| |
| |
| |
Gemeente-instellingen te Amsterdam.
Door E.W. de Jong.
II
De Gezondheidsdienst.
Daar is een tijd geweest - en hij ligt nog geen tientallen van jaren achter ons - dat als het eenig doel der medische wetenschap werd beschouwd het genezen van ziekten en kwalen, zonder meer. Wel is waar werd een behoorlijke diagnose van het ziektegeval vastgesteld; de aard der ziekte nagegaan, doch de vraag waaraan deze of gene ziekte te wijten was, hoe zij zooveel mogelijk zou kunnen worden voorkomen, was er eene van ondergeschikt belang.
In tijden van heerschende epidemiën, als cholera, pokken, zich verspreidden over een land of werelddeel, dood en verderf zaaiende allerwegen, rouw brengende in duizenden gezinnen, deed de medische wetenschap wat zij vermocht, om de uitbreiding der ziekte te beperken, door de lijders te isoleeren en allerlei middelen ter genezing toe te passen, maar wat hoofddoel moest wezen: na te gaan hoe de ziekte ontstond, hoe zij voortaan te voorkomen zou zijn, werd als bijzaak beschouwd.
Evenwel, in de laatste vijf en twintig jaren zijn andere begrippen omtrent het doel der medische wetenschap in de beschaafde wereld doorgedrongen. Sedert die wetenschap zich nauwer ging aansluiten bij die der chemie en physica; sedert het bactereologisch onderzoek van zoo grootsche beteekenis werd; mannen als Max von Pattenkofer, Virchow, Koch, Pasteur en zoovele anderen de wereld door hunne onderzoekingen voor altijd aan zich verplichtten, is de tijd aangebroken, dat de hygiëne, het voorkomen van ziekten door vooraf genomen maatregelen, voor den medicus van de grootste beteekenis is.
Terecht is de overheid gaan begrijpen dat zij in het belang van land en volk op dit gebied handelend had op te treden; dat men èn door wetgeving èn door de zorg voor goed drinkwater, door goede gemeente-reiniging, den gezondheidstoestand moest verbeteren.
Ook Nederland bleef op dit gebied niet achter. De wetgever trad handelend op o.a. door de wet ter voorkoming van besmettelijke ziekten zooveel mogelijk, hoewel nog niet genoeg, in overeenstemming te brengen met de nieuwere inzichten, aan te vullen met nieuwe voorschriften omtrent ontsmetting, enz. Hierdoor waren in de provinciën de inspecteurs van het
| |
| |
Geneeskundig Staatstoezicht en de Geneeskundige Raden, die dezen ambtenaren van advies dienen, in staat gesteld overeenkomstig de nieuwere beschouwingen te handelen.
En ook de gemeenteraden begrepen allengs dat het hun taak was in de plaatsen aan hun zorg toevertrouwd, den gezondheidstoestand door degelijke en doeltreffende maatregelen te verbeteren.
Te Amsterdam ging men in deze flink voor. Door goede regeling van het marktwezen, toezicht op den verkoop van voedingsmiddelen langs de straten, de oprichting van een abattoir, het verleenen van concessie voor de levering van zuiver drinkwater - later tot gemeentezaak gemaakt - e.a. heeft het gemeentebestuur getracht die hygiënische maatregelen te nemen, die noodig waren.
Niettemin was de toestand toch nog niet geregeld, zooals hij behoorde te wezen. Er was geen eenheid wat betreft de inrichting van den gemeentelijken gezondheidsdienst. Daar was wel de burgemeester, door de wet aangewezen tot handhaving en uitvoering der bovengenoemde epidemie-wet; daar was wel de gezondheidscommissie, die haar adviezen gaf; daar waren ook wel de politie en de ambtenaren van het marktwezen, die medewerkten tot het nemen van voor een goede gezondheid noodige maatregelen, doch deze verschillende lichamen kwamen dikwerf ten nadeele van het algemeen belang met elkaar in botsing. Men gevoelde dat er in deze voor de gemeente belangrijke aangelegenheid iets haperde; dat er ontbrak een bekwaam hygiënist, die met medehulp van een corps geschikte ambtenaren zou hebben te doen wat thans door verschillende, niet altijd even bevoegde personen werd gedaan.
