| |
| |
| |
Geluk.
Door Liane. (Vervolg).
En acht dagen later, als ze 's avonds weer haastig thuis komt na een boven alle verwachting geslaagde Franciskus-uitvoering, heeft ze Martha's bedrukt, verschrikt gezichtje maar aan te zien....
‘Niet goed geweest?’
‘.... Neen Thea, slecht, een vreeselijke aanval van doodsbenauwdheid, en nu nog....’
‘.... God, God!....’ alles wat ze in handen houdt van bloemen en handschoenen weggooiend op de divan, met een sprakeloos angstgevoel de andere kamer binnen tredende waar ze sidderend over 't geheele lijf, neêrknielt voor 't bed, en in beven de bleeke stille handen betast, 't witte klamme voorhoofd bevoelt, om het hoofd heen haar bloote levens-warme arm sluit...
En zacht, fluisterend, trilt haar stem over de sluimerende heen.... ‘Hier ben ik, tante, hier ben ik?.... Thea is bij u.... Ziet u me wel?....’
Maar 't blijft alles roerloos, alles stil, alleen een onmerkbaar ademen geeft Thea zekerheid dat ze nog niet te laat gekomen is.
‘.... God, God, dat zoó iets juist nù komen moest, juist nu!....’ klaagt ze, gefolterd door de gedachte dat zij heeft kunnen toegeven aan dien innerlijken drang om in dat werk op te treden, dat ze niet heeft kunnen weigeren beslist, onherroepelijk. ‘Had ik 't toch nooit gedaan, nooit, nooit gedaan.... maar 't gevaar was weg en de dokter had geen bezwaar....’
Versuft, die aanklagende stemmen suizend om haar heen, hoort ze niet Martha's fluisterend geuite aanmaning om nu op te staan en zich uit te kleeden, haar zijden kleed maakte zoo'n geruisch, de noodzakelijke stilte mocht niet worden verstoord.... Voelt ze nauwelijks hoe Martha zwijgend begint haar lijfje los te rijgen, de haken van het kleed los te maken.... Tot ze eindelijk zich machinaal opricht en dat begonnen werk verstrooid helpt ten einde brengen. Dan laat ze zich gedwee door Martha meenemen naar de andere kamer, waar ze als in droom haar hoort nazeggen àl Dokter's woorden.... wanneer 't was gebeurd, juist toen hij zijn avondbezoek maakte, half negen uur, nadat ze heel wel en opgeruimd geweest was.
En sprakeloos, alleen knikkende met 't hoofd, op haar kousen loopend, sluipt Thea weer terug naar de andere kamer, naar 't bed. En opnieuw knielt ze daarvoor neer, vouwt ze de handen op 't witte laken, blijft ze diep verbijsterd staren, op dit beweginglooze, op die stil liggende gestalte. In elken ademtocht
| |
| |
ziet ze een verder weggaan van het leven, in elk woord van Martha voelt ze een wegnemen van hoop....
Zoo gaan de zware zwarte nachturen voorbij.
Tot bij 't eerste morgenlicht zij weer den Dokter naast zich ziet, sprakeloos als zij, zacht bevoelend met zijn breede hand het roerlooze lichaam.
Ernstig staart zijn blik en strak staat zijn gelaat. Met onuitsprekelijke angst volgt Thea zijn bedaarde doen, ziet ze hem vragend in de oogen, hem smeekend om een woord van hoop....
Hij ziet haar even aan, voort-zwijgend steeds, stil eerbiedig wakend met zijn blik over de sluimerende....
Iets in hem wacht om het onvermijdelijk geworden droeve woord te spreken.... Eerst moet het ganschelijk dood-stil worden in dat droomerig wegstervende leven....
Dan eindelijk, als dat ernstig doodstille is gekomen, na smartelijk wachten met onverbiddelijke werkelijkheid is gekomen, dan roept hij zacht, heel zacht haar naam, haar handen nemend in de zijnen....
En haar wijzend op de doode, zegt hij langzaam, smartelijk: 't is voorbij....
* * *
Met brandende tranen van smart beweende zij toen haar doode. En bij dag als bij nacht, liet de herinnering aan hoe alles gebeurd was, haar geen rust en plooide het verdriet over dat onherroepelijk heengaan, zonder één enkel woord van liefde, zijn donkere schaduwen om haar ziel. Het blinddoekte al haar mooi zien van toekomst. Geen roeping, geen doel, geen kunst zag ze meer. Niets als smart zag ze, droeg ze, smart, die een somber dek van rouw over haar levensvreugde heen geworpen had.... Altijd, als ze even maar de oogen sloot, zag ze weer alles gebeuren van dien eenen laatsten avond, ademde ze weer in die atmosfeer van schrik, van ontzetting, toen ze geagtieerd en vol emoties thuis kwam, met 't geluid der toejuichingen in de ooren.... o God, die overgang! Na al die vreugde dáár, hier dat stille kille doodsbed, dat wreed zwijgende van dien doffen witten slaap, die al haar vreugde deed verstarren.... Dat was haar welkomstgroet thuis, na haar nooitgedacht succes in Tinel's Franciskus....
Als ze nu die muziek weer opriep in haar geest, was 't alsof de tonen heentrilden boven een groot open graf, dat altijd open bleef.... dat haar scheen te beschuldigen.... En als ze vol wroeging daarover lag te droomen, kwam ze er van zelf toe aan God te vragen, om haar óók te roepen, haar ook Dood te laten inademen in een zacht donker inslapen, inslapen voor altijd, weg uit 't leven, weg uit al haar illusies.... Nergens zou ze een leegte achterlaten, noch in 't leven, noch in de kunst, niemand zou haar missen, niets noemde ze haar eigen, geen broer, geen zuster - - niets had ze, als smartelijke herinneringen van 't verleden, en voor toekomst haar illusies van artiest.... Ja, die! Maar die illusies zweefden nog zoo ver.... zoo ver!.... Hoe zouden ze ooit worden verwezenlijkt?.... Leek ze
| |
| |
niet soms het eigenzinnige kind, dat een ster wilde plukken van den hemel? Waren haar illusies ook niet sterren? Sterren die mooi glansden en verlokkend schitterden in hun verre hoogte, maar onbereikbaar waren voor de beperkte macht van kleine talenten? Immers alleen de reuzenhandgreep van het geniale kon zoo ver reiken, kon bereiken dàt wat zij wilde, maar ach, zij niet, o zij zou dàt nooit kunnen!....
