Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||
De stichter van het Roode Kruis.
| |||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||
Heiden's bevolking is laag en bekrompen van geest, slaafs gehecht aan de gewoonten en gebruiken uit de vroegste dagen van het Eedgenootschap. De golven van den wereldstroom beroeren haar uiterst zwak. De weinige vreemdelingen, die zij 's zomers leert kennen, beoordeelt zij naar hun beurs, of zij geplunderd òf geminacht moeten worden. Maar nobel en verheven is de figuur van den man, die Heiden gekozen heeft om er te sterven, na zijn krachtvol leven aan de lijdende menschheid gewijd en het schoonste monument aan de scheidende eeuw geschonken te hebben. Vergeten en behoeftig sterven... moest zoo het einde zijn van Jean Henry Dunant, den stichter van het Roode Kruis? ‘Neen,’ hebben, een tweetal jaren geleden, enkele wakkere stemmen in Duitschland, Oostenrijk, Rusland, Frankrijk en het Zwitsersche vaderland geantwoord. Dat woord heeft weerklank gevonden en tot handelen bewogen. Moge het ook in Nederland, dat zulk een roemvol deel tot den opbouw van het Roode Kruis heeft bijgedragen, met warmte worden nagesproken. Dan zal het doel van deze schets bereikt zijn. | |||||||||||||||||||
I.Ga naar voetnoot1)
| |||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||
katholicisme verlaten - de vierde in rang der Geneefsche geslachten, de Colladons stamden rechtstreeks af van Léon de Colladon, schepen van Bourges-en-Berry. Léon week in 1550 om den wille van den hervormden godsdienst met zijn gezin en zijn jongeren broeder, Germain, naar Genève. Germain ontving later den eernaam Le Légiste; omdat hij het wetboek van zijn nieuw vaderland grootendeels heeft saamgesteld. Beide broeders waren de schoonzoons van een Algemeen Stedehouder in het Baljuwschap Berry, raadsheer des konings, schepen van Bourges. Hun vader, noble Germain, was bewindhebber van stad en vesting La Châtre, welke door hun grootvader, den leenheer Sire Philippe de Colladon van muren voorzien was. Voor het geloof brachten de broeders een hoogen staat ten offer. In 1555 werden zij onder de burgers van Genève opgenomen, tegelijk met den voorouder van vaderszijde van een andere Geneefsche beroemdheid, van Jean Jacques Rousseau. Henry was de eerste spruit uit de vereeniging van de Dunants en Colladons. Zijn broeder, P.L. Dunant, is professor in de gezondheidsleer aan de Genèver Universiteit. Hij was de voorbereider en secretaris-generaal van het Internationaal Congres voor Hygiene, gehouden te Genève in 1882. Hij stelde groot belang in de stichting van zijn broeder en is nog tegenwoordig ondervoorzitter van het Genèver Roode Kruis. Secretaris is zijn zoon Maurice. Eindelijk behoort de staatsraad, kolonel Albert Dunant, in 1895 voorzitter van den Genèver Conseil d'État, tot dezelfde familie. Van ouder tot ouder was dit geslacht om zijn milde weldadigheid geliefd. De moeder van Henry bezat een helder verstand, wat meer zegt, een liefderijk hart. Zij oefende een heilzamen invloed op haar kinderen. Haar woord en voorbeeld koesterden en ontwikkelden de zaden van edelmoedigheid, die in het hart van haar oudste gestrooid waren. In zijn studiën leidde zij hem met echt moederlijke teederheid. Een beroep, om geld te verdienen, behoefde Henry niet te kiezen. Hij zou letterkundige worden. De titels zijner werken reeds toonen duidelijk den weg aan, dien de jeugdige schrijver bewandelen wilde. Men denke aan: Fraternité et Bienfaisance Internationale en Temps de Guerre; l'Esclavage chez les Turcs et les Etats Unis. In dit laatste geschrift volgt hij onmiddellijk en met vuur de Uncle Tom's Cabin van Harriet Beecher-Stowe en komt tot de overtuiging, dat de slavernij in de Vereenigde Staten gruwlijker was dan in de Mohammedaansche landen. Eenige ethnografische verhandelingen gaf hij in 1857 en 58 uit. Hiervan werd een beschrijving over het Regentschap Tunis, dat hij op een langdurige reis door de oeverlanden van de Middellandsche zee doorkruist had, bijzonder geroemd. Maar, zooals aangetoond zal worden, zijn hoofdwerk was Un Souvenir de Solferino, omdat op dit boekje het Roode Kruis verrezen is. Van der jeugd af trok Henry zich het lot van de ongelukkigen, de geringen, de vertrapten, van hen, die van de wereld onterfd zijn, met geestdrift, ja dweepzucht aan. Op 18 à 19 jarigen leeftijd is hij een trouw medewerker van de Société d' Aumônes in zijn vaderstad. Hij geeft zijn tijd en troost en geld | |||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||
aan de armen, de zwakken, de ellendigen. Twintig jaren was hij oud, toen alle zondagmiddagen de gevangenen in de kapel van het tuchthuis bijeenkwamen, om den jongen filantroop te hooren. Kortom, hij was roemvol begonnen te zorgen voor hen, die in den levensstrijd gewond raakten of vielen; lang vóórdat de verschrikkingen van de slagvelden zijn hart deden trillen. Toen hij een heel klein ventje was, namen zijn ouders hem mede op een speelreisje naar Marseille. Op het bagnò van Toulon zag hij de geketende, mishandelde galeiboeven. Dit schouwspel heeft een onuitwischbaren indruk op zijn jongenshart achtergelaten. De galeistraf scheen hem een monsterachtige, maatschappelijke onrechtvaardigheid toe. Een trek nog uit zijn kindsheid. Toen de Samaritaan van Solferino vier jaar was, las zijn moeder hem eens La Fontaine's fabel van den wolf en het lam voor. Henry luistert onrustig toe, maar kan niet verdragen, dat de wolf het onnoozele dier verslinden zal. Plotseling barst hij in snikken uit en roept toen stampvoetend: ‘Je ne veux pas qu'il le mange.’ Met geen mogelijkheid was hij tot bedaren te brengen. Dit was een kinderlijke uiting van hetzelfde medelijden, dat hij als man zou gevoelen voor de brave jongens, die men op de slagvelden laat sterven; die gedwongen zijn, soldaat te worden en vaak niet weten, waarvoor zij hun bloed storten. Dat medelijden heeft ons het Roode Kruis geschonken. De geschiedenis van het R.K. is zóó innig saamgeweven met het leven van zijn stichter, dat het een zedelijke misdaad zou zijn hen te scheiden. Die overtuiging heeft ook de jongste schrijver van de historie van het R.K., dr. Colleville, gekoesterd,Ga naar voetnoot1) wiens geschrift insgelijks voor het onderzoek naar voorgangers van het R.K. groote waarde bezit. Op den weg door Léonce de Casanove aangegeven,Ga naar voetnoot2) is Colleville voortgeschreden. Menigen voorlooper van het R.K. heeft hij gevonden in overeenkomsten (cartels)Ga naar voetnoot3) tusschen de oorlogvoerenden, waarbij de onschendbaarheid van gekwetsten gewaarborgd werd; of in de oprichting van lazerets en hospitalen, als anderszins. Dan komen de humaniteitsverdragen van 27 Juni 1743 tusschen Frankrijk en Engeland en van 19 Oct. 1757 tusschen Frankrijk en Pruisen. In deze verdragen werd voor het eerst de onschendbaarheid der hospitalen afgekondigd. In het laatste is zelfs de bepaling opgenomen, dat de gewonde gevangenen na volkomen genezing naar hun haardsteden gezonden zullen worden. Maar hoe droevig is de praktische uitkomst van dr. Colleville's onderzoek! ‘Malheureusement, tout cela n'était que de la théorie.’ In de oorlogen van Lodewijk XIV werden de gewonden aan een vreeslijk lot overgelaten. De cartels kwamen alleen den bevoorrechten officiersstand ten goede. De soldaat | |||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||
vond geen hulp. Elke veldslag van de Revolutietijden of van het Eerste Keizerrijk had voor de gekwetsten de jammerlijkste gevolgen; ofschoon de chef van den geneeskundigen dienst der keizerlijke legers, Percy, al deed, wat hij vermocht, om den nood een weinig te lenigen. Hij voorzag de legers van geregelde afdeelingen hospitaalsoldaten en van enkele vervoerbare ambulancen. Overigens waren de militaire geneesheeren eenvoudig armen- en beenenafzagers; kunde bezaten zij niet; hulpmiddelen nog minder. De bevelhebbers minachtten hen. De overwinnaars behandelden hen als krijgsgevangenen. De pest en de cholera hadden vrij spel onder de kudden slachtvee, die men een leger noemde. Nog in den Krimoorlog, slechts 40 jaren geleden, stierven de zieken en gewonden, opgehoopt in de ellendige hospitalen van Balaklava en Skoetari, als honden en ratten. Slechts de onvolprezen toewijding van miss Florence Nightingale, miss Stanley en haar 50 gezellinnen verlichtte dit tooneel van de zwartste ellende. Geen 20 percent der gevallenen in de Krim sneuvelden vóór den vijand; de overgroote meerderheid kwam om door ziekte, gebrek en verwaarloozing. En toen had men reeds het midden van deze eeuw overschreden. Vijf jaar later botsten de Oostenrijksche en de Franco-Sardinische legers in de Lombardijsche vlakte op elkaar. Bij Montebello, Palestro en Magenta schoot de geneeskundige dienst schromelijk te kort. Doch op den 24sten Juni 1859, den bloedigen slag van Solferino en San Martino, kon er niet de minste hulp aangebracht worden. Twintigduizend brave roodbroeken en witjassen lagen verminkt ter neder, dagen lang. Maar op ditzelfde doodenveld gloorde, door Dunant ontstoken, een licht, het licht der humaniteit, dat, tot een vlam rijzende, allengs de geheele wereld zou verhelderen, overal de slagvelden zuiverend met heiligen gloed. Op de vlakte van Solferino werd het Roode Kruis geboren. | |||||||||||||||||||
II.
