Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 289]
| |
Altaar en communiebank in de afdeeling Kerkelijke Kunst.
Oud-Hollandsche kamer.
| |
[pagina 289]
| |
Oude nijverheid en kunst op de tentoonstelling te Dordrecht.
| |
[pagina 290]
| |
Bij de commissie, die zich aan deze afdeeling wijddeGa naar voetnoot*), stond steeds op den voorgrond, dat deze tentoonstelling van oude kunst niet slechts eene iets vergroote herhaling mocht zijn van wat reeds in 1892 was verkregen, toen tijdens de tentoonstelling in Kunstmin, een der corridors aan de oude kunst was gewijd, - geen aanhangsel slechts van de nieuwe nijverheid, om aan het bezoek meerder attractie te geven, - maar dat een hooger doel moest worden nagestreefd, met name om door het bijeenbrengen van kunstuitingen uit verschillende tijden een spiegel te geven, waarin zich de smakeloosheid van het heden kon afspiegelen, waarin de bezoekers konden zien, wat aan de hedendaagsche industrie nog maar al te veel ontbreekt en waardoor bij hen de begeerte kon ontwaken, om ook zelf voortaan meer te eischen dan in zijn eenvormigheid allen individueelen kunstzin doodend fabriekswerk, vol smakelooze overladenheid en zoogenaamde versiering, zonder verband met den aard en de stof van het te versieren voorwerp. Goede beoefenaars van de kunstnijverheid ontbreken niet in onze dagen, doch het groote publiek, dat de koopers vormt, is nog te zeer onder den invloed van de kunstelooze voldaanheid of verkiest nog ter wille van een klein prijsverschil de smakelooze bazar-artikelen boven die, welke werkelijken kunstzin bij den ontwerper verraden. Waar dit ons doel was, zal het niet verwonderen, dat de zuiver historische voorwerpen slechts in gering aantal vertegenwoordigd waren. Wij meenden deze echter niet te mogen uitsluiten. Kunst en historie zijn dikwijls nauw verbonden en de aantrekkingskracht van enkel-historische voorwerpen mocht niet geheel ongebruikt gelaten worden. Het is niet aan mij, die als voorzitter mijn aandeel nam aan de vele werkzaamheden voor deze afdeeling vereischt, om te beoordeelen, of dit gedeelte der tentoonstelling ook hierin geslaagd mag heeten; - het bezoek van bijna 30.000 betalenden, behalve nog de vele niet-betalende bezoekers, (20 Juni - 7 September), en de vleiende beoordeelingen door verschillende deskundigen gegeven, wettigen mij echter om aan te nemen, dat ons werken niet geheel tevergeefs is geweest. Velen bezochten het museum, en onder hen menig kenner, aan wien wij verschillende kunststukken konden toonen, die nog nooit in eene publieke verzameling waren tentoongesteld, doch daarnevens duizenden, die niet gewoon zijn musea van oude kunst te bezoeken. Zoude het ons gelukt zijn bij hen eenige belangstelling op te wekken? Wij weten het niet, doch waar wij ons oor te luisteren legden en soms bij eenvoudige bezoekers menigen uitroep vernamen, - geen geleerde opmerkingen, doch uit het hart gewelde blijken van een ontwakend kunstgevoel, - daar hopen wij een klein, | |
[pagina 291]
| |
klein weinig bijgedragen te hebben aan de baanbrekende goede richting in de nieuwe kunstnijverheid.
Ten einde zooveel mogelijk eene aan ons doel beantwoordende collectie bijeen te krijgen, begon de commissie met een aantal bekende kunstkenners en verzamelaars in Nederland te verzoeken, om haar te steunen door als lid van de provinciale commissies zitting te nemen. Wel was bij eenige leden eerst de verwachting hiervan niet groot, na de teleurstelling in 1892 ondervonden, toen van de buiten-commissies nagenoeg niets werd vernomen, doch toen had men dan ook de fout begaan, van nagenoeg geen voeling te houden met personen buiten de stad. Thans begreep men echter, dat, wilde men slagen, in de eerste plaats vereischt was, zooveel mogelijk persoonlijk de commissieleden en de verzamelaars te bezoeken en voor het goede doel te winnen. Wij hadden dan ook het voorrecht, dat bijna allen ons steunden, en aan hun aller medewerking is zeker een belangrijk deel van het succes te danken. Hen allen te noemen, zoude ons te veel van de aandacht van den lezer doen vergen, doch ik mag niet nalaten hier een warm woord van dank te brengen aan mannen als Jhr. J.A.P. Repelaer van Spykenisse en Heshuysen te Haarlem, A.C. Loffelt en Mr. A.H.H. van der Burgh te 's Gravenhage en zoovele anderen, voor de niet genoeg te waardeeren medewerking en steun van hen ondervonden. Na eenige bespreking werd van het uitvoerend comité een crediet van een paar honderd gulden verkregen om persoonlijk de voor ons belangrijkste plaatsen te bezoeken. De uitkomst heeft geleerd, dat dit een der eerste eischen is om te slagen. Overal werden wij met de meeste welwillendheid ontvangen en menig onwillige werd door ons bekeerd, doch ook bij hen, wier bezwaren onoverkomelijk bleken, werd ons menig leerrijke blik in zeldzame verzamelingen gegund. In het voorjaar als een handelsreiziger het land door te trekken is niet aanlokkelijk, doch niettemin denken alle commissieleden, die een deel van deze reizen op zich namen, naast de schaduwzijden, zeker met genoegen terug aan het hooge kunstgenot, op deze reizen gesmaakt, en de aangename ontmoetingen met talrijke welwillende collectionneurs en deskundigen. Wil een dergelijk reizen echter succes hebben, dan is eene degelijke voorbereiding noodig; men dient zooveel mogelijk te weten, waar het belangrijkste schuilt, daar de bezitters zelf dikwijls nauwelijks weten, wat zij bezitten. Natuurlijk moet men hierbij vaak op verouderde gegevens steunen en dan blijven de teleurstellingen niet gespaard; het droevigst was echter wel die in een onzer kwijnende Noord-Hollandsche stadjes, waar nagenoeg alles wegens den achteruitgang der famieljes naar het buitenland was verkocht. Onwillekeurig dachten wij toen aan de Italiaansche wetgeving, die, hoe dikwijls ook ontdoken, althans getracht heeft het vele schoone, uit vroegere tijden van welvaart nog overgebleven, voor het land zelf te behouden. * * * | |
[pagina 292]
| |
