan zulk een koninklijken vriend niet te zeer op prijs stellen. De vele eere-doctoraten en andere wetenschappelijke onderscheidingen, welke Oskar bij zijn zilveren feest te beurt vielen, zijn dan ook welverdiend.
Het schitterend jubilee van koningin Victoria's zestigjarige regeering is wel te lang geleden om er nog over te schrijven. Londen gaf een tentoonstelling van Engeland's wereldmacht te zien. Het Engelsche volk wacht, met het Iersche, nog steeds op de jubileumsgift van Her gracious Majesty.
De prins van Wales, de oudste kroonprins van ons werelddeel, mag zich gelukwenschen dat hij in 1897 de kroon van het Vereenigde Koninkrijk nog niet heeft gedragen. Engeland heeft geen reden juist in dit jaar het hoofd bijzonder hoog te dragen. Zijn parlement, zijn oud en groot en eerbiedwaardig parlement, heeft een fiasco gemaakt zonder wederga. Het heeft een ‘onpartijdige’ commissie benoemd die een opruiming zou houden in den Zuid-Afrikaanschen rommel. Zelden heeft een verzameling van hoog ontwikkelde lieden van goede faam een jammerlijker komedie te zien gegeven dan die Zuid-Afrikaansche commissie. Zelfs een man als sir William Harcourt, tegenstander van het kabinet, staat onder de verdenking dingen te hebben helpen verzwijgen, die de commissie juist geroepen was aan de kaak te stellen. De kleine Labouchere, de nijdige redacteur van Truth, heeft zich beter gehouden; brutaal en onvoorzichtig, maar doortastend en dapper, heeft hij getracht den draad vast te houden en al verder naar zich toe te trekken. Vergeefs, de commissie zelf sneed hem door. En zoo werd alweer bewezen, gelijk in het Panama-proces, gelijk in de Duitsche politieke schandaalprocessen, gelijk in de Giolitti- en Crispi-processen, dat geen natie, van hoe hoogen rechtvaardigheidszin ook, ooit bereid is haar eigen misdrijven tot den wortel na te sporen, uit te roeien en te straffen, maar dat zelfs de meest onverdachte personen, politieke vijanden van de vervolgden, zich ten slotte laten bewegen het licht te smoren, waarbij vreemde omstanders de schande der landgenooten in heel haar diepte zouden kunnen peilen.
Hongersnood en pest in Indië hebben nauwelijks uitgewoed, of een nieuwe plaag teistert Britsch Azië. De volken rondom Afghanistan en in Beloedsjistan staan op en brengen het Engelsche gezag een nederlaag toe. De Engelschen zullen meester blijven; de geduchte Sepoy-opstand is wel gesmoord en de ledematen der welgebouwde volgelingen van Nana Sahib zijn stukgeschoten met ladingen kanonnenschroot. Sir Bindon Blood - welk een naam! - heeft de halve Indische krijgsmacht naar de bedreigde streek samengetrokken en met sir William Lockhart zal hij den veldtocht aanvangen. De Emir van van Afghanistan heeft de wijste partij gekozen en zijn niet onverdachte betuigingen van trouw zijn thans door daden gevolgd.
Ten slotte zij Spanje genoemd in dit onvolledig relaas der gebeurtenissen
| |
| |
van het laatste kwartaal. Opnieuw heeft daar een anarchist doel getroffen; de revolver blijkt een zekerder wapen dan de dynamietbom. De oude Canovas del Castillo, eerste minister van Spanje, is het slachtoffer geworden van een man, wiens welluidende naam, Angiolillo, gisteren nog geheel onbekend, heden op aller lippen was en als een martelaarsnaam zal voortleven onder de compagnons, nu hij binnen de gevangenismuren van Vergara geworgd is.
In den kerker van Monjuich zijn gruwelen gepleegd. Het moge dan niet zoo erg zijn als Engelsche ‘Spanish Atrocities Committees’ en Fransche anarchisten-bijeenkomsten ons willen doen gelooven, er is daar een wijze van rechtspleging gevolgd die ons naar de middeleeuwen terugbrengt. Angiolillo heeft de broeders van Monjuich willen wreken op Canovas en het is hem gelukt.