| |||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||
Krim gegeven, wilde hij met geheel zijn hart navolgen. Onversaagd werd die wil door de daad gekroond. Te Parma stiet hij op de voorposten van het 5de Fransche legerkorps. Generaal markies de Beaufort d'Haurpoul, chef van den staf, met wien hij bekend was, gaf hem een aanbeveling mede voor gen. De Mac-Mahon. De hertog van Magenta ontving hem allerwelwillendst, Dunant vertrok over Brescia naar Castiglione. Het dorp Solferino ligt in de onmiddellijke nabijheid. Te Castiglione huurt hij een rijtuigje. Met pluksel, windsels, linnen, sponsen, kommen, citroenen, oranjeappels, tabak enz. wordt het opgevuld. Dunant vindt nauwelijks een plaatsje om te zitten. Een koetsier heeft hij met geld en goede woorden gevonden. Zondagmorgen, den 26sten Juni, komt hij op het slagveld. Terstond uitgestegen en met het liefdewerk aangevangen. Een oud-zeeofficier, twee Britsche toeristen, een priester, een koopman uit Neuchâtel en de onmisbare Parijsche journalist laten zich door den kleinen, wakkeren Zwitser in zijn wit zomerpak pressen. De geïmproviseerde ziekenbroeders worden versterkt door een bonte schaar Lombardische vrouwen. Tutti son fratelli! is de leus. Maar er is zoo ontzettend veel te verrichten en tot overmaat van ramp brandt de zon onbarmhartig en dampt een lauwe bloedatmosfeer uit die van bloed doortrokken vlakte. De meeste der helpers deinzen voor hun taak terug of zinken onmachtig neêr. Maar l'homme en blanc, zooals de dankbare gekwetsten hem noemen, is onvermoeid. Daar ziet hij een soldaat liggen, wiens vermorzeld kinnebak de tong heeft blootgelegd. Dunant drukte een spons met water gevuld, behoedzaam uit in de vormelooze holte, die den mond van den armen jongen vervangen heeft. Een andere krimpt van pijn op de stoep van het dorpskerkje. Zijn schedel is gespleten, de hersenen bezoedelen de steenen. Zijn makkers in het ongeluk trappen hem weg, omdat hij den doorgang belemmert. Onze Genevees beschermt hem in zijn laatste oogenblikken en dekt een zakdoek over het arme hoofd, dat nog flauw beweegt. Hier, daar, overal waart de witte figuur rond. Zijn voorraad is veel eerder uitgeput dan zijn kracht en moed. Zouaven, Turco's, Kroaten, Hongaren, alle smeeken hem, alle helpt hij. Enkele helpers hebben hem niet verlaten. Schitterend is het voorbeeld van een Lombardische dame uit den hoogsten stand, die een afgrijslijk verminkten en bevuilden Oostenrijker op den schoot heeft genomen en met zorgzame hand laaft en reinigt. ‘Sono madre’ roept zij bij haar liefdewerk. Den volgenden dag diende Dunant als vrijwilliger in de overvulde hospitalen van Castiglione. Zesduizend gewonden moesten verpleegd worden door 61 ziekenverplegers en van die 61 waren 16 geneesheeren en 30 hospitaalsoldaten eerst den 25sten, daags na den veldslag, aangekomen. Aan werktuigen, verband- en vervoermiddelen ontbrak het ten eenenmale.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||
In de Chiesa Maggiore wordt het hoofdkwartier van de vrijwillige hulp gevestigd. Dunant is de leider. Aan handen is geen gebrek, maar weinige zijn in staat een behoorlijk verband te leggen. Levensmiddelen en versnaperingen worden in de kerk bijeengebracht en van hier naar de hospitalen gezonden. Laat in den avond moet Dunant van zijn gewonden afscheid nemen. Hij doet zijn karretje inspannen en begint een nachtelijken rit, dwars over het slagveld. De koetsier is doodsbang voor rondzwervende Oostenrijkers en beeft soms zóó, dat Dunant hem de teugels ontnemen moet. Dinsdagmorgen, om zes uur, bereikt hij Borghetto, waar De Mac-Mahon zijn kwartier heeft opgeslagen. De maarschalk roept verwonderd uit: ‘Wel, meneer Dunant, hoe komt u hier?’ Dunant schildert hem de treurtooneelen van Castiglione; het lijden der gekwetsten, het onvoldoende van alle hulp. Hij verzoekt, dat de Oostenrijksche geneesheeren in vrijheid gesteld en aan het werk gezet zullen worden. Mac-Mahon is diep getroffen. ‘Begeef u tot den keizer, hij is te Cavriana,’ zegt hij. Dunant spoedt zich naar dat dorp. Hij vindt er den chef van den geneeskundigen dienst, baron Larrey. Deze brengt hem bij Napoleon. Zijn woorden klinken niet te vergeefs. Den 1sten Juli kondigt de keizer het besluit af: ‘De Oostenrijksche geneesheeren zijn vrij. Degenen van hen, die te Solferino en te Castiglione de gekwetsten verzorgd hebben, kunnen ter belooning ongehinderd naar hun vaderland terugkeeren.’Ga naar voetnoot1) Terwijl Dunant te Castiglione zijn menschlievende, maar uiterst zware taak vervulde, had hij nog tijd gevonden aan mad. Agénor de Gasparin te Parijs te schrijven. Deze dame was in de Tuileries zeer gezien. Haar menschlievendheid was wel bekend. Tijdens den Krimoorlog had zij, de eerste van alle Fransche vrouwen, zich het lot der gekwetsten aangetrokken. Dunant bezweert haar een comité te vormen, dat zoo spoedig mogelijk geoefende verplegers naar Italië zenden zal. Zeven dagen - een eeuwigheid voor DunantGa naar voetnoot2) - is de brief onderweg. Den 4den Juli eindelijk krijgt hij een gunstig antwoord. Wel verdiend was de aanhef van dit antwoord: ‘Avant tout, monsieur, que je vous serre la main, vous êtes un courageux, un brave jeune homme.’ Vier dagen later schrijft mad, de Gasparin, dat er te Genève een comité gevormd is. De heer J. Adrien Naville is president en werkt met grooten ijver. | |||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||
Den 9den reeds zendt hij de eerste vrijwilligers uit, twee Fransche en twee Belgische studenten. Zij moeten zich naar de uiterste voorposten begeven, waar de nood het hoogste is. Die vier jonge mannen zijn de eerstelingen van duizenden dienaren en dienaressen van het Roode Kruis geworden. Te Milaan intusschen vormde zich op aansporen van Dunant, een comité ten gunste der gekwetsten. De gravin Verri-Borromeo was presidente, de dames uit de hoogste standen sloten zich vol vuur bij haar aan. Het regende giften. De meest aristokratische handjes verpleegden en reinigden de gewonden, onverschillig van welken landaard zij waren. Het was een algemeene wedstrijd, maar een wedstrijd naar een edel doel. ‘De man in 't wit’ had de klove van stand en nationaliteit gedempt; bij hem voelde ieder zich mensch. Van het slagveld van Solferino, van de hospitalen van Castiglione en Milaan heeft Dunant de groote, nieuwe denkbeelden medegebracht, die in Un Souvenir zijn neergelegd. Die denkbeelden, toen voor hersenschimmen uitgekreten, thans overal verwezenlijkt, zijn: De gewonden, de zieken, de geneesheeren moeten neutraal verklaard wordenGa naar voetnoot1). Dat men in alle landen vereenigingen oprichte, die hun zorgen over de offers van den krijg zullen uitstrekken. Deze vereenigingen moeten, hoewel nationaal in haar samenstelling, internationaal van aard en zin zijn. Een door alle volken aangenomen beginsel moet haar leiden, het volkenrecht haar heiligen. Het onzijdigheidsidee was feitelijk niet nieuw, wel te verstaan het idee op zich zelf; toegepast was het nooit. Tijdens Dunant's tocht naar Italië hadden Henri Arrault te Parijs en Prof. Ferdinand PalascianoGa naar voetnoot2) te Napels het vraagstuk der neutraliteit besproken. Maar deze mannen lieten het bij woorden. Zooals Dunant in zijn geschrift, ‘La Charité Internationale sur les Champs de Bataille 1864,’ verzekerd heeft, droeg hij van hunne woorden geen kennis. Het is te betreuren, dat Arrault en Palasciano zich niet met Dunant in verbinding gesteld hebben. Omdat de eerste in 1861 de onzijdigheid der gewonden schriftelijk verlangde en ‘Un Souvenir’ van Dunant in hetzelfde jaar verscheen, wilde Mad. George Sand haar landgenoot het vaderschap van | |||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||
het Roode Kruis toekennen. Maar zij kwam weldra van die dwaling terug. De Italiaansche professor liet het bij voordrachten in de Academia Pontiniana. Hun werk komt derhalve in geen vergelijking met dat van Dunant, den volhardenden strijder, die zich alleen mag noemen: ‘Fondateur de l'Oeuvre de la Croix Rouge.’ Maar al was de onzijdigheid meermalen besproken, geheel oorspronkelijk was de verheven gedachte aan een vereeniging van de keur van mannen en vrouwen over de geheele wereld, om de furie des oorlogs achteruit te slaan, om heul en heil op de slagvelden te brengen. | |||||||||||||||||||
III.
| |||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||
die door Dunant bepleit was. De generaal W.J. Knoop en baron Henri van Tuyll van Serooskerken schonken Basting hun onverdeelden bijvalGa naar voetnoot1). Intusschen arbeidde Dunant onvermoeid, in woord en schrift. Op eigen kosten verspreidde hij een menigte brochures in de onderscheiden Europeesche talen. Hij toog op reis naar de hoofdsteden van Europa. Vijftig duizend francs besteedde hij aan de verwezenlijking van zijn ideaal. Overal vond hij vrienden, maar jammer, ook de vinnigste bestrijders. Ter vergoeding won hij de sympathie van het Pruisische koningspaar, van 's konings broeder, prins Karl, en van den ridderlijken kroonprins Friedrich. Zijn volharding veroverde hem ook vele harten in Parijs, Parijs, dat onder het tweede keizerrijk den toon aangaf. Die reizen hebben aan Dunant's vernuft, energie en offervaardigheid de zwaarste eischen gesteld; maar glansrijk heeft hij zich van zijn taak gekweten. Hij was toen een kruisvaarder onder de vaan der humaniteit. In zijn vaderland boden verscheidene invloedrijke genootschappen hem hunne ondersteuning aan, achtereenvolgens de ‘Société vaudoise d'utilité publique’, de ‘Société neûchâteloise des sciences sociales’, de ‘Société genevoise d'utilité publique’Ga naar voetnoot2). Dunant koos de laatste, omdat hij te Genève woondeGa naar voetnoot3). Het genootschap benoemde een comité van onderzoek en dit ontvouwde den 9den Febr. 1863, aan de Société een uitgewerkt plan der vorming van permanente vereenigingen tot hulp voor de gekwetsten. Daarop stelde de vergadering een commissie aan, die de middelen zou zoeken, om een praktische uitkomst op dit plan te verkrijgen. De commissie bestond uit een voorzitter, den beroemden generaal G.H. Dufour, een ondervoorzitter, Gustave Moynier, een secretaris, Dunant zelf; en twee gewone leden: dr. Louis Appia en dr. Théodore Maunoir. In de maand Sept. 1863 zou te Berlijn een internationaal weldadigheids-congres gehouden worden en nu oordeelde de commissie der 5, dat men het plan aan dit congres moest voorleggen en zijn goedkeuring zien te verkrijgen. Maar helaas, het congres sprong af. Wel ver van ontmoedigd, besloten Dunant en Moynier koenweg, voor den 26sten October, een internationale conferentie te Genève in het leven te roepen. De drie andere leden namen den 25sten Aug. het voorstel hunner collega's na ijverige bespreking aan en belastten hen met | |||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||
