| |
| |
| |
Gemeente-instellingen te Amsterdam,
door E.W. de Jong.
I.
De Telephoon.
Ongeveer vijftien millioen gulden! Met dit eerbiedwaardig cijfer sluit de begrooting van Amsterdam voor 1897, die voor enkele maanden door den Gemeenteraad met zijne goedkeuring werd bekrachtigd.
‘Vijftien millioen gulden - waar is al dat geld voor noodig’, is de leek allicht geneigd te vragen. Zeker, het is een groote som, doch noodig is zij. Hoeveel honderdduizenden worden in eene zoo groote stad als de hoofdstad des Rijks, niet gevorderd voor politie, voor brandweer, voor Lager, Middelbaar en Hooger onderwijs; voor bestrating, rioleering, brugbouw en wat niet al? En bovendien, hoevele instellingen telt Amsterdam niet, die volgens sommigen terecht, volgens anderen ten onrechte van gemeentewege werden geschapen, maar die in elk geval schatten gelds kosten.
Wat doet, vragen velen, Amsterdam met een eigen hoogeschool, waar het Rijk reeds drie universiteiten inrichtte? Waarom liet de gemeente zich in met een telephoon, die door particulieren even goed kan worden geëxploiteerd?
Het antwoord op die vragen laat ik achterwege. Op mijn weg ligt het geenszins in dit tijdschrift na te gaan wat ten voor- of ten nadeele van gemeente-exploitatie is te berde gebracht. Ik beoog slechts den lezers ietwat nader in kennis te brengen met de verschillende instellingen, die door de gemeente Amsterdam ten algemeenen nutte worden geëxploiteerd; een en ander mede te deelen over takken van gemeentelijken dienst, die in menig opzicht eene nadere beschouwing van Amsterdammer en niet-Amsterdammer verdienen. Dit te meer, omdat de meeste menschen geen tijd en geen gelegenheid hebben op hun gemak na te gaan hoe de meeste dier instellingen werken en zich daardoor ook niet kunnen begrijpen dat daarvoor jaar in jaar uit zulke groote posten op de gemeente-begrooting moeten worden uitgetrokken.
En wanneer ik dan die instellingen achtereenvolgens aan eene nadere beschouwing ga onderwerpen, dan kan het, dunkt mij, den lezer niet verbazen, wanneer ik voor mijn eerste opstel het oog liet vallen op den Gemeentelijken Telephoondienst.
't Is een bekend feit, sedert één November 1896 telephoneeren wij te Amsterdam van gemeentewege. Daar is iets over te doen geweest vóór het zoover was! Een geheel pak gemeentebladen ligt voor mij, waarin gedrukt staat, wat er onder de vertegenwoordigers der Amsterdamsche burgerij over die telephoon te doen is geweest en als ik bij elkaar had alles wat er in de
| |
| |
dag- en weekbladen over is geschreven, dan zou ik hooge stapels couranten voor mij hebben liggen. Die bladen kunnen ons echter hier weinig belang inboezemen, omdat het meerendeel van hetgeen zij over de telephoon-quaestie hun lezers onder de oogen brachten, ten doel had de voor- of nadeelen van gemeente-exploitatie ten aanzien van de telephoon in den breede uiteen te zetten. Ik heb hier alleen rekening te houden met het feit dat de gemeente-telephoon te Amsterdam bestaat en mede te deelen hoe zij is ingericht. Toch kan een korte uiteenzetting van hetgeen tot die exploitatie van gemeentewege geleid heeft zeker zijn nut hebben.
De telephonie in ons land dagteekent uit den tijd toen de Nederlandsche Bell-Telephoon-Maatschappij van de Bell-Telephon Co., eene Amerikaansche maatschappij, het recht overnam om, met uitsluiting van andere maatschappijen in Nederland, te genieten van alle voordeelen, die deze Amerikaansche vennootschap verkregen had, en in het bijzonder van de uitvindingen, door professor Graham Bell gedaan, en misschien nog te doen. De Maatschappij begon haar werkkring te Amsterdam, waar zij van de gemeente eene concessie verkreeg voor den tijd van vijftien jaren, eindigende op 7 September 1895. De dienst, die op den 1sten Juli 1881 geopend werd, ving aan met 172 abonnés, een getal dat telken jare toenam en op 1 Januari 1896 vertienvoudigd was, immers het bedroeg toen 1782, ongerekend de gemeenteposten. Reeds spoedig besloot de Maatschappij tot het in exploitatie brengen van intercommunale lijnen, doch daar het Rijk van het nut daarvan niet gemakkelijk was te overtuigen, maakte de Maatschappij voor eigen rekening de lijnen Amsterdam - Haarlem, Rotterdam - Dordrecht en Zaandam - Haarlem. Later, toen men ook in de regeerings-colleges was gaan begrijpen van hoeveel beteekenis het telephonisch verkeer tusschen verschillende steden zou zijn, werd aan de Maatschappij opgedragen de intercommunale lijnen voor het Rijk te exploiteeren en zoo is in den loop der jaren het intercommunaal verkeer tot stand gekomen, zooals wij dat heden kennen.
