donderslagen en verblindend bliksemvuur) die alles wegspoelen, alles wegblazen wat niet wortelvast blijkt te zijn. Daar is geen voortkomen mogelijk over den doorweekten bodem waarin de voet zich verliest, aan geen passage te denken van de bergstroomen die zich donderend een weg banen tusschen een nauwen rotsachtigen gang; daar is 't parool: ‘wachten!’ - wachten, doornat en ellendig totdat de woede der elementen eenigszins bedaard is om dan, voorzichtig voortschrijdende, behoedzaam de door de zware regens in den drogen bodem ontstane afgronden en grondafschuivingen ontwijkende, den tocht weer te aanvaarden.
Maar niettegenstaande dat alles heeft zulk eene karavaanreis toch ook zijne eigenaardige bekoringen voor hem, die den eenigszins romantischen tint, welke over 't geheel ligt, weet te schatten.
Vraagt het de weinigen, hier voor bedoeld, of 't geen genoeglijke uren zijn wanneer men aan den avond van een vermoeienden dag zich op zijn veldbed kan uitstrekken om zich met zijne reisgenooten bij 't rondgaan van de veldflesch, in afwachting van het goede dat straks te genieten valt in den vorm van een voor 't oogenblik nog op drie steenen te vuur staanden pot met rijst en kip en bananen, gekruid met den onontbeerlijken Portugeeschen wijn - te verlustigen in het schouwspel dat u geboden wordt door de verschillende negers, die, alleen of in groepen om vuren gelegerd zijn of wel, opgewonden door palm- en suikerrietwijn (malaffo en massange), bij 't flikkerend schijnsel der hoog opgaande vlammen een inlandschen dans uitvoeren, begeleid door 't donderend geluid van den tam-tam (soort trom) die onophoudelijk in beweging is, gebeukt als ze wordt door de forsche armen der onvermoeide zwarten.
Vraagt het die enkelen of niet die palm- en bananenbosschen, of niet die negerdorpen, verscholen dikwijls onder tropisch groen, des avonds bij lichte maan en een helderen sterrenhemel, bij de geheimzinnige levende stilte van den tropischen nacht, een phantastischen aanblik opleveren!
Of kunt ge u geheel onttrekken aan den indruk dien ge ontvangt, wanneer het brullend en toch rythmisch zuiver geroep van ‘bakkelé, lé, hé, ha!!!’ of de kreet ‘massamba jò, jò, jò.... moekwende!!!’ u verkondigt dat een negerdorp in 't zicht is, waar ge wellicht gelegenheid hebt om de gastvrijheid van de bewoners te leeren waardeeren en waar ge, vooral in den natten tijd, een dak kunt vinden dat u, beter dan uw zeildoeken tent, beschut voor 't aandringend regenwater. Als een voorwerp van vereering of soms ook van hilariteit (waartoe een neger bij al wat hij vreemd vindt of onverklaarbaar, al zeer gauw geneigd is), zit gij daar neer te midden van dat zwarte volkje, tusschen die honderden van inboorlingen en laat u hunne vroolijke, indringerige verbazing met een welwillenden glimlach welgevallen.
‘Madelle ke Soemba Soesoe e mèkie! Mandelle 'n bottel Mandelle ke voeta mingi mingi!’ ‘De blanke dien wij u brengen, heet 't dan, koopt kippen en eieren en betaalt er hoogen prijs voor, verkoopt aan hem, want 't is een goede blanke!’ Tien- twintigmaal wordt die kreet herhaald; van alle kanten komt men aanloopen en spoedig rijst dan ook een berg van kippen, bananen,