| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Kreta neemt schier de geheele aandacht dezer maand Februari in beslag.
Alsof er oorlog is, of dadelijk oorlogsgevaar, met zoo groote snelheid volgen de gebeurtenissen elkander op. Des avonds leest men lange kolommen vol verontrustend nieuws en den volgenden morgen brengen de bladen een reeks van tijdingen, die de hoop wekken dat het nu wel gauw beter zal gaan. Maar dienzelfden avond is het weer anders.
De Kretenzische quaestie is tot heden (23 Februari) niet opgelost. Niet door de wapens en niet langs minnelijken weg. Niet door de mogendheden en niet door de Grieken. Ieder oogenblik kan er iets voorvallen, waardoor de vlam naar Europa overslaat. Voorspellingen zijn te dien opzichte gewaagder dan ooit. Men kan niet anders dan wachten en met groote begeerigheid dagelijks van de nieuwe berichten kennis nemen, ze verwerken en combineeren.
In het kort is de geschiedenis van Kreta in de laatste veertig jaren samen te vatten als volgt: een voortdurend streven naar vrijheid, althans naar zelfbestuur, van de christelijke eilandbewoners en een voortdurend beloven-zonder-doen van den Turkschen opperheer. Nadat er in het vorige jaar ook op Kreta, in trouwe navolging van de andere deelen van het Ottomaansche rijk, was gemoord, geplunderd en gebrand; nadat er Turksche troepen waren gezonden, en men weet wat dat beduidt; nadat Griekenland vertoog op vertoog tot de mogendheden, en de mogendheden vertoog op vertoog tot de Porte gericht hadden - werd door den Sultan besloten dat het eiland voortaan een christelijken gouverneur zou hebben en dat de Nationale Vergadering, in schijn bestaande sinds het verdrag van Chalepa in 1858, werkelijk zou worden saamgeroepen. Die toezeggingen kwamen te laat. De christelijke gouverneur viel niet in den smaak. Van de Nationale Vergadering wilden de meeste Kretenzers niet meer weten. Met de hervormingen ging het langzaam, heel langzaam; men denke aan de gendarmerie, tot welker opperbevel op een belachelijk traktement een Nederlandsch hoofdofficier is aangezocht, wiens aanvaarding van dit ambt gelukkig door de jongste gebeurtenissen is verijdeld.
De hervormingen kwamen te laat en zouden te laat gekomen zijn, ook al had de Porte een gansch ongewonen spoed achter de invoering gezet. Want sedert den tijd dat Griekenland bij de mogendheden voor het eiland krachtig was opgekomen, was de verstandhouding tusschen dat koninkrijk en Kreta voortdurend toegenomen. Er was maanden lang in stilte gewerkt en saamgezworen tegen de Turksche heerschappij. Een botsing tusschen de christelijke en mohamedaansche eilandbewoners deed de bom losbarsten.
De eilandbewoners zijn van éénen stam: christenen en muzelmannen. De eersten hebben de meerderheid. Zij zijn even woest en krijgshaftig als de laatsten; het zijn niet meer de ‘luie buiken’, waarvan de apostel Paulus sprak.
| |
| |
Zoo hebben nu ook beide sekten wreedheden begaan; het zou niet billijk zijn de christenen hoog boven hun mede-bewoners van Kreta te verheffen. Hun verontschuldiging is echter, dat zij leven onder Turksch wanbeheer en dat het hun onmogelijk wordt gemaakt zich aan hun half-barbaarschen staat te ontworstelen. Het zijn Europeanen, het zijn Grieken, zij gevoelen het, maar zij kunnen zich niet naar boven verheffen, zij liggen begraven onder de watten. Zij stikken er onder, maar zij kunnen er niet onder uit. Nu en dan schuift de Turksche hand de watten een weinig op zij; maar als zij denken adem te halen, dan zetten de watten weer uit en trekken dicht. Nu werken zij er zich met geweld boven uit, voor zij heelemaal gestikt zijn.
Kreta behoort bij Griekenland. Niet alleen historisch, maar ook geographisch. Wie dit betwijfelt, neme maar eens een kaart voor zich. Kreta is de uitlooper van de Peloponnesus; men zegt dat Lycurgus er de wetten van Sparta heenbracht. Kreta heeft den Griekschen Olympus met halfgoden en helden bevolkt en het heeft den Griekschen Hades een rechter gegeven. De ‘honderd steden’ van Kreta zonden hun helden mede naar Ilion. Het eiland moest even zeker eens aan den Turk ontwrongen worden als Hellas.