Eene groote belemmering ondervond de commissie voortdurend in de afhankelijkheid, waarin zij tegenover het uitvoerend comité der tentoonstelling verkeerde, dat wegens hare financieele aansprakelijkheid van hare zijde terecht in alles de beslissing wilde behouden, doch tevens, hoewel zelf op het gebied der oude kunst geheel leek, het slechts zelden noodig achtte om over voor onze commissie hoogst belangrijke punten haar gevoelen in te winnen. Tengevolge hiervan werd het plan van het museum buiten haar ontworpen en werd haar bij het bouwen, eerst na herhaald aandringen, toen het gebouw nagenoeg gereed was, de toegang hiertoe verleend. Hierdoor bleken op het laatste oogenblik eenige veranderingen noodig, die de toch reeds te late oplevering van het gebouw vertraagden, zoodat ongeveer vijf weken later met het uitpakken kon begonnen worden, dan voor een goede afwikkeling van zaken wenschelijk ware geweest. Onderwijl hoopten zich de zendingen steeds op, waardoor er een ware chaos van kisten was, toen eindelijk met het uitpakken der goederen begonnen kon worden, - hetgeen de werkzaamheden zeer belemmerde. Door de kosten aan elke verandering verbonden, moest men zooveel mogelijk genoegen nemen met wat ons gegeven werd, en moest menige wensch onvervuld blijven, die, zonder verhooging van kosten, gemakkelijk was in te willigen geweest, indien tijdig overleg ware gepleegd. Ook maakte de beperkte tijd, dat bij het etaleeren er zelfs niet steeds maar gestreefd kon worden naar datgene, wat bij meerder tijd niet onbereikbaar ware geweest; doch door de ijverige etalage-commissie werd gedaan, wat onder deze omstandigheden te doen viel, en dank zij haar kunstgevoel werd aan het geheel een aangenaam en artistiek aanzien gegeven, dat niet naliet op de bezoekers te werken. Wij mogen niet nalaten hier een woord van dank te brengen aan de uitstekende maatregelen van het uitvoerend comité en de betrokken commissies voor het vervoer, voor de bewaking en tegen het brandgevaar genomen, en de nauwgezette uitvoering, waardoor wij in staat werden gesteld, om niet slechts een museum bijeen te brengen, maar ook de ons toevertrouwde voorwerpen op behoorlijke wijze aan de verzenders terug te bezorgen. Ik zal den lezer thans niet vermoeien met de bespreking van de vele werkzaamheden voor een degelijke boeking en ontpakking der inkomende voorwerpen vereischt. Voldoende zij hier te vermelden, dat de catalogus 2381 nummers omvat, waaronder verschillende verzamelnummers, en dat hierbij nog niet zijn opgenomen de later ontvangen voorwerpen, waaronder de zeer belangrijke inzending der gemeente Kampen en de Hindelooper kamer. In het geheel werden alleen van buiten de stad 425 collis ontpakt en werden van 359 inzenders, uit 89 verschillende steden, inzendingen ontvangen. Door aller krachtsinspanning kwamen den 3 Juni, bij de officieele opening, reeds een drietal vertrekken voorloopig gereed, terwijl op kunstige wijze het overige deel van het museum aan de oogen der bezoekers verborgen bleef. Wie echter ook daar een blik had kunnen werpen, had daar nog een paar honderd kisten gevonden, die op ontpakking wachtten. Voor het publiek bleef | |
[pagina 293]
| |
dan ook het museum gesloten tot de definitieve opening op 19 Juni 1897. De opening van de Hindelooper kamer geschiedde nog geruimen tijd later, tengevolge van oponthoud bij de levering der tegels ondervonden.
* * * Bij de indeeling van het museum trachtte de commissie zooveel mogelijk de wanden dusdanig te plaatsen, dat op de beste wijze partij getrokken werd van het invallend licht en rekening gehouden werd met een goede circulatie van de bezoekers door de verschillende zalen, waardoor zooveel mogelijk opstoppingen Vestibule met gezicht in den Voorhal.
vermeden werden. De talrijke pilaren, die voor het stutten van het dak waren aangebracht, schenen eerst een groot beletsel voor eene goede indeeling, doch het gelukte een plan te vinden, waardoor deze grootendeels aan het oog onttrokken werden, of dusdanig gemaskeerd, dat zij niet storend werkten. Door een klein entree komt men in den grooten voorhal, waarnaast eene zaal met vitrines en vandaar door de geschilderde kamer langs de Hindelooper kamer in de achter-galerij, vanwaar men toegang heeft tot de twee aangebouwde vertrekjes, ingericht voor de kerkelijke kunst en voor eene Oud-Hollandsche kamer. | |
[pagina 294]
| |
Zoodra men de entree gepasseerd is, met een gildebord der bakkers en een bord met gerechtszwaarden uit Deventer, geflankeerd door hellebaarden, wapens en vlaggen en een groot wapen van Dordrecht, valt het oog terstond op de gesneden 17de eeuwsche communiebank, ingezonden door den heer Muyser te 's-Gravenhage. De drie afdeelingen zijn versierd met toepasselijke voorstellingen en rijk lofwerk, terwijl de beide uiteinden zijn begrensd door twee knielende engelenbeelden; op de afscheidingen zijn kleinere beelden geplaatst. De lengte van deze bank (6½ Meter) maakte het wenschelijk om deze niet in het geheel te exposeeren; het hier staande stuk is dan ook slechts een derde van het geheel, waarvan de beide andere stukken geplaatst zijn voor het altaar in de afdeeling kerkelijke kunst. Achter deze bank staat een tafel op bolpooten, ingezonden door Jhr. Mr. V.E.L. de Stuers, waarop oude oorkonden, zeldzame boekwerken en banden, waaronder de fraaie bijbel van den heer H.J. van Eeten te Arkel, gebonden in een band van marokko-leer met verguld en met zilveren sloten. Deze bijbel is op de snede versierd met een wapen van den oorspronkelijken bezitter; - o eenvoud van het Christendom, waarvan wij ook elders sprekende staaltjes aantreffen bij de rijk met goud versierde kerkboeken met monogrammen en wapens! Eenvoudig steekt hierbij af de folio bijbel door Prins Willem V gebruikt en ingezonden door den heer van der Poest Clement te Poortugael. - Verder ziet men hier kolossale eere-schenkkannen, een bewijs van den onleschbaren dorst onzer voorouders, waarvan ook de uitgebreide collectie bekers getuigt, en eene verzameling juweelkistjes en koffertjes, waaronder een palissanderhouten kistje van 1621, ingezonden door den heer Stoop te Strijen, met sierlijk inlegwerk van ivoor en gegraveerd perlemoer en een achttal verborgen laadjes, en de sierlijke gothische koffertjes van de heeren C. Bisschop te 's-Gravenhage en E. Horloos te Leiden. Speciale aandacht verdient hierbij ook een fraai ingelegde poederkist uit de 18de eeuw, ingezonden door Jhr. Reijgersberg Versluijs te s-Gravenhage, waarin niets