Het is zeker voor het grootste deel aan den sedert eenigen tijd naar Straatsburg vertrokken hoogleeraar Dr. J. Forster en den afgetreden hoogleeraar Dr. J.W. Gunning te danken dat Amsterdam kan wijzen op een gemeentelijken gezondheidsdienst, die ontegenzeggelijk alle andere gemeenten in Nederland tot voorbeeld mag strekken. Zij waren het die, toen het inrichten van een Gemeentelijken Gezondheidsdienst aan de orde kwam, steeds hunne adviezen gaven; er op wezen dat allereerst aan het hoofd van dezen tak van dienst een hygiënist van erkende bekwaamheden diende te staan en het was ook Prof. Forster die, zoolang hij te Amsterdam toefde, zijn adviezen bleef geven en steeds de leidsman was van den bactereoloog-geneeskundige van den dienst. Evenwel voor den eersten directeur van den dienst, voor den in het vorig jaar als vervanger van Prof. Forster aan de Gemeentelijke Universiteit opgetreden hoogleeraar in de gezondheidsleer, Dr. R.H. Saltet, is het weggelegd geweest den dienst in te richten en deze hoogleeraar mag dan ook met recht de vader van den Gemeentelijken Gezondheidsdienst te Amsterdam worden genoemd.
Het was bij besluit van 22 Maart 1893 dat de Gemeenteraad van Amsterdam, den dienst bij verordening vaststelde en in artikel 1 van die verordening bepaalde:
‘De Gemeentelijke Gezondheidsdienst omvat het onderzoek en toezicht op
| |
| |
sanitair gebied in het belang van de bevolking dezer gemeente; de keuring van voedingsmiddelen; het beramen en ten uitvoer leggen der maatregelen ter bestrijding van besmettelijke ziekten;’
terwijl drie en half jaar later, bij Raadsbesluit van 23 Sept. 1896, daaraan nog werden toegevoegd de woorden:
‘het onderzoek van bebouwde erven, die een vermoeden van voor de gezondheid schadelijke toestanden opleveren, enz.’
Op welke wijze wordt nu art. 1 dezer verordening uitgevoerd? Dat zullen wij thans verder nagaan.
De Gemeentelijke Gezondheidsdienst heeft zijn zetel in het vroegere scheikundig laboratorium van de hoogleeraren Gunning en Van 't Hoff aan den
Scheikundig laboratorium.
Groeneburgwal. Het is een gebouw op den hoek van de Staalstraat, dat uitwendig niet veel indruk maakt. Op den gevel leest men: ‘Museum van voorwerpen ter voorkoming van ongelukken in fabrieken en werkplaatsen,’ omdat een aantal vertrekken in het gebouw door de gemeente in gebruik afgestaan zijn aan de Vereeniging ter bevordering van Fabrieks- en Handwerksnijverheid in Nederland, die daarin hare merkwaardige verzameling van voorwerpen heeft bijeengebracht, welke dienen kunnen om den werkman in fabriek of werkplaats voor ongelukken te vrijwaren.
Zijn wij het gebouw binnen getreden dan vinden wij daar gelijkvloers de kamer van den scheikundige-botanicus Dr. L.Th. Reicher en diens adsistent en verder de vertrekken voor het bactereologisch onderzoek dat onder leiding
| |
| |
staat van Dr. Jenny Weyerman. Zijn wij de trap opgegaan naar de eerste verdieping, dan komen wij allereerst in de ontvangkamer, vervolgens in de archiefkamer, eindelijk, in de eenvoudige, ruime kamer van den directeur van den dienst, Dr. H.G. Ringeling.
Gelijk gezegd omvat de dienst in de eerste plaats de keuring van voedingsmiddelen. Dit onderzoek bepaalt zich tot: a. waren, welke bij den kleinhandel in deze gemeente zijn gekocht; b. waren, welke volgens het oordeel van een in deze gemeente gevestigd geneesheer de oorzaak van ziekte kunnen zijn geweest; c. water uit de openbare waterleidingen of uit een regenbak in deze gemeente. Ook op verzoek van openbare instellingen van liefdadigheid
Bactereologisch laboratorium.
worden door den gezondheidsdienst de voedingsmiddelen aan eene keuring onderworpen; dit geschiedt geheel kosteloos, eveneens in die gevallen dat de politie het noodig acht, dat het een of ander artikel scheikundig wordt onderzocht.
Aan dit toezicht op voedingsmiddelen wordt de grootst mogelijke zorg besteed. Een achttal keurmeesters van vleesch, visch en gevogelte; van weeken schaaldieren, en van andere voedingsmiddelen gaan dagelijks rond. Zij houden toezicht op hetgeen aan de markten ten verkoop wordt aangeboden en op de waren, die langs de straten worden gevent. Twijfelen zij aan de deugdelijkheid van een of ander, dan leggen zij op de waar beslag en nemen die mede naar het laboratorium, waar zij scheikundig wordt onderzocht. Het
| |
| |
is aan dit strenge toezicht dan ook zeker te danken, dat men te Amsterdam zoo zelden waar van slechte hoedanigheid langs den weg ziet venten en een ieder kan begrijpen, dat dit in eene stad, waar de kleine burgerij zooveel aan de ‘deur’ koopt, op den gezondheidstoestand niet anders dan gunstig kan werken. Voor het toezicht op vleesch staat de hoofdkeurmeester aan het gemeentelijk slachthuis, de heer D. van der Sluijs het keurmeesterspersoneel ter zijde.