Het is bekend dat men te 's Gravenhage meent dat thans het oogenblik gekomen is om het geheele intercommunaal verkeer tot Rijkszaak te maken en de Minister van Waterstaat een daartoe strekkend wetsontwerp aan de Staten-Generaal heeft overgelegd.
Onderwijl breidde de Maatschappij te Amsterdam steeds haar werkzaamheden uit. Zoo voerde zij op 1 Juli 1882 het telegraafverkeer in, waarbij de abonnés het recht konden erlangen hunne telegrammen van het Rijkstelegraafkantoor telephonisch te zien, beter te ‘hooren’ of daarheen telephonisch over te brengen. En het bewijs dat deze maatregel gewaardeerd werd, blijkt voldoende uit het feit dat in het jaar 1882, dus van 1 Juli tot ultimo December, telephonisch werden overgebracht 5608 telegrammen, terwijl dit getal in 1895 niet minder bedroeg dan 69289.
Behalve dit alles maakte de Maatschappij nog tal van particuliere telephoon-verbindingen en met de uitbreiding van haar werkzaamheid nam uitteraard het bedrag dat zij voor haar concessie jaarlijks in de Gemeente-kas had te
| |
| |
storten toe; in 1882 betaalde zij een bedrag van f 16,331.89, in 1895 f 30,753.09 en in de vijftien jaar van haar concessierecht stortte zij in de schatkist der hoofdstad een totaal bedrag van f 459,384.475.
Inmiddels naderde het tijdstip dat de concessie der Bell-Telephoon-Maatschappij ten einde liep. Zou zij nu een voor de gemeente voordeeliger, nieuwe concessie krijgen of, zou de gemeente Amsterdam tot eigen exploitatie van het telephoonnet besluiten? Dit was de vraag, die in 1894 aan de orde kwam.
Sommigen meenden dat exploitatie van het telephoonnet noch de taak der gemeente, noch die een er maatschappij is, doch dat het Rijk die exploitatie moest op zich nemen, even goed als het de telegraaf beheert. Zoolang het Rijk daartoe nog niet wilde overgaan, diende een gemeente zich niet met telephonie te bemoeien, doch de exploitatie van het net op zoo voordeelig mogelijke voorwaarden over te laten aan de Maatschappij, die tot dusverre geëxploiteerd had en door jarenlange ondervinding voor een dergelijke taak volkomen was berekend.
Anderen echter waren van oordeel dat de gemeente zeer goed de telephoon kon exploiteeren; dat de voordeelen der exploitatie bij eigen beheer voor de stedelijke kas veel grooter zouden wezen dan bij het geven eener concessie, en dat het Rijk immers, wilde het zulks, later het gemeente-net kon overnemen. En degenen, die zoo redeneerden, bleken in den Gemeenteraad de overhand te hebben, want in eene geheime Raadszitting van 12 December 1894 werd met 32 tegen 5 stemmen tot gemeente-exploitatie van de telephoon besloten, waaraan de Raad in openbare zitting van 18 April 1895 met 23 tegen 10 stemmen zijn zegel hechtte.
Het was kort dag! Immers op 7 September 1895 zou de concessie van de Bell-Telephoon-Mij. eindigen en het was eene onmogelijkheid op dien datum het gemeente-net gereed te hebben. Er moest dus iets op gevonden worden wilde men op 7 September te Amsterdam niet zonder telephoon zijn, iets wat natuurlijk, vooral ook met het oog op het intercommunaal verkeer, eene onmogelijkheid was. Dit bezwaar werd echter opgeheven door eene nadere regeling tusschen de gemeente en de Maatschappij, waarbij laatstgenoemde ook de exploitatie van de telephoon binnen Amsterdam behield na 7 Sept. 1895 tot nadere opzegging en dan na dien datum in de gemeentekas niets zou behoeven te storten.
