| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Dit is iets zeer eigenaardigs.
Een maand lang hebben wij iederen dag in alle kranten lange artikelen over Kreta gelezen. Iederen avond en iederen morgen stroomde het telegrammen. Wij lazen altijd weer iets nieuws. En toch, nu ik een overzicht ga geven van de maand, nu sta ik verbaasd, bemerkende dat ik er desnoods mee zou kunnen volstaan te verwijzen naar het vorige.
We zijn werkelijk nog even ver als een maand geleden. Een staatsman hier of daar heeft zich in verzoenende of ophitsende taal over het Kreta-vraagstuk uitgelaten. Er zijn een paar nota's losgelaten en een paar besluiten genomen. Maar de zaak is in het geheel niet opgeschoten. Men heeft er nog evenmin als voor vier weken begrip van, hoe zij eindigen moet. De geestdrift van het Grieksche volk blijkt tegen wachten bestand. Het ‘zito ho polemós,’ leve de oorlog!, klinkt nog altijd door de straten van Athene, dwaas en grootsch tegelijk. Het Europeesch concert speelt nog altijd zijn bibbertonige symphonie. De Grieksch-Turksche oorlog dreigt nog. Op Kreta moorden en branden de Turken en de opstandelingen zonder ophouden. Kolonel Vassos en zijn Grieksche troepen zijn nog in het binnenland; de oorlogschepen van de mogendheden liggen nog rondom het eiland geschaard.
Als men dat alles aanschouwt, dan zou toch niemand die het niet wist, vermoeden dat er in de afgeloopen maand een krasse nota van de mogendheden aan het Grieksche kabinet gericht is en dat dit er weigerend op heeft geantwoord. Weigerend - want in hoe voorzichtige en verzoenende bewoordingen de tegen-nota van het kabinet Deliannis ook vervat was, zij behelsde dat Griekenland niet, gelijk bevolen was, zijn troepen van het eiland zou terugtrekken. Wie het verloop van de Kreta-quaestie kalm beschouwt, krijgt den indruk dat de Grieksche regeering even handig van 's volks opgewondenheid en geestdrift partij heeft weten te trekken als te speculeeren op de betrekkingen der mogendheden onderling. Het schijnt hem alsof Griekenland nog bij lange na niet in de impasse is geraakt, waarin men het van stonde aan heeft willen dringen. Immers, Griekenland kan nog altijd toegeven. Men heeft nog steeds geen geweld tegen het kleine land gebruikt en zelfs nu tot blokkade besloten is, omvat deze alleen Kreta, niet den Piraeus, niet voorname Grieksche havens. Mochten die ook geblokkeerd worden, mocht Griekenland het werkelijk benauwd krijgen, dan kan het nog altijd nu, gelijk vier of vijf weken geleden, zeggen: ‘Daar kan ik niet tegen op. Ik bezwijk voor geweld.’ Maar intusschen, hoeveel voordeel trekt het niet van zijn volharding. Het heeft Europa in opschudding gebracht, hetgeen voor een ijdel volkje als de Grieken toch wel iets aardigs moet hebben. Het heeft zijn grondgebied nog wel niet vergroot, maar het heeft de overtuiging gevestigd dat het Kreta behoort te bezitten en ook zeker eens, zoo niet nu dan later, krijgen zal. Het heeft zijn binnenlandsch-politieke toestanden verbeterd: koning George zit vaster op den troon, de prinsen hebben aan populariteit gewonnen, de partijen hebben hun hartstochtelijk antagonisme in tijden
| |
| |
van nood ter zijde weten te stellen en men heeft zelfs gezien dat bij een belangrijke stemming de oppositie van haar verzet tegen het kabinet enkel blijk gaf door onthouden, niet door tegenstemmen. Zoo zouden er nog wel meer voordeelen op te noemen zijn, die Griekenland uit zijn volharden heeft getrokken. Letterlijk het eenige nadeel is dat het zich uit den aard der zaak nog dieper in de schuld heeft moeten steken dan het er al in zat. Een bedenkelijk verschijnsel ongetwijfeld, al kan men moeilijk een massaal medelijden koesteren met de buitenlandsche schuldeischers, wier regeeringen zelf Griekenland eenigermate tot zulke buitensporige uitgaven gedwongen hebben.