En stil, zacht huilend daarover, sliep ze in....
Sterven, sterven!....
* * *
Men was niet uitgepraat over Meta Volki, de mooie blonde Zweedsche.
Zoowel in artiestenkringen als in kleine en groote muziekbladen, beijverde men zich vol levendige sympathie om vluchtige schetsen bijeen te brengen over de gelukkige ontdekking dezer diva door een Roomsch geestelijke, en volmondig waren de stemmen der persheeren het er over eens, dat Meta Volki, het kind uit het volk, een door God groot begenadigde zangeres was, die ongeveer de geheele schaar der opkomende talenten overstraalde - op ééne na: Theresa Friesen, die met haar veelbelovende stem, na haar optreden hier, reeds veel van zich had doen spreken, en nog meer deed verwachten.
Zoo en dergelijk luidden de artikelen die Dr. Löwe Thea toezond en die zij met trillende vreugde las en herlas.
Dus wáár! Dus niet in haar en Dr. Löwe's verbeelding alléén bestond deze gewaagde bewering. Zij zou een groot artiest kunnen worden, beroemd!.... En de knielende bewondering die zij koesterde voor Meta Volki, de echoklanken die de heerlijke stem ook in háár ziel had opgeroepen, alles groeide aan tot een immens verlangen om eenmaal de gelijke te worden van deze bevoorrechte vrouw.
En dat zaad van verlangen schoot bloeiend òp in haar ziel, en omwingerde haar verdriet met twijgen vol blad en bloesem.
Nieuwe vurige arbeidslust pakte haar en schudde van haar àf elke lauw weeke stemming
Niets, geen studie, geen volharding scheen haar te zwaar of te veeleischend. Alles wat Dr. Löwe haar aangaf of deed opmerken, de kleinste wenk of raad nam ze dankbaar van hem aan, met een onbeperkt vertrouwen in zijn oordeel.
En hooger, altijd hooger richt zich òp de hoop dat zij toch ééns bereiken zal, dat moeielijk en onbereikbaar schijnende, dat zij toch ééns zal kunnen grijpen, vasthouden die gedroomde wáár geworden illusie: beroemd, gelukkig te zijn!....
En ze begint reeds te zien hoe dat gebeuren zal, hoe na elk optreden, men 't weer opnieuw herhalen zal, men spreken, schrijven zal over haar mooi talent....
En gouden draden ziet ze aderen door 't veld van haar toekomst-leven.
Dr. Löwe laat niets na om haar ijver te prikkelen.
‘Studeer en werk vlijtig, ga voort met componeeren. Voed elke muzikale
| |
| |
gedachte, zet elk gevoel òm in tonen, klanken! Klaag, ween, juich, jubel 't uit in zangen, laat alle emoties sidderen en spreken.... Kweek, zoek emoties!’
Hij geeft haar den raad, in de eerste maanden onvermoeid nog voort te werken, nergens op te treden. Eerst tegen 't voorjaar, en dan een eigen concert geven.
Maar dan, midden in haar ijver, na een kleine teleurstelling of mislukking van de een of andere studie, valt ze weer néér uit haar hooge vlucht van verwachtingen, voelt ze dat ze niets kan, nooit iets worden kan, beweert ze dat haar talent te kort zal schieten voor het gestelde doel, o, erbarmelijk te kort! Dat Dr. Löwe heeft overschat haar Kunnen, dat haar ziel nooit in staat zal zijn het sublieme van de kunst zóó in zich op te nemen, wéér te geven, dat haar talent daarvoor te klein is, te onbeduidend....
Dan praat hij haar dat alles weer geduldig uit 't hoofd, zeggend dat het overspannen zenuwen zijn, die haar die onlogische denkbeelden, dien onpraktischen twijfel in 't hoofd brengen, dat zij later wel zien zal dat hij niets in haar heeft overschat, noch haar Kunnen noch haar Willen.
En zacht luikt dan weer òp het geschokte zelfvertrouwen....
Zoo blijft hij zich voordurend met haar bezighouden, brengt hij haar in artiestenkringen, wijst hij haar op het leven dáár, in zijn interessante groepeeringen en heimelijke samensmeltingen, dwingt hij haar om alles waartenemen van dit bonte groote door-elkaar, waar alles één op-zij duwen, één wegstooten is, d' een voor d' ander, waar men niets en niemand spaarde om er 't éérste te komen.... Dan leefde haar energie weer op, krachtig werd alles in haar, met een prikkelenden overmoed om deel te nemen aan dien strijd.
En Dr. Löwe, in bewondering gekomen voor haar mooi opgroeiend artistiek talent, kon niet nalaten haar zijn algeheele belangstelling, ja, zijn volle geestdrift te wijden. Een schitterende toekomst ziet hij worden onder zijn bescherming....
En in geheime stille droomen kon hij zich niet weerhouden van te vragen naar zijn loon, voelde hij de begeerte steeds scherper worden om de handen grijpend uittestrekken naar dat mooie, vol bloesemende leven, dat alléén stond en zijn steun noodig had.
* * *
Met vurigen, brandenden ijver zette Thea hare studies voort, en dagelijks voelde ze haar geloof, haar zelfvertrouwen krachtiger worden.