Zoo was dus het gevaar dat Amsterdam op 7 September 1895 uit de telephonische gemeenschap verdrongen zou zijn, geweken en kon men van gemeente-wege met kracht met den aanleg van het nieuwe net beginnen. Er was heel wat te doen om het gereed te krijgen. Wel had de Raad op 18 April 1895 reeds aan Burgemeester en Wethouders de noodige credieten verleend voor de uit te voeren werken; wel was tot directeur van den gemeentelijken dienst reeds de heer J.S. Theunissen, tot dusverre ingenieur bij het gasbureau ten Stadhuize, benoemd. doch wilde men, zooals het voornemen was, 1 October, uiterlijk 1 November 1896 de gemeente-telephoon exploiteeren, dan was er vooraf nog heel wat te verrichten.
| |
| |
Het geheele werk was op laatstgenoemden datum gereed en het is ontegenzeggelijk aan de onvermoeide werkkracht van den voor enkele maanden afgetreden wethouder voor de Publieke Werken, Mr. M.W.F. Treub en den directeur van den telephoondienst te danken, dat het is kunnen gelukken in zóó korten tijd een zóó omvangrijken arbeid te volbrengen.
J.S. Theunissen,
Directeur van den Gemeentelijken Telephoondienst.
Terwijl men nu op den hoek van den Singel en de nieuwe Raadhuisstraat bezig was met het optrekken van het centraal-bureau voor den dienst, had de nieuwbenoemde directeur in de gebouwen van het oude gymnasium bij den Heiligenweg - thans reeds sedert eenigen tijd gesloopt om plaats te maken voor een centraal-bureau van den Burgerlijken Stand - met zijn ambtenaren intrek genomen. Daar werden de teekeningen, volgens welke het net zou worden aangelegd, uitgewerkt; daar werden de verschillende, door verscheidene fabrieken gezonden telephoontoestellen beproefd; daar werd de omvangrijke administratie voorbereid.
De heer Theunissen had reeds eenigen tijd te voren in Duitschland en België bekende specialiteiten op telephonisch gebied gesproken, en het resultaat daarvan was allereerst dat der bekende Berlijnsche firma Siemens & Halske werd opgedragen de levering van de ondergrondsche kabels.
Want, een ondergrondsch telephoonnet zou het zijn. Men heeft te Amsterdam om dat ‘ondergrondsche’ net gelachen en.... men lacht er nog om. Oppervlakkig beschouwd is het dan ook belachelijk, als men over al die hooge palen met die dikke bundels telephoondraden, durft spreken als over een ‘ondergrondsch net’.
Er is beweerd dat het wel in de bedoeling gelegen heeft een ondergrondsche geleiding te maken, maar dat men, toen de aanleg er van gedeeltelijk was voltooid, tot de ervaring kwam dat zulk een geleiding de gemaakte ramingen verre zou overschrijden en men daarom een halfslachtige ondergrondsche geleiding heeft gemaakt, die bij slot van rekening een bovengrondsche is geworden met enkele ondergrondsche kabels. Toch is niets minder waar dan dat. Van den aanvang af was voorop gezet dat het net zou gemaaakt worden, zooals het geworden is. Een volkomen ondergrondsch net, met geen enkelen bovengrondschen draad, zou in een stad als Amsterdam met zijn drassigen bodem eene onmogelijkheid wezen; het zou schatten geld kosten,
| |
| |
wilde men uit de hoofdkabels de draden voor elken abonné ondergrondsch naar de aangesloten perceelen brengen, en het net zooals het thans is gemaakt, heeft zeker de verdienste dat het geheel en al van dezen tijd is, geheel volgens de nieuwste eischen opgezet. Men kan zeggen dat het net voor twee derden ondergrondsch, voor één derde bovengrondsch is. Wanneer men bv. neemt een abonné buiten de Muiderpoort woonachtig, dan ligt zijn lijn van den Singel naar zijn opstijgpunt op de Muiderpoort voor 2600 M. ondergrondsch, en hij woont reeds een heel eind van die poort af, als hij tot zijn woning nog 1300 M. bovengrondsche geleiding noodig heeft. Over die opstijgpunten straks meer.