de opstelling van een uitnoodigend rondschrijven aan elken staat. In deze circulaire werd de groote stichting der toekomst nauwkeurig beschrevenGa naar voetnoot1); zelfs het onderscheidingsteeken was niet vergeten. Art. 9 van hoofdstuk II luidde: ‘De vrijwillige ziekenverplegers zullen een voor alle landen dezelfde uniform of hetzelfde onderscheidingsteeken dragen. Hun persoon zal onschendbaar zijn en de militaire bevelhebbers moeten hen beschermen. Doch krachtens welk recht kon de Société een conferentie der volkeren bijeenroepen? Wel waren Dufour en de zijnen knappe, eervol bekende mannen; maar zij bleven particulieren. Geen tintje gezag kleefde hen aan, die de Europeesche regeeringen uitnoodigen wilden. Naar alle waarschijnlijkheid zou zulk een vermetelheid met een bondige weigering bestraft worden, welke de Geneveezen bespottelijk maken en aan hun ondernemen den nekslag toedienen moest. Dadelijk na het nemen van hun besluit hadden zij het groote bezwaar ingezien, maar een oplossing wist alleen Dunant te vinden. Op aanraden van Basting nam hij zich voor op eigen kosten naar Berlijn te reizen, waar in September het Vde Internationaal Congres van Statistiek gehouden zou worden. De 4de afdeeling van dit congres, uit burgerlijke en militaire geneesheeren gevormd, hield zich bezig met een vergelijkende sterftestatistiek in de burgermaatschappij en in het leger. Aan het oordeel van die afdeeling wilde Dunant het rondschrijven van den 25sten Aug. voorleggen. Kon hij hare goedkeuring ontvangen, dan zou het zegel van de bloem der medici op het plan gedrukt zijn. Hierdoor gerugsteund, kon men de uitnoodiging aan de gouvernementen met meerder hoop wagen. Maar tevens heeft Dunant, in verbond met Basting, zich vast voorgenomen, de neutraliteit der gewonden ter sprake te brengen; al wilden zijn collega's te Genève hiervan niets weten. Dunant kwam te Berlijn en begroette er met blijdschap zijn trouwen Hollander. De wakkere Basting was als bondgenoot van Dunant op het congres verschenen, hoewel men het hem hier te lande sterk had afgeraden. Die waarschuwingen kwamen zelfs van hooger hand. De minister van oorlog zocht hem op en hem niet thuis treffende, zeide hij tot mevrouw BastingGa naar voetnoot2): ‘Zeg uw echtgenoot, dat hij dat gepraat over Solferino geen voedsel meer geven moet. Het is een utopie, die zeker verijdelen zal, wat men thans onder neutraliteit verstaat.’ Wat verstond men er toen eigenlijk onder? Basting echter liet zich niet van zijn voornemen afbrengen. Zijn vrouw en zijn vriend van Tuyll spraken hem moed en kracht in. Het Congres werd van 7 tot 12 Sept. in het Herrenhaus gehouden. ‘Wij logeerden,’ zegt Dunant, ‘in het kleine Topfers-hotel op de Karlsplatz. | |||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||
Gezamenlijk stelden wij een korte voordracht op, die onze wenschen bevatte. Basting vertaalde deze in het Duitsch. Zijn vrouw schreef ze in het net over. Wij begeven ons per rijtuig naar de vergadering. De wind heeft vrij spel door de aan weerszijden neergelaten portierruiten. Hij vat eensklaps, het was juist op de Spreebrug, ons manuscript, dat ritselend het raam uitfladdert. Hals over kop tuimel ik uit de vigilante, en vlieg bukkend het kostbare papier na, dat snel naar het water zeilde. Gelukkig ving nog te rechter tijd een oude bedelaar het op en konden wij onzen op zoo tragi-komische wijze onderbroken rit voortzetten.’ De vlugheid van dien bedelaar besliste toen goeddeels over de toekomst van het Roode Kruis. Basting hield zijn rede. De vergadering luisterde aandachtig, maar toen hij gezegd had, vroegen enkele ongeloovigen: ‘Wat beteekent dat plan van meneer Dunant eigenlijk?’ Droogweg antwoordt Basting: ‘Deze heer heeft het middel, om in oorlogstijd menschenlevens te redden, meer niet.’ De groote meerderheid der vergadering juichte die woorden toe, wijdde al haar opmerkzaamheid aan Dunants en Bastings voorstellen en onthield ze hare goedkeuring niet. Een oogenblik later wordt de wakkere voorvechter uit de Nederlanden aangesproken door Z.Exc. den minister van oorlog, generaal der infanterie Von Roon, met de vraag: ‘Wat wil meneer Dunant, wat heeft de koning met zijn ideeën te maken?’ Basting antwoordt: ‘Hij begeert onzijdigheid voor de gewonden en voor hen, die de gewonden verzorgen.’ Von Roon herneemt terstond: ‘Zóó, dat is wat anders, ik zal het den koning zeggen.’ Met tranen van vreugde in de oogen verlieten Dunant en zijn forsche paladijn de vergaderzaal. Von Roon hield zijn belofte en Wilhelm I sprak het koninklijk woord: ‘Wij moeten aan de voltooiing van dit werk meearbeiden.’ Eensklaps werd de dappere Zwitser de populairste man van Berlijn. Men sprak slechts over hem en zijn Solferino. Verscheidene hooge dames moeten in onmacht gevallen zijn bij het lezen van het boekje. Hij werd genoodigd op een diner, dat minister graaf Zu Eulenburg de aristokratie der hoofdstad aanbood. Het ijzer lag tot smeden klaar. Dunant vatte het oogenblik aan. Den 15den Sept. 1863 verzond hij, in naam zijner collega's te GenèveGa naar voetnoot1), het volgende historische ontwerp, begeleid door een uitnoodiging te Genève bijeen te komen, aan de hoven van Europa:
I. De regeeringen verleenen hare goedgunstige bescherming aan de nationale vereenigingen, welke in hare hoofdsteden opgericht en uit de meest geachte personen gevormd zullen worden. II. De regeeringen verklaren, dat de militaire geneesheeren en hun onder- | |||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||
geschikten, benevens de als zoodanig erkende vrijwillige verplegers, door de oorlogvoerende mogendheden voortaan als neutralen zullen beschouwd wordenGa naar voetnoot1). III. De regeeringen verplichten zich den transportmiddelen en den voorraad, welke de vereenigingen naar het oorlogstooneel zullen zenden, hare bescherming te verleenen. Ten slotte wenscht het Genèver comité, dat de te houden internationale conferentie de middelen onderzoeken zal, die bovenstaand ontwerp kunnen verwezenlijken, onder voortdurende inachtneming der instellingen en gebruiken van de onderscheiden volken. Het comité koestert de hoop, dat de regeeringen hare te dezer conferentie afgevaardigden voorzien zullen van de noodige instructiën, in hetgeen de genoemde punten aangeven. De Secretaris van het Genèver Comité, (get.) J.H. Dunant. Berlijn, 15 Sept. 1863.
Dunant oogstte nu de vruchten van zijn opofferingen. Den 17den werd hij, door Dr. Böger vergezeld, bij von Roon allerwelwillendst ontvangen. Den 2den Oct. was hij te Dresden. Koning Johann van Saksen ontving hem op een bijzondere audientie. De Koning zeide hem vaarwel met de woorden: ‘Ik zal mijn best doen, want een volk, dat buiten uwe humaniteitsbeweging blijft, verdient den vloek der menschheid’. Te Weenen beloofde zijne Keizer-Koninklijke Hoogheid, aartshertog Rainer, hem de toetreding van Oostenrijk. Te München echter voegde de minister van oorlog, von Frankh, hem vrij afstootend toe: ‘Wel, mijnheer, u verlangt, dat ik een Beiersch afgevaardigde naar Genève zal sturen, naar een vergadering, bijeengeroepen door u en andere particulieren, die ik bovendien geen van alle ken’. Dunant antwoordde snedig: ‘Ik verlang niets van uwe Exellentie. Maar ik acht het mijn plicht, u op de hoogte te brengen van een zaak, die uwe sympathie verdient. Wat wij te Genève tot stand willen brengen, geschiedt uitsluitend in het belang der humaniteit, en dus ook in dat van Beieren. De vraag loopt alleen over naastenliefde, een liefde, die allen volken gemeen moet worden. Hierop vooral moet ik UEd. wijzen’. Generaal von Frankh bezweek ten slotte voor de betoogkracht van den onbekenden particulier. Terwijl Dunant te Dresden toefde, had hij de woorden van den Saksischen Koning geschreven aan een vriend en beschermer te Parijs, den baron Darricau, staatsraad en chef-intendant van het Fransche leger. De baron was zoo opgetogen, dat hij bij de eerste gelegenheid de beste den brief aan den Keizer toonde. Napoleon las hem en gaf hem terug met de beslissende woorden: ‘Mijn waarde Darricau, gij zult Frankrijk te Genève vertegenwoordigen.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||
De afkeuring van den minister van oorlog, maarschalk Randon, baatte niet meer. Hoewel de heeren ministers van oorlog over het algemeen zich geen vrienden van dit vredewerk toonden, konden zij den loop der zaken niet tegenhouden. De goevernementen beschikten in goedkeurenden zin. De afgevaardigden van 14 Staten kwamen ter Eerste Conferentie van Genève, 26-29 Oct. 1863. Vertegenwoordigd waren: Frankrijk, Groot-Britanje, Pruisen, Oostenrijk, Nederland, Spanje, Zweden, Zwitserland, Beieren, Wurtemberg, Baden, Saksen, Hanover en Hessen. De voornaamste vertegenwoordigers waren: Frankrijk: de Préval en Dr. Boudier (baron Darricau was verhinderd); Groot-Britanje: Dr. Rutherford; Pruisen: Dr. Löffler, gezonden door het ministerie van oorlog, Dr. Housselle, door dat van eeredienst en geneeskunde; Oostenrijk: Dr. Unger, chef-geneesheer der Oostenrijksche legers; Nederland: Dr. Basting, vertegenwoordiger des Konings, kapitein t/z Van de Velde; Spanje: Dr. N. Landa y Alvarez de Carvallo; Zweden: Dr. Skoeldberg en Dr. Edling; Zwitserland: Dr. Lehmann, chef-geneesheer der Bondstroepen, Dr. Brière; Beieren: Dr. Dompierre; Wurtemberg: Dr. Hahn en Dr. Wagner; Baden: Dr. Steiner, vertegenwoordiger van den groothertog; Saksen: Dr. Günther; Hanover: Dr. Oelker; Hessen: majoor Brodrück. Rusland had de uitnoodiging te laat ontvangen om een officieel afgevaardigde te kunnen zenden. Maar de grootvorst Konstantijn zond zijn adjudant, kapitein Kirejeff; en grootvorstin Helena PaulownaGa naar voetnoot1) belastte haar secretaris Essakoff, de zittingen bij te wonen. Deze werden gehouden in het Athéneé Eynard. Gen. Dufour heette den leden welkom en leidde de punten ter behandeling in, den wensch uitsprekend, dat, zoo men thans nog niet de einduitkomst bereikte, men tenminste den stoot zou geven aan hervormingen, die zich in de toekomst zouden verwezenlijken. Daarop droeg hij het presidentschap aan Moynier over, die de debatten met beleid bestuurde. Prins Heinrich XIII Reuss, afgevaardigd door de orde van St. Johannes van Jeruzalem, werdt tot onder-voorzitter gekozen. Moynier wilde de onzijdigheid der gekwetsten, als iets onmogelijks, niet onder de wenschen, door de conferentie uitgesproken, opnemen. Maar Dr. Basting bood hem een onwrikbaren tegenstand (‘avec sa tenacité hollandaise’, zooals Dunant zegt) en sleepte de vergadering mede.Ga naar voetnoot2) Den 29sten Oct. had de conferentie haar wenschen en besluiten geformuleerd. Zij behelsden het volgende: In vrede zal elk land een hoofdcomité samenstellen, met opdracht, hulpcomité's te vormen, alles onder de hooge leiding der regeering. Is een oorlog | |||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||