Die keurmeesters hebben ook het recht - en zij maken daarvan ruimschoots gebruik - om in de winkels van de eene of andere waar, monsters te vorderen om die scheikundig te laten onderzoeken. Blijkt het dat er vervalsching
Archiefkamer.
gepleegd is, dat de winkelier zijn klanten in plaats van suiker, een mengsel van suiker en meel of krijt in de ‘maag’ tracht te stoppen, dan wordt tegen hem geverbaliseerd. O.a. wordt ook gelet op den verkoop van boter, omdat het zoo dikwerf voorkomt dat winkeliers en vooral de z.n. ‘boertjes van buiten’ de menschen voor veel geld willen verkoopen ‘puike natuurboter’ die feitelijk een surrogaat van boter is. Hebben de keurmeesters iets dergelijks betrapt, dan maken zij daarvan verbaal op en leggen op een monster boter beslag. Aangezien echter het artikel boter valt onder de botenvet, moet een in beslag genomen monster aan het Rijksproefstation te Hoorn worden onderzocht en is daar de vervalsching gebleken dan kan de rechtbank tot
| |
| |
vervolging van den verkooper overgaan. Reeds heeft menig ‘boertje’ op die wijze indirect aan de keurmeesters van den gezondheidsdienst een veroordeeling te danken en toch zouden er nog veel meer met den rechter hebben kennis gemaakt, indien het publiek den keurmeesters in deze boter-geschiedenis meer ter hulpe was. Want herhaaldelijk komt het voor dat de menschen maar liever bedrogen worden dan last te krijgen van een getuigenis voor de rechtbank. Misschien dat ook in deze verandering ten goede zal komen, wanneer wij in Nederland zullen mogen wijzen op een minder omslachtige en snellere rechtspleging.
De burgerij, die weten wil of de kleinhandelaars haar geen knollen voor
Werkkamer der Keurmeesters.
citroenen verkoopen, kan de gekochte waren door den Gemeentelijken Gezondheidsdienst doen onderzoeken en om zulks in de hand te werken is het tarief daarvoor uiterst laag gesteld, niet meer dan f0.50 wordt voor een onderzoek in rekening gebracht, terwijl een wateronderzoek slechts f0.10 kost. Toch wordt, jammer genoeg, van deze gelegenheid om waren te laten onderzoeken, niet zoo heel veel gebruik gemaakt. Lieten de koopers de waren meer onderzoeken, dan zouden allicht meerdere vervalschingen aan het licht komen, die nu voor de keurmeesters verborgen blijven.
De kleine winkeliers zouden van dit onderzoek wel gebruik willen maken, doch terecht is bepaald dat zij, willen zij hun waren onderzocht hebben, zich kunnen wenden tot de verschillende scheikundigen in de stad, die van het
| |
| |
doen van dergelijke onderzoekingen hun beroep maken. Immers, konden ook de kleinhandelaars van het gemeentelijk laboratorium gebruik maken dan zouden zij, was hun waar goedgekeurd - en zij zouden wel zorgen dat deze nooit afgekeurd werd - al spoedig hunne artikelen adverteeren met het opschrift: ‘goedgekeurd door de ambtenaren van den Gemeentelijken Gezondheidsdienst,’ en uitteraard mag de gemeente als zoodanig, niet tot een dergelijke reclame medewerken. Indien een winkelier niettemin op clandestiene wijze, door bemiddeling van een particulier, zijn waar in het gemeentelijk laboratorium laat onderzoeken, stelt hij zich daarmede bloot aan ernstige vervolging.
Het water uit de gemeentelijke waterleidingen wordt dagelijks onderzocht op kleur, helderheid, de tot oxydatie der organische stof benoodigde hoeveelheid permanganaat, het chloorgehalte en de totale hardheid, terwijl bovendien nog tweemaal 's weeks een meer uitvoerig chemisch en bactereologisch onderzoek van ons duin-, bron- en Vechtwater plaats heeft.