ontbreekt, wat tot het weelderig toiletmaken uit die dagen kon dienen. - Boven deze tafel hangt een kolossale koperen kerkkroon uit de Groote Kerk te Nijmegen temidden van tropeeën van wapens en vlaggen. Het kerkbestuur te Nijmegen is nog in het bezit van eene serie van zulke kronen, die een sieraad zijn van de kerk, en waarvan de hier ingezondene nog maar een der kleineren is. Gelukkig de stad, waar het kerkbestuur niet ter wille van enkele zilverlingen de oude kronen verkwanseld heeft en vervangen door smakelooze producten zonder kunst en zonder verband met de omgeving, waarin zij den bezoeker slechts ergenis geven. Op den achtergrond staan een drietal groote voorwerpen. Links een Spaansch-Moorsche loketkast, oorspronkelijk gepolychromeerd, waarvan de oude kleuren nog gedeeltelijk zichtbaar zijn, een zeldzaam stuk, dat echter met het overladen snijwerk en de onlogische constructie der onderdeelen, niet tot navolging aanspoort. Het voetstuk bestaat uit vier vierkante zuilen, van boven door Corinthische kapiteelen gekroond, en rust - o logica! - van onderen op gelijke, doch omgekeerde kapiteelen. De daarnaast staande uitstekend geconserveerde | |
[pagina 295]
| |
ridderkast is rijk met snijwerk versierd, doch erg overladen en ook niet geheel logisch van constructie. Met het kranig blauw stel toont de kast echter zeer goed, vooral voor hen, die niet al te strenge eischen stellen. Beiden zijn ingezonden door den heer J. Schotel J.Rzn. te Dordrecht. Het derde groote stuk is een renaissance bedstede, ingezonden door J.A. de Klark te Arnhem, welke in haar eenvoud eene aangename afwisseling vormt bij deze vrij overladen meubelen. Ook dit stuk mag gerust in de onderdeelen bezichtigd worden, vooral de pilasterversiering is rustig en goed. Van het onversierde zijvlak en de binnenruimte is gebruik gemaakt om eenige stalen kant en kostbare stoffen te etaleeren, ingezonden door pastoor Klönne te Amsterdam en den Heer F. Stolzenberg te Roermond. De overgang tusschen deze drie zoo verschillende meubelen is gemakkelijk gemaakt door hiertusschen een paar oude harnassen te plaatsen, ingezonden door de H.H. d'Aumale baron van Hardenbroek te Utrecht en N.N. te Haarlem. Vooral het laatste is een uitstekend stuk smeedwerk. Het is een geheel volledige ridderlijke wapenrusting uit de 16de eeuw, met maliehemd, los borststuk voor tournooi en tweehands slagzwaard. Met het harnas van Jhr. V.E.L. de Stuers geven deze stukken ons eene eerbiedwaardige getuigenis van de kracht onzer voorouders, die zich in dergelijke ijzermassa's nog gemakkelijk konden bewegen Hiervan getuigt ook de tournooilans, welke zoo zwaar is, dat het moeite kost deze enkele minuten in de positie te houden. Vandaar dan ook de haken op de borststukken van de tournooi-harnassen, die de lans steunden en zoo het gewicht althans eenigszins verminderden. Deze lans en het bijbehoorend tournooischild behooren tot de inzending van N.N. te Haarlem, een bekend verzamelaar, aan wien de afdeeling Oude Kunst menig belangrijke inzending dankt, doch die uit bescheidenheid zijn naam niet vermeld wenscht te zien. Aan den wand hangen rondom verschillende schilderijen, waaronder twee goede portretten van G. Schalcken in sierlijk gesneden lijsten, ingezonden door Jhr. Hoeufft van Velzen te 's Gravenhage, goede portretten van E. Peckenoy, ingezonden door Mr. B.W.J. baron van Pabst van Bingerden aldaar, en vier portretten van de familie Hasselaer, van onbekende meesters, waarvan vooral de beide vrouwenportretten door kenners zeer geroemd worden. Van de overige schilderijen noem ik hier slechts de collectie ingezonden door den Heer G.C.V. Schöffer te Amsterdam, een goede Jan Olis van Mr. A.H.H. van der Burgh te 's Gravenhage en een zeer goede triptiek van de familie Stoop te Dordrecht. Een uitstekenden indruk maakt de linkerwand, welke grootendeels wordt ingenomen door twee zeer fraaie Brusselsche gobelins, vervaardigd door de gebroeders Leyniers. Met de twee in de achtergalerij geëxposeerde stukken maken zij een prachtig geheel. Het is zeer te betreuren, dat het door de constructie van de binten van het gebouw onmogelijk was deze vier stukken bijeen te exposeeren. Thans werd echter althans dit voordeel bereikt, dat drie afdeelingen hierdoor gebaat werden. Deze uitstekend bewaarde stukken, waarvan | |
[pagina 296]
| |
de kleuren de volle frischheid behouden hebben, zijn het gelukkig eigendom van den Heer C. Cock te Leiden. Tusschen de beide stukken prijkt een goed gesneden vroeg renaissance kastje van Graaf van Rechteren te 's-Gravenhage, waarboven de twee kolossale gedreven zilveren vruchtenschalen van Baron van Hardenbroek van Bergambacht en eene goede 17de Eeuwsche reederij-beker van Mr. F.H. Göbel te 's Gravenhage. Ten einde het gezicht op de gobelins niet te belemmeren, heeft men hier slechts enkele lage voorwerpen geplaatst, waaronder twee kisten met zeer fraaiGezicht in den Voorhal, linkerwand.
ijzerbeslag, waarvan vooral die van den Heer Mesdag te 's Gravenhage, uit het jaar 1704, uitmunt door zijn sierlijk smeedwerk. Van de vele ramen in de rechter- en voormuur is gebruik gemaakt om enkele geschilderde en gebrande ruiten tot hun recht te doen komen. Het merkwaardigst zijn hierbij zeker de twee groote ramen uit het weeshuis te Gorinchem met de portretten van H. de Groot en R. Hoogerbeets, hunne wapens en tafreelen uit hunne geschiedenis, omgeven door sierlijk lofwerk, welke aantoonen, welke hoogte deze kunst in de 17de eeuw hier bereikt heeft. Eene zeer interessante verzameling dankt het Museum ook aan den heer C. | |
[pagina 297]
| |
M.C. Obreen te Rotterdam, waartoe o.a. behooren de glazen met het wapen van Egmond, uit het jaar 1579, twee prachtige glazen met tafreelen uit de geschiedenis van Jozef, uit het jaar 1609, - welke met de twee glazen met wapens, uit het jaar 1653, de afdeeling kerkelijke kunst versieren, - en de twee 17de eeuwsche glazen met de evangelisten Marcus en Johannes. Ten slotte blijven hier te vermelden de Gothische en Oud-Hollandsche kasten, ingezonden door den heer F. Stolzenberg te Roermond, de rijke collectie wapenen, waaronder kostbare ingelegde geweren en zeldzame pistool-soorten,Gezicht in den Voorhal, met de glazen van Gorinchem.