Prof. Mr. M.W.F. Treub, Oud-Wethouder van Publieke Werken.
Men is bij den aanleg uitgegaan van het stelsel: zoo weinig mogelijk rekken of steunpunten op particuliere gebouwen, omdat dit, waar een gemeente exploiteert, allicht tot moeilijkheden aanleiding geeft; het is bekend dat de gemeente toch nog, daar waar het noodzakelijk was enkele kleine steunpunten op particuliere huizen te plaatsen, in processen werd gewikkeld. De Bell-Telephoon-Maatschappij leidde haar draden voor een zeer groot gedeelte over rekken, die in overeenstemming met eigenaars van perceelen, op de daken waren geplaatst, waarvan het gevolg was dat het aantal palen in de stad betrekkelijk klein was. Toen de Maatschappij haar net bouwde bestond er bovendien geen telephoonnet en behoefde zij haar palen niet zoo hoog te maken. Maar nu ging de gemeente aanleggen. Zij moest bij het spannen der draden zorg dragen dat deze geen contact kregen met het net van de Bell, ze dus over de bestaande draden heenspannen, dus de palen moesten hoog zijn, te meer nog omdat de draden, zonder rekken op de huizen, over hooge daken moesten worden gebracht; in de tweede plaats wilde de gemeente geen rekken op particuliere huizen, palen moesten daarvoor in de plaats treden, en in de derde en voornaamste plaats, werd het net aangelegd met dubbele geleiding, waardoor het aantal draden veel grooter werd dan bij de Bell. Bij deze Maatschappij ging de gaande electrische stroom door den draad, wat tot in de laatste jaren bijkans in alle Europeesche staten het geval was, en zelfs nog het geval is bij de Deutsche Reichspost, waar men er alle nadeelen van gevoelt,
| |
| |
en ging de keerende stroom door de aarde. Bij dit stelsel heeft men steeds veel kans van storing door de aard-electriciteit of de zich in de aarde bevindende ‘vagabondeerende’ stroomen. Bij het door de gemeente Amsterdam toegepast stelsel van dubbele geleiding, heeft elke stroom een draad, zoodat de aard-electriciteit geen invloed kan uitoefenen en de kans op storingen veel verminderd is.
Voor den aanleg van het net werd de gemeente overigens verdeeld in veertien secties, die feitelijk vormen een veertiental bovengrondsche netjes. Een veertiental gemeente-gebouwen, aangewezen als centrale- of opstijgpunten, zijn de plaatsen vanwaar de draden naar de abonnés gaan. De dikke ondergrondsche kabels, elk bevattende 28 paar draden, uitgaande van het centraal-bureau, zijn niet, zooals te Rotterdam wel het geval is, gelegd in den grond, doch in kokers of kanalen. Deze, ruimte biedende voor een groot aantal kabels, zijn volgens het Mounier-stelsel, d.w.z. van gevlochten ijzerdraad met cement overdekt, vervaardigd, en gesloten door dergelijke deksels, die gelijk liggen met het niveau der troittoirs; daar waar de kabels dwars over een straat moesten, werden zij getrokken door ijzeren kokers, omdat daarover het rijtuigverkeer plaats heeft. Het voordeel van deze kanalen is dat de kabels lang niet zooveel van vocht en vuil hebben te lijden dan wanneer zij lagen in den grond, terwijl men bij het uitbreiden van het aantal abonnés, eenvoudig de deksels heeft af te lichten om een kabel bij te leggen.
Dit stelsel zal op den duur der gemeente voordeelig zijn. Liggen de kabels los in den grond dan is het telkens, wanneer er een bij moet worden gelegd of naar eenige storing gezocht moet worden, noodig de straat op te breken, iets wat niet alleen groot ongerief veroorzaakt aan het verkeer, doch uitteraard veel kostbaarder is, dan het eenvoudig openen en later weder sluiten der Mounier-kanalen.
De verschillende kabels nu, loopen naar de veertien gebouwen, die als opstijgpunten dienst doen. Daar worden zij naar de zolders geleid door houten kokers; op den zolder wordt elke draad gesplitst, van een bliksemafleider voorzien en vervolgens gebracht naar de op het gebouw staande rekken, vanwaar de draden over de palen naar de huizen der abonnés gaan. Waar de Bell volgens het oude stelsel van telephoonaanleg haar draden van uit het centraal-bureau boven de societeit ‘de Groote Club’ in eene rechte lijn over rekken en palen naar de abonnés moest brengen, had de gemeente-telephoon dus slechts betrekkelijk korte bovengrondsche draden noodig, want alle abonnés binnen eene sectie woonachtig, zijn verbonden door de draden uitgaande van het zich in die sectie bevindende opstijgpunt.