Hoogst belangrijk is ook het toezicht op de in deze gemeente ten verkoop aangeboden melk. Het is voldoende bekend, dat dit artikel van dagelijksch gebruik de drager kan zijn en dikwerf geweest is, van besmettelijke ziekten, en het is dan ook juist gezien, dat door de keurmeesters aan het toezicht op dit artikel bijzondere aandacht wordt gewijd. Dikwerf worden monsters melk van melkslijters scheikundig onderzocht en niet alleen de melk in slijterijen te koop geboden, doch ook dagelijks de melk, die aan de markt ten verkoop wordt gebracht. Zoodra zich een ziektegeval voordoet dat volgens opgave van den geneesheer het gevolg kan zijn van melkgebruik, wordt door den gezondheidsdienst een streng onderzoek ingesteld in de slijterij, waaruit de melk afkomstig was en ook de koeien, die de melk gaven, worden zoo mogelijk aan een onderzoek onderworpen, waarbij dan de Rijksveearts, de heer J. Mazure, als adviseur, zijne meening heeft uit te spreken. Bovendien wordt tweemaal 's jaars gewoonlijk, eenmaal in het warme, eens in het koude jaargetijde, een uitgebreid onderzoek ingesteld van de melksoorten, door de melk-inrichtingen hier ter stede in den handel gebracht. De jaarverslagen door den directeur van den gezondheidsdienst telken jare aan Burgemeester en Wethouders uitgebracht, bevatten dan ook omtrent het melkonderzoek uitgebreide en belangrijke gegevens. Dat het onderzoek noodig is blijkt b.v. uit een aanteekening, die wij vinden in het jaarverslag over 1895 en waarin wij omtrent een monster melk lezen: ‘Verkocht onder den naam “gepasteuriseerde, afgeroomde melk” bleek deze melk gemiddeld 60 mG. formaldehyde per liter te bevatten. Bij staan zette zich uit de flesschen een bezinksel af, waarin bij microscopisch onderzoek o.a. zetmeelkorrels, haren van graankorrels en stroofragmenten werden aangetroffen.’ Een enkel staaltje, doch dat voldoende aantoont, hoe nuttig en noodig dit melkonderzoek is. Wij kunnen hieraan tevens toevoegen, dat het
onderzoek ten vorigen jare in de melkfabrieken ingesteld over het algemeen gunstige resultaten opleverde, bewijs genoeg hoe zeer door de melkslijters en fabrieken met het onderzoek van wege den gezondheidsdienst gerekend wordt.
| |
| |
Trouwens er is geen artikel bijkans, dat aan de aandacht der keurmeesters ontsnapt. O.a. wordt ook spuitwater gekeurd en het bleek bij een dier onderzoekingen, dat een fabrikant, die dit water had aangekondigd als ‘bacteriënvrij’, een spuitwatertje leverde, waarin juist duizenden en duizenden bacteriën voorkwamen! Trouwens volkomen bacteriën-vrij spuitwater is niet te leveren.
Een andermaal werd bevonden dat in een zeker soort van suikerwerk, z.n. pepermuntstukjes, van een zelfden fabikant afkomstig, belangrijke hoeveelheden gips voorkwamen en in 1893 kwam het voor dat volgens het oordeel van een geneesheer hier ter stede chocolaad-sigaren de oorzaak van ziekte konden zijn geweest. De keurmeesters namen een monster der sigaren in beslag en bij het scheikundig onderzoek bleek in het gedeelte der sigaren, dat de asch voorstelt, een belangrijke hoeveelheid (ruim 2 pCt.) eener zinkverbinding, hoogstwaarschijnlijk zinkoxyde, voor te komen. Door de keurmeesters werd toen de geheele hoeveelheid dier sigaren bij den verkooper en bij nog een anderen winkelier, die dit artikel verkocht van dezelfde fabriek, in beslag genomen en tegen hen proces-verbaal opgemaakt. Jammer genoeg sprak de kantonrechter beide mannen, wier namen in het verslag over 1894 vermeld zijn, vrij. Trouwens het gebeurt meer dat de rechter op juridieke gronden verkoopers van vervalschte en schadelijke waren vrijspreekt, waar zij volgens de resultaten van het scheikundig onderzoek schuldig zijn!
Maar het bovenstaande toont duidelijk hoe belangrijk de werkkring van den gezonheidsdienst op dit gebied is. Nog een paar cijfers uit het jaarverslag over 1895 mogen hier een plaats vinden om te doen zien wat er in een tijdsverloop van 12 maanden op dit gebied is geschied. De keurmeesters brachten in verschillende winkels, waar eet- en drinkwaren verkocht werden, 34.394 bezoeken, verdeeld over 8748 winkels; 1139 maal vonden zij bedorven waar; 272 maal vonden zij dergelijke waar op markten, 49 maal aan den weg; 53 monsters spuitwater werden geanalyseerd; er geschiedden 239 onderzoekingen van inlandsch, 2204 van Amerikaansch varkensvleesch, in welke 11 maal trichinen werden aangetroffen doch nimmer in levenden toestand. Dit laatste bewees men door stukken van het trichineuse vleesch aan ratten te eten te geven; dat deze voor trichine-ontwikkeling zoo vatbare dieren, na gebruik van dat vleesch niet de dragers van trichinen werden, was het bewijs dat de in het vleesch aangetroffen trichinen dood waren. Maar dit bovenstaande bewijst genoeg dat de liefhebbers van een hammetje te Amsterdam bijna nooit kans hebben trichineus vleesch te zullen eten.