naast de merkwaardige collectie 16de eeuwsche boerenwapens, gebezigd bij het beleg van Oudewater en thans door die gemeente ingezonden. Vergeleken bij onze hedendaagsche moordtuigen maken zij niet den indruk van veel tegenstand te kunnen bieden, doch in de 16de eeuw bleken zij, in de handen der vrijheidslievende poorters, voor de Spanjaarden een geweldige kracht. In de rechter afdeeling treffen wij enkele goede kasten en kisten, waarop een gedeelte van de groote collectie kandelaars en koperwerk, van allerlei vorm en grootte, voor het meerendeel ingezonden door de H.H. F. Stolzenberg te Roermond, die alleen 89 stuks inzond, jhr. V.E.L. de Stuers en | |
[pagina 298]
| |
A.C. Loffelt te 's Gravenhage; verder eenige reuzen-schenkkannen en eene verzameling kruiken, waaronder alle mogelijke soorten, gewoon aarden kruiken met baardmannetjes en wapens, Delftsch, Keulsch, Nassausch, Rouaansch werk enz. Vooral merkwaardig hierbij zijn de inzendingen uit de musea te Zutphen en te Assen, waaronder eene kruik uit 1598 met twee medaillons en eene doorsnede van 35 cM. Vermelden wij nu nog een tweetal zeer goed geproportioneerde linnenpersjes van G. van Kuijk te Nijmegen en jhr. Mr. F. v. Rijckevorsel te 's Hertogenbosch, een Zeeuwsche kast van P. Schudelaro te 's Gravenhage en een hangkastje met koper email, Haagsch porcelein enz., ingezonden door jhr. Repelaer van Spijkenisse te Haarlem, dan komen wij bij het laatste kastje, dat als eene overgang vormt tot de tweede zaal. Hierin toch staan een twaalftal prachtige blauw-Chineesche flesschen, zoogenaamde Fransche punt, welke ieder verzamelaar in verrukking brengen, - eene kostbare inzending van N.N. uit Haarlem, - eenige borden met wapens en twee borden met voorstelling van het Van Zuylen-oproer te Rotterdam, ingezonden door den heer C.M.C. Obreen. Deze borden werden in China vervaardigd naar de medaille ter herinnering aan de plundering van het huis van Van Zuylen (16 Sept. 1690), en zijn een typisch bewijs, hoe de Chineezen het Europeesche voorbeeld wisten te verwerken. De huizen prijken nog met topgeveltjes en doen aan eene Hollandsche stad denken, doch de personen zijn geheel in onderdanen van het Hemelsche Rijk veranderd. Ook van de kleine schoteltjes, die naar dit model gemaakt zijn, vindt men een tweetal aanwezig, waarbij een afslag van de penning, die als voorbeeld diende. Het pleit voor de Chineesche vervaardigers, dat zij niet machinaal copiëerden, doch, aan de hand van het gegeven voorbeeld, hun eigen fantasie en kunstgevoel deden medewerken. Andere voorbeelden van slecht begrepen reproductie naar Europeesch model zijn de twee borden in rood met goud, van baron van Balveren te Arnhem, blijkbaar door een Europeesch landjonker besteld. Zij stellen een paar voor in een rijtuig, doch de vrouw heeft reeds geheel het Chineesche type en het vehikel is van eene soort, gelijk Europa wel nooit aanschouwd zal hebben, terwijl, om het geheel te volmaken, een jongen met den pajong achteraan draaft, om zijn heer koelte toe te wuiven. Typisch zijn ook twee borden in rood en goud, ingezonden door jhr. Repelaer, met de voorstelling van een ophaalbrug. Dit bij ons zeer bekende model schijnt in China in het geheel niet te te zijn voorgekomen, althans de teekenaar leverde ons een los in de lucht hangende brug, zonder verband met den wal, terwijl de schuit achter, in plaats van door de brug vaart.
De tweede of vitrine-zaal is hoofdzakelijk ingericht voor vitrines voor kleine zaken, daar deze zaal van twee zijden ruim verlicht wordt en hierdoor het geschiktst is voor expositie van de talrijke kleine pretiosa. Langs de ramen is eene doorloopende rij vitrines aangebracht, slechts onderbroken naar het | |
[pagina 299]
| |
kastje met de koninklijke inzending, en in het midden staan twee dubbele rijen vitrines, waartusschen eene hooge glazenkast voor kleedingstukken en kostbare stoffen en eene hooge vitrine voor het kostbare glas en zilverwerk, dat niet onbedekt kon geëtaleerd worden, doch te groot van afmeting was, om het in de gewone vitrines te plaatsen. Kastje met de inzending van H.M. de Koningin Regentes.
Langs de wanden staan verschillende groote meubelen en kasten, waaronder twee porceleinkasten, en hangen verschillende portretten en schilderijen. Aan de pilaren zijn tropheeën van spontons en hellebaarden en eenige van de rederijkersblazoenen uit de bekende collectie van de gemeente Vlaardingen. De hier geëxposeerde collectie porselein en aardewerk munt uit door zeldzaamheid en verscheidenheid. Van H.M. de Koningin-Regentes werd een zevental rijk gekleurde Japansch-porseleinen borden ontvangen, met de wapens van Limburg, Braband, Zeeland, Overijsel, Groningen, Namen en Amsterdam, en eene serie van 12 zoogenaamde maandborden, met het bekende merk het Bijltje. Deze borden geven typische | |
[pagina 300]
| |
tooneeltjes uit het leven in de betrokken maanden. Tot deze hooggewaardeerde inzendìng behooren ook een tweetal zilveren candelabres met branches en zes kandelaars, stijl Lodewijk XVI. Van de particuliere inzendingen munten vooral uit die van den Heer Mr. A.H.H. van der Burgh te 's Gravenhage, die ons enkele stukken van zijne beroemde verzameling Delftsch afstond, alle typische en kostbare exemplaren, waaronder gekleurde en Delftsche kopjes en schoteltjes, fleschjes, spaarpotten, een tafelschuier, verschillende figuren, zeldzame borden en een drietal eigenaardige nabootsingen van Japansch werk, te weten een bord, een rolwagen en een theepotje. Zeer merkwaardig is hierbij ook een blauw bord met portretGezicht in de Vitrine zaal.
van prins Willem V, als jongen, uit het jaar 1760, hetwelk zeer groote gelijkenis vertoont met de vroegere portretten van onze jonge koningin. Door Mevr. de Jong te Haastrecht en den Heer J.A. Frederiks te Middelburg werden verschillende zeldzame stukjes blauw en gekleurd Delftsch ingezonden, door Mevr. Blaauw van der Burgh te 's Gravenhage eene verzameling blauw Japansch, waaronder zeer zeldzame en door de kenners zeer gezochte merken, en door de Heeren Jhr. Repelaer en A.C. Loffelt eene verzameling Delftsche borden, die een aardig beeld geven van de rijke afwisseling van patronen en de schoone dessins en kleuren-combinaties, waardoor de goede fabrieken zich eene welverdiende reputatie wisten te verwerven. | |
[pagina 301]
| |
Goede specimens mochten wij ook ontvangen uit de collecties van Mr. W.S.J. baron van Balveren te Arnhem, Mevr. A.A.E. Overvoorde Pronk en Mr. F.H. Göbel te 's Gravenhage, G.C. van der Want te Gouda, Mevr. van Reenen Völker te Alkmaar, J. Schulman te Amersfoort, G.C. Meerens te Haarlem, Mr. A.J. Dijckmeester en W.F.H. Baron v. Heemstra te Deventer, S.M. Hugo van Gijn en A. Mak te Dordrecht en tallooze anderen. Genoeg zij hier te vermelden, dat alleen het Delftsch aardewerk en het Oostersch porselein 417 catalogusnummers vormt. Natuurlijk ontbraken hierbij ook niet de traditioneele koetjes, met en zonder melkers, en de andere figuren, als een kind in een stoel of in de wieg, vogels, harlekeins enz. enz. Speciaal te vermelden zijn nog een paar fraaie Japansche schotels met voorstelling van een musiceerend gezelschap, ingezonden door den Heer S.M. Hugo van Gijn, een paar zeer fijne eierschaal-bordjes met het wapen van Hardenbroek, toebehoorende aan Baron van Hardenbroek van Ammerstol te Amersfoort, vijf stuks van eene serie borden met voorstellingen betreffende de Haringvangst (merk Bijltje) van den Heer Cremer te 's Gravenhage en een kastje met een volledig miniatuur gekleurd Delftsch eetservies, met het merk 't Fortuyn, ingezonden door den Heer A. Tak te Middelburg. Ten slotte zij hierbij vermeld, dat ook het Haagsch, het Amstelsch, het Loosdrechtsch, het Arnhemsch, het Makkumsch en het zeldzame Schiedamsch fabrikaat niet ontbrak en dat van de vreemde soorten o.a. Sèvre, Saksisch, Luxemburgsch, Rouaansch, Wedgwood enz. vertegenwoordigd waren. Onder het Saksisch waren ook een drietal borden met stadsgezichten uit het begin der 19de eeuw, waaronder een van Dordrecht. Een tweede exemplaar hiervan, waarbij ook een pendant, berust in het museum te Sèvre. Deze borden werden ingezonden door den heer F. Frenkel te Utrecht. Behalve de bovengenoemde merken, die uit kunstoogpunt alle waardeering verdienen waren er ook verschillende herbergborden met luimige, doch ook zeer gewaagde opschriften en eenige voorbeelden van historisch aardewerk, meest Engelsch fabricant. Hiertoe behooren verschillende prinsenbordjes, borden met Prins Willem van Oranje te Waterloo, met Van Speyk, Zoutman enz. en andere voorstellingen, zooals de brug bij Sunderland (1793) en eene satyre op de fransche revolutie.