op handen, dan moeten deze comité's vrijwillige verplegers en stoffelijke hulp voor zieken en gewonden gereed houden; zoo noodig den steun van de comité's der niet in oorlog zijnde staten inroepen. Zij moeten deze vrijwilligers en dit materieel naar het slagveld en de ambulancen zenden en hen onder de bevelen van de militaire opperhoofden stellen. De gekwetsten en hun verzorgers worden neutraal verklaard. Tot onderscheidingsteeken zullen alle onzijdigen een armband dragen en onder de hoede van een afzonderlijke vlag staan; de witte met het roode kruis (naar het voorstel van Dunant).Ga naar voetnoot1) De oorkonde der conferentie ging vergezeld van een aanhangsel, luidende als volgt: Overwegende het hoog gewicht van het roemvol initiatief, genomen door Henry Dunant en door de Société d' Utilité Publique genevoise, om hulp en redding voor de gekwetsten te verkrijgen; ziende den opgang, dien de maatregelen, door de conferentie voorgeslagen in alle landen, in den boezem der klassen, welke het grootste belang hierbij hebben, verwekken, Besluiten de leden van de Internationale Conferentie, bij den afloop van hun werkzaamheden; dat de heer Dunant, wijl hij door zijn volhardend pogen den volken de middelen heeft aangegeven, tot redding der gekwetsten op de slagvelden; en dat de Société d' Utilité Publique genevoise, wijl zij de denkbeelden, door Dunant verkondigd, naar krachten gesteund heeft, zich jegens de menschheid verdienstelijk gemaakt en zich rechtmatige aanspraak op hare dankbaarheid verworven hebben. Aldus werd de geloofsbelijdenis van het Roode Kruis opgesteld. Evenwel, bindende kracht bezaten de besluiten der conferentie in geenen deele. Haar leden waren door hun afzenders slechts van de bevoegdheid ‘ad audiendu met referendum’ voorzien. De verheffing van haar besluiten tot wet der volken kwam uit den aard der zaak toe aan een congres van diplomaten, door hunne regeeringen met onbeperkte volmachten toegerust. Doch wie had macht genoeg, het initiatief tot zulk een congres der gezamenlijke Europeesche diplomatie te nemen? Pruisen, dat het jaar 1866 nog beleven moest, zeer waarschijnlijk niet; noch de kleinere Duitsche staten of Zwitserland, laat staan de mannen van Genève. Slechts een potentaat, wiens stem de raadzaal van Europa beheerschte, kon de vader van zulk een congres worden. Napoleon III was destijds de machthebber; kon men hem winnen, dan ware de beste uitkomst verzekerd. Terstond intusschen na het scheiden der conferentie begon frisch en krachtig | |||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||
leven te bloeien. Het hoofd-comité van de Société Internationale des Blessés (de naam Croix Rouge dateert van later) slaat zijn tenten te Genève op. Het werd gevormd door den grijzen Dufour en zijn vier ambtgenooten, de vroegere commissie der vijf. Het handelde met loflijk beleid, zonder eenigen dwang op de onderscheiden nationale vereenigingen te oefenen. Het verzocht den regeeringen (Nov. 1863), of zij de besluiten, door hare afgevaardigden ter conferentie genomen, wilden erkennen, tot tijd en wijle het diplomatiek congres ze bekrachtigd zoude hebben. In Oostenrijk aanvaardt Z.K.K.H. veldmaarschalk, aarts-hertog Albrecht, oom des keizers, het beschermheerschap over den jeugdigen ‘Oesterreichisch patriotischen Hilfsverein für verwundete Krieger, Militär-Wittwen und Waisen’. In Pruisen en Nederland wordt een centraal-comité opgericht, Spanje boogt weldra, dank zij de geestkracht van graaf de Ripalda en den bijval van H.M. Isabella II, op de ‘Sociedad Universal de secoro a los heridos de guerra’. De onvermoeide Dunant bevorderde te Parijs de oprichting van een Fransch comité. Keizerin Eugenie werd bij haar gemaal zijn warmste voorspraak. Den 21sten December ontving hij een bezoek van den adjudant des keizers, kolonel Favé, die hem, in naam zijns meesters, de aanstaande stichting van het Fransche comité toezeide. De ‘Société française de secours aux blessés des armées de terre et de mer’ (de latere ‘Societé de la Croix Rouge de France’) werd geboren. Zes jaren daarna, in l'année terrible, verdiende zij hare sporen op de schoonste en edelste wijze.Ga naar voetnoot1) Gedurende dit verblijf werd Dunant ook door den gezant van Perzië, den mirza (vorst) Hassan-Ali-Khan, ten gehoore ontvangen. Z.E. beloofde hem op heusche wijze, den Shah bekend te maken met de resolutiën en de wenschen op de internationale conferentie van Genève uitgesproken. De mirza zeide bovendien, vol overtuiging: ‘Ik weet zeker, dat de koning, mijn heer, nog veel liever een verdrag zou teekenen, waarbij de gezamenlijke regeeringen den oorlog voorgoed onmogelijk maakten’. De openbare meening met vorsten en vorstinnen aan de spits, was zoo goed als geheel voor de zaak gewonnen. De verdachtmakingen en vooroordeelen zwegen. De openlijke en geheime tegenstand werd geleidelijk, doch niet zonder moeite, bedwongen. Het schimpwoord: hersenschim, utopie begon zeldzamer te worden. Iederen dag zette het jonge Roode Kruis zich vaster op het met zooveel arbeid voltooide voetstuk. Dunant was al weder te Genève teruggekeerd, toen hij den 19den Februari 1864 een zeer gewichtig schrijven ontving: ‘Als gij te Parijs komt zal de keizer u met den minister van buitenlandsche zaken in verbinding stellen om | |||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||
uw voorstel over neutralisatie van de hospitalen, gewonden en het geneeskundig personeel door Z.E. te doen onderzoeken’.Ga naar voetnoot1) Tusschen de regels las hij: ‘Het keizerlijk goevernement heeft zich uwe zaak aangetrokken. Het succes is verzekerd’. Met onuitsprekelijke blijdschap vernam Dunant deze geluksmare. Hij maakte zich op en reisde voor de zooveelste maal naar Parijs. Terstond namen de onderhandelingen tusschen Z.E. Drouyn de Lhuys, minister van het keizerrijk, ter eene en onzen Dunant ter andere zijde, een aanvang. Gelukkig vond de laatste in het doolhof der staatkunde een welkomen gids in Dr. Kern, gezant van Zwitserland. Drouyn zelf beijverde zich, den wensch des keizers op te volgen. Den 22sten April liepen de onderhandelingen ten einde. Dien dag werd Dunant door Drouyn op bijzondere audiëntie ontvangen. De minister gaf aan, dat men zich tot de bondsregeering van het neutrale Zwitserland moest wenden met het verzoek, of deze de Europeesche staten tot een diplomatieke conferentie wilde uitnoodigen. Frankrijk zou deze uitnoodiging met zijn vollen invloed steunen. Innig verheugd zond Dunant aan zijn collega's te Genève bericht van Drouyn's woorden. Niet zoodra hadden Dufour en Moynier de blijde tijding vernomen, of zij vertrokken naar Bern. De Bondsraad nam het verzoek der beide heeren welwillend aan, onder voorbehoud, dat, zoo de uitnoodiging afgezonden was, het Comité-Internationaal voor al het overige zou instaan. Diensvolgens richtte de Bondsraad, den 6den Juni 1864, aan de Europeesche hoven het verzoek, hare diplomatieke gevolmachtigden den 8sten Augustus naar Genève te willen zenden. De Fransche regeering, haar woord getrouw, ondersteunde Zwitserlands uitnoodiging met eene aanbevelende nota. Vijf-en-twintig staten werden aangezocht; zestien besloten terstond afgevaardigden te zenden. Die zestien waren: Frankrijk, Groot-Britanje, Pruisen, Nederland, Spanje, Skandinavië, Zwitserland, Wurtemberg, Baden, Saksen, Hessen, de Vereenigde Staten van Amerika, Italië, België, Denemarken en Portugal. De tweede (Diplomatieke) conferentie hield den 8sten Augustus hare eerste zitting op het Raadhuis van Genève. De bepalingen van 29 Oct. 1863 dienden den besprekingen tot grondslag. Den 22sten Aug. teekenden 12 van de zestien | |||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||
staten de Conventie van Genève, die altijd een doorluchtigen naam zal dragen in de rollen der geschiedenis. De keizer der Franschen, de koningen van Belgie, Denemarken, Italië, Nederland, Portugal en Pruisen, de koningin van Spanje, de groot-hertogen van Baden en Hessen en het Zwitsersche Eedgenootschap namen de volgende besluiten plechtig aan en verbonden zich onderling hen te handhaven:
Eenige opmerkingen dienen den tekst toegevoegd te worden. Art. 5 is op bijzonderen wensch van Napoleon III aangenomen. De onschendbaarheid van de landbewoners, die in hun huis gekwetsten verzorgen, is men aan den keizer verschuldigdGa naar voetnoot1). In Art. 6 is de onzijdigheid der gekwetsten feitelijk niet scherp genoeg uitgedrukt. Men heeft dan ook later getracht, dit artikel verbeterend aan te vullen. Maar het is bij trachten gebleven. Aan den inhoud van een algemeene volkerenwet kan hoogst bezwaarlijk getornd wordenGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||
De lichtere plekken op deze kaart (die, waar tittellijnen de diagonalen vervangen) geven de terreinen aan, waar gedurende de jaren 1863-1895 oorlog is gevoerd.
Behalve China, Arabië, enkele stukken van Midden-Afrika, Oranje-Vrijstaat, Brazilië, Columbië, Ecuador en Bolivië zijn alle landen toegetreden tot de Conventie van Genève. | |||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||
Art. 9 heeft zijn doel volkomen bereikt. De Conventie is op dit oogenblik door veertig soevereine staten aangenomen. In den jongsten tijd traden toe Venezuela, de 37ste (1894); Siam, de 38ste (1894); Transvaal, de 39ste (1896) en eindelijk de negusnegusti Menelik van Abessinië, als de veertigste, in den herfst van 1896. Wanneer Brazilië, China en Marokko geteekend hebben, kan men wel zeggen, dat alle rassen over de conventie van Genève elkaar de broederhand reiken. Naar waarheid schrijft CollevilleGa naar voetnoot1): ‘Dit verbond der geheele wereld lichtte een nieuwen tijd aan in de geschiedenis der volken.’ Deze woorden worden opgeluisterd door een bont geschakeerde rij van namen en jaren, welke als een kostbare lauwerkrans de Roode Kruisvaan omslingeren. Düppel, Polen, Sadowa, Sedan, Parijs, Plewna, Argentinia, Peru, een enkele greep uit het getal der slachtplaatsen, waar het Kruis zijn zegenende kleuren vertoonde, duizenden tot redding. Een volledige geschiedenis van het R.K. ligt niet in den aard van deze schets. Het zij daarom genoeg, te zeggen, dat het R.K. tot op dezen tijd - de oorlog van 1894-95 heeft de heldendaden van de Japansche liefdebroeders bij Port-Arthur en Wei-ha-wei aanschouwd - de christelijke liefde, die het hart van zijn stichter openbaarde, tot den hoogsten trap van volmaaktheid heeft opgevoed. | |||||||||||||||||||
IV.