Aan Singel en Spuistraat komen de kabels der dertien secties - het centraal bureau is het veertiende of als men wil het eerste sectie-bureau of opstijgpunt voor het stadsdeel, waarin het staat - het hoofdgebouw in de kelders binnen en worden dan door een schacht of kabeltoren, inwendig van stevige steunbalken voorzien, naar boven geleid om allereerst te komen in de zoogenaamde splitsingkamer. In deze kamer worden de kabels, die dus ieder
| |
| |
56 draden bevatten, aan hun einden gesplitst en deze draden geleid naar de klemmen van de z.g. omschakelrekken. Aan de klemmen van het eene omschakelrek, zitten de van buiten komende draden, die door andere draden verbonden worden aan de klemmen van een tweede rek, van welk laatste de draden door den vloer worden gebracht naar de multipletafel, die feitelijk het ‘hoofdtelephoontoestel’ van het geheele Amsterdamsche net kan worden genoemd De draden, die de beide omschakelrekken verbinden, kunnen telkens worden veranderd, wanneer een abonne afvalt of verhuist.
Een der omschakelrekken.
No. 600, of klachtenbureau in de Seinzaal.
De multiple-tafel, zich bevindende in de ruime, eenvoudig ingerichte ‘Seinzaal’ is zeker om haar vernuftige en fraaie inrichting eene nadere beschouwing waard.
Indien ge bij het telephoon-stelsel dat vóór 1 November jl. te Amsterdam werkte, een abonné wildet spreken, scheldet ge aan uw toestel de juffrouw van het telephoon-bureau op. Gij, nummer 20 zullen wij zeggen, wildet spreken met nummer 1200. Wanneer de juffrouw van uw verlangen in kennis was gesteld, riep zij de juffrouw op wier schakelbord het gevraagd nummer 1200 voorkwam toe, dat nummer met u te verbinden. Was dit geschied dan hoordet ge het
| |
| |
‘voorwaarts’ en ge kondt nummer 1200 opschellen en met hem spreken.
Dit was het enkelvoudige stelsel: op alk schakelbord kwam slechts een bepaald aantal nummers voor, zoodat het in de seinzaal steeds een druk zenuwachtig leven was, want den ganseden dag moesten de juffrouwen elkander de nummers toeroepen, die met elkaar verbinding vroegen en het geroep van ‘voorwaarts!’ aan dit, en ‘voorwaarts’ aan dat einde der zaal, duurde voort van 's morgens vroeg tot 's avonds laat.
Gezicht op de Multiple-tafel.
Treden wij thans de seinzaal van den gemeentelijken telephoondienst binnen, dan valt ons dadelijk op de rustige rust, die er heerscht. Geen geschel en getjingel der opschellende abonnés, geen geroep van ‘voorwaarts!’ Kalm doen de telephonisten haar werk, slechts hoort men nu en dan de dames den abonnés vragen welk nummer verlangd wordt of mededeelen dat degene, dien men spreken wil, in gesprek is en men dus geduld moet hebben. Indien de geabonneerde thans verbinding met iemand wenscht, behoeft hij dit slechts te kennen te geven en met de telephoon aan het oor af te wachten tot de opgeroepene tot hem spreekt; dien persoon opschellen is onnoodig, dat doet men thans aan het bureau. Een groote vereenvoudiging dus in den dienst door de nieuwe multiple-tafels veroorzaakt.
Zijwand van de Multiple-tafel.
| |
| |
De multiple-tafel waarover men te Amsterdam beschikt en die door de Berlijnsche firma Stock, welke op dit gebied haar sporen reeds lang had verdiend, werd ingericht, is een horizontale vlakte, ingericht voor 3200 abonnés. Het is feitelijk eene aaneengesloten rij van acht tafels. Over de geheele lengte van die tafel zijn zoogenaamde klinken aangebracht, die onder de oppervlakte hangen en waaraan van onder de van de omschakelrekken komende draden bevestigd zijn, zoodat men op de oppervlakte der tafel feitelijk niets ziet dan de boveneinden, in den vorm van kleine gaatjes. Honderd van die klinken zijn telkens in één vakje gegroepeerd, zoodanig dat er op elke tafel negen van die vakjes, 900 klinken bevattende, in één rij liggen. Drie van die rijen met 900 klinken liggen in de breedte der tafel, makende dus zamen 3200 klinken. De inrichting is van dien aard dat de nummers uit elk vakje zich op de aangrenzende tafel repeteeren, zoodat elk nummer op elke tafel te bereiken is voor de telephoniste. In den zijwand van elke tafel bevinden zich aan weerskanten 200 klepjes, zoodat er bij alle acht tafels zamen ook 3200 klepjes voorkomen.