Het is onmogelijk thans eenigszins uitvoerig stil te staan bij het groot aantal preciosa in de vitrines geëtaleerd. Buitengewoon rijk is de collectie horloges, in allerlei vorm en stijl, met kostbare gedreven en cantille kasten, met email en paarlen en kunstige miniaturen, van de kleinste werken tot reuzen-horloges als no. 1887, waarvoor thans moeilijk berging te vinden zoude zijn bij onze nauwsluitende kleeding. Zeer goed vertegenwoordigd zijn ook de waaiers, met heerlijk montuur en zeldzaam fijne beschildering, en verder de collecties snuif- en tabaksdoozen, goudpoederdoosjes en allerlei andere luxeartikelen in filigrein, perlemoer, fraai borduurwerk, kostbare emails en miniaturen, rijk bewerkte boeksloten, waarvan haast elk voorwerp eene nadere | |
[pagina 302]
| |
beschrijving volkomen waard is. Het verwondert ons niet, dat hierbij naast de vele bloemversieringen, de scheepjes voor de kunstenaars een geliefkoosd voorbeeld vormden. De scheepvaart, die Holland zooveel rijkdom bracht, zag men ook gaarne in allerlei vorm afgebeeld. Vandaar scheepjes in zilver, - waaronder vooral het kostbaar model van den heer Snoeck Hurgronje te 's Gravenhage te roemen valt, - en afbeeldingen van scheepjes op borden, glazen, lepels, doozen, boekbanden, ja waarop al niet? Onder de overige hier geëxposeerde voorwerpen vallen speciaal te vermelden: het bij deskundigen algemeen bekende bekertje Lodewijk XIII met email en robijnen, toebehoorende aan den heer A. Bredius te 's Gravenhage, een gesneden topaas met buste van Julius Caesar, welke toegeschreven wordt aan Michel Angelo, ingezonden door N.N. te Haarlem, en enkele proeven van zeer goed snijwerk in ivoor, waaronder de door N.N. ingezonden beeldjes en een deksel van een spiegeldoos uit de XIVde eeuw. Ruim vertegenwoordigd is ook het klein zilverwerk, zoogenaamd zilver speelgoed. Vermakelijk zijn hierbij vooral de straattypen en de nabootsingen van voorwerpen van dagelijksch gebruik. Ook de zeldzame grootere stukken, zooals een geheele winkelopstand, een theetafel met personen enz. ontbreken niet, waaronder vooral de inzending van den heer J. Overvoorde te 's Gravenhage te noemen valt. De naam speelgoed klinkt thans vreemd, nu men het gewoonlijk slechts achter slot in de porseleinkasten aantreft, doch nog voor slechts 30 à 40 jaren werd, althans te Dordrecht, dit zilverwerk feitelijk als speelgoed aan de kinderen gegeven, voornamelijk bij besmettelijke ziekten, als men bij het gebruik van het gewone speelgoed voor overbrenging der besmetting vreesde. Het is merkwaardig hoeveel van dit klein zilvergoed nog in ons land aanwezig is. Gemakkelijk hadden wij hiervan nog het tienvoud kunnen krijgen, doch de hoeveelheid werd ons nu al overstelpend. Op dit gebied is echter geen voorbeeld meer noodig voor de moderne industrie, want de Friesche en Schoonhovensche fabrieken weten het zoo goed na te bootsen, dat zelfs de kenners soms de grootste moeite hebben om echt van namaak te onderscheiden. Alles wordt dan ook in het werk gesteld, om het oude zoo bedriegelijk mogelijk na te bootsen, ja men gaat zelfs soms zoover van stukjes oud zilver, voorzien van de oude keuren, in nieuw werk in te voegen. Dit geldt voornamelijk bij het grooter zilverwerk. Ook dit is hier in allerlei soorten vertegenwoordigd, waaronder zeer fraaie trekpotten, suikervazen, broodmanden, presenteerbladen, olie- en azijnstellen, zoutvaatjes, kandelaars, ja wat al niet. Onder de talrijke inzendingen wijs ik hier op die van het Zeeuwsch Genootschap te Middelburg, G. van Lanschot te 's-Hertogenbosch, Mr. M. Enschedé te 's-Gravenhage, P.J. Fennema te Bolsward, A. van Vollenhoven te Rotterdam, N.N. te Haarlem, - en voor Chineesch zilver van Jhr. D. de Graeff te 's-Gravenhage. Er is hier stof genoeg voor eene afzonderlijke zilvertentoonstelling en de vele werkelijk goed gekozen en kunstvol uitgevoerde stukken toonen, dat de Hollandsche nijverheid ook op dit gebied een roemrijk verleden achter zich | |
[pagina 303]
| |
hoeft. Met vreugde mogen wij hier bijvoegen, dat ook het heden hier een hoogen trap van ontwikkeling heeft bereikt, die niet slechts het oude op nauwelijks te onderscheiden wijze weet na te bootsen, maar ook naar eigen vinding kunststukken weet te scheppen, die in de toekomst voor het heden zullen getuigen. Zeer bezienswaardig was de collectie drinkbekers en glazen, waaronder zeer kostbare gestipte bokalen van Wolf en F. Greenwood, (o.a. twee bekers met de portretten van Cornelis de Witt en C. de Gijselaar, No. 1476 en 1477), en verschillende geslepen en gegraveerde bekers met wapens en voorstellingen, waaronder van zeer gewaagden aard. Het is trouwens genoeg bekend,Eenige proeven van zilverwerk.