Werkelijk gevaar dreigt het kleine rijk alleen van de zijde van Turkije. Als de oorlog uitbarst, dan mogen de Grieksche troepen beter georganiseerd zijn dan die van den vijand, een ontzaglijk numeriek overwicht is zeker aan de zijde van den laatste. Vergelijkingen als er gemaakt zijn met den Chineesch-Japanschen oorlog, gaan in het geheel niet op. De Turksche troepen waren in 1878 niet beter georganiseerd dan thans, de schatkist was nagenoeg even leeg en zij stonden tegenover Rusland! Wel zijn zij verslagen, maar wie herinnert zich niet hoe verbaasd Europa gestaan heeft over den moed en de volharding waarmee toen onder het teeken van de halve maan gestreden is. Terwijl de Chineezen!... Bovendien trekken de Turksche troepen natuurlijk dadelijk na de oorlogsverklaring de grens over en wordt de strijd dus stellig geheel op Griekschen bodem gevoerd. Na een veldslag waarin een half millioen Turken de nog geen honderdduizend Grieken die zich langzamerhand aan de noordgrens verzamelen, zouden verpletteren, zou de weg naar Athene open liggen en tegen deze verschrikking zouden geen voordeelen, door de Grieksche vloot op de Turksche zeekavaljes behaald, opwegen.
Een oorlog zou voor Griekenland een groot gevaar zijn. Gelukkig dus maar dat ook de Porte er niet meer tegen zou kunnen. Zij heeft de soldaten wel, maar meer ook niet. Zij zou hen niet kunnen approviandeeren, zij zou moeilijk de millioenen kunnen vinden die voor een oorlog noodig zijn en als haar troepen Athene bereikt hadden, zouden zij waarschijnlijk buiten communicatie met hun land zitten. De vloot is op enkele schepen na, een vervallen boeltje; in het rijk is het onrustig, zoodat het onmogelijk zou wezen alle hulpmiddelen welke dan nog, zoo goed en zoo kwaad als 't ging, beschikbaar zouden wezen, voor een oorlog te gebruiken. Het kan dus al heel erg loopen - en het is al erg geloopen - voor het tot een oorlog tusschen Griekenland en Turkije komt.
Ook dat weet Griekenland en ook daarvan trekt het partij. Het gaat juist zoover als het gaan kan.
Wat er nu gebeuren zal? Ja, wie had een maand geleden gedacht dat de quaestie nu nog zou slepen? De eenige voorspelling die niet te gewaagd schijnt is deze: Hen Europeesche oorlog zal van de Kreta-quaestie niet het gevolg zijn. Daartoe heeft zij te lang geduurd. En daartoe is men ook te lang in de gelegenheid geweest om het Europeesche concert van alle kanten te bekijken en te beluisteren en alle eventualiteiten te berekenen, welke van een stoornis het gevolg zouden kunnen zijn.
| |
| |
Met uitzondering van de voornaamste regeeringsbladen scheldt nu de geheele pers op het Europeesch concert. Het heeft inderdaad gekke dingen gedaan. Eerst met bergen papier vol te schrijven en den indruk te geven, alsof zijn diplomaten de wereld aan touwtjes hadden en in hun kabinet maar even hoefden te trekken of te vieren om alles weer op zijn pooten terecht te laten komen. Toen, door onder den schijn van onpartijdigheid feitelijk zich te stellen aan de zijde der Turken en op te treden niet als een zelfstandige gendarmerie maar als een geciviliseerde politiemacht in dienst van den Sultan. De Engelsche illustraties gaven onlangs prentjes van Chania; men zag er een vestingwal op met zeven vlaggen, die van de zes mogendheden met de Turksche genoegelijk in het midden. Dat is toch om een Griek, laat staan een Kretens, uit zijn vel te laten springen. Ook het beschieten van het kamp der opstandelingen is, achteraf beschouwd, een daad van nuttelooze barbaarschheid geweest, welker gevolgen gelukkig minder ernstig waren dan bedoeld schijnt te zijn. Het is waar, Russische en Italiaansche matrozen hebben ook op Turksche soldaten geschoten, maar dat was nadat dezen op herhaalde sommatie weigerden te gehoorzamen aan hun Engelschen bevelhebber, majoor Bor en zelfs het leven van dezen en andere officieren bedreigden. Geheel iets anders dus dan het beschieten van het kamp bij Chania, welks bewoners enkel voor hun vrijheid vochten tegen den Muzelman en wien waarschijnlijk het gebod om de wapens neer te leggen door den Griekschen admiraal Reineck niet is overgebracht.
