Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 97]
| |
Veel Leven om Niets, (IV, 2).
| |
[pagina 97]
| |
Veel leven om niets
| |
[pagina 98]
| |
zij Brummel en Knuppel - met hun beide wachters. Dit vierspan behoort tot het slampamperdom der politie en door alle eeuwen heen is het 3e tooneel in het 3e bedrijf, waar zij hun ongezouten dwaasheden uithalen en hetgeen volgt in het stuk, als zij de toevallig goede uitkomst van wat niet eens hun onderzoek mag genoemd worden, met leuke onbeholpenheid aan den man trachten te brengen, ten allen tijde, of men het las of dat het vertoond werd, is het tweetal gerechtsdienaars het hoogste punt geweest in dit blijspel. Pater Francisco voltooit de lijst der handelende personen. Hij is geroepen om het huwelijk tusschen Claudio en Hero te voltrekken.
* * * Leonato.
De opvoering van een stuk van Shakespeare kan door de regie op twee wijzen worden geleid. Zij kan zijn streng historisch of vrij. Een zuiver geschiedkundige vertolking heeft men waarschijnlijk niet aangedurfd en dus niet gewild. De weg, die daarvoor had moeten gevolgd worden, liep langs den afgrond der mislukking en zelfs met de groote koenheid van studenten zou men het storten daarin niet hebben kunnen ontloopen. Men had dan zonder décor moeten spelen, wat wel zou gaan! Men had plankjes moeten maken en daarop moeten schilderen: Dit is een straat in Messina, enz., waarvoor men ook de middelen nog wel had kunnen vinden, men had baardelooze jongelingen moeten overhalen om de vrouwenrollen te vervullen en zich in minnekozerij met de andere, meer manlijke tooneelspelers te vertoonen en dat zou al evenmin tot de onmogelijkheden hebben behoord; maar gesteld nu nog verder, dat men zoowel den volkomen kenner der kleedij, den maker daarvan en de kosten daartoe bij elkaar had kunnen brengen, dat ook het kiezen, vervaardigen en bespelen der muziekinstrumenten en het zingen en dansen wat daarbij hoort, had kunnen gebeuren met de noodige zorg en geschiedkundige nauwgezetheid, gesteld maar dat het stoffelijke gedeelte van zoo'n wederopbouwing-door-de-daad van Shakespeare's blijspel heelemaal geen heksenwerk zou zijn, dat men daarvoor zijn hand niet eens had te verleggen, dan zou toch één bezwaar van geestelijken aard een dergelijke vertolking ditmaal onmogelijk hebben gemaakt. De geringe bekwaamheid van de liefhebbers zou zeker niet in staat zijn geweest om voor het verwènde publiek het gemis van dames en verder alle andere versiering | |
[pagina 99]
| |
van het tooneel te vergoeden. Bovendien vrees ik, dat de voorstelling zeer onduidelijk zou zijn geworden, zelfs al ware zij door beroepsspelers gegeven. Een plankje met Dit is een kamer in het huis van Leonato, al herinnerde het ons niet dadelijk aan het huis van Adriaan, zou veeleer hebben afgeleid, dan geholpen. Bovendien is het praktisch stelsel dier eenvoud, een stelsel faute de mieux, dat men met de verbetering der tooneeltechniek al meer en meer laat varen en dat eigenlijk niet meer teren kan op die ééne verdienste, dat het vroeger zoo was, iets wat slechts aantrekkelijkheid kan hebben voor oudheidkenners. Het mag dus zeker betwijfeld worden, dat een geschiedkundig-juiste voorstelling beter zou zijn geweest, wel had zij door hare bijzonderheid meerdere reklame gemaakt, maar voor een feestavond als hier, was ook dat niet noodig. Of de regisseur Henri Poolman dit alles zoo heeft overwogen doet weinig ter zake nu de greep, dien hij deed, dermate door God is gezegend. Want aan geen enkele studie kon Poolman de eigenschappen ontleenen, vereischt voor een optreden als Shakespeare-specialiteit. Gelukkig heeft hij bij de oefeningen kunnen bewijzen, dat hij overwicht bezat, dat hij leefde voor zijn arbeid en dat hij met zijn groote ervaring en zijn onmiskenbaar zuiveren tooneelaanleg - in den laatsten tijd wat misbruikt voor de dolste klucht - van de liefhebbers veel meer heeft weten gedaan te krijgen, dan iemand maar vermoedde, dat mogelijk zou zijn. Hero.