dat onze voorouders hiervan niet al te afkeerig waren, getuigen sommige opschriften op de borden, de tabaksdoozen, met bijbelsche voorstellingen van buiten en van binnen zoo geheel hiervan afwijkende, en de speciaal voor Holland bestelde ‘horloges met viezigheden’, om nog maar van sommige litteratuur-producten te zwijgen. De aandacht, waarmede dergelijke stukjes in stilte door de latere naneven worden begluurd, bewijst dat deze trek bij de Hollanders nog niet is verdwenen, al toont men die minder openlijk. Doch, de luimige tafelgenooten verlangden meer dan een smakelijken dronk uit een kunstig glas en trachtten door vorm en inrichting van den beker aan den dronk nieuwe bekoring te schenken. | |
[pagina 304]
| |
Zoo ontstonden naast de kunstige bokalen, als die van Roermond en Alkmaar, verschillende scherts-bekers, waarvan wij hier o.a. vertegenwoordigd zien: de molenbekers, waaraan als voet een molentje is verbonden, waarvan men de wieken door blazen in beweging kan brengen en die men moest leeggedronken hebben, voordat de wieken stilstonden, - de dobbelbekers, waarbij de dobbelsteenen in den voet het aantal dranken aanwezen, - de stortbekers, die dusdanig waren ingericht, dat zij bij het drinken moesten morsen, tenzij men met het geheim van de inrichting bekend was, - de klokbekers - en de schommelbekers, die alleen te gebruiken waren, als men het voetstuk geheel had omgekeerd en hierdoor het balanceerend bekerglas in rust gekomen was, - een glazen keerbeker, waarin op een staaf een glazen hert ronddraait, dat met zijn gewei het drinken belet, tenzij men het geheim kenne en door den mond van dit hert zelf den begeerden drank opzuige, - en een Hansje in den kelder, dat slechts bij aanstaande familie-vermeerdering gebruikt werd. Deze thans zeer zeldzame bekers of drinkschalen waren aldus ingericht, dat in den bodem een holte was, waarin een poppetje op een hollen bal rustte, dat door de daarvoor bestemde opening naar boven werd gedreven, zoodra de holte met vocht werd gevuld. Wanneer men na deze opsomming er nog aan mocht twijfelen of de wijnkoopers hier vroeger goede zaken gemaakt hebben, dan is het zeker voldoende om te wijzen op de geweldige hensbekers, hier aanwezig, waaronder vooral de beide bekers van de Eendracht te Deutinchem, ingezonden door den Heer de Bruijn Tengbergen te Doesburg om hunne grootte de aandacht trekken. De houten beker met leer omkleed, die volgens den eigenaar ruim vier flesch wijn kan bevatten, heeft zelfs geen voet maar slechts een knop, en moest dus rondgaan tot de laatste droppel opgedronken was. Naast de waarde voor de kennis van het leven onzer voorvaderen, hebben velen der hier besproken bekers ook groote kunstwaarde, waarbij vooral de reeds genoemde bekers van Roermond en van het waterschap der uitwaterende sluizen te Alkmaar, de zilveren beker van de Eendracht, de drinkschalen van Alkmaar en de heusbeker van Sneek genoemd mogen worden. Uit historisch oogpunt valt ten slotte nog te wijzen op den roemer, ingezonden door den Heer J.C. Enschedé te Haarlem. Deze werd gebruikt door de afgevaardigden ter Unie van Utrecht, die hierop hunne namen, monogrammen en wapens graveerden. Ook het ernstiger deel van het leven vinden wij vertegenwoordigd, en ook hier bleven de vervaardigers der kunstwerken niet in gebreke hun aanleg en kunstzin te toonen. Hiervan getuigen de insignes en bodestaven van de steden, gilden en schutterijen, waaronder de naar buiten nog te weinig bekende halskraag van de Dordtsche kloveniers, ingezonden door de dames Bemolt, en de inzendingen van Bolsward, Zierikzee, Alkmaar, Tiel, Monnikendam en Eindhoven. Doch de mij gestelde ruimte noopt mij tot beperking. Ik ga daarom stilzwijgend de groote kast met kleedingstukken voorbij, waar te midden van kostbare stoffen en kunstige handwerken het eenvoudig metse | |
[pagina 305]
| |
laarsbuisje is tentoongesteld, waarin Hugo de Groot ontvluchtte, om nog slechts te wijzen op de vitrine met Romeinsche en oud-Germaansche voorwerpen, die met zeldzame boeken en kostbare banden en de verzameling heraldiek, waaronder de cachetten van Johan de Witt en van Jacob Cats en de geslachtslijst van de graven van Culemborg, met uiterst fijn gekleurde afbeeldingen der graven en gravinnen uit het eind der 16e eeuw. Onder de hier geëxposeerde zaken zijn ook zeer eigenaardig twee gesneden houten stempels met wapens voor het stempelen van zout en boter, wel een bewijs, dat de ijdelheid ook in Holland niet tot de onbekende ondeugden behoorde. Langs de van de kamer afgekeerde wanden staan verschillende kasten, waaronder vooral het primitief gesneden kastje, van den heer Reneman te Groningen, en het Italiaansch pronkkastje met op marmer geschilderde tafereeltjes, van den heer Schulman te Amersfoort, veler aandacht trekken en het kleine ingelegde kastje eind 16de eeuw, van Jhr. P. van Foreest te Heiloo, met op den bodem der laadjes geschilderde portretten van reformatoren en een gezicht in de kerk te Wittenberg. Nauw hieraan verbonden is de zeldzame proefdruk op satijn van de plaat van de synode te Dordrecht, afkomstig uit het museum Catsianum. Onder de schilderijen zelf zijn als uit een historisch oogpunt merkwaardige stukken te noemen het origineel portret van de dappere verdedigster van Haarlem, de bekende Kenau Simons Hasselaer, hetwelk met de door haar gedragen sabel en piek is ingezonden door mevrouw Hooft Hasselaar te Nijmegen - de portretten van de gebroeders van Bergen, bekend door de verrássing van Breda, in Romeinsch veldheerscostuum, ingezonden door de gemeente Breda - en de afbeelding van de justitie van den baljuw van Zuid-Holland, door N. van den Heck (1618), uit het museum van Alkmaar. Dit laatste is vooral merkwaardig als een bewijs, hoe dit bij Dordt spelende feit tot ver in Noord-Holland algemeen bekend was. In deze streken was het met Salomo's eerste recht een der geliefkoosde onderwerpen voor schilderijen ter versiering van de kamer, waar de schepenbank vergaderde. Ook als kunstwerken mogen verschillende dezer stukken genoemd worden, doch boven alles het aan Jordaens toegeschreven schilderij, ingezonden door den heer Mögle te Rotterdam. Noode scheiden wij van deze afbeelding, waar nog zooveel merkwaardigs ons oog boeit, doch het is onmogelijk alles ook maar slechts aan te stippen.
In het volgend vertrek zijn de wanden bekleed met het doek van eene geschilderde kamer uit Haarlem. Het is een niet onverdienstelijk schilderwerk, hetwelk hier slechts half tot zijn recht komt, daar de groote kast met de belangrijke inzending van Kampen te veel het licht beneemt. Het was echter onmogelijk hiervoor eene andere plaats te vinden. Ook harmonieeren de vierkante kruisramen al zeer slecht met dit werk, stijl Lodewijk XV, doch hierin was geen verandering meer te brengen. Vooral zijn te roemen de schilderstukjes in grijs aan den zolder en de zeer fijn gebeeldhouwde en uitstekend gestylleerde lijsten en trumeaux. Eene bijgevoegde teekening toont ons de kamer | |
[pagina 306]
| |
in haar geheel met een hier ontbrekende schoorsteen en deuren, welke nog te Haarlem op de oude plaats aanwezig zijn. De inzending van Kampen is op zichzelf het bezoek overwaard, men vindt er de beroemde verguld zilveren gothische keten, waarvan de afzonderlijke, helaas uiteengenomen stukken zeer goed uitkomen op het donkerroode fluweel, doch waarbij zeer slecht voldoen de later hieraan gehangen gildeschilden, verder: kunstrijk bewerkte bekers en bodestaven, drinkhoorns met zilver gemonteerd, zeldzame boeken en kostbare handschriften, en eene geheele collectie zeldzaamheden, die echter niet geheel tot haar recht komt in deze vrij zware en sombere kast. Het was echter eene voorwaarde voor de inzending, dat alles bijeen in deze kast zoude geëtaleerd worden. Collectie bekers.