Verbindingen op de Multiple-tafel.
De telephonisten dragen om het hoofd een beugel waaraan verbonden is een telephoon en een snoer. Het einde van dat snoer steken zij in een der aan de zijwanden gemaakte gaatjes en is dit geschied dan is verbinding tot stand gebracht tusschen de telephoon, die de juffrouw aan het oor heeft; de verbindingssnoeren, die ook in den zijwand der tafel steken, en waarvan elke juffrouw er 15 binnen haar onmiddellijk bereik heeft, en de microphoon, die voor haar aan nikkelen staven hangt en dien zij naar verkiezing op en neder kan schuiven, zoodat zij den dienst zittende of staande kan verrichten.
Gesteld nu dat een abonné opschelt. Dan valt een zwart klepje met zijn nummer correspondeerende; de juffrouw steekt een der snoeren uit den zijwand in den klink van dengene die schelt - natuurlijk dat ook al de klinken genummerd zijn - en vraagt, nadat zij, door het omzetten van een bij het snoer behoorenden sleutel, zich daarin geschakeld heeft, door de microphoon, met welk nummer men spreken wil. Is dit haar medegedeeld dan steekt zij een tweede snoer in het nummer van den verlangden abonné, waarschuwt
| |
| |
deze door op een electrisch knopje te drukken en - de beide abonnés kunnen spreken.
Intercommunale Multiple-tafel.
De telephoniste kan zich dan door het terugstellen van den bovenbedoelden sleutel uitschakelen en de abonnés hun gang laten gaan, om onderwijl andere abonnés te verbinden. Indien de opgeroepene in gesprek was geweest, zou de juffrouw dit gemerkt hebben toen zij het snoer der tafel in den klink van den geroepen abonné had willen steken, want dan zou zij in haar telephoon, niet dat getik hebben vernomen, dat zij steeds hoort, als de lijn van den opgeroepene vrij is.
Zoodra het gesprek afgeloopen is en de geabonneerden ‘afschellen,’ vallen in den zijwand der tafel met hun nummer correspondeerende roode klepjes; dit is voor de telephoniste het bewijs dat zij de verbinding verbreken kan.
Intercommunaal toestel.
Maar hiermeê is nog niet alles gezegd. Er moest ook rekening gehouden worden met het intercommunaal verkeer. Te dien einde is naast de groote seinzaal eene kleinere ingericht, waar een kleinere multiple-tafel staat, bestemd voor degenen, die ook voor het intercommunaal net abonnementsgeld betalen. Wanneer, om bij nummer 20 te blijven, deze geabonneerde verbinding vraagt met Rotterdam, wat geschiedt dan? Hij schelt het telephoon-bureau op, zijn klepje in de multiple-tafel in de groote zaal valt en als hij de telephoniste zijn verlangen heeft kenbaar gemaakt, verbindt zij hem met de
| |
| |
multiple-tafel in de kleine zaal, waarop weder alle nummers der geabonneerden te Amsterdam voorkomen en de juffrouw, die aan die tafel zit, verbindt dan nummer 20 met een in dezelfde zaal staand toestel, waaraan eene telephoniste is gezeten van de Bell-Telephoon-Maatschappij, die zooals gezegd, voor het Rijk het intercommunaal net exploiteert, en deze telephoniste roept het verlangde nummer te Rotterdam op. De gemeente treedt dus op deze wijze als ‘bemiddelaarster’ op tusschen de geabonneerden van het gemeentelijk net en de geabonneerden in andere plaatsen des lands. Oorspronkelijk was het voornemen van de Bell om met haar toestel te blijven in haar eigen zaal boven ‘de Groote Club’. Ware dit geschied dan zou bij intercommunale verbinding de telephoniste in het centraal-bureau op den Singel eerst het bureau ‘Groote Club’ moeten hebben opgeroepen. Nu echter door overeenstemming tusschen gemeente en Bell het intercommunaal hoofdtoestel plaats gevonden heeft in het gemeente-bureau, is de verbinding tusschen de abonnés in verschillende steden zeer vereenvoudigd.