Het gebeurde met de nota's heeft er ook niet toe bijgedragen om het concert in de publieke schatting te doen stijgen. De mogendheden reiken Griekenland een nota over, waarin staat dat het Kreta moet ontruimen. Zij laten het daarna een week tijd om er over te denken. Maar na die week moesten zij dan toch weten wat te doen, indien het antwoord weigerend bleef. Geen quaestie van! Nadat Griekenland neen gezegd had, zijn de mogendheden aan het beraadslagen gegaan en na een nieuwe week tot de slotsom gekomen dat er geblokkeerd moest worden. Geblokkeerd - maar wat? Alleen Kreta! En Kreta was al feitelijk afgesloten door de vreemde schepen. Als het in den grond boren van een Grieksch voorraadschip door een Oostenrijkschen kruiser niet het bewijs van een effectieve blokkade is, dan ziet het er al heel vreemd uit. Het is waar, nu geldt het verbod ook voor vreemde schepen, die geen levensmiddelen of anderen voorraad op het eiland mogen ontladen, maar verandering brengt dit in den toestand niet, aangezien de vreemde handel op Kreta al verscheidene weken heeft stilgestaan en het den ervaren Griekschen zeelui wel mogelijk zal blijven tusschen de gepantserde reuzen door te slippen.
Het concert heeft iets van een schuldeischer, die bij zijn schuldenaar de deur plat loopt om betaling te krijgen, die met deurwaarders en gijzeling dreigt, maar het nooit zoover laat komen, uit vrees voor de kosten.
Lord Salisbury in hoogsteigen persoon heeft er nu den draak mee gestoken; dat wil zeggen met den naam, ‘den vrijwel absurden naam: concert.’ Hij sprak liever van de verbonden actie der mogendheden. Inderdaad zou dit
| |
| |
verstandiger zijn, indien niet de naam concert nu eenmaal burgerrecht verkregen had en journalisten en caricaturisten hem als een gemakkelijk thema voor woord- en penspelingen om den dood niet meer zouden willen missen.
De edele lord gaf zijn afkeer van het woord concert te kennen in een rede die werd uitgesproken op een gewichtig moment in de Engelsche politiek. De buitenlandsche staatkunde van het Vereenigde Koninkrijk heeft zich doorgaans, zoo niet in de instemming, dan toch in de stille medewerking of althans de onthouding van bestrijding mogen verheugen van de ‘loyal opposition’. Nu is dat anders geworden. Lord Kimberley heeft in het Hoogerhuis ronduit en Sir William Harcourt in het Lagerhuis iets meer bedekt verklaard, dat een staatkunde welke op de integriteit van het Ottomansche rijk bedacht was, niet langer op den steun der liberaal-radicale partij had te rekenen.
Dit is een gewichtige beslissing en toch is het niet waarschijnlijk dat zij verandering zal brengen in de Europeesche samenwerking. Niet alleen omdat de liberale partij in Engeland, al is zij weer aan het toenemen, niet sterk genoeg is om aan de buitenlandsche politiek van het Koninkrijk een nieuwe richting te geven, maar vooral omdat de beweging ten gunste van Griekenland en tegen den Turk daar zoo goed als elders innerlijke kracht mist. Zij uit zich in woorden en in enkele strikt individueele daden. Er wordt op meetings met kreten en moties gewerkt en losloopende personen schepen zich in naar Athene; deze, gelijk Caran d'Ache het geestig teekende in de Illustration, omdat het kostuum hem zoo goed zou staan, gene om aan de schuldeischers te ontkomen, een derde uit vrees voor Arton, een vierde ‘par ce qu'on a besoin d'un Garibaldi.’ Van eenige organisatie van al die versnipperde geestdrift nergens een spoor. In Duitschland trekt men zich na de uitbarstingen van den Keizer, van de Kreta-quaestie hoe langer hoe minder aan: gansch andere dingen vragen daar de aandacht. In Italië hebben juist de algemeene verkiezingen plaats gehad en hoewel de uitslag op het oogenblik dat ik dit schrijf, nog slechts voor een deel bekend is, mag men aannemen dat het kabinet di Rudini in zijn gezag zal worden bevestigd en kan men zeker zeggen dat niet het heil van Griekenland of Kreta als verkiezingsleuze weerklank heeft gevonden.