Het ruime verkeer met artiesten, hun verschillend oordeel over haar meerdere of mindere begaafdheid en buitengewoonheid, had haar werkkracht ten hoogste geprikkeld, en het streven om als een erkende zangeres van beteekenis boven hen allen te staan, die nu nog aan haar talent twijfelden, werd steeds ernstiger en dieper. Het deed haar bewust-zijn van artisiteit steeds meer ontluiken.
| |
| |
Niemand die zulks met warmer voldoening gadesloeg dan Dr. Löwe. Hij werkte niet alleen mèt haar, maar ook vóór haar.
Kleine voorbereidende mededeelingen over Theresa Friesen als liederen componiste, Theresa Friesen als eene zich in stilte ontluikende groote zangeres, verschenen van zijn hand, en niet zonder belangstelling en nieuwsgierigheid volgde 't publiek deze voorstellingen van den bekenden criticus.
Toch drukten zulke mededeelingen Thea ter neer. Bij zoo kunstmatig hoog opgebouwde verwachtingen werd ze bang voor de werkelijke waarde van haar talent, dat haar kleiner toescheen naarmate er met meer ophef melding van gemaakt werd.
En vroegere twijfel en onbevrediging doken dan weer òp. Want die alles bezielende gloed, dat hartstochtelijke en pakkende van een Meta Volki's stem - ze voelde 't, dat kon ze niet brengen in haar lied. Alles wat zij gaf was te voornaam, te nobel, te doorzichtig eenvoudig-rein, daardoor kwam er niet in dat warme, dat verzengend warme.... Steeds wees Dr. Löwe haar op deze tekortkoming als op een fout die wèg moest, verdwijnen moest uit haar kunst. Zij had 't in haar eigen hand, zij, met haar temperament, moest elke emotie durven aankweeken.
En meer wankelend dan ooit in het geloof aan zich-zelf, gaat ze weer aan 't werk, met al haar verstand werkende, maar voor 't eerst zich verlaten voelend in haar alleen-leven, eenzaam, leeg, trots den troostenden rijkdom van haar kunst.
En om verstrooing te zoeken, om dat gevoel van verlatenheid, dat haar soms zoo kon terneerdrukken, te vergeten, aan niemand te toonen, doet ze op nieuw luchthartig spelend méé aan al de jubelfeesten van het groote leven, neemt ze aan alles deel, laat ze zich bewonderen, speelt ze lachend met het geven en het nemen.... tot, als iets van al te vrije losheid haar te nà komt, ze zich bij tijds weer weet terug te trekken, zich instinctmatig weet te wikkelen in haar kleed van ongenaakbaarheid.
Dit herhaalt ze telkens weer op nieuw, zoo handelend, minder uit behoefte om door menschen omringd te zijn, door vleitaal geprikkeld te worden, dan wei uit innerlijken drang om wèg te komen uit haar eenzaamheid, dat desolate gevoel van alleen-zijn te onderdrukken.... En zóó bedriegelijk luchthartig, zóó zorgeloos vroolijk doet ze en geeft ze zich, dat niemand, zelfs de scherpziende blik van Dr Löwe, kon opmerken dat veel van dit alles maar schijn was, een leege vertooning van levendige drukte, zonder meer.
Toen kwam er iets tusschen hen dat haar verstoorde.
Eens, nadat ze een nieuw werk met hem had doorgezongen, en hij, in een van zijn enthousiaste momenten van opgewonden tevredenheid, brusk van den vleugel was opgestaan om haar in zijn armen te nemen en hartstochtelijk te kussen....
Eerst diep verbluft, verschrikt, was zij daarna warm boos geworden, had ze moeite gehad een driftig gezegde te bedwingen.
Hij lachte om haar zoo verschrikt doen.... Wat was dat nu! Zóó beleedi- | |
| |
gend? Hij was nu eenmaal niet anders, hij kon niet anders, en onder arties ten was dat immers gepermitteerd!
En ofschoon ze zich heel trotsch-geraakt had getoond en uit de hoogte tot hem gesproken had, zeide ze zich toch dat hij hier geen brutale vrijpostigheid bedoeld had, dat 't veel meer een spontane uiting van zijn geestdrift was geweest, en dat zij 't ook als zoodanig moest opvatten. Toch had ze op dat oogenblik een opborrelende antipathie voor hem niet geheel kunnen verbergen.... Maar de overtuiging hem en zijn samenwerking voor haar kunst noodig te hebben, stemde haar zachtmoediger. En ze dwong zich eindelijk om te lachen over haar preutsch zich-beleedigd-voelen.
Was dat niet eigenlijk overdreven burgerlijke deugdzaamheid, goed alleen voor strenge kleine menschen, die leefden buiten aanraking en omgang met artiesten, buiten kunstliefde en kunstgenot? Had zij in die eigen wereld wel veel anders gezien dan een ongedwongen vrij zich geven en bewegen? Had 't haar gevoelens gekwetst? Geen oogenblik. En toch, toen een van hen aan haar zijn sensatie van mooi-vinden wat vrijpostig had te kennen gegeven, was ze onmiddelijk een stap achteruit gegaan en had ze hem, met de trotsche houding van een voorname vrouw, getoond dat zij op dergelijke artíestenuitingen niet gesteld was.
Maar onbewust had 't tòch een nà durenden prikkel in haar achtergelaten: een diep innerlijk uittartend gevoel om die heerlijke geestdriftvolle belangstelling, de wierook van haar kunst, steeds meer omhoog te zweepen, steeds meer aan te blazen, een uitdagend gevoel om door hèm bewonderd te worden boven anderen, boven velen, als een uitverkorene van kunst....
* * *
Amsterdam.