| |||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||
In September 1866 werd hij door H.M. Augusta, koningin van Pruisen, te Berlijn genoodigd, om de feestelijkheden bij den terugkeer der zegevierende Pruisische troepen uit den veldtocht in Bohemen bij te wonen. Overal in de stad wapperde naast de landskleuren de witte vlag met het roode kruis. Geen ijdel vertoon, voorwaar. Onder de jonge banier van het leven waren op de slagvelden en in de cholerabarakken van 1866 kostbare prooien op de oude furie des doods veroverd. Graaf zu Stolberg-Wernigerode leidde Dunant ten hove binnen. Daar stond de schuchtere Civilist onder het gewiemel van al die fonkelende uniformen. Maar ieder groette hem eerbiedig. De Koning en de Koningin behandelden hem met minzame onderscheiding. ‘Hoe vaak’, riep Augusta uit, ‘heb ik verlangd u te zien; weet gij, dat ik uw armband gedragen en mij roem ermee verworven heb?’ De kroonprins schudde hem joviaal de hand, zeggende: ‘Wij zijn oude bekenden, mijnheer Dunant en ik’. ‘Tweemaal’, schrijftGa naar voetnoot1) Dunant weemoedig, ‘zag ik dien goeden en beminden vorst, wiens regeering zoo kort en droevig was, weder. De eerste maal te Rome, toen de Ré galantuomo (Victor Emanuel) begraven was en Friedrich onder het daverend gejuich der Romeinen, op het balkon van het Quirinaal den kleinen prins van Napels in zijn armen nam. Den tweeden keer, toen de ridderlijkste figuur uit zooveel vorsten, de Basiliek van Westminster binnentrad, bij het gouden regeeringsfeest van Victoria van Groot-Britanje’. Wij mogen niet nalaten Dunant te hooren, als hij over von Bismarck spreekt, thans ook een der wereld afgestorvene, maar hoe volkomen het tegenbeeld van de vriendelijke gestalte te Heiden. ‘In den hoek van de zaal stond de reus, koud, onbeweeglijk in zijn stralende kurassiersuniform. Hij keek mij doordringend aan; onze oogen ontmoetten elkaar. Trachtte de groote staatsman soms te raden, wie die nietige vreemdeling zijn mocht, in zijn eenvoudigen, zwarten rok, verdronken in den schitterenden hofstoet? De vreemdeling, wien zulk een ontvangst door de leden van het machtige huis der Hohenzollerns bereid was? Of wist hij wie ik was, de vertegenwoordiger van het vredeswerk bij uitnemendheid? Dacht hij aan het bloed, gestort, om zijn staatkunde te doen zegepralen; het bloed, dat door de moderne Samaritanen met zooveel moeite was afgedroogd? Hij had het groote spel gespeeld.... en gewonnen. Maar wat al onrust en zorgen moest hij doorstaan hebben! Hij zag doodsbleek’. Den volgenden dag had Dunant een bijzonder onderhoud met de Koningin. H.M. vertelde hem: ‘Op een ochtend vond ik uw Souvenir op mijn schrijftafel liggen. De lezing ontroerde mij in die mate, dat ik het boek aan den Koning gaf, met verzoek het ook te lezen. Tijdens het congres van 1864 vertoefde ik te Genève. Ik dweepte met het Roode Kruis, van den beginne aan. Ik ben een vlijtige leerlinge van u geweest’. Bij het afscheid liet H.M. een fraai albasten beeld brengen, den aartsengel | |||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||
Michaël, het roode kruis en relief op de borst. ‘Ik zou zoo gaarne willen’, sprak zij, ‘dat gij dit beeld als een gedachtenis aan mij op uw werktafel plaatste’. Daags daarna werd Dunant op het galadiner genoodigd, dat de stad Berlijn den Koning aanbood. Een andere hooge beschermvrouwe, keizerin Eugenie, ontbood Dunant den 7den Juli 1867 op de Tuileries. Geheel Europa was bij de groote wereldtentoonstelling te Parijs verzameld. Ook hadden al de R.K. vereenigingen hare afgevaardigden naar Parijs gezonden. Eugenie verlangde met geheel haar hart, dat de bepalingen der conventie van Genève ook op hen, die ter zee gewond werden, toegepast zouden worden. Zij droeg Dunant op haren wensch aan de afgevaardigden van het R.K. te openbaren. Hij kweet zich van deze eervolle opdracht terstond. Daarop stelden de rapporteurs, kolonel Huber-Saladin (van Zwitserland) en baron Mundy (van Oostenrijk) de vergadering voor, den tekst van 1864 aan te vullen met een paragraaf, die de gewonde of schipbreuk lijdende zeelieden, alsmede de ziekenschepen en hun bemanning, onzijdig zou verklaren. Om over dit voorstel te beraadslagen, deed de Zwitsersche bondsraad den 5den Oct. 1868 eene vergadering ten raadhuize van Genève bijeenkomen. Aan den reeds in toepassing zijnden, oorspronkelijken tekst werd geen letter veranderd. Wel wilde men de artikelen, door Eugenie verlangd, er als aanhangsel bij opnemen. Den 23sten Oct. deelde de Bondsraad de voorgestelde uitbreidingen aan de onderteekenaars der conventie van 1864 mede. Bij de troonrede van 1869 nam de koning van Pruisen hen aan. Politieke verwikkelingen beletten het toetreden van alle contrahenten. Derhalve blijft de conventie van 1864 de eenige wet, die alle volken verbindtGa naar voetnoot1). Tijdens het verblijf te Parijs in 1867 brak Dunant een lans voor andere slachtoffers van den oorlog: de krijgsgevangenen. Te Castiglione was zijn medelijden opgewekt door het gezicht van de gevangen Oostenrijksche militairen, die, na moedig hun plicht gedaan te hebben, als kudden schapen werden voortgedreven Nobel ligt dit gevoel van deernis uitgedrukt in Les Prisonniers de Guerre, jonger dan Un Souvenir, maar zijn broeder waardig. Op de conferentie van het R.K. te Parijs sprong Dunant, in naam van het Hoofdcomité van Frankrijk, voor de krijgsgevangenen in de bres. Vruchteloos, men vond hem te haastig, te veeleischend. Doch Dunant gaf geen kamp. Vijf jaar | |||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||
later, in 1872, gelukte het hem onder de toejuichingen der beschaafde wereld, te Parijs een Comité des Prisonniers de Guerre te vormen (eigenlijke naam: ‘Comité International pour régler le sort des prisonniers de guerre chez les nations civilisées)’. Veertien volken waren er vertegenwoordigd; de graaf de Houdetot werd voorzitter, Dunant secretaris-generaal. Czaar Alexander II Nicolaïevitch verleende het comité zijn hooge en bijzondere gunst. Hij belastte zijn grootkanselier, vorst Gortchakoff, de Europeesche regeeringen uit te noodigen tot eene conferentie, teneinde langs diplomatieken weg een algemeene regeling van de internationale betrekkingen in oorlogstijd, vast te stellenGa naar voetnoot2). Deze conferentie daagde te Brussel den 15-27sten Juli 1874. Dunant woonde hare zittingen bij. Maar zij ging onverrichterzake uiteen, tengevolge van de stelselmatige tegenwerking, der keizerlijk Russische regeering door Engeland geboden. Engeland vond de strekking van Ruslands voorstellen veel te ver gaande. In weerwil van deze teleurstelling heeft Dunant nooit aan de zaak der krijgsgevangenen gewanhoopt. Eenige maanden geleden las ik in zijn Notices inédites (1896). ‘Het zou te wenschen zijn, dat de regeling van het lot der krijgsgevangenen afzonderlijk en diplomatiek behandeld werd. Indien czaar Nicolaas II Alexandrovitch, in navolging van zijn grootvader, edelmoediger en ridderlijker nagedachtenisse, hunne zaak onder zijn hooge bescherming nemen wilde en zijn kabinet beval, een nieuwe conferentie saam te roepen, zou het menschdom verheugd mogen zijn. Z.M. Alexander II heeft ook bewerkt, dat een conferentie te Petersburg bij protocol, geteekend den 29sten Nov. 11 Dec. 1868, het gebruik van ontplofbare kogels in oorlogstijd verbood.’ Alvorens te schrijden tot het droevige keerpunt in het leven van den stichter van het R.K., moet een slotwoord gewijd worden aan het echtpaar Basting, dat wij al te lang uit het oog verloren hadden. De dokter zag, trots smaad en hoon, het werk verrijzen, dat hij zoo trouw verdedigd had. Dunant heeft dien waren vriend in den nood niet vergeten. Door de pen van Dunant worden naam en daden van onzen landgenoot eervol in het buitenland bekend. Aan hem wijdde het vorige jaar, waarin de belangstelling voor de geschiedenis van het R.K. krachtvol geboren werd, Das Rote Kreuz van Zwitserland en der Samariter van Duitschland, de meest waardeerende opstellen. Dunant schreef mij, 23 Mei 1896, de onvergetelijke woorden: ‘La Hollande a joué un beau rôle dans l'oeuvre de la Croix Rouge par l'activité du regretté Basting.’ Naar alle waarschijnlijkheid heeft het zelfstandig, energiek optreden van Basting hem in Nederland vele vijanden op den hals gehaald. Men verplaatste, men verbande hem naar Bergen-op-Zoom. Men ging hem voorbij, toen de besturen van de Nederlandsche comité's gevormd werden. Deze schandelijke terugzetting verergerde zijn leverkwaal op onrustbarende wijze. Zijn wilskracht bleef onverzwakt. Toen de Fransch - Duitsche oorlog was uitgebroken, wilde hij met zijn gebroken lichaam naar de slagvelden trekken. Zijn arme gewonden wachtten hem tevergeefs. Den 24sten Sept. 1870 ging Basting ter eeuwige rust in. Vergeten wij, Nederlan- | |||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||
ders, zijne nagedachtenis nimmer. Een zoon van Helvetië, een zoon van Batavië zijn de scheppers van de edelste stichting ter wereld. Voor deze stichting heeft Basting's trouwe gade, omstreeks 1869, den naam gevonden, die tegenwoordig in alle talen met liefde en eerbied genoemd wordt: Het Roode Kruis. Die wakkere vrouw overleefde haar echtgenoot 26 jaren. In Februari 1896 is zij, 83 jaar oud, te Gorinchem overleden. Zij had voortdurend gemeend, dat Dunant al sinds jaren dood was. Maar uit dr. G. Baumberger's studie over den door haar zoo vereerden man in Über Land und Meer (October 1895 no. 49) vernam zij dat hij nog leefde. Vol ontroering schrijft zij hem den 8sten November: ‘De arbeid is gelukt. God heeft U hiertoe verkoren. Ik ben tevreden U geschreven te hebben en hoop, dat wij elkaar zullen terugzien op de plaats, waarheen ons zooveel beminde wezens zijn voorgegaan.’ Ook mr. J. Bosscha was in die dagen een apostel van het R.K. in Nederland. In 1867 wendde hij zich in een meesterlijk geschreven brochure tot ons volk. Deze oproeping van ons vaderland versterkte krachtig de heuglijke humaniteitsbeweging. Reeds in 1869 (1-20 September) werd te 's-Gravenhage eene ‘tentoonstelling van voorwerpen tot hulp, verpleging, vervoer en verblijf van zieken en gewonden,’Ga naar voetnoot1) gehouden, die prachtig slaagde. En in het gedenkwaardig proefjaar 1870 zond Nederland elf wel-uitgeruste ambulancen te velde. Hoe eervol de vereenigingen der onzijdige staten in 1870 haren plicht vervulden, blijke o.a. ook uit de feiten, dat het kleine Luxemburg 63 expedities met verplegers en voorraad naar de slagvelden van den Elzas deed trekken en het Engelsche Roode Kruis aan haar Fransche en Duitsche zusterverenigingen ieder een half millioen francs uitdeeldeGa naar voetnoot2). Keeren wij tot Dunant terug. Terwijl hij in 1867 voor de verbetering van het lot der krijgsgevangenen streed, trof hem een verpletterende ramp. Uitgebreide ondernemingen, de exploitatie van kwikmijnen en bosschen in Algerië, met zijn geld op touw gezet, gingen te niet. Zijne familie en eenige vrienden, die, toen de zaken liepen, aandeel genomen hadden, verloren hun geld. Een zondebok werd gemakkelijk gevonden in den geruïneerden Dunant, ofschoon hij zelf het offer van gewetenlooze bedriegerijen geworden was. De wrevel ontlastte zich over zijn onschuldig hoofd. Men schold hem voor een bankroetier, een speculant. De zoo lang verkropte haat van den naijver spoog gif uit honderd kelen. Verguisde men hem te Genève, te Parijs speculeerde men op den ondergang van den Samaritaan van Solferino. Voor een appel en ei moest hij de mijnen verkoopen. De opbrengst wierp hij den | |||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||