Gaan wij thans beschouwen hoe de Gezondheidsdienst werkt op het tweede haar door de verordening voorgeschreven terrein: de uitvoering van de z.n. epidemie-wet en den ontsmettingsdienst.
Dit is zeker niet de minst gewichtige taak van ons Gezondheidsbureau. Al komen de besmettelijke ziekten als cholera en pokken gelukkig niet meer zoo dikwerf, en dan nog niet epidemisch voor in stad of land, toch vertoonen zij zich nu en dan nog, en in elk geval zijn de andere door de epidemie-wet
| |
| |
genoemde besmettelijke ziekten, febris typhoïdea, vlektyphus, diphtheritis, mazelen, roodvonk en dysenterie, ziekten die in meerdere of mindere mate nog dagelijks te Amsterdam voorkomen. De wet op de besmettelijke ziekten gebiedt den geneesheer, die onder zijn patiënten een geval van een der genoemde ziekten opmerkt, daarvan aan den burgemeester kennis te geven. Deze aan het stadhuis ingekomen mededeeling wordt hier ter stede dadelijk aan het bureau van den gezondheidsdienst overgebracht en de directeur zorgt dan voor het aan het besmette huis aanplakken der bekende briefjes, waarop de aard der ziekte is aangeduid. En nu ik tot dit aanplakken gekomen ben, vind ik tevens gelegenheid om nog een en ander mede te deelen omtrent het ‘Kaartensysteem’ dat in geval van besmettelijke ziekte door den gezondheidsdienst wordt toegepast en de gevolgen daarvan.
Gelijk boven gezegd deelt een geneeskundige, die onder zijn patiënten lijders aan eene besmettelijke ziekte heeft, dadelijk volgens een vastgesteld formulier aan Burg. en Weth. mede, dat zich in perceel no. - in deze of gene straat een geval voordoet van, laat ons zeggen, mazelen. Zoodra men hiervan door de witte kaart, waarop deze mededeeling is gedaan, aan het Gezondheidsbureau is ingelicht, gaat de controleur naar het besmette huis, plakt op de deur het bekende papiertje ‘Besmettelijke ziekte, mazelen’ en onderzoekt tevens welke gezinnen in het huis wonen en waar de kinderen dier gezinnen school gaan. Alsdan wordt volgens mededeeling van den Gezondheidsdienst door B. en W. weder op een witte kaart aan de hoofden der scholen, waarop kinderen uit het besmette huis ter schole gaan, van den aard der ziekte mededeeling gedaan, tevens met kennisgeving, dat de kinderen tot nader bericht niet op school mogen worden toegelaten. Is de ziekte geweken, dan krijgen B. en W. van den geneesheer op een groene kaart daarvan mededeeling en op een andere groene kaart krijgen de hoofden der scholen ook daaromtrent bericht, met de mededeeling, dat acht dagen na deze kennisgeving de kinderen uit het perceel in quaestie weder op school mogen worden toegelaten. Dit alles geschiedt volgens de wet op de besmettelijke ziekten, maar die wet levert in deze stad, waar in één perceel soms zoovele gezinnen wonen, dikwerf heel wat bezwaren op. Zijn er nu mazelen b.v. één hoog-voor, dan is de moeder van één hoog-achter er lang niet over gesticht, dat haar kinderen nu ook niet naar school mogen, ook al zijn zij door en door gezond. De controleurs, die de moeders van deze bepalingen mededeeling hebben te doen, worden dan ook dikwerf door de mama's alles behalve vriendelijk ontvangen en er behoort voor hen heel wat tact en handigheid toe, die moeders te beduiden dat de wet het nu eenmaal wil en dat zij zich daaraan
hebben te onderwerpen. Wie daaromtrent meer wil weten, kan ik aanraden eens te lezen wat Dr. M.W. Pijnappel daaromtrent schreef in de Geneeskundige Courant van 12 Nov. 1893; mijn bestek verbiedt mij hier over te nemen, wat hij daar vertelt, zooals hij het vernam van den toenmaligen controleur bij den Gezondheidsdienst, den heer Keijzer.