‘....Ik kon nooit op je boos worden, mijn liefste, maar nu voel ik toch werkelijk iets wat daarop gaat gelijken! Weet je wel dat we in geen vier maanden iets van je gehoord hebben? Na tante Fannie's dood een klein briefje over de regeling der erfenis en geldzaken, die Herman natuurlijk graag voor je in orde houdt, en na dat briefje - dit lange zwijgen. O, o meisje van veel werken en zingen, zeg me eens, hebben we misschien al plaats moeten maken voor interessante artiesten-vriendschappen? Kijk me eens goed aan.... heusch, ik meen 't, heb je ons al niet een beetje opzij geschoven, wij gewone menschen, met onze gewone levensbezigheden? Ik zet nu 't deurtje van mijn hart wijd open voor je, zie gerust naar binnen, en luister maar eens goed: daar vraagt een verwijtende stem je, of 't zoo weinig goed was, daarbinnen in dat hart te wonen?....
Al veel eerder had ik je willen schrijven, maar 't ging niet, allerlei hield me daarvan steeds terug. In de eerste plaats Lili's hard ziek zijn! Denk eens, zes weken lang hebben we bijna dag en nacht moeten vechten om 't behoud van onzen éénigen schat, dat we met duizend angsten dagelijks zagen
| |
| |
verminderen, bleeker, magerder worden.... dat teere schatje, dat zoo heelemaal mijn akelig zwak gestel heeft, niets van Herman's gezonde kracht. Onvergetelijke dagen van zorg en vertwijfeling hebben we dóórgemaakt, maar dagen waarin wij ook den onderlingen band van ons leven als 't ware nog inniger voelden aan-een gesnoerd worden, onverbreekbaar. In hoog ernstige momenten van vrees, om het liefste dat men heeft te verliezen, voelt men dit zoo diep intens! Nu is goddank alle leed voorbij en voelen we ons in dubbele mate dankbaar en grenzenloos rijk en gelukkig.
In deze weelde-stemming schrijf ik je en waag 't een beroep te doen op je goedheid. Luister maar. Je weet toch alles van Herman's stichting, 't Kinderziekenhuis, hoe dit pas een jaar bestaat en nu al een zegen is geworden voor 't arme kleine goedje in onze groote stad. Zelfs zóó, dat een vergrooting door bijbouwing van zijvleugels, als een noodzakelijkheid wordt beschouwd.
Maar deze verdere kosten zijn door Herman-alleen niet meer te dragen. Het plan is dus slechts uitvoerbaar, wanneer de daarvoor benoodigde gelden bijeen kunnen worden gebracht. Nu wordt er om algemeene deelname gevraagd, en is men bezig het idee uittewerken voor een groote fancy-fair en liefdadigheidsconcert op 1 en 15 April.
Voor dit laatste roepen wij je belanglooze medewerking in. Toe kom, en draag bij tot 't slagen van dat goede doel! Je optreden zou de groote charme van nieuwheid geven aan 't programma. Wil je? O, ik bid je, zeg niet neen! Maar Thea, kom dan niet voor een paar haastige dagen, toe, blijf dan als 't mogelijk is voor wat langer! Dit zou ik zoo verrukkelijk vinden: een tijdje weer samen, denk eens! Beloof je 't?
Verleden week was ik bij de van Meersen, op een muziekavond en denk eens dàt toeval; ik ontmoette daar iemand die je had hooren zingen in de Singakademie! Ik dacht te droomen. 't Kwam zoo: Toevallig werd er over je gesproken, recensies over je liederen, toen hij, een zekere van Malten, bizonder muzikale man, die hier op gebied van muziek veel te zeggen heeft, vertelde, dat hij jou die liederen persoonlijk had hooren zingen! Klaarblijkelijk interesseerde je hem zeer, je talent zoowel als je persoon. Je begrijpt met welk genot ik hem alles van je vertelde en zijn vragen beantwoordde. Hij sprak ook met enthousiasme over den violist Bartosz, die op dien avond eveneens optrad. Dweep je ook zoo met zijn spel? Dat moet iets buitengewoons zijn! En wie en hoe is deze Bartosz? Hij heeft me zoo nieuwsgierig naar je gemaakt, naar alles wat je betreft, met wie je optreedt en omgaat! Want ik moet weer alles van je weten Thea, geen geheimen voor me hebben, hoor! Daarom, o, ik bid je, geef me 't vooruitzicht dat je komen zult! Herman en ik, we verheugen ons nu al op je bezoek, want aan een mogelijk ongelukkig samentreffen met je andere plannen wil en durf ik niet denken....
Je trouwe Nellie, die je innig omhelst.
P.S. Zooeven ontvangt Herman je brief. Wat een toevallige samenloop. Een eigen concert, Thea, dat is groszartig hoor! Konden we er maar bij zijn,
| |
| |
ik verzin al van allerlei om Herman over te halen.... maar ach, m'n teer kindje daar in dat bedje!.... O, een kind staat toch altijd met een uitgestrekt armpje naast de moeder, omknelt altijd met een vasten greep haar hand.... Hoe kan ik nog een oogenblik denken om het alleen te laten! Natuurlijk zal Herman je de verlangde som toezenden. Ik stel me al vóór, hoe je later bij hem schatten komt aandragen om je kapitaaltje te vergrooten.... Ja, dat zie ik nog eens gebeuren! Adieu, mijn nachtegaaltje!
* * *
‘.... Toe, vertel eens gauw Thea, is alles goed gegaan, hebben ze je gefêteerd, en had je veel succes? Ik ben zoo dol nieuwgierig!’
‘Wat een opwinding Martha!.... Ja, zeker, 't was een interessante avond. Sprak je Prester misschien al?’
‘Daar juist even op straat in 't voorbij-gaan.’
‘En wat zeide hij er van?’
‘O, die heeft over jou altijd maar één opinie, dat weet je.’
‘Neen niet speciaal over mij.... maar zei hij niets anders, hoe hij 't daar gevonden had?’
