vraagstuk, aangeroerd door Zola in zijn uitnemend artikel L'amour des Bêtes, niet minder belangrijk gemaakt. De bescherming aan dieren door de wetgeving in de meeste beschaafde landen verleend, is het beste bewijs, dat er geen strijd meer bestaat over de hoofdzaak. Overal is het bewustzijn levendig, dat men nuttige en weerlooze dieren moet beschermen. Men leert het der jeugd op de scholen in kleine liederen, die in ons vaderland door Jan Goeverneur en J.P. Heije zoo voortreffelijk zijn geschreven. Het kind, dat elken morgen kruimeltjes beschuit aan zijn zwaan komt bezorgen; het kind, dat berouw heeft zijn boterham te hebben opgegeten, als op een morgen in den winter een kleine vogel tegen het vensterglas pikt; zelfs het Van Alphensche kind, dat van zijn kleinen hond dankbaarheid moet leeren - die alle bewijzen, dat onze kinderdichters niet in gebreke bleven liefde tot de dieren op eenvoudige, vriendelijke wijze aan te bevelen.
Niemand zal het dus aan den ouden Italiaanschen vuurvreter euve! duiden, dat hij een groot romanschrijver verzoekt in een zijner romans als advokaat voor de dieren tegen wreedheid van menschen op te komen - niemand zal het aan Zola kwalijk nemen, dat hij met groote genegenheid spreekt over een klein hondje, dat in zijne armen stierf. Hij bezat eens eene zeer klein langharig diertje, un griffon. Hij had het gekocht op eene hondententoonstelling, waar de koopman het in één hok had geplaatst met eene groote kat, om den miniatuurvorm van zijn griffon beter in het oog te doen vallen. En toen het snel voorttrippelde, als een hondje op rollen, kocht Zola het diertje.
Maar al spoedig bleek het, dat Fanfan - zoo noemde men den griffon - was ‘un petit chien fou.’ Hij begon op zekeren morgen in het rond te draaien zonder eind. Als hij van vermoeidheid neerviel, poogde hij weer op te staan, om van nieuws te beginnen. Zoodra Zola het beestje in zijne armen nam, bleven zijne pooten zich voortbewegen, en op den grond teruggebracht, begon hij zijn rondedans steeds op nieuw. De veearts verklaarde dit uit eene ziekelijke aandoening der hersenen - en wilde het dier door vergif uit zijn lijden helpen. Zola weigerde. Gelukkig werd Fanfan weer beter. Hij bleef twee jaren gezond - en werd meer en meer de gunsteling van zijn meester.
Hij verliet hem nimmer, zat met hem in denzelfden leunstoel, als de meester zijne gewone vier uren aan letterarbeid wijdde. Hij keek hem met zijne schrandere kleine oogen aan, zoo spoedig hij eenige minuten uitrustte, en liep hem na, wanneer hij opstond, vergezelde hem gedurende zijne wandelingen. De voorbijgangers lachten om zijne kleinheid en trippelenden gang. Fanfan sliep onder Zola's stoel na hunne thuiskomst, en bracht zijn nacht door op een kussen bij Zola's bed.
Plotseling kreeg het hondje weer een aanval zijner ziekte, en begon van nieuws rond te draaien - des daags en des nachts zonder ophouden. Dikwijls nam zijn meester hem in zijne armen, om Fanfan tot bedaren te brengen. Men heeft Zola bespot, dat hij zijn rust ten offer bracht aan het zieke diertje, maar het was hem onmogelijk het dier hulpeloos te laten ronddaaien, daar het hem met zijne kleine, flikkerende oogjes scheen te bedanken voor zijne zorgen. Fanfan is in de armen van zijn meester gestorven, en Zola schaamt zich