In Frankrijk is het al niet anders. Een willige massa regeeringsrepublikeinen zwaait met de gematigde ministeries mee. Het kabinet Méline heeft zeker moeilijke dagen, nu het door de vriendschap met Rusland gedwongen is het nationaliteits-principe, krachtens hetwelk de Republiek haar aanspraken op Elzas en Lotharingen handhaaft, ten opzichte van Kreta los te laten. Maar die moeilijkheid is toch meer van gemoedelijken of sentimenteelen aard; practisch is zij gering. Er zijn tal van opportuniteitsredenen aan te voeren, waarom het voor Frankrijk beter is zich niet af te scheiden van het Europeesch concert, en waarop men zich later weer kan beroepen als der Republiek soms in de toekomst haar houding van het jaar 1897 als antecedent zou opgedrongen worden. En opportuniteitsredenen, ziedaar alles wat de regeeringsrepublikeinen - die immers ook opportunisten heeten - noodig hebben.
De uiterste linkerzijde is met alle macht bezig de alliance, nog zoo kort
| |
| |
geleden door haar verheerlijkt, impopulair te maken. Het zal niet gaan. Mij dunkt, een telegram van den Tsaar, een reis van Moerawjof, of een herhaling van Kronstadt, zal voldoende zijn om, als er eenige ontstemming komen mocht, de verhouding weer in het reine te brengen.
Kluchtig is het wel dat de Republiek met Rusland meegaat, maar zonder te weten waarheen. In het begin dezer maand scheen Rusland plotseling de leiding te nemen en trad het met zijn scherp pers-communiqué zeer heftig tegen het bevriende en verwante Griekenland op. Maar ook dit schijnt een schot in de lucht geweest te zijn, want er is niets op gevolgd. Vassos is altijd op Kreta en de Grieksche havens zijn nog open.
Duitschland, zeide ik daareven, heeft zijn aandacht van Kreta afgetrokken. Er is oneenigheid tusschen den Rijksdag en de regeering. De keizer wil de vloot uitbreiden; hij kan het niet verdragen niet de eerste te zijn in Europa te land en ter zee. Want op die eerzucht komt de ‘bescherming der Duitsche belangen in den vreemde’ toch eigenlijk neer. De Rijksdag wil wel mee, maar niet zoo snel en niet zoo ver. En nu is de minister van marine in de begrootingscommissie van die hooge vergadering met 's Keizers plannen - want die waren het, al werd het niet ronduit gezegd - voor den dag gekomen, maar de commissie heeft ze verworpen. In de Rijksdag-vergadering heeft de elastieke kanselier, zooals men Hohenlohe in tegenstelling tot zijn ijzeren voorganger kan noemen, de voorstellen een weinig verzacht en in een ander licht gesteld. Maar de vertegenwoordiging heeft een middenweg gekozen en een millioen marken voor een nieuw schip toegestaan, doch het overige geweigerd. Vandaar een conflict dat bij onze oostelijke naburen anders opgelost pleegt te worden dan in de zuiver parlementaire staten, en dat denkelijk thans hiertoe zal leiden dat de Keizer zich bij de gevallen beslissing neerlegt.