‘Bij Dr. Löwe? Neen, 't was er bizonder geanimeerd zei hij, veel artiesten, veel mooie vrouwen, veel critici, een van die bekende groote muzieksoirees, zooals Dr. Löwe er jaarlijks meer geeft!
‘Ja, 't was er zeer interessant!’ herhaalt Thea nog eens, haar hoofd achterover op de leuning van de sofa.
‘Wat zeg je dat onverschillig, verstrooid, moe! Ik dacht je stralend van vreugde te vinden, want je was toch gisteren avond zeker zoowat 't middenpunt van de algemeene belangstelling, niet?’
‘Zeg gerust nieuwsgierigheid!’
‘Nu ja voor degenen die je ook nog nooit gezien of gehoord hadden, was 't toch wel gepermitteerd om met nieuwsgierigheid naar je uit te zien. Dat schaadt ook niets!’
‘.... Dr. Löwe's “gunsteling” “beschermeling” zooals ik me hier en daar hoorde noemen.... dit scheen als een recht piquante situatie beschouwd te worden.’
‘Blijft daar niet bij stilstaan, Thea, men is nu eenmaal zoo, en Dr. Löwe maakt in alles wat jou betreft heel veel ophef.’
‘Juist, en dat ben ik moe, moe!’ zegt Thea driftig, ‘altijd de algemeene attentie op mij te zien gevestigd, altijd, wanneer van nieuwe werken sprake is, te hooren zeggen: die partij is uitstekend voor Theresa Friesen, alleen goed voor Theresa Friesen.... Alsof ik gisteren avond niet merkte hoe men die overdreven voogdijschap belachelijk vond.... en er 't zijne van dacht! Barielli bijv., was bijna beleedigend met haar fijn geestigen dubbelzinnigen lof die ik maar al te goed begreep....’
‘.... Die is nog afgunstig van je succes in Franciskus, dat anders háár creatie zou geweest zijn.’
| |
| |
‘Ik voelde me omgeven van stil vijandige stemmingen, van een onderdrukten nijd, die zich 't liefst uitte in fluisterende gesprekken, achter waaiers.... En Dr. Löwe, die dit toch zeker moet gemerkt hebben, deed niets om me voor die lastermeeningen te vrijwaren! Integendeel, hij verdubbelde zijn vriendelijkheden die ik van mijn kant.... ook weer dubbel vriendelijk aannam.... O, die quasi groote voorname artiesten, die in elke jonge kracht dadelijk een gevaarlijke mededingster zien naar hun roem! Ik werd van bescheiden en vriendelijk, trotsch en ongenaakbaar. Tot sympathieke vrienden me naderden en die storm in me weer tot bedaren brachten. En als prikkelende champagne dronk ik de woorden in van Bartosz en Grüning en Ehrelt, zij die werkelijk artiest zijn en mijn trachten naar kunst waardeeren, begrijpen.... óók begrijpen dat ik Dr. Löwe's bemoeiingen in mijn studies niet kàn terugstooten.... En Moretti uit Florence, denk eens, dien ik gisteren avond voor 't eerst ontmoette, en die me dadeiijk engageerde om op zijn laatste concert in April in Florence te komen zingen! Denk eens hoe verrukkelijk! O, toen vergat ik alles wat me ontstemde, en voelde ik me weer stralend blij!’
‘Zie je wel, dat verheugt me innig Thea! En keurde Dr. Löwe dat engagement ook goed?’
‘Met hem sprak ik er niet over, ik weet niet hoe hij 't opnam, maar ik nam 't aan met beide handen. Even te voren hadden Bartosz en Grüning mij geanimeerd om met hen een kunstreis te ondernemen door Australië. Dr. Löwe, die er bij stond, sprak er onmiddellijk zijn veto over uit, en noemde het plan een avontuurlijke jacht naar geld, dat met kunst niets te maken had. Eerst zijn reputatie vestigen, daarna reizen.... dat laatste was een kleine pique op mij, die het plan nog zoo dwaas niet had gevonden.’
‘Maar in ieder geval zou dat toch pas iets zijn voor 't volgende najaar, eerst moet je concert voorbij zijn, niet?’
‘O, ja, eerst dat voorbij! Ik zie daar nu zoo onbeschrijfelijk tegen op, Martha! Men vraagt voor een heelen avond de aandacht van 't publiek om het haarfijn te laten hooren wat men kan en wat men niet kan.... En toch, als alles eens heerlijk afliep....’
‘Nu nu, als Dr. Löwe je optreden billijkt en wenscht....’
‘....O, hij! In 't eene moment is hij opgetogen, in't andere achtervolgt hij mij weer met zijn twijfel, 't is altijd 't zelfde.... Zijn redeneeringen kronkelen zich om mijn zelfvertrouwen, om mijn geloof aan eigen kracht, aan eigen kunst. En ik voel toch dat ik wat te geven, wat te zeggen heb - maar ik kàn hem niet altijd naast-me, achter-me weten....’
Dan op eens haastig opstaande, roept ze Martha naar de andere kamer.
Daar spreidt ze op bed uit haar wit feestkleed dat ze overmorgen dragen zal op haar concert, op dien warm verlangden avond, die ze nu met zoo groote bangheid te gemoet ziet....
* * *
| |
| |
Den dag van Thea's concert, na afloop der ochtendrepetitie.
Dr. Löwe een rijtuigje aanroepend, haar met zekere nerveuse beweging haastig daarin duwend.
‘....Alles wat er nu aan ontbreekt komt van avond, de heele stemming zal dan anders zijn!’ zegt Thea belovend.
‘Dat is te hopen.’
‘Nu op 't laatste oogenblik, spot ik met elk gevoel van twijfel, ik bid u, begint u dus niet.’