Door de aangegeven methode weet men in het bureau op den Groene- | |
| |
burgwal dus steeds met juistheid hoe groot de omvang der besmettelijke ziekten in de hoofdstad elken dag is. Op het bureau van den Gezondheidsdienst is uit het buitenland een zeer practische methode overgenomen om dagelijks een overzicht te kunnen hebben omtrent den loop der besmettelijke ziekten. Men heeft er nl. in groene kleur gedrukte platte-gronden van Amsterdam en door middel van spelden, wier koppen een bepaalde kleur hebben, wordt dagelijks op dien platte-grond aangeduid in welke straat, op welke gracht, zich een geval van besmettelijke ziekte voordoet. Voor elke der ziekten door de epidemie-wet genoemd is een speld van bepaalde kleur genomen, zoodat dagelijks te zien is hoeveel gevallen van elke ziekte zich voordoen en in welk
Ontsmettingsloods.
deel der stad. Een paar jaar geleden kwam het o.a. voor, dat in de buurt van de Torensluis tal van spelden gestoken waren, die op gevallen van febris typhoïdea wezen. Het voorkomen van zóóvele gevallen in één bepaald stadsdeel moest natuurlijk opvallen en bij een ingesteld onderzoek bleek dan ook dat in alle perceelen, waar de ziekte voorkwam, melk gebruikt was van een in die buurt wonenden melkslijter. De Gezondheidsdienst had hierdoor gelegenheid een gestreng onderzoek in te stellen naar de zindelijkheid in die slijterij en omtrent de koeien, van welke de geleverde melk afkomstig was en het bleek dat de ziekte inderdaad aan de geleverde melk te wijten was.
De bedoelde platte-gronden hebben dikwerf de aandacht getrokken van geneesheeren en leeken, die het gebouw van den Gezondheidsdienst bezochten.
| |
| |
Heeft in een huis een besmettelijke ziekte geheerscht, dan kan men de woning of de bedden, waarop lijders lagen, mitsgaders andere voorwerpen, waarvoor men ontsmetting wenschelijk acht, door den Gezondheidsdienst doen ontsmetten. Dit geschiedt daar, waar de bewoners niet in staat zijn, eenige vergoeding te betalen, geheel kosteloos en wel in de daarvoor bestemde gebouwen, welke zich bevinden op de stadsbelt aan de Kostverloren Wetering.
Aldaar bevindt zich het desinfectie-gebouw met den ontsmettingsoven. De besmette goederen worden aan de eene zijde van het gebouw op een wagentje in den oven gereden. Daar worden zij 30 minuten blootgesteld aan een stroomenden waterdamp van ongeveer 105° C.; daarbij dringt die stoom tot in
Ontsmettingsoven.
het hart dor besmette goederen door, waardoor deze worden ontsmet. Alsdan worden zij aan de andere zijde van het gebouw, waar de controleur van den oven zich bevindt, daaruit verwijderd. Dat in den bovengenoemden tijd de smetstof gedood is, is proefondervindelijk bewezen, o.a. ook met boeken, die men tusschen dekens, kussens, enz. in het centrum van den oven had gelegd. Daartoe werden midden in het boek, in een stukje filtreerpapier, en hierom heen perkamentpapier, miltvuursporen gedaan, waarvan men vooraf op dieren bewezen had dat zij levend waren. Het bleek nu dat deze sporen, nadat zij 30 minuten in den oven verhit werden, niettegenstaande zij lagen in een gesloten boek, volkomen dood waren, want uitgezaaid op een gunstigen voedingsbodem kwamen zij niet meer tot ontwikkeling. Boeken aan een dergelijke
| |
| |
ontsmetting blootgesteld hebben - wij hebben ze na de ontsmetting gezien - bijna niet te lijden en ontegenzeggelijk is ontsmetting van goederen in den oven te verkiezen boven het ontsmetten van vertrekken met formaline. Dit middel in den laatsten tijd soms toegepast in woningen, is nog geenszins geheel betrouwbaar gebleken en bovendien onpractisch, omdat het gedurende eenigen tijd volkomen afsluiting der kamer eischt en omdat de formaline-dampen, die toch tot aangrenzende vertrekken doordringen, niet te verdragen zijn, waardoor de bovenburen last ondervinden.