Verbindingen op het intercommunaal toestel.
Ik hoop door het bovenstaande den lezer, zij het dan ook in ruwe trekken duidelijk te hebben gemaakt hoe de telephoondienst te Amsterdam is ingericht wat het technische gedeelte betreft. In nadere bijzonderheden te treden over de vrij ingewikkelde inrichting van de multipletafels ligt niet in het kader van dit tijdschrift, doch behoort meer eigenaardig thuis in geschriften, die alleen voor hen die diepere studie maken van electriciteit en wat daarmeê in verband staat, waarde kunnen hebben.
Nog een en ander over de toestellen, de administratieve inrichting van den dienst en het finantiëele gedeelte, vinde hier een plaats.
De directeur van den Gemeentelijken Telephoondienst heeft terecht begrepen dat hij niet dadelijk zich moest bepalen bij één toestel. Er worden op het gebied van het telephoonwezen de laatste jaren zóóvele uitvindingen gedaan en verbeteringen in de toestellen aangebracht, dat het goed gezien was in den aanvang toestellen van verschillende fabrieken over de abonnés te verdeelen. Vandaar dat men bij de abonnés toestellen kan vinden òf van de Zweedsche
| |
| |
fabriek Ericsson, òf van de Bell-Telephon Manufacturing Co. te Antwerpen, de Antwerp Telephon and Electric Works, de fabriek Berliner te Hannover, de General Electric Co. te Birmingham en de firma Stock te Berlijn. Na eenige ervaring kan men de toestellen, die op den duur minder bruikbaar blijken, gaan vervangen door die, welke gebleken zijn aan alle rechtmatige eischen te voldoen.
Wat de administratieve dienst betreft, aan het hoofd van dezen tak van dienst staat de directeur, die onder zich heeft een vrij uitgebreid kantoorpersoneel, dat werkzaam is in de kantoorlokalen op de verdieping onder de seinzaal. Tevens zijn er uitteraard enkele ingenieurs en opzichters, belast met het geregeld toezicht op het net, de aansluiting van nieuwe abonnés, enz., terwijl in de seinzaal de dienst geregeld dag en nacht plaats heeft, waartoe een 40tal telephonisten volgens een bepaalden rooster dienst doen.
Ten aanzien van het finantiëele gedeelte zij vermeld, dat de geheele inrichting van het net, den bouw van het centraal-bureau daarbij niet inbegrepen, f 740.000 heeft gekost. Aangezien in het gebouw, dat f 150.000 kost, verscheidene kantoorlokalen en twee groote winkels door de gemeente voordeelig kunnen worden verhuurd, mag gezegd worden dat de dienst verricht wordt in een gebouw dat op zich zelf rente genoeg afwerpt. De telephoondienst betaalt jaarlijks voor het gebruik der localiteiten in het gebouw een som van f7000 aan de afdeeling finantiën (rentegevende eigendommen). Bij het vastgestelde tarief, zijnde f 25 entréegeld voor de installatie van elken geabonneerde en een abonnementsgeld van f90 per jaar, is op de begrooting der gemeente, zooals die voor 1897 is vastgesteld, gerekend op een zuivere winst van ongeveer f48.000, dus reeds veel meer dan door de Bell in het laatste kalenderjaar, dat zij de concessie had, in de gemeentekas werd gestort.
Men verwacht dan ook ten stadhuize dat de gemeente met de telephoon geen slechte zaken zal maken. Het is echter slechts de vraag: ‘hoe lang dat duren zal’, want elk oogenblik hangt haar boven het hoofd dat het Rijk het geheele telephoonwezen in ons land aan zich zal trekken. Wel is waar zal Amsterdam dan de volle kapitaalswaarde voor het net terug erlangen, maar daarmeê is dan ook alles afgeloopen en zal van overwinst geen sprake meer zijn.
Maar hoe dit zij, nu de gemeente eenmaal het telephonisch verkeer te Amsterdam tot zich heeft genomen, moet erkend, dat de dienst ingericht is volgens de eischen, die men er in onze dagen aan stellen mocht.
|
|