‘Geef mij geen aanleiding, dan zal ik zwijgen. Maar maak van kunst vooral geen verstandszaak! Ontbreekt het bezielende aan kunst, dan is elk talent reeds voor de helft dood en onvruchtbaar. Men kan tevreden zijn met wat u geeft, o ja, dit zal de eerste regel zijn die ik neerschrijf, talent is ruim genoeg aanwezig, 't zit er in, maar God, God, waarom komt 't er dan niet altijd uit? Wat houdt 't soms belemmerend tegen? 't Is van tijd tot tijd of de ziel weg is uit uw stem en dat mag niet, mag niet!’
Thea lacht even. Hij heeft gelijk: nu heeft ze eenige nummers flets gezongen, haastig, in een zenuwachtig verlangen om weg te komen, weg van hèm, die haar door zijn aanhoudend bijzijn hoe langer hoe ongeduldiger en prikkelbaarder maakte. Ze kon zich in den laatsten tijd steeds minder vereenigen met die aangroeiende vertrouwelijkheid, die eigen-manier van hem om met haar om te gaan, die ze nooit luid heeft durven afkeuren omdat men als jong artiest 't beste doet goede vrienden met hem te zijn en te blijven.
‘U zult wel anders oordeelen van avond, geloof me,’ zegt ze vriendelijk. ‘Wie weet of u zelfs niet trotsch op me zijn zult!’
Hij buigt zijn hoofd tot dicht naast 't hare, met een veelzeggenden blik haar half afgewend gelaat aankijkend. En dichter tegen haar aanschuivend, op vleitoon: ‘....Is 't u niet alles waard om van avond een gedecideerd succes te hebben, een overtuigend goede critiek? Hangt voor u daar niet zéér veel van af?’
Zijn stem, zijn adem warm aan haar oor, doet haar onaangenaam aan. Haar gevoel van antipathie borrelt weer krachtig omhoog en in haar verbeelding flitst òp de herinnering aan Martha's woorden over hem....
En zijn blik ontwijkend, zegt ze dat ze in de eerste plaats rekent op een rechtvaardige eerlijke critiek.
‘Jawel, dat geloof ik graag maar.... een critiek hangt van zooveel af, zooveel subtiels, 't is van invloed en stemming zoo afhankelijk, en.... wanneer men op zijn voetstuk van artiest nog niet zoo onomstootelijk vast staat, dan.... Thea, Thea, ik heb je lief, lief, ik wil alles voor je doen, hoor je wel, alles..., alles wat je wilt....’
Zijn arm sluit zich drukkend vast om haar lijf, zijn gezicht warm tegen haar wang.
Opschrikkend, zich heftig loswringend, schuift ze van hem af, zoover ze kan.
‘Hoe nu? Wees niet dwaas Thea, verknoei je toekomst niet!....’
‘....Laat me toch.... ik wil niets van u, door u, niets, niets!....’ zegt ze
| |
| |
in bevende verontwaardiging angstig naar buiten kijkend of ze nog ver is van haar woning.
Waarop hij weer heel gewoon: ‘Nu, nu, zooals u wilt! O, divina commedia! Zal 't altijd zoo blijven? Lasciate ogni Speranza!.... Maar je kent je zelf niet Thea, je weet niet wat je doet, wat je verspeelt, je kent 't geheim van je eigen ziel niet!.... God neen, wees niet ongerust, ik zal je tot niets dwingen, ieder moet weten wat hij doet: we hebben meestal ons eigen lot in handen.... Ja, ik zie 't nu ook, we zijn vlak bij uw woning, dus.... Maar.... waarom doet u zoo, aan wie is u verantwoording schuldig, u, die uw leven aan kunst beweerdet te willen geven?....’
Thea, het grijs wit steenen blok van haar woning voor oogen, op lossen toon: ‘Wilt u mij nu reeds interviewen? Maar ik kom nog lang niet voor zoo iets in aanmerking, ik ben nog niet interessant-beroemd genoeg....’
‘Nu, die beroemdheid ligt ook nog wat in 't verschiet!’
‘Wie weet?.... Wacht, ik geloof dat we er zijn.... Ja!’ en 't portier openduwende en uit 't rijtuig wippende, gaat ze schertsend voort: ‘Nu moet ik me haasten om voor van avond het gederangeerde toilet van mijn kunststemming in orde te brengen, dat-óók is iets zeer subtiels!’....
‘Dat weet ik en 't spijt me dat ik u daarmee niet kan behulpzaam zijn....’
Nog één oogenblik staan ze beiden tegenover elkaar op straat, in hun houding iets vaag weifelends. Dan neemt hij haastig zijn hoed af en stijf buigend: ‘Adieu, ik wensch u het gewenschte succes van avond!’
‘Dank u, adieu!’
Instappende rijdt hij verder en gaat zij de hooge deurpoort binnen.
Maar als ze in machinale beweging de breede trap opgaat, met in haar ooren, achter haar aan, den suisenden naklank van de zooeven gesproken woorden, dan rijst het vermoeden in haar òp, dat uit den vriend en raadsman een plotseling te duchten vijand is opgestaan....
En sprakeloos blijft ze staan....
* * *
Den geheelen avond, tusschen al 't zingen dóór, moest ze er aan denken: hèm tot vijand te hebben, hèm met zijn macht van critiek voortaan te moeten vreezen. Weg, voorbij ziet ze zijn voortzweepende belangstelling, zijn prikkelende geestdrift, bedreigd voelt ze haar jong, nieuw, naderend artiesten-geluk, en onwaardig, ontgoocheld ziet ze haar heele verhouding tot hem....
Verdwenen was haar stemming om kunst te geven. Diep naar omlaag voelde ze zinken haar fragiele macht om 't publiek mee te sleepen.... Langzaam zag ze wegnevelen de heel teere illusie om van avond als een bijna uitverkorene van kunst dáár te staan, gevierd, toegejuicht....