In het desinfectie-gebouw op de belt bevindt zich behalve de oven nog de woning van den concierge, terwijl de zolders ingericht zijn tot verblijf van gezinnen van schippers, op wier vaartuig een besmettelijke ziekte is uitgebroken. Het kan nl. voorkomen, dat de een of andere besmettelijke ziekte uitbreekt op een vaartuig, dat in de Amsterdamsche wateren ligt. In dat geval wordt de besmette persoon in het Wilhelmina-Gasthuis opgenomen en het schip wordt door de havenpolitie verhaald naar eene daarvoor aangewezen plek aan de overzijde van het IJ om ontsmet te worden. Maar gedurende dien tijd moeten de overige leden van het schippersgezin toch ergens verblijven: zij krijgen dan, na ontsmet te zijn, een tijdelijk en geriefelijk logies op de zolders van de desinfectieloods. In deze loods treft men verder nog aan de badinrichting voor het personeel, dat met de ontsmetting belast is, alsmede groote waterketels, mangels, wasch- en wringmachines, enz. Er worden daar bovendien ontsmet voorwerpen, die niet aan de stoomhitte kunnen worden blootgesteld, zooals hoeden, bont, en daarom door middel van scheikundige middelen worden ontsmet.
De ontsmetting geschiedt in den regel alleen op aanvrage van een hier ter stede wonenden geneeskundige, toch komt het voor, dat zij ook plaats heeft op verzoek van particulieren, b.v. bij het betrekken eener woning, waarvan de huurder weet, dat daar kort te voren eene besmettelijke ziekte heeft geheerscht. De kosten der ontsmetting voor hen, die haar betalen kunnen, zijn zeer billijk berekend; zij bedragen f 3. - voor elke ovenvulling van 2 K.M3 en f 1. - voor elke 1/10 K.M3 door scheikundige middelen; voor de ontsmetting eener kamer wordt berekend f 4. -; voor het weghalen van elke karrevracht f 1. - en kunnen de goederen worden gedragen f 0.50. Sedert 15 April jl. zijn van wege de gemeente wagens in dienst gesteld, waarmede de besmette goedëren uit de huizen worden gehaald en naar de belt gebracht en andere wagens, waarmeê zij na de ontsmetting weder naar den eigenaar worden terug vervoerd. Met den ontsmettingsdienst zijn belast een controleur, twee desinfecteurs, twee hulp-desinfecteurs en twee knechts.
Slaan wij wederom een blik in het jaarverslag over 1895 dan blijkt daaruit, dat in dat jaar op aanvragen van geneeskundigen 397 maal werd ontsmet; dat 36 maal ontsmetting plaats had, zonder dat een aanvrage van een geneesheer was ingekomen, terwijl 4 maal ontsmet werd voor andere gemeenten. Ontsmet werden in dat jaar 184 kamers, terwijl het bedrag der vergoeding een som beliep van f 1190; over 1896 bedraagt dit f 1900.
| |
| |
Het derde gedeelte van de werkzaamheid van den Gemeentelijken Gezondheidsdienst omvat, zooals in den aanvang van dit opstel is gezegd, het hygiënisch toezicht op bebouwde erven.
Men weet het, daar zijn helaas te Amsterdam nog honderden woningen, die feitelijk voor een mensch niet bewoonbaar mogen heeten. Zij die de grenzen van de Jordaan wel eens overschreden hebben, die wel eens doorgedrongen zijn tot de sloppen en steegen van dit werkmanskwartier der hoofdstad; die wel eens hebben betreden de vele ellendige woningen van Kattenburg of Wittenburg, of de afzichtelijke kelders en hokken van Batavier- en Jonkerstraten, die men nog durft bestempelen met den naam van woning,
Onbewoonbaar-verklaarde kelderwoning (a).
zij zullen erkennen dat er op dit gebied niet something maar very much rotten is in the city of Amsterdam. Doch hoe dergelijke woningen op te ruimen? Onze onteigeningswet is in dit opzicht veel te inschikkelijk. 't Is waar, de Gemeenteraad van Amsterdam heeft reeds dikwerf huizen of kelders voor bewoning ongeschikt verklaard, indien de Gezondheidscommissie in vereeniging met den Reinigingsdient en de Politie voldoende hadden aangetoond dat de een of andere woning inderdaad in het algemeen belang niet langer als verblijf voor menschen zou mogen dienst doen. De gravure van een huis (sic!) aan de De Wittenkade in den tekst van dit opstel opgenomen, toont voldoende dat er toestanden bestonden en wellicht nog bestaan, die ten hemel schreien. Edoch, het is niet gemakkelijk goede en gezond werkende
| |
| |
bepalingen te dezen aanzien te maken zonder dat men over voldoende gegevens beschikt. Het is zeer gemakkelijk gezegd: ‘deze of gene stadswijk moet worden afgebroken; de gemeente moet er flinke arbeiderswoningen voor in de plaats stellen,’ maar de uitvoering van zoo iets is zoo eenvoudig niet. Waar zal men de sommen vinden om geheele wijken te onteigenen en daarna te herbouwen in beteren staat, en bovendien wie geeft de gemeente de bevoegdheid tot onteigening op groote schaal, zonder dat zij met sprekende gegevens kan aantoonen dat die onteigening is in het algemeen belang?