Ten slotte zij vermeld, dat de nog beschikbare ruimte in dit vertrek gebruikt is voor het plaatsen van eenige meubelen, waaronder een kostbaar spiegelkabinet van den heer Snoeck Hurgronje en eenige pendules, waaronder een, in empire-stijl, ingezonden door den Heer W.H. v. Bilderbeek en vooral een, styl Lodewijk XVI, van den Heer D.F. Scheurleer te 's Gravenhage meerdere aandacht verdienen. Deze laatste pendule, die in alle opzichten een waar kunststuk mag genoemd worden, staat op een zeer massief onderstuk met speelwerk, dat hoewel zeer kunstig bewerkt, wel wat groot van afmeting is, waardoor de indruk van het geheel verkleind wordt.
Van de beschilderde kamer voert een slecht verlichte gang naar de achtergalerij. Door den achterwand van de Hindelooperkamer en de hooge kast | |
[pagina 307]
| |
van Kampen wordt het licht hier grootendeels onderschept, zoodat dit een voor expositie het minst geschikte gedeelte van het museum vormt; - door de groote hoeveelheid aangeboden goederen waren wij echter genoodzaakt om ook dezen doorgang zooveel mogelijk te benutten. Aan den ingang vindt men een welgeslaagde proeve van imitatie-inlegwerk door H. Busch te Leeuwarden, en een uit historisch oogpunt zeer merkwaardige allegorische prent gemaakt bij het huwelijk van Johan de Witt. De gelukkige bruidegom, die hier wordt voorgesteld omringd door rijkdom en overvloed, terwijl de tijdgeest zijne roemrijke daden vereeuwigt, droomde toen zeker niet van zijn vreeselijk einde, en de teekenaar vermoedde wel evenmin,Gezicht in de Achtergalerij.
dat hetzelfde beeld van den tijdgeest in later jaren zoude dienen voor een der prenten, gemaakt ter herinnering aan den bekenden moord. De doorgang is voornamelijk gebezigd voor het plaatsen van groote stukken. Naast een drietal arren en oude tuigen vindt men er een kabinet, dat van binnen tot linnenpers is ingericht, eene combinatie waarvan mij geen ander voorbeeld bekend is. Aan de wanden prijken gobelins met boschgezichten. In de achtergalerij greinzen ons terstond de beulszwaarden van Deventer tegen en een tweetal reusachtige slagzwaarden, bevestigd aan een der midden-pilaren. Hiernaast staat een goed gesneden en gepolychromeerde kaaspers, ingezonden door J. Schulman te Amersfoort. Een pendant hiervan vormt een | |
[pagina 308]
| |
dergelijk stuk, ingezonden door Frenkel te Utrecht, aan het einde dezer galerij. Van de hier beschikbare ruimte is gebruik gemaakt om rechts een paar vertrekjes in te richten. Het eerste bevat alleen eiken meubelen, terwijl in het tweede alleen ebbenhout en andere donkere houtsoorten zijn bijeengebracht. Twee fraaie lage kasten versieren de eerste ruimte: een buffet, Italiaansch renaissance, met zeer rijk, haast te overvloedig snijwerk, en een zeer goed Zeeuwsch kastje met heerlijk vlak gehouden inlegwerk, c. 1600, ingezonden door het Zeeuwsch genootschap te Middelburg. Op het buffet prijkt een fraai Rouaansch servies, hetwelk evenals dit buffet toebehoort aan Jhr. WesselmanTweede vertrekje in de Achtergalerij.
van Helmond te Helmond. Aan de wanden ziet men schilderijen, een rek met kruikjes en kannen en andere kleine zaken en een der reeds genoemde gobelins van Leyniers. Het midden van dit vertrekje wordt ingenomen door een eiken betaaltafel met zeer goed bewerkte verstekken en vlakversiering, eenige zeer fijn gesneden paneelen van een renaissance schoorsteenkap en een paar groote magistraatszetels van de gemeente Monnikendam. Waar het eerste vertrekje door zijne verscheidenheid boeit en door zijn lichte kleuren het oog bekoort, - vooral wanneer de middagszon het geheel met hare goudtinten dekt, - imponeert het tweede door zijne smaakvolle rust en degelijken eenvoud. Een stemmige goedgebouwde kast van ebbenhout met | |
[pagina 309]
| |
notenhout, een notenhouten tafel, een spiegel van ebben met schildpad en een zestal stoelen met oud trijp, een zwart pronkkastje, een linnenpersje en een spinnewiel vormen het hoofdbestandeel der meubileering, die zeer goed samenvloeit met de tegen den achterwand geplaatste twee kamerschutten van goudleer van eerste kwaliteit. Een fraai gekleurd stel op de kast en eenige schilderijen en versieringen aan den wand werken mede om het geheel tot een zeer aantrekkelijk geheel te maken. Hindelooper Kamer.
Aan de linker zijde terugkeerende ziet men een groep 16de en 17de eeuwsche, rijk met lofwerk voorziene indische meubelen, ingezonden door Mevr. Oosterhoff Neys te Haarlem en de HH. Dr. C.H. Stratz en Mr. M. Enschedé te 's Gravenhage, waarbij het Chineesch zilver servies en het zeldzaam Kaga porselein, ingezonden door Jhr. D. de Graeff en de hoogst belangrijke collectie indische wapens, afgodsbeelden en tooverstaven van den heer IJzerman te Leerdam. Het tweede vertrekje was oorspronkelijk bestemd voor eene ons toegezegde rijke verzameling porselein, die echter op het laatste oogenblik werd teruggetrokken, waardoor dit gedeelte bestemd werd voor eenige weinige samenhangende inzendingen, waarvoor nog plaatsing werd gezocht. Het eigenaardige cachet, dat de etalage-commissie aan het geheel wist te geven, kwam daardoor wel eenigszins te ontbreken. | |
[pagina 310]
| |
Hindelooper Kamer.