Toch, trots deze zich meer en meer aan haar opdringende vrees, door een raadseligen dwang er toe gedreven, om naar hem te zoeken, ver achter in de zaal, dáár waar hij gewoonlijk zat, waar zij ook dikwijls naast hem had gezeten, omringd meestal van oudere en jongere collega's, die hun opinies eerst
| |
| |
aan de zijne toetsten, alvorens zij ze neerschreven.... En scherp had ze naar hem gezocht, herhaaldelijk, tot ze hem eindelijk had zien zitten, beide armen gekruisd over de borst, haar aanstarende steeds door, rechtuit, keurend, proevend elke zacht uit-gevibreerde toon, elke klank, geen spoor van zijn oude enthousiasme. Alles koud, hard, scherp en cynisch aan hem....
Toen drong 't tot haar dóór, klaar en onweersprekelijk, dat er iets onverzoenlijks in hem was ontwaakt.... Dat zij voor die afgewezen liefde zou moeten boeten....
Toen bruiste geweldig, toomeloos hartstochtelijk in haar òp het al-verlangen om hem te braveeren, zijn macht als klein voorbij te zien, die te breken tusschen haar handen als verbroosd hout.... O God, dat te kunnen! Dat te kunnen!.... Ze tartte hem uit, haar talent te verdrukken onder zijn groote woorden van gewicht! Ze tartte hem uit, haar levensdoel moeielijkheden in den weg te leggen, haar geloof aan eigen kunst te vernietigen!
En sidderend doordrongen van dit alles braveerende, alles omvattende Willen, breekt eindelijk los al de warmte, al 't vonkelende vuur van haar rijke stem. Tot een vlam van jubelende, juichende blijheid werd haar zang, vol leven en glans en licht-.
En weer herwonnen meent ze de verslappende aandacht.
Het op-dartelende, op-levende enthousiasme zeide 't haar luid....
Maar toen alles voorbij was, uren daarna in diepen nacht, toen ze droomwakend nog terug te denken lag aan het vele dat gebeurd was binnen die enkele uren tijd: aan allen die in de artiestenkamer tot haar gekomen waren met vroolijke lachende gezichten, om haar te zeggen hoe mooi zij alles gevonden hadden - hij tusschen hen allen even verschijnend, om door zijn wegblijven niet op te vallen, haar hand heel flets drukkend, stijf banale woorden uitstootend die scherp hadden geklonken door het sarcasme van hun toon.... toen voelde ze op al die verdeelde emoties van verdiet, voldoening en geluk, zwaar neerdrukken die onuitgesproken vijandschap: alsof een groote steen over-nacht was neergeploft vóór de deur van haar Tempel, versperrend....
* * *
En al dit blijft nadreunen in haar hoofd, heviger opschokkend telkens als ze critieken onder de oogen krijgt waarin over min of meerdere teleurstelling geklaagd werd, teleurstelling die te levendiger gevoeld was geworden na den lang vooruitloopenden roep van haar buitengewoonheid.... Buitengewoon was Theresa Friesen alleen geweest in de tweede helft van den avond, toen de stem als 't ware stralen van warmen goudklank had uitgeademd, tonen, heerlijk mooi, vol nobele diepe kracht. Dàt klonk veelbelovend! Maar waarom kwam de ontwikkeling van dat vol mooie eerst zoo laat?.... Toch was 't gelukkig niet te laat gekomen: het verdreef nog bij tijds en met storm de reeds verflauwende aandacht en de sympathie, die dadelijk bij de verschijning
| |
| |
der artieste zich warm had geuit, sprak weer luid en krachtig, overstemde de eerste klachten van teleurstelling. Nog een tijd van ernstige studie, nog wat meer rijpheid in de ontwikkeling van diep innig gevoelsleven - en de groote Meta Volki zal overschaduwd worden.
Zóó eenige bladen.
Zelfs een dergelijk luidend artikel van Dr. Löwe, die droog en kort, toch waardeerend wist te roemen en te wijzen op het goede.
Tot één stem zich op andere wijze uitte.
Een, die schamper lachte om al dat banaal overdreven geroep over haar stem. Een die met snijdende klare scherpte wist duidelijk te maken hoeveel nog aan de voltooiing van dat talent ontbrak, hoeveel innigheid, warmte en diepte van gevoel, eer zij waardig kon geacht worden naast eene als Meta Volki genoemd, laat staan geplaatst te worden! Was bij de eene alles natuur, alles voortkomende uit een frissche bron van heerlijk rijk innerlijk leven, bij de andere was alles aangeleerd, overlegd, kunstig doordacht, bedacht, - nergens doorleefd, met diep intense kracht. En des te teleurstellender was de verkregen indruk, omdat men, na Theresa Friesen's optreden in Tinel's Franciskus, omtrent deze artieste zeer hooge verwachtingen was gaan koesteren.... Mischien wel te hooge? Wat zal die veelbesproken toekomst brengen? Voldoening of teleurstelling? - -
‘....Voldoening of teleurstelling?’ herhaalt Thea, bij het overlezen van dit stuk, dat ze onloochenbaar van Dr. Löwe's hand afkomstig weet. ‘Ja, wat?’....
Voor kort nog, had ze mèt hem en dóór hem vurig gehoopt, geloofd aan de heerlijkheid van die toekomst.... En nu?....
Zijn anoniem schrijven had reeds weerklank gevonden in enkele andere kleinere bladen....
Alles leugen! leugen! schreeuwt 't dan wild in haar uit. Ik wil! O! Ik kan geven! Veel geven! Meer, altijd meer kan ik, zal ik geven.... Zooveel als een Meta Volki....
En alles trilt in haar van een hevig vurig verlangen, van een Willen-en-Zullen bereiken haar voor oogen gestelde doel....
Tot Twijfel weer even aanraakt dit verre lichtende beeld.
En ze zachtjes schreit....