Maar ook onder de spelers hebben de heeren J.W. Schreuder (Brummel) en C.S. Adama van Scheltema Fz. (Benedick) de aandacht getrokken. De eerste gaf Brummel geheel zooals men dien kan eischen, er zijn bezoekers geweest die meenden, dat hij de rol van een engelschen tooneelspeler was gaan afzien. Dat was niet zoo. De heer Schreuder is van huis uit iemand, die de menschen ‘namaakt’ zooals hij dat zelf noemt. Hij is - al werd hem een rechtskundige loopbaan aangewezen - een geboren tooneelspeler en wat hem in zijn medemenschen het meeste boeit is de geschiktheid, die zij hebben, om door hem te worden nagebootst. Hij behoort ook tot hen, die niet verlegen worden, als ze ‘eruit’ raken. Als de heer Schreuder de woorden kwijt was, dan speelde hij in den toon | |
[pagina 100]
| |
dóór met middelen, die op het oogenblik, dat anderen gaan aarzelen, bij ingeving ontstaan. Zoo was zijn weltevreden kuchen en schuddebollen niet opzettelijk bestudeerd en toch zeer mooi bij het geheel. Hij maakt van den nood een deugd en is de eenige geweest, die door een beroepsspeler niet had kunnen worden verbeterd. Dit feit zou voldoende zijn om de voorstelling belangrijk te noemen. Benedick.
De heer van Scheltema herinnerde met zijn mooie stem vaak aan Roijaards, de stem en de uitspraak waren zelfs gewoner en dus beter. Hij bracht van Benedick werkelijk zeer veel terecht. Zijn rol is moeilijk, met zijn beminde Beatrice houdt hij zware tweespraken, die met vernuftige woordspelingen, soms zeer ver gezochte gedachtengangetjes zijn doorspekt en die vlug en vaardig moeten worden afgespeeld. Hij heeft dat met bevallige behendigheid weten te doen, al twijfel ik er ook niet aan, dat de eer daarvan voor een deel toekomt aan Mej. Ida Mollinger. Zij is leerlinge, evenals Frl. Sophie Wichers van Mej. Cateau Esser en zal in het volgend speeltij zich aan het tooneelspel-als-beroep wijden, men mag haar dus meer eischen stellen, dan aan de anderen, maar ook van dat standpunt was haar spel zeer te loven. Dat zij geen uitgezochte Beatrice is of dat Beatrice niet haar beste rol zal zijn, dat meen ik wel te mogen veronderstellen, zij helde mij nog iets te veel naar den kant van Gretchen over, maar haar aangenaam geluid en haar slanke figuur hebben zeker het hunne gedaan om de rol, die zij vervulde, tot het goed geslaagde werk te rekenen. De Hero van Frl. Wichers was, wat zij in de eerste plaats behoorde te zijn: bescheiden en lief; zij is het geweest, die mij den sterksten indruk van het Shakespeareaansche heeft gegeven. Hoe dit komt kan ik hier niet uitvoerig omschrijven en omdat het een ‘persoonlijk feit’ is zou het daarvoor niet belangrijk genoeg zijn; maar dit | |
[pagina 101]
| |
kan en mag ik hier wel zeggen, dat aan den eind-indruk, dien ik door lezen en zien opvoeren, o.a. door de Meiningers, heb gekregen van hèt Shakespeareaansche, Frl. Wichers mij op den feestavond, meer in het bijzonder ook door haar kleeding, het meest heeft herinnerd. Beatrice.