hongerigen schuldeischers toe. De schreeuwers, de lasteraars bestreed hij met het wapen der minachtende stilzwijgendheid. Met den dood in het hart nam Dunant ontslag als secretaris van het hoofdcomité te Genève. Hij verliet het Roode Kruis, omdat het slechte kind zijn vader verstiet. ‘Laissez-le mourir sous ses lauriers,’ dat was het antwoord van een zeer voornaam Genèver afgevaardigde van het R.K. op de tentoonstelling te Parijs, aan een vriend van Dunant, die zijn treurigen toestand blootlegde. En Dunant's borstbeeld prijkte met kransen omsierd, in de zaal! Men liet hem in den nood. Maar wat nog schandelijker is, men stuurde de inschrijvingen, te zijnen bate geopend, in de war; men onderschepte de brieven, door vrienden hem gezonden. Zoo waren de eerste uitingen van een geheime, onverzoenlijke vijandschap, die jaren lang met alle denkbare leugens en listen een edel man kwelde en vervolgde. Eerst in den allerjongsten tijd is, zooals wij zien zullen, gerechtigheid aan hem geoefend. Bijna te laat, scheurde de zon van de waarheid het wolkennet van de logen vaneen. In deze bladen wordt Dunant's lijdensgeschiedenis voor het eerst openbaar gemaakt. Hij had alles verloren, behalve de eer en de liefde voor de menschheid. Twee Italianen komen hem opzoeken met het voorstel eene Internationale Bibliotheek aan te leggen. Men zal een verzameling van de meesterstukken van den menschelijken geest vormen, om ze binnen het bereik van de geldelijk onbemiddelden te brengen. Dunant, nog even geestdriftig, juicht hun plan toe.Ga naar voetnoot1) Door den invloed, die hem nog rest, constitueeren zich eenige leden van het Institut de France tot een hoofdcomité. Men stelt zich met het buitenland in verbinding. De eene Italiaan, een verdienstelijk man, geeft uit eigen beweging Dunant 100,000 francs, te betalen uit de gelden, die de onderneming zal opleveren. Geen centime heeft Dunant van dit geld ontvangen, ofschoon de Italiaan te goeder trouw handelde. De Bibliothèque had twee werken van 1000 bladzijden druks, de heilige boeken der Indiërs en Chineezen, uitgegeven, toen de lawine van de jaren 1870 en 1871 neerstortte en geheel Frankrijk in haar val meesleepte. Het comité der Bibliotheek en de stichting zelve spatten uiteen. De Italiaan had, behalve zijn denkbeeld, niets bezeten. Een combinatie van de Parijsche bankiers had hem de gelden voorgeschoten. Men maakt Dunant voor die schulden aansprakelijk. De lasteringen kunnen weer nieuw voedsel opzuigen. ‘J'abrège;’ klaagt Dunant, ‘3 ans de misère noire; et de misère en habit noir; car j'avais tout abandonné à mes créanciers; ce que j'ai souffert est indescriptible.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||
De Duitsche legers blokkeeren de wereldstad. Dunant maakt het geheele beleg mede. Een oud heer, eigenaar van een der schoonste hôtels te Parijs, verzoekt Dunant, bij hem een kamer te betrekken. Die oude heer was doodsbang voor de Pruisen en meende, dat hij tegen die woeste Teutonen beveiligd was, indien zijn huis door de aanwezigheid van den stichter van het R.K. gedekt werd. In de buurt was een klein restaurant, het eigendom van een Engelsche jodin. Even dwaas en eigenlijk baatzuchtig als de hotelhouder, verleent zij Dunant krediet voor een dagelijksch ontbijt en middagmaal, op voorwaarde, dat hij haar tegen de Pruisen beschermen zal. Het bestuur van het Parijsche R.K. deed, alsof Dunant niet bestond. Geen wonder, hij behoorde nu zelf tot de armen dezer aarde, voor wie hij alles had veil gehad. Kolen vuurs stapelde hij eerlang op het hoofd van degenen, die hem in nood lieten verkwijnen. De regeering der Commune vaardigt een bevel tot inhechtenisneming uit tegen graaf de Flavigny, voorzitter van het R.K. van Parijs. De graaf had het lot der gijzelaars gedeeld, indien Dunant hem niet op zijn kamer verborgen had gehouden, toen de Communards hem zochten. De gravin de Flavigny ontsnapte door Dunant's hulp; hij smokkelde haar een wagon binnen. De arme vrouw kon haar redder niet bedanken; zij was veeleer dood dan levend. Hoewel door eigen ellende letterlijk verbrijzeld, vergat Dunant de arme soldaten niet. Door zijn rusteloozen ijver kwam een genootschap tot stand, dat onder den naam Société de Prévoyance aan de verdedigers der stad op de voorposten warme kleederen uitdeelde. Hij zorgde, dat elk soldaat een klein verbanddoosje ontving. Om de identiteit der gesneuvelden vast te stellen, om te verhinderen, dat zij, als onbekend onder den grond gestopt zouden worden, verstrekte hij den soldaten een lederen schijfje, gemaklijk aan een koordje om den hals te dragen, bevattende naam, geboorteplaats en regimentsnummer van den militair. Deze vinding, hoe eenvoudig ook, bleek bij hare toepassing, zeer nuttig. Maar de vinder trok er slechts schade van. De rijke burgers en kooplieden, die voor het doel der Société de Prévoyance hun geld gaarne beschikbaar gesteld hadden, trokken zich, toen het beleg ten einde liep, terug zonder een cent betaald te hebben. Of liever, zij maakten zich lafhartig uit de voeten en lieten Dunant ten prooi aan de onverbiddelijke schuldeischers der Société. De onbeschrijflijke verwarring, waarin Parijs tijdens de Commune verkeerde, begunstigde de ellendige woordbrekers. ‘Hoe kon ik hen tot betalen dwingen?’ zegt Dunant, ‘zij waren verdwenen; geen kwam terug. Het was schandelijk laaghartig.’ Mevrouw Kastner, over wie straks, heeft in 1872 alle ware en vermeende leveranciers van de Société voldaan. Bewonderenswaard, doch vruchteloos, waren Dunant's pogingen, den bisschop, Mgr. Darboy, en den pastoor der Madeleine-Kerk, abbé Deguerry, uit den klauw van het ontmenschte gepeupel te redden, toen de Versailler troepen de | |||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||
stad bestormden. Alleen den pastoor der Notre Dame de Bonne Nouvelle, kon hij, door den heer Firmin-Marbeau wakker bijgestaan, van een anders zekeren dood verlossen. Bij de hoofdlieden der Commune, die hem achtten, sprong hij voor onschuldig vervolgden in de bres. Persoonlijk wendde hij zich tot kroonprins Albert van Saksen, opperbevelhebber der Duitsche bezettingstroepen en ontving de vergunning, dat de vrouwen en kinderen barakken betrekken mochten op het door de Duitschers bezette terrein vóór de stad, opdat die weerloozen van de ijslijkheden van den burgerkrijg verschoond zouden worden. Met niet minder menschlievendheid smeekte hij de regeering van Versailles, met name Thiers en Barthélémy-St.-Hilaire, het wraakgericht over het opgestane Parijs te verzachten. Tot loon voor al deze nobele daden werd Dunant beurtelings voor communist, anarchist, Russisch spion, nihilist, hoofdman van de Roode InternationaleGa naar voetnoot1) uitgemaakt en hij, de man des vredes, bij de Europeesche politie in verdenking gebracht. In de laatste maanden van het jaar 1871 en in het begin van 1872 ledigde de door iedereen verlaten en vergeten Dunant den lijdensbeker tot den bodem. Te fier om van de wereld datgene te eischen, wat hem billijk toekwam, moest hij, om zijn bestaan te rekken, broodschrijver worden. Vroeger deelde de écrivain de douzième ordere - gelijk hij zich betitelde, toen iemand hem vroeg wat hij was - zijn werken rond. Hij gaf zijn boeken, hij verkocht ze nooit. Thans moest hij om geld schrijven, en wat veel erger was, zijn denkbeelden aan anderen verkoopen. Wie weet, hoe menig politicus, hoe menig filantroop gepronkt heeft met de veeren, die hij Dunant had uitgerukt? Voor zoover ik heb kunnen nagaan, zijn omstreeks dien tijd door hem geschreven en op zijn naam uitgekomen: L' Avenir Sanglant; Long Cri de Souffrance des désherités et des écrasés en Le Paupérisme en Angleterre. De titels zelve zijn welsprekend genoeg. De inhoud wordt bezield door den adem der verzoening, die ook Un Souvenir de Solferino leven had aangeblazen. Toen de nood zoo hoog gestegen was, dat Dunant schier geen voedsel, geen kleederen meer hadGa naar voetnoot2), kwam er onverwachte uitredding. Het was waarlijk niet de schuld van keizer Napoleon III geweest, dat men den stichter van het R.K. aan ellende had prijs gegeven. In 1867 had hij aangeboden de eene helft van Dunant's schulden te voldoen, indien zijn vrienden de andere betaalden. Zooals gezegd is, mislukte toen door de inblazingen | |||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||
van laaghartigen nijd en wrok, de reeds voor Dunant geopende inschrijving. De gebeurtenissen van de jaren 1868 en volgende verhinderden Napoleon aan andere belangen, dan die zijn dynastie betroffen, te denken. Sedan gaf hem den genadeslag. In Engeland moest de onttroonde het brood der ballingschap eten. Toen herinnerde hij zich Dunant. Hij deed inlichtingen omtrent het tegenwoordig leven en verblijf van den verstootene inwinnen. Hij ontvangt ze en is diep getroffen. Hij bevindt zich te Brighton. Een zijner ijverigste vrouwelijke aanhangers, de rijke en hoogbegaafde Madame L.A.A. Kastner-Boursault, maakt bij hem hare opwachting. Haar beveelt de keizer Dunant aan. Terstond komt zij Dunant te hulp. Zij stelt zijn crediteuren tevreden; zij biedt hem een kamer in een harer schoonste hotels te Parijs aan; zij gelast de concierges, hem te bedienen, alsof hij hun meester was. Deze eerwaardige vrouw was de weduwe van een lid van het Institut de France en de dochter van den bankier Boursault, een bekend geldman tijdens het Eerste Keizerrijk en de Restauratie. Haar opvoeding had niets te wenschen gelaten. De voornaamste moderne en de klassieke talen sprak zij vloeiend. Haar muzikale aanleg had zich onbelemmerd kunnen ontwikkelen. Na den dood van haar echtgenoot had zij haar leven geheel aan haar zoon gewijd. Frédéric Kastner was een teer gebouwd jonkman, zenuwachtig, onbeholpen. Doch hij had zich met de borst op de studie der natuurkundige wetenschappen toegelegd en eenige lauwren op dit gebied geoogst. Zijne moeder koesterde slechts den wensch, haar lieveling beroemd te zien. Daarom niet het minst trok zij Dunant tot zich. Zij kende Dunant's schoonen, kristalklaren stijl. Haar Frédéric was een geleerde, maar sloeg als schrijver een treurig figuur. Dunant nu was er voor gevormd, de ideeën en de vindingen van haar zoon in woord te brengen. Hoewel Dunant Mad. Kastner altijd met eerbied noemt, zal het velen voorkomen, dat hare bereidwilligheid, om Napoleon's wensch te vervullen, zoo niet terstond, dan toch later, van eenig egoïsme niet is vrij te pleiten. Frédéric Kastner vestigde zijn roem door de uitvinding van het gas-vlamorgel, de dusgenaamde Pyrophoon. Zijn mentor, Dunant, die de lessen van zijn oom Daniël Colladon niet vergeten had, hielp hem zijn idee volmaken. Beiden waren geruimen tijd in vriendschap verbonden. Doch Kastner deed eens een reis naar Genève, het hoofdkwartier van Durants vijanden. Dezen hadden vrij spel met den zwakkeling. Men maakte hem diets, dat Dunant op het fortuin van zijn moeder aasde. De ongelukkige gaf aan de lasteringen gehoor en verzaakte zijn leeraar. Frédéric bezweek aan een uitterende ziekte, den 6den April 1882, zonder zijne uitvinding bij het publiek gewaardeerd te hebben gezien. De treurende moeder liet niet af van haar ideaal: al was haar jongen gestorven, beroemd moest hij worden. Hiertoe gebruikte zij Dunant. Hij moest zijn talenten ten dienste van den doode stellen; hij moest, om Frédéric's naam te verhoogen, reizen, schrijven, spreken. En de erkentelijke man liet zich | |||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||
gewillig vinden om den zielswensch van zijn weldoenster te vervullen. Het is hem ten slotte niet gelukt en mevrouw Kastner schijnt hem verlaten te hebben. Maar het wordt tijd, hem weder als kampioen der menschlievendheid ten tooneele te voeren. | |||||||||||||||||||
V.