* * *
Wat dagen later, dreunt met dof geraas de Duitsche sneltrein onder den grauw zwarten kap van 't centraal-station te Amsterdam binnen, het breede perron met een gewoel van menschen vullend.
Een groote breed geschouderde figuur met een knap sympathiek uiterlijk, blonden baard, loopt zoekend in die drukte heen en weer, blijft telkens staan om zijne oogen over de uitgestegen, door elkaar zich bewegende reizigers te laten gaan, hen zooveel mogelijk vlug trachtend op te nemen. Dan, steeds niet vindend wat hij zoekt, keert hij weer terug. Tot, na een even aarzelen,
| |
| |
zijn onderzoekenden blik opklaart, hij haastig zijn hand aan zijn hoed brengt en buigend, met vriendelijke stem zegt: ‘.... Theresa Friesen, niet waar?’
‘Dokter van Walden?’
‘Dezelfde.’
Met een hartelijken handdruk lachen ze elkaar hun welkom toe.
‘U hebt zeker erg naar me gezocht in die volte, niet waar?... Ik zou u toch dadelijk herkend hebben!’ zegt ze.
‘Ik u ook, al heeft 't oude portretje, waarnaar ik u herkennen moest, wel wat gejokt!...’ meent hij, haar met voldoening aanziende. ‘En van Nellie breng ik u alvast duizend hartelijke groeten.’
‘Dank u wel! die goede Nellie, wat verlang ik haar terug te zien na die zeven jaren!’
Dan, na een heen en weer geloop, om voor haar koffer te laten zorgen, gaan ze beiden naar beneden waar zijn dokterskoetsje staat te wachten. En het portier openende zegt hij, naast haar plaats nemende: ‘'t Is werkelijk allerliefst van u om aan Nellie's verlangen zoo spoedig gehoor te geven. Ik waagde 't nauwelijks u haar verzoek te schrijven. Maar mijn patient, want zoo eene wacht u thuis, liet me geen rust en beweerde zelfs een voorgevoel te hebben dat ze u niet meer terug zou zien, als ik langer talmde met schrijven.’
‘Was 't dan zoo ernstig? Bronchitis niet waar?’
‘Ja, we brachten ernstige dagen door, zeer bedenkelijke zelfs. Goddank is die booze tijd nu voorbij, ofschoon ze nog zwakjes blijft.’
‘Die arme Nellie! Maar.... Verlangde ze heusch erg naar me?... Niet dat ik daaraan twijfel, maar 't doet me toch goed 't te hooren.’
‘O, toen de tijding kwam dat u wat eerder wildet komen, zag ik haar voor 't eerst weer eens recht opgewekt kijken en we genoten beiden van 't vooruitzicht u bij ons te hebben. Kijk... ziet u die zuil dáár?...’ bij een zwenking van 't rijtuig met zijn vinger naar buiten wijzend: ‘daar staat uw programma reeds geannonceerd!... Ik behoef u wel nauwelijks te verzekeren hoe hoog wij uwe belangelooze medewerking apprecieeren, niet waar? Twee heeren uit de commissie hadden u nu aan 't station mede willen ontvangen, maar die officieele ontvangst heb ik maar voor u afgemaakt. Heb ik daar goed aan gedaan?’
‘O ja, uitstekend, heel goed.’
Dan laat ze zich nadere inlichtingen geven over wat er op dat concert nog meer zal worden uitgevoerd, over het algemeene muziekleven van Amsterdam, over zijn mooie philantropische inrichting, waarvoor ze zich zoo gelukkig voelt iets te kunnen bijdragen.
Tot ze in een breede, drukke straat voor 't woonhuis stilhouden en uitstappen.
Daar gaat hij haar vóór naar 't ziekenvertrek boven, waar zij bij de deur nog even stilstaan, om te luisteren naar Nellie's stem, die zacht iets roept, hun namen...
En als hij, Thea achter zich, de deur behoedzaam opent, lachend naar binnen kijkt, zien ze Nellie reeds met uitgestrekte armen in half liggende hou- | |
| |
ding op de chaise longue, naast zich blonde Lili, in groot nieuwsgierig uitkijken.
‘... Thea, Thea, ben je daar nu eindelijk, eindelijk?...’
‘Ja, Nellie, eindelijk!...’ klinkt 't blij van haar terug, toch even zacht geroerd bij 't zien van het vermagerde en bleek gezichtje dat ze streelend tegen zich aan houdt. ‘Mijn goede, trouwe Nellie!’
Daarop 't fluisterende antwoord: ‘Ik wist wel dat je komen zoudt, Thea, ik wist 't wel.’
‘Natuurlijk, zeker!’
‘Ik ben zóó blij...’
‘Verbeeld je dat mijn brief juist klaar was waarin ik je vroeg om een weekje eerder te mogen komen...’
‘Ja, werkelijk?’
‘Ik was zoo moe en overspannen, verlangde zoo uitterusten.’
‘Na dat concert, ja, ik begrijp...’
‘Naar je vredig rustig thuis had ik zoo'n onbedwingbaar verlangen...’
‘Zie je wel! Nu houd ik je ook vast, hier, met Herman en Lili's armen... samen binden wij je aan ons vast, zoo... zoo...’
En kleine Lili juicht van pret, slaat haar armpjes om Thea's hals en roept haar moeder na... ‘Zóó! zóó! houden wij je vast, tante Thea!...’
En Thea drukt het blondje in de armen, 't kindje kussend, kussend: ben jij nu Lili? vragend.
Dan, om zich heen niets dan vreugde ziende, in een plotseling losbreken van ontroering, snikt ze 't uit...
‘Wat voel ik me hier omringd van geluk Nellie, hoe goed doet dat, hoe goed!...’
‘Niet waar? zegt Nellie op innig blijden toon, Thea's tranen wegvegend van 't gelaat. ‘Is 't hier niet goed?’
(Wordt vervolgd).
|
|