Laat de heer Ph. Kohnstamm van Don Juan meer een verpersoonlijking hebben gemaakt dan een persoon, laat hem wat te veel Mephisto zijn geweest in plaats van een kwaadaardig prins, met andere woorden laat ons aannemen, dat hij meer thuis hoorde in den draak dan in Shakespeare, toch kan er niet ontkend worden, dat zijn grime uitstekend was en zijn spel, na aftrek van eenige percenten overdrijving, heuschelijk goed. Dan rest ons - het spijt mij, dat ik bij degenen, waar ik verder over zal zwijgen, niet genoeg goeds heb ontdektom over hen te spreken - dan blijft ons over, zeg ik, de jonge Florentijner, Claudio, gespeeld door den heer L.S.G. de Hartog. Deze rol is nu niet, zooals die van Benedick, moeilijk door haar techniek, maar door het karakter, dat zij vertoont. Want als (II, 1) de onbetrouwbare Don Juan hem vertelt, dat Don Pedro in plaats van Claudio's belangen bij Hero's vader te bepleiten, voor eigen rekening een bod naar het begeerlijke bruidje heeft gedaan, dan is hij daar spoedig over heen en roept hij al uit: ‘Farewell therefore, Hero!’ Toch schijnt het hem wel te spijten, want Benedick trof hem aan zoo melankoliek als a lodge in a warrenGa naar voetnoot*) en Beatrice verklaart hem voor civil as an orange, and something of that jealous complexion.Ga naar voetnoot†) Ter verklaring van een en ander zou men dus kunnen | |
[pagina 102]
| |
vermoeden, dat zijn vaarwel aan Hero niet gemeend is, maar hem in spijt ontvalt en zooals meermalen, wanneer de druiven zuur zijn, dienen moet om den bedrogene een houding van onverschilligheid te geven. Dat hij op het eind van V, 1 als hem wordt verteld, dat Hero van ontzetting over den haar aangedanen laster gestorven is, wel een ander wil, die toch haar evenbeeld is, het strekt niet tot zijn oneer, temeer daar hij (V, 3) haar nog een lijkzang in de kerk wijdt - bij de studentenvertooning weggelaten - en dat hij dan, als het zoover is, zijn woord wenscht te houden, al was de hem toegedachte bruid een ethiopische (V, 4), het is wel vreemd uitgedrukt, maar volkomen correct. Claudio is in zijn liefde dus bijna geheel eerlijk en alleen wat weinig fijngevoelig, een vermenging, die ik mij, in Shakespeare's tijd vooral, heel best kan denken. De opvatting was mij daarom te slap, te fijn, te verwijfd. Het moet erkend worden, neemt men die weekheid voor lief, dat de vertolking hare verdiensten had en kostuum en grime (portret van Shakespeare!?) heel aantrekkelijk waren. Men had overigens in de kleedij wat meer afwisseling kunnen brengen, waardoor rang en stand der personen beter tot hun recht zouden zijn gekomen. Ook zou men in navolging van de in dat opzicht zeer betrouwbare Meiningers, de heeren met een verschillend tricot aan elk been hebben kunnen uitdosschen, wat door de geestige afwisseling, die hierdoor ontstaat, een zeer hooge noot zou zijn geweest in het geheel, waar in algemeenen zin de ‘muziek’ aan ontbrak. De gewone muziek is helaas weggebleven èn om de kosten èn omdat geen der acteurs zingen kon.
* * *
Maar al valt er op deze voorstelling - zooals op de beste - wat af te dingen, het is toch een zeer blijde herinnering, die zij zal nalaten. Door de gelukkige keus van den Amsterdamschen hoogleeraar van Hamel is Shakespeare gehuldigd in het liefhebberij-tooneel, waar als regel slechts de onbenulligste prullen worden beoefend. Dit zegt zeer veel. Wat men van het dilettantisme denken moge, het is in elk geval onuitroeibaar. In Vlaanderen, waar de dramatische kunst veel dieper in het bloed zit dan bij ons, bloeit het ook krachtiger. De rederijkerskamer ‘De Violier’ heeft er haar eigen orgaan en de lijsten van stukken, die nog geregeld voor rederijkers geschreven - niet alleen ‘bewerkt’ d.i. verknoeid - worden, zijn nog iets omvangrijker dan bij ons. Wij mogen het rederijken niet bestrijden om de vele fouten, die er onvermijdelijk aan verbonden zijn, wij moeten veeleer trachten het op te beuren om het zoo tevens een kweekschool te doen worden voor een toekomstigen speler van beroep. En daartoe heeft het Amsterdamsche Studententooneel, ter viering van het 265-jarig bestaan der instelling voor hooger onderwijs, dit jaar op Don- | |
[pagina 103]
| |
derdag 1 Juli in den Stadsschouwburg een zeer krachtigen stoot gegeven. Brummel.
Het heeft wat willen zeggen het zoover te brengen als het gekomen is. Er zijn twee maanden van oefening aan de voorstelling vooraf gegaan, nadat men reeds met groote moeilijkheden te kampen had gehad. De belooning is niet uitgebleven, de in gala gedoste bezoekers, al stonden zij dan in een vertrouwelijk verband tot de uitvoerders, hebben een avond van goed en bijzonder genot meegemaakt. De toejuichingen, soms wat al te uitbundig, gaven toch doorgaans blijk van een zeer juist oordeel bij dat publiek, voor wie de voorstelling in hoofdzaak was tot stand gebracht. De bijval was dus wel verdiend. De Amsterdamsche studenten hebben juist aangetoond wat betwijfeld werd, zij zijn er in geslaagd te bewijzen, dat bij wat meerdere zorg en wat meer routine een uitstekende vertooning, nog wel van Shakespeare, door liefhebbers mogelijk zal worden en zij hebben alle zusterverenigingen - ook die der studenten - naar de kroon gestoken. |
|