Om in deze tot een betere regeling te komen begaf zich een paar jaren geleden, de toenmalige directeur van den Gezondheidsdienst, Dr. Saltet, naar Engeland om daar in verschillende steden de woningtoestanden en de verordeningen, die er op het woningtoezicht bestaan, te bestudeeren. Het resultaat dezer reis was een uitvoerig en zaakrijk rapport aan B. en W. van Amsterdam uitgebracht, en gevolg daarvan wederom, een voordracht van dit college aan den Gemeenteraad, strekkende om den Gemeentelijken Gezondheidsdienst te belasten met het hygiënisch woningtoezicht hier ter stede. De Raad nam die voordracht aan en op dit oogenblik is de regeling van dezen tak van dienst bij het Gezondheidsbureau in voorbereiding. Voorloopig zijn een hoofdopzichter en een opzichter voor den dienst aangesteld en de aanstelling van nog vijf opzichters zal volgen, zoodra het gebouw van den Gezondheidsdienst in de Staalstraat de noodige verbouwing zal hebben ondergaan om dezen nieuwe ambtenaren voldoende kantoorlokalen te kunnen verschaffen.
Onbewoonbaar-verklaarde kelderwoning (b).
Het spreekt van zelf dat ook dan het woning-vraagstuk te Amsterdam nog niet dadelijk zal zijn opgelost. De eerste jaren zullen de opzichters zich hebben bezig te houden met het verzamelen van de noodige gegevens; zullen zij hebben na te gaan in welken toestand de woningen in verschillende gedeelten der stad zich bevinden. Reeds nu zijn de in functie zijnde opzichters bezig op aan- | |
| |
wijzing van den directeur uitgebreide gegevens in bepaalde wijken te verzamelen. En wanneer nu over een paar jaren deze hoofdambtenaar zal kunnen beschikken over de noodige statistieken, die een juisten blik geven op de woningtoestanden te Amsterdam, dan zal hij aan Burgemeester en Wethouders en zullen deze op hun beurt aan den Raad de noodige voorstellen kunnen doen om een einde te maken aan misstanden, die de hoofdstad, helaas, reeds te lang aankleven.
Wordt daarmede een aanvang gemaakt dan zal de burgerij nog meer dan nu dank mogen weten aan het Gemeentebestuur dat op zoo degelijken grondslag een Gezondheidsdienst schiep, waarop Amsterdam met rechtmatigen trots mag wijzen. De jaarverslagen van den dienst bewijzen bovendien het belangrijke van dezen tak van dienst. Reeds in het Tijdschrift van Geneeskunde van Juli 1894 schreef een tot oordeelen alleszins bevoegde, de Utrechtsche hoogleeraar Dr. van Overbeek de Meijer als zijn oordeel over het jaarverslag van 1893, dat toen slechts over zeven maanden kon loopen, het navolgende:
‘Ofschoon slechts 23 bladzijden groot, getuigt het verslag in hooge mate van het organiseerend talent en de wetenschappelijke geschiktheid van den directeur van den Gezondheidsdienst, Dr. R.H. Saltet, die alles met vaste hand geregeld heeft en in stand houdt. De Amsterdamsche Gemeenteraad mag wel met groote voldoening terugzien op zijn besluit van 22 Maart 1893, waarbij deze dienst en tevens ook die der keuring van de te Amsterdam te koop aangeboden voedingsmiddelen op nieuwe grondslagen gevestigd werden, als ook op zijne keuze bij het benoemen van een hoofd voor dien tak van dienst. Aan het Departement van Binnenlandsche Zaken zal men vermoedelijk wel eenige “Gewissensbisse” gevoelen bij de beschouwing van het flinke voorbeeld door Amsterdam gegeven Immers een regeling ongeveer gelijk aan deze Amsterdamsche, doch geldende voor het geheele Rijk, is reeds zoo menigmaal met aandrang aanbevolen, en had reeds vóór vele jaren vastgesteld kunnen zijn. Evenals Duitschland behoorde ook Nederland zijn “Reichsgesundheitsambt” te hebben, beheerd door een kundigen, als Saltet in laboratorium-arbeid doorkneden directeur, met talrijke en zeer bekwame helpers, en toegerust met goede hulpmiddelen; in plaats daarvan sukkelen wij echter nog altijd voort met het Geneeskundig Staatstoezicht van 1865, waarvan de regeling geheel verouderd is, overvleugeld door de ontzaglijke ontwikkeling der gezondheidsleer en der openbare gezondheidsregeling in de jongste verloopen jaren.’
Aan dezen lof voor den hier beschreven tak van gemeentelijken dienst heb ik zeker niets toe te voegen, ik meen er bovendien mede te kunnen besluiten.
|
|