| |||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||
De heeren Frédéric Passy, De Parieu, Henry Bellaire, Fulton-Cutting van New-York en Noyce-Brown van Londen, de bloem der arbitrage-mannen, hielden toen schitterende redevoeringen. Het doel der nieuwe instelling was, de historische feiten betrekkelijk de scheidsgerechten tot beslechting der oneenigheden tusschen de volken, na te speuren en bekend te maken. Zij heeft een werk uitgegeven, dat deze feiten behandelt en beoordeelt. Het arbitrageverdrag, in December 1896 tusschen Engeland en de Unie gesloten, heeft zij als een heuglijke openbaring van den verzoenenden geest der nieuwste tijden, met warmte begroet. Haar tegenwoordige voorzitter is de heer Firmin - Marbeau, de welbekende stichter der Crèches. In hetzelfde jaar 1872, den 6den Augustus, hield Dunant voor de Londensche conferentie, door lord Elcho gepresideerd, een met diepe ontroering aangehoorde rede over Solferino en zijn wapenkreet, geslaakt ten gunste van ‘ces pauvres petits troupiers’. In de maand September droeg de ‘National Association for the promotion of Social Science’ hem den titel van vice-president harer rechtsgeleerde afdeeling op. Wel een bewijs, dat er toch nog mannen waren, die zijn verdiensten erkenden. Met miss Nightingale, ‘de vrouw met de lamp’ uit den Krimoorlog wisselde ‘de man in het wit’ van Solferino betuigingen van vereering en hoogachting. Zij was gelukkiger dan hij geweest; haar had het Britsche volk een eergeschenk van 50,000 pond gewijd; hem liet Europa arm en zwervend. Miss Nightingale leeft nog. Zij is 76 jaar oud. Schoon haar lichaam een schaduw is van wat het vroeger was, haar verstand blijft jong en helder. Zij staat nog aan het hoofd van de leerschool voor ziekenverpleegsters in het Sint-Thomas-hospitaal te Londen, door haar en de Engelsche natie opgericht. Haar laatste optreden in het openbaar dagteekent van 7 November 1893, toen zij te Leeds een uitstekende voordracht over de toepassing der geneeskunde ten platten lande hield. Den 10den Juli 1895 heeft de Zwitsersche Samaritanenbond haar en Dunant tot eereleden verkozen. Dunant's laatste veldtocht ving aan. Deze gold een anderen kanker der menschelijke samenleving: den slavenhandel in Azië en Afrika. Ten jare 1875 voltooide hij een ‘Mémoire sur l'État de la Traite des Nègres’. Hij toonde aan, dat de eerste collectieve maatregelen tegen den handel in negers op het Congres van Weenen genomen waren. Den 8sten Februari 1815 teekenden de ministers Castlereagh, Nesselrode, Metternich, v. Humboldt, Talleyrand, Gomez Labrador, Saldanha en Löwenhjelm, respectievelijk gevolmachtigden van Groot-Britanje, Rusland, Oostenrijk, Pruisen, Frankrijk, Spanje, Portugal en Zweden de dusgenoemde ‘Déclaration des Huit Cours, relative à l'abolition universelle de la Traite de Nègres’. Deze verklaring ontving organieke kracht door de Besluiten, genomen den 28sten November 1822 op het Congres der groote Mogendheden te Verona. Maar het welslagen van de met zooveel ophef aangekondigde onderdrukking van den slavenhandel was al zeer onbeduidend geweest. Dunant wenschte, dat een nieuw internationaal congres de te dien tijde, | |||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||
vooral in de Egyptische Soedan, Zanzibar en Brazilië, welig tierende gifplant afsnijden of liever uitroeien zou. Nog was hij niet geheel in vergetelheid teruggezonken. Integendeel, veelvuldige betuigingen van instemming werden hem toegezondenGa naar voetnoot1). De British and Foreign Anti-Slavery Association ondersteunde zijn plan krachtdadig. Verscheidene staten deden hunne medewerking hopen. Portugal zond zelfs een officieel afgevaardigde. Maar het scheen Dunant beschoren, dat den schitterenden triomf, door de stichting van het Roode Kruis behaald, slechts eervolle nederlagen volgden. Hier op aarde immers is elk succes een misdaad; elke overwinning moet geboet worden. De weigering van lord Derby, minister van buitenlandsche zaken, hardnekkig volgehouden, om een Britsch bevolmachtigde ad audiendum et referendum ter conferentie te zenden, deed het grootsch ontwerp in duigen vallen. Kardinaal Lavigerie heeft later op de conferentiën te Brussel zijn voorganger, wat geluk betreft, overschaduwd. Maar zeker heeft hij den weg naar het goede doel voortgezet, in het spoor, door Dunant gegraven. Dit was de laatste maal, dat Dunant voor aller oog het vaandel der humaniteit verhief. De geleden ontberingen, de herhaalde teleurstellingen; de hoon en smaad, die niet ophielden hem te bekladden, hadden het eens zoo krachtig gestel gebroken. Lichamelijk was hij den strijd moede. Trouwe vrienden waren hem destijds nog wel overgebleven, maar gaandeweg dunde de dood hun rijen. Schier droefgeestig klinken de woorden: ‘Autrefois j'avais beaucoup d'amis en Hollande, mais là comme ailleurs le temps a fait ses ravages.’ Men leerde hem vergeten. Zonder een klacht te uiten berustte hij in het vonnis der hartelooze wereld en trok zich in vergetelheid terug. Zijn leven wordt nu een onophoudelijke zwerftocht, nu eens door Duitschland, dan weder door Engeland. Zeven jaren lang, van 1878 tot 1885, vond hij een onderkomen bij zijn vriend, dr. E.R. Wagner, predikant te Stuttgart, den Duitschen vertaler van Solferino en afgevaardigde op de eerste conferentie van Genève in 1863. Het verblijf te Stuttgart wordt onderbroken door twee uitstapjes naar Heiden bij Rorschach aan de Bodensee, 1881, 1882. Mevrouw Kastner zond hem hierheen, om de frissche Alpenlucht in te ademen, wijl hij zich overwerkt had voor de Pyrophoon, de uitvinding van haar zoon. Daar hij in haren dienst geen toelage genoot, was zij hem deze weldaad verplicht. Van 1885 tot 1887 vertoefde hij op kosten van mevrouw Kastner te Londen en spande al zijn krachten in, om Frédéric's schepping ingang te doen vinden. Maar het mocht hem niet gelukken en hij trok naar Heiden terug. ‘Ik had niets meer,’ zegt hij, ‘nergens dan te Heiden kon ik voor 3 franc daags leven. Genève walgde mij, omdat men mij daar zoo slecht bejegend had.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||
Sinds dien tijd schijnt mevr. Kastner de hand geheel van hem te hebben afgetrokken. ‘In het Spital van het schoone dorp Heiden, in het lieflijke Appenzell schrijft de Appenzeller Kalender auf das Jahr 1897, niet zonder trots op zijn Zwitserschap, ‘woont Henry Dunant, de eerwaardige, eenvoudige grijsaard. En als gij met hem spreekt en hij u bescheiden en vriendelijk te woord staat en zijn blik dan eensklaps opschittert en de patriarchale gestalte hooger wordt als het ware; dan weet gij zeker, dat gij geen gewoon mensch vóór u ziet. Maar toch meent gij nog niet, dat gij staat tegenover een man, wien keizers en koningen dankbaar de hand drukten, dien de machtigsten hun vriend heetten; die een der verdienstelijkste Zwitsers is en dien de geschiedenis eenmaal onder de grootste weldoeners van het menschdom zal rekenen.’ | |||||||||||||||||||
VI.
| |||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||
hun chocolade. Zij waren er hem altijd dankbaar voor; maar de boeren beschouwen zoo iets als het toppunt van dwaasheid of als een propagandamiddel voor ‘die duivelsche secte’ van het Roode Kruis. Ja, die eenvoudige, idyllische Zwitsersche bergbewoners! Men moet Dunant over hen hooren.Ga naar voetnoot1) ‘Ach, hoe schoon is de demokratie bij zulke domkoppen. Een mythe zijn de aartsvaderlijke deugden, die men hun toeschrijft. Een dame te Heiden zeide mij, 6 of 7 jaar geleden: ‘Wij zijn twee eeuwen ten achteren.’ Zij verkeeren nog in dien staat van fanatisme en onverdraagzaamheid, die ten tijde van Oldenbarnevelt heerschte, toen deze groote pensionaris ter dood verwezen werd, omdat hij Gods kerke bedroefd had! Zijn misdaad was immers het geloof, dat hij behouden zou worden, daar God zijn schepselen niet haten kan. Ik weet niet, of mijn geheugen mij niet bedriegt, maar wel weet ik, dat de God der Zwitsersche en Engelsche calvinistische dweepzucht, nog die der middeleeuwen is, zooals Stuart Mill zegt: ‘een monsterachtig gewrocht der fantasie, een hersenschim, door een verward denkvermogen uitgebroed.’ ‘Gelooft gij, dat toen ik in 1888 de dames van Heiden opriep tot de vorming eener vereeniging van het R.K., de landammann, de burgemeester, de vrijzinnige en de orthodoxe predikant nooit van het R.K. gehoord hadden; dat zij daarom meenden, dat ik een nieuwe, verderflijke secte wilde stichten; dat zij mij voor een anarchist, een nihilist aanzagen? Die weetnieten achtten mij zeer gevaarlijk, want ik predikte onrust en anarchie!’ Men heeft wel eens het gerucht uitgestrooid, dat Dunant ten gevolge van de ontvangen slagen en geleden teleurstellingen krankzinnig was geworden. Zelfs de heer Von Strantz schijnt dit valsche uitstrooisel nog geloofd te hebben. In zijn Das Internationale Rote Kreuz (1896) heeft hij een korte levensbeschrijving van Dunant opgenomen en zegt daarin, dat men hem te Heiden goed oppast. ‘Die uitdrukking,’ zegt Dunant, ‘heb ik dr. Altherr en de diakonessen voorgelezen en zij hebben er hartelijk om gelachen. Zij weten wel, dat ik niet maal, noch kindsch, noch gek ben. Ziek ben ik, want ik heb een chronische keelziekte, die noodlottig kan worden. Als men de zeventig nadert is men geen twintig meer. Toen ik te Heiden kwam, was ik nog vrij gezond. Ik ben er bene de corpore, male de crumena gekomen, omdat ik nergens anders voor 1200 franken voedsel en huisvesting vond. Ik ben tevreden met rijst, bouillon, kastanjes en wat groenten. Sedert men begonnen is mij eenige giften te zenden, heb ik mij vruchten kunnen verschaffen, die hier, in dit ruwe klimaat, niet groeien.’ Als een andere onwaarheid, werd herhaaldelijk door een verkeerd ingelichte pers Dunant's doodstijding verkondigd; de eerste maal, na de schoone redevoering, te Londen gehouden den 6den Aug. 1872, welke een voor den nijd al te diepen indruk maakte. Het vorige jaar nog verspreidde de Duitsche en Oostenrijksche bladen het bericht van zijn dood; maar toen heeft baronesse | |||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||