Toch verdienen de hier geëxposeerde stukken ten zeerste aller aandacht. Links een gothieke aanrechtbank met eene collectie potwerk en urnen, waarboven eene tropee van tegels, waaronder hoogstzeldzame soorten, ingezonden door C. Bisschop en A.C. Loffelt te 's Gravenhage en A.C. Bon te Heemstede, drie antieke majolica plateelen van een kacheloven, ingezonden door de gemeente Deventer, en zeer goed gesneden gothische credencedeurtjes en paneelen van J. Monchen te 's Gravenhage. - Aan den achterwand eene loketkast met fraai koper beslag, waarop eene hoogst interessante verzameling antieke Grieksche, Romeinsche en Egyptische vazen, ingezonden door den heer L.A.M.P. de Laigue te Rotterdam, aan wien ook toebehoort de zeer schoone Etrurische urn in den vorm van een grafmonument, op den grond voor deze kast. Rechts is een hoekje ingericht voor een Hindelooper tapkast en enkele Noord Hollandsche en Friesche gekleurde meubelen, welke eenen goeden overgang vormen voor het bezoek aan de Hindelooper kamer van den heer Hidde Nyland te Dordrecht. Reeds geruimen tijd verzamelde de heer Nyland, vol liefde voor zijn friesch vaderland, en hij completeerde zijne collectie bij deze gelegenheid, om het geheel tot een kamer te kunnen inrichten. Hierdoor werd nog niet alles geheel in stijl verkregen, zooals de deur en de kast, doch het geheel werd zoo trouw mogelijk weergegeven en ontleende juist dubbele bekoring hieraan, | |
[pagina 311]
| |
dat deze kamer eenvoudiger en daardoor natuurlijker was dan de overvolle kamer, welke in 1892 door den heer Nieuwland hier werd geëxposeerd. Het succes van het geheel werd niet weinig verhoogd door het paar typische oude luidjes in het zeldzame Oud-Hindelooper costuum, die de bezoekers hier ontvingen en uitlegging gaven van de verschillende onderdeelen der verzameling. Vooral als het zonlicht langs de bontgekleurde, doch door den tijd verbleekte meubelen speelde, maakte het geheel een aangenamen warmen indruk. Wij komen nu tot de afdeeling Kerkelijke kunst, ongetwijfeld de rijkste afdeeling dezer tentoonstelling, én door haren rijkdom én door het aantal Gezicht in de afdeeling Kerkelijke Kunst
belangrijke nog niet tentoongestelde zaken, welke hier aanwezig waren. Naast den ingang is een altaar opgeslagen, met kostbare stoffen bekleed, en geheel voor den dienst ingericht, waarvoor een gedeelte van de reeds genoemde communiebank van den heer Muyser. Het overvloedig licht wordt gedeeltelijk getemperd door een viertal rijk geschilderde ramen uit de collectie van den heer C.M.C. Obreen te Rotterdam, hetgeen medewerkt om aan het geheel eene gewenschte stemming te verzekeren. In het midden prijkt eene groote vitrine vol kostbare kerksieraden, waaronder de kunstig bewerkte bisschopsstaf van Aegidius del Monte, thans in eigendom van den oud-katholieken bisschop van Deventer, mgr. Spitt te | |
[pagina 312]
| |
Rotterdam, een juweel van goudsmidskunst, de sierlijk gedreven bisschopskan en schotel van den oud-katholieken bisschop van Utrecht, talrijke miskelken, monstransen lavabo-schotels, kandelaars, waaronder die van Limmen, een zeldzaam russisch gothiek kruis, avondmaalbekers, wierookvaatjes enz., enz. Elk dezer voorwerpen mag een meesterstuk genoemd worden en zelden was eene dergelijke collectie bijeen. Vooral kostbaar is de monstrans van Gouda, van ongeëvenaarde fijnheid van vorm en kunstig uitgevoerde versiering. Boven de kast prijken een viertal beelden, afkomstig van den Dom te Utrecht en eenige kandelaars, waaronder een fraai stuk 15de eeuwsch werk uit de kerk te Druten, (No. 75), en een zeer eigenaardige zilveren kandelaar in den vorm van een engel, ingezonden door het oud-Katholiek kerkbestuur te Gouda. Langs de ramen staan verschillende vitrines met kostbare kanten, kunstig bewerkte en rijk met paarlen versierde velums en pluviaalschilden, zeldzaam snijwerk in ivoor, fraai versierde handschriften en hoogst zeldzame drukwerken, waaronder de eerste Hollandsche bijbel, in 1477 te Delft gedrukt, ingezonden door de firma Nijhoff te 's Gravenhage. Aan de wanden hangen antieke triptieken, godslampen, kerkvaandels en kerkbeelden, waaronder heerlijke voorbeelden van gothische kunst, ingezonden door Dr. P.J.H. Cuypers te Oud-Valkenburg en F. Stolzenberg te Roermond. Het zeer fraai gesneden ivoren Christusbeeld naast het altaar werd indertijd door Piet Hein op de Spanjaarden veroverd bij het nemen van de Zilvervloot. Eene zeer rijke collectie kasuifels en dalmatieken vult een viertal groote glazen kasten; allerlei kunst-naaldwerk is hierbij vertegenwoordigd, zoowel de zeldzaam fijn bestikte medaillons uit de 15de en 16de eeuw als de sierlijke en kleurrijke bloempatronen uit de eerste helft der 17de eeuw, waarvan No. 108 een uitstekend voorbeeld geeft, en de later hoog met gouddraad opgeborduurde en rijk met paarlen versierde kasuifels als Nos. 119 en 119a. Zeer veel zijn wij voor deze afdeeling verschuldigd aan Mr. L.W.A. Colombijn te Dordrecht, die door zijn relaties met de oud-Katholieke geestelijkheid ons de medewerking wist te verzekeren van verschillende kerkbesturen, die tevoren nooit tot inzending op tentoonstellingen bereid waren bevonden. Ook van den Israëlitischen eeredienst zijn hier eenige zeldzame lampen en kerk-ingrediënten aanwezig, waaronder een groote staande koperen luchter voor 9 kaarsen, uit het jaar 1775. Verschillende godsdiensten zijn in deze afdeeling vreedzaam bijeen en werken samen om den indruk te verhoogen van het schoone, van de kunst, die verre van alle godsdienstige geschillen, een vereenigingspunt kan vormen voor de idealen van belijders van alle gezindten. Ten slotte rest ons de gezellig ingerichte Oud-Hollandsche kamer, nagenoeg geheel ingezonden door den heer H.J. Melis te Charlois, die zelfs een gedeelte van den schoorsteen deed uitbreken, om dezen hier te kunnen exposeeren. Talrijke hoogst belangrijke zaken zijn hier aanwezig en het geheel laat niet na een allerbekoorlijksten indruk te maken, zelfs na het bezoek aan de schitterende afdeeling Kerkelijke Kunst. * * * | |
[pagina 313]
| |
Hiermede eindigen wij onzen rondgang, waarbij wij trachtten een klein beeld te geven van de rijke verscheidenheid van het hier bijeengebrachte. Thans is het museum gesloten en binnen enkele weken zullen de hier tentoongestelde kunstschatten weder tot hunne eigenaars zijn terruggekeerd. Wellicht zal het moeilijk vallen later eene dergelijke, in zoovele opzichten belangrijke verzameling bijeen te brengen. Moge zij aan de bezoekers de overtuiging gegeven hebben, dat elk voorwerp, van het kostbaarste tot het meest eenvoudige, onder de hand van den kunstenaar een kunstwerk kan worden en dat men ook voor de eenvoudigste zaken bij constructie en versiering goeden smaak en kunstzin kan eischen. Een goed ontworpen stuk getuigt èn voor den maker èn voor den kooper. Laat daarom zij, die kunnen oordeelen, ook medewerken om een goede ontwikkeling van de kunstnijverheid te bevorderen, door alleen die voorwerpen zich aan te schaffen, die aan billijke eischen voldoen. Wanneer zij voorgaan en anderen inlichten en opwekken om hun voorbeeld te volgen, dan zal de industrie niet in gebreke blijven. Deze levert, wat het publiek haar vraagt, en de goede krachten ontbreken niet. Wanneer de koopers hiervan het belang gaan inzien en hooge eischen stellen, zal ook de kunstnijverheid er naar streven om hieraan te voldoen en zal een krachtig herleven van eene bloeiende kunstindustrie het beste verzekerd zijn.
Dordrecht, 15 September 1897. |
|