De gevallen premier is niet als Carnot was, een sympathiek slachtoffer van het anarchisme. Herhaaldelijk premier, nadat hij met Martinez Campos de Bourbons op den Spaanschen troon teruggebracht had, heeft hij Spanje en de koloniën met harde hand geregeerd. Een man van wil en van heerschzucht, dien Spanje misschien noodig had, maar die met dat al niet het verrotte staatsbestuur heeft gezuiverd, niet de verwarde financiën hersteld, niet de oproerige koloniën bevredigd, niet de binnenlandsche onlusten beteugeld en niets, o geheel niets gedaan heeft voor het arme Spaansche volk. Cuba en de Filippijnen hebben hem het einde van zijn leven verbitterd en steeds is de oude conservatief voortgegaan met troepen te zenden en de vrijheidskreten der opstandelingen te beantwoorden met kogels. In Spanje werden de jonge mannen van het land gehaald en naar Oost of West gezonden en intusschen kwam de veldarbeid handen te kort en stierven de gezinnen. Het gevolg is dat generaal Weyler nog altijd snorkende telegrammen zendt over de pacificatie van Cubaansche provinciën, die weer in lichte laaie staan, zoodra hij zijn aangezicht naar de andere gewesten wendt. En wederom heeft de Amerikaansche Unie met tusschenkomst gedreigd, reeds in November, als voor dien tijd de rust niet op Cuba zal zijn teruggekeerd - hetgeen onmogelijk is.
Inderdaad schijnt thans de Unie niet haar reeds lang broeiende plannen van tusschenkomst ernst te willen maken. Haar nieuwe gezant te Madrid, Woodford, heeft een onderhoud met den minister van buitenlandsche zaken, den hertog van Tetuan, gehad, dat allerhoffelijkst geweest is, maar waarin de gezant toch dingen gezegd heeft, die heel Madrid in opschudding gebracht hebben. De regeering te Washington herhaalde haar vroeger, toen Cleveland nog President was, gedaan aanbod om gezamenlijk Cuba tot rust te brengen. Aldus de lezing van de Spaansche officieuse bladen, maar deze is weinig minder erg dan de andere. Immers, iedere inmenging is vroeger door Spanje hooghartig van de hand gewezen en de conservatieven die de politiek van Canovas voortzetten, kunnen thans niet aanvaarden wat Canovas nog zoo kort geleden van de hand wees. Maar herhalen zij de weigering, dan acht de Unie zich gerechtigd in November haar eigen weg te volgen, welke waarschijnlijk niet evenwijdig met dien van Spanje loopen zal.
| |
| |
Waarschijnlijk zal men de onderhandelingen over deze nieuwe moeilijkheid slepende houden. Het publiek is opgeschrikt uit den dommel, waarin de geruststellende berichten van den Spaanschen gezant te Washington en de mededeelingen van den altijd hoopvollen Weyler het hadden gesust. Als er bij alle rampen ook nog een oorlog met de Vereenigde Staten moest komen! Men behoeft daaraan nog niet te gelooven om den ernst van elke spanning tusschen de twee rijken te beseffen. Elke kans op een geschil geeft den Cubanen nieuwen moed en maakt het gevaar op definitief verlies van de Antillen grooter.
Het conservatieve ministerie, dat zich na den dood van Canovas voorloopig gehandhaafd heeft, wacht dus met zorg den terugkeer van het hof uit San Sebastian naar Madrid. Dit zal dezer dagen geschieden en, naar men verzekert, zal dan aan den langdurigen toestand van crisis een einde gemaakt worden. De pogingen van de voorzitters van Kamer en Senaat om weer een groot-conservatieve partij te vormen, bestaande uit de regeeringsconservatieven, den weerhaan Romero Robledo en diens aanhang, en Silvela met de afgescheiden behoudsmannen, zijn niet geslaagd. Silvela blijft eischen van zuivering van het binnenlandsch bestuur en matiging van de koloniale politiek stellen, waaraan de mannen van Canovas niet willen voldoen. Zoo zal men weldra generaal Azcarraga, die niet meer dan de legataris van den vermoorden premier is, zien plaats maken voor Sagasta en de liberalen, zeker tegen den zin van de reactionaire Regentes. Ook met Sagasta heeft Spanje te vaak de proef genomen om nog veel van hem te verwachten. Maar hij schijnt althans de man om het dreigend geschil met de Vereenigde Staten te voorkomen door generaal Weyler terug te roepen van Cuba en een ernstige hervormings-politiek op het eiland in te voeren, welke de leiders van den opstand wel niet zal tevreden stellen, maar toch van het Spaansche dwangjuk maken kan een Spaansch koloniaal bestuur.
22 September.
P.v.D.
|
|