Bertha von Suttner, geb. von Konski, zijn vurige vereerster, in haar tijdschrift Die Waffen nieder die leugen duchtig aan de kaak gesteld. Mocht het nog lang een leugen blijven. Maar helaas, terwijl Dunant's zon weder rijst en een nieuw geslacht zijn verdiensten dankbaar erkent, ligt zijn lichaam, afgestreden, moegetobd op het ziekbed neder en kan zijn ziel weldra naar betere streken worden opgeroepen. Zelfs de pen hanteert hij nu slechts met de grootste inspanning en dit is een zeer ongunstig teeken, als men bedenkt, dat hij zelfs te Heiden haar geen oogenblik had neergelegd. De Zuid-Duitsche pers, vooral het Journal d' Alsace, neemt in den jongsten tijd veelvuldig stukken over uit een lijvig werk, dat hij op den Lindenbühl geschreven en voltooid heeft, getiteld Petit Arsenal contre le Militarisme. In het Hospiz heeft hij de laatste hand gelegd aan de Origines de la Croix Rouge, in manuscript. Alvorens ten besluite de jeugdige, maar reeds krachtig voortschrijdende beweging ten gunste van Dunant in hoofdtrekken aan te geven, doe ik hem van den lezer afscheid nemen met een opwekkende toespraak aan de dienaren van het Roode KruisGa naar voetnoot1). Zij moeten de stem der humaniteit niet slechts op de slagvelden hooren, maar overal haar volgen en medewerken aan de stichting van dat grootsche rijk der broederliefde, Dunant's ideaal. ‘De SamaritanenGa naar voetnoot2) zijn de uitverkoren schaar om dit monument der broederschap, des vredes, der zachtmoedigheid jegens alle nationaliteiten en rassen, ieder geloof, elke partij, te volmaken. De Samaritanen zijn de zendboden van het goede, een edele, glorievolle titel, welke hooge plichten oplegt, noblesse oblige. Grootmoedigheid en verdraagzaamheid op hun banieren voerende, moeten zij met woord en daad hun vaandel getrouw zijn. Apostelen van den vrede zijn zij. De vooroordeelen die de bitterste vijanden van de christelijke liefde zijn, moeten zij een oorlog op leven en dood aandoen. Trachten wij een hooger standpunt dan het alledaagsche te veroveren, pogen wij onzen horizon te verruimen. Spannen wij ons in, dat het eene volk het andere, de hoogere standen de lagere en omgekeerd leeren begrijpen, leeren achten. Den naaste te troosten, te steunen, te redden is een verheven taak. Laat de getrooste, de genezene, zich in de gelederen zijner redders scharen! Van een hooger aesthetische standplaats bezien bestaat de arbeid der Samaritanen niet alleen in het heelen der lichaamskwalen, waarmee de menschheid bezocht wordt, maar ook zedelijk zullen zij door het voorbeeld van onbegrensde goedheid te geven, het menschelijk geslacht gezond maken. En daar het Roode Kruis, dat men 35 jaar geleden een utopie noemde, thans allerwegen vast geworteld staat, waarom zouden dan de Samaritanen | |||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||
des vredes, de kinderen van het Roode Kruis, een nederlaag vreezen? Integendeel, welslagen wacht hun. Alleen in Duitschland telt men anderhalf millioen Samaritanen. Hoeveel goeds kunnen zij stichten, indien de geest van den waren barmhartige hen bezielt! Eerst het eigen vaderland gereinigd, dan de geheele aarde. Is er iets, dat het tweeledig gevaar, hetwelk ons dreigt: den algemeenen oorlog en de anarchie bezweren kan, voorwaar, het is bovenal de invloed, die het Samariterwerk zal oefenen, wanneer het algemeen verbreid is en door zijn humane internationaliteit de hoogste sport van zedelijke, vredige, christelijke volmaking bereikt heeft’. Acht jaren reeds sleet Dunant zijn kluizenaarsleven. Het werk bloeide, de stichter was vergeten. Zelfs zijn naam werd niet meer gekend. Aangehoord, maar niet begrepen, werden de woorden van den waardigen bisschop van Angers, Mgr. Freppel. Deze prelaat hield, den 13den Februari 1889, in de Madeleine te Parijs, vereerd door de tegenwoordigheid van den Aartsbisschop van Rheims, den maarschalk de Mac-Mahon en tal van generaals, een schitterende rede over het voor eeuwig gezegende Roode KruisideeGa naar voetnoot1). Dunant's naam noemde hij: ‘un nom qui mérite d'appartenir à l' histoire’. Maar deze woorden van den bisschop schijnen in de woestijn geklonken te hebben. Althans, het moest nog zes jaren duren, eer Dunant in zijn verlatenheid opgezocht, uit zijn vergetelheid werd opgeheven. Dr. G. Baumberger, bekend rechtsgeleerde te St. Gallen, opende den wegGa naar voetnoot2). In no. 49 van Über Land und Meer (Oct. 1895) publiceerde hij een voortreffelijk artikel over den man van Heiden. Men vernam hieruit, dat de doodgewaande nog leefde. Eensklaps ontwaakt de belangstelling, met deernis gemengd. In Zwitserland en Zuid-Duitschland wordt de Dunantbeweging geboren; zij verbreidt zich weldra over het Noorden, Rusland, Oostenrijk, Frankrijk. In 1896 groeide de strooming nog aan. Het scheen, een heugelijk verschijnsel, alsof men zich schaamde, dat een groot man zoolang miskend en verstooten was. Men scheen zich te haasten, het ongelijk te herstellen, nu het nog gebeterd kon worden. Den 8sten Mei, zijn 68sten verjaardag, zond hem de luitenant-generaal von Kaufmann, adjudant des keizers van Rusland, in opdracht van czaar Nikolaas II, een telegram ter gelukwensching. In dit telegram heette hij: le seul fondateur de la Croix Rouge. Den 24sten ontving hij, met een vereerend schrijven van Mgr. Augustin Egger, bisschop van St. Gallen, de beeltenis van paus Leo XIII onder het dictum ‘Fiat pax in virtute tua Deus’, met 's pausen handteekening. Daarop verschenen in Der Samariter (Zeitschrift fur das gesammte Samariter- und Rettungswesen) de meermaal genoemde Essays, die wat later te München afzonderlijk werden uitgegeven. Das Rote Kreuz, officieel orgaan van Zwitser- | |||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||
land, wijdde een reeks van hoofdartikelen aan ‘J.H. Dunant und die Genfer Convention’. De Kantonale pers, o.a. de Feierabend van Bern, La Veillée van Genève en Waadtland, de kalenders van Appenzell en Graubunderland, waarvan de eerste een oplage van 60,000 exemplaren heeft, bespraken hem en zijn werken in de loffelijkste bewoordingen. De predikant V. Segond, redacteur van La Veillée, een der meest geliefkoosde weekbladen van Fransch-Zwitserland, gaf in het nummer van 19 Dec. deze schoone, korte en ware karakterteekening van Dunant: ‘Wij kunnen niet eindigen zonder hulde te brengen aan de bescheidenheid; laat ons liever zeggen, aan de volstrekte belangeloosheid van Henri Dunant. Hij heeft zijn krachten, zijn vermogen veil gehad voor het groote denkbeeld zijns levens. Hij is in de schaduw gebleven, toen hij had moeten schitteren. Voor zich zelf heeft hij de moeite, de zorgen, den arbeid bedongen, terwijl anderen belooningen en roem verwierven. Een karakter als het zijne is te zeldzaam, om het niet aan onze tijdgenooten tot voorbeeld te stellen.’ Dr. Jordy, president der Samariterinnen van Bern en prof. R. Müller te Stuttgart wekten, ieder in zijn stad, door gloedvolle voordrachten onverdeelde belangstelling op. De laatste rede is in een bijzonder nummer van den Würtembergischen Staatsanzeiger overgenomen. Om den stichter van het R.K. een vriendelijker levensavond te bereiden, vereenigde zich te Stuttgart, in Juli 1896, een groep van de notabelste ingezetenen onder leiding van den opperburgemeester, Rümelin, tot het bestuur van eene Dunant-Stiftung. Aan de Duitsche mannen en vrouwen werd een geestdriftige Aufruf gericht. Het groothartige Duitsche volk geeft die oproeping gehoor, zijne vorstinnen aan het hoofd. H.M. de Keizerin heeft aan de Stiftung 1000 mark gezonden; de Koningin van Wurtemberg 500 mark. De Senaat van Bremen en de steden Breslau en Dresden, ieder 1000 mark. Tachtig Duitsche steden, verscheidene aanzienlijke personen, zooals de prins von Hohenlohe-Langenburg, de heer Krupp enz. toonden hun belangstelling door grootere of kleinere bijdragen. Duitschland heeft begrepen dat het Dunant geen aalmoes toewerpen, maar een eereschuld aan hem moet afdoen. De Samariterverein, welke meer dan anderhalf miljoen leden telt en onder de leiding staat van prof. v. Esmarch, oom der keizerin, heeft hem met een vleiend schrijven eerelid gemaakt. Niet minder ijver toont Zwitserland. Het Zwitsersche Roode Kruis, de Samariters, het Zwitsersch genootschap van Algemeen Welzijn en talrijke kantonale genootschappen hebben hem hun sympathie betuigd en het eerelidmaatschap opgedragen. Te Bern en te Arau zamelen uitsluitend hiertoe gevormde comité's bijdragen voor hem in. De besturen van het R.K. te Berlijn, Weenen, Londen, Stockholm, Petersburg en ook, tot eer van Nederland, dat te 's-Gravenhage, hebben naar Aarau gelden gezonden. Dit comité heeft reeds gedurende 4 maanden Dunant 150 fr. maandelijks kunnen uitkeeren. Rusland wachtte den Nieuwjaarsdag 1897 om met echt Slavisch vuur Dunant te begroeten. Dien dag werd hij verrast met een stortvloed van | |||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||
telegrammen en heilwenschen uit het Czarenrijk. Het R.K. van Rusland, Finland, Siberië en de Krim riepen hem vrede en voorspoed toe. De keizerlijke gezondheidsgenootschappen van Jalta, Odessa, Briansk, Tiflis en Jekaterinenburg verzochten hem om strijd eerelid te worden. Eindelijk, den 4den Februari j.l. ontving Dunant, de volgende hoogst gewichtige depêche, die ik hier in den oorspronklijken tekst weergeef: ‘Vu vos grands services rendus à l'oeuvre humanitaire de la Croix Rouge, Sa Majesté l'Impératrice Marie Féodorowna, l'Auguste Protectrice de la Société russe de la Croix Rouge, a daigné affirmer l'arrêté (décrèt) du Comité Central de vous accorder (fixer) une pension annuelle de quatre mille francs et de vous envoyer de suite par l'entremise (l'intermédiaire) de la Légation russe à Berne une somme de quatre mille francs. ‘La comité central russe exprime en outre combien il est heureux de faire connaître cette décision généreuse de Sa Majesté Impériale.’ Aldus heeft de edelaardige weduwe van czaar Alexander III Dunant's zaak onder hare hooge bescherming genomen. De kluizenaar van Heiden is uit kommer en nood gered. Hem is gerechtigheid geschied. De Dunantbeweging zet zich nog voortdurend voort. Zij moet geheel Europa omvatten, want elk land, elk volk heeft een te lang ingehouden schuld van dankbaarheid jegens Dunant te voldoen. Ook Nederland.
Mijne taak is geëindigd. Op de eerste bladzijde van deze schets gaf ik haar doel aan. Moge ik het niet geheel gemist hebben. In ieder geval moge ik opgewekt hebben belangstelling in het strijden, meegevoel met het lijden, sympathie voor de gestalte van een der nobelste kinderen onzer eeuw, van Jean Henry Dunant, den stichter van het Roode Kruis. |
|