Zijn zucht naar praal, die een keizer niet misstaat mits hij haar met mate botviert, heeft zich in deze dagen kunnen uiten in de huldiging van zijn gestorven grootvader Wilhelm I. Het reuzenmonument van Rudolf Begas is te Berlijn onthuld en zal, naar het schijnt, een waardig gedenkteeken zijn aan de voor Duitschland heerlijke dagen van 1871. Bij de herdenking van den honderdsten geboortedag des ouden Keizers is gebleken hoe diep de liefde en de vereering voor dien held in de Duitsche harten geworteld is. Geen wonder! Juist in deze dagen is er nog al het een en ander uit de correspondentie van Wilhelm I bekend geworden, maar niets daarvan dat niet opnieuw getuigt van den ziele-adel van den man die zich te Versailles de Duitsche keizerskroon op het hoofd mocht zetten. Zijn willen was altijd geëvenredigd aan zijn kunnen, is van hem gezegd. Als dat naar waarheid getuigd kan worden van een heerscher die zoo hoog is gestegen, dan beteekent het niet weinig. Een hoog karakter dat zich door geen duizelingwekkenden roem uit het spoor heeft laten brengen; een vorst die altijd zijn raadslieden en medewerkers heeft weten te kiezen zooals het rijk ze behoefde en die hun de eer heeft gegund voor wat zij in zijn dienst volbrachten. Een vorst die de wereldgebeurtenissen van deze
| |
| |
geheele eeuw heeft medegespeeld om als eerste keizer van het verbonden Duitsche rijk te eindigen en die dan nog den beminnelijken eenvoud bewaard heeft, welke hem zoo hoog verheft in de oogen van zijn tijdgenooten en van de nakomelingschap - is hij niet waarlijk Wilhelm de Groote?
Zeker, maar alleen zijn volk heeft het recht hem dien eerenaam toe te kennen - zijn volk of de geschiedenis. Niet Wilhelm II, die zichzelf een krans om de slapen windt, wanneer hij luide proclameert dat hij de kleinzoon van den Grooten Keizer is.
De figuur van den kleinzoon komt niet voordeelig uit naast het beeld van den grootvader. De verschilpunten springen zoo bijzonder scherp vooruit en de overeenstemming blijft in de schaduw. Bijna niet één Duitsch pers-orgaan van eenige oorspronkelijkheid heeft het kunnen nalaten bedekt of openlijk de tegenstelling tusschen de twee keizers aan te duiden. Als een sterk voorbeeld haal ik dr. Barth in de Nation aan, die blijkbaar in zijn karakteristiek van den ouden keizer geheel den tegenhanger van den jongen heeft willen teekenen:
‘Een vijand van alle dilettantisme, geen vriend van maatregelen van den hak op den tak, ondanks een sterke koninklijke zelfbewustheid bereid de geestelijke meerderheid zijner voornaamste helpers in den raad en op het veld te erkennen, voorzichtig in het besluiten, taai in het nastreven van het eenmaal genomen besluit, niet verblind door den glans van uiterlijk machtsbezit, zoo staat in eenvoudige waardigheid de eerste keizer van het nieuwe Duitsche rijk voor de oogen van het nageslacht.
De hechtheid van zijn karakter, afkeerig van al wat avontuurlijk was, is onder de moeilijke omstandigheden waaronder de opbouw van het Duitsche rijk geschiedde, een onberekenbaar nationaal geluk geweest. Zelfs het schitterendst succes benevelde zijn blik op het bereikbare niet. Hij was in de beste beteekenis van het woord een Realpolitiker. Het gevaar van machtsmisbruik ging hij met bewuste wijsheid uit den weg. Had in plaats van dezen soberen en plichtgetrouwen heerscher een bewegelijke phantast op den troon gezeten, hoe anders had het staatkundige lot van het Duitsche volk zich kunnen vormen!’
De Zuid-Afrikaansche Republiek moet er ditmaal bij inschieten. Onder de oorlogsberichten uit Zuid-Afrika kan men, dunkt mij, kalm blijven. De Engelsche bladen worden door de telegraphische agentschappen en de correspondenten daarginds bediend, gelijk zij dat wenschen; de waarheid zit in den put.
Gevaarlijk was in dezen tijd het geschil tusschen de regeering en de volksvertegenwoordiging der Transvaal eenerzijds en het Hooggerechtshof aan den anderen kant. Gelukkig is dit conflict in korte en goede rechtspleging beslecht. De rechters, die het ontijdig in het aanzijn riepen, hebben de wijste en vaderlandlievendste partij gekozen en zich aan de praktijk onderworpen met opoffering van de theorie.
23 Maart.
P.v.D.
|
|