En Hellas stond gereed om het te helpen. Avontuurlijk zeker, want de tijden van Xerxes zijn al lang voorbij en zelfs de Grieksche vrijheidsoorlog van onze eeuw heeft veel van zijn glorie verloren door de weinig roemrijke geschiedenis van het koninkrijk dat daaruit voortsproot. De Grieken hebben in Europa geen goeden naam. Zij hebben het vertrouwen van couponknippers teleurgesteld. Een valsche speler wordt te Parijs un grec genoemd. Zij kunnen geducht liegen en geweldig schetteren. Maar zij hebben hun geschiedenis behouden. Zij hebben die in hooge eer en dus zijn zij niet verloren. Die heeft het hun mogelijk gemaakt den roemrijken oorlog van 1821 zes jaren lang vol te houden en uit te vechten en die geeft hun thans de heldhaftige illusie stand te houden voor het stamverwante eiland tegen de vereenigde zwaargewapende mogendheden van Europa.
Koning George staat in dat opzicht bij zijn volk ten achter. Zijn huis is niet door de geschiedenis, door samen overwinnen en samen lijden, aan zijn land verbonden. Hij is een ‘gemaakte’ monarch en zijn vader is koning van Denemarken. Hij is dan ook niet populair; men vindt hem te kalm en berekend; met het ‘insanire juvat’ der Grieken heeft hij, gelukkig voor hem en zijn volk, nooit ingestemd. Des te meer verdient het de aandacht dat hij zich nu zonder voorbehoud met lijf en ziel, met al de zijnen, aan de beweging tot het Grieksch-maken van Kreta heeft overgegeven. Hier was een onweerstaanbare volksdrang en is het mogelijk dat hij daaraan heeft toegegeven uit vrees voor zijn troon en voor de toekomst van zijn dynastie - waarom zouden wij niet even goed veronderstellen dat hij is aangegrepen door de machtige geestdrift der landskinderen? Hij heeft niet lang geleden verschillende hoven van Europa bezocht; men mag aannemen dat hij zich toen reeds met de voorbereiding van Kreta's bevrijding heeft bezig gehouden. Nu heeft hij vernomen van de nieuwe moorden en plunderingen op het eiland,
| |
| |
nu heeft hij de Atheners in opwinding en strijdlust gezien en kloekmoedig heeft hij zijn besluit genomen.
Zijn tweede zoon, prins George, is met een torpedovloot naar Kreta gevaren. De koning deed hem uitgeleide en omhelsde hem bij het afscheid. De derde zoon werd naar de Macedonische grens gezonden. De Koningin deelde levensmiddelen uit aan de gewonde Kretenzers, die te Athene een wijkplaats waren komen zoeken. Koning George ontving deputaties en sprak zijn geestdriftig volk toe. En ook schreef hij brieven.
Dat brieven schrijven van koning George is van niet geringe beteekenis. Daarmede kan hij heel veel doen. Want zijn familie is de vorstenfamilie van Europa bij uitnemendheid. Zijn ouders zijn het Deensche koningspaar. Zijn zuster is de Keizerin-weduwe van Rusland, van wier invloed op den jongen Tsaar meer dan gefluisterd wordt. Zijn zoon George heeft op de reis in Japan het leven van Nikolaas II van Rusland gered door den inlandschen dweper neer te slaan. Zijn vrouw, de koningin, is een Russische prinses. Zijn zwager is de prins van Wales. Zijn zoon is met keizer Wilhelm's zuster getrouwd...
Het is waar, aan die laatste zwagerschap heeft het Grieksche koningshuis in deze dagen niet veel. De Duitsche Keizer heeft zich over Griekenland's optreden uitgelaten op een wijze, die alweer duidelijk aantoont hoe zonderling het Duitsche vrijheidsbegrip in de allerhoogste kringen er uitziet. Wij hebben indertijd vernomen dat de heele Oostersche quaestie den ijzeren kanselier geen enkelen Pommerschen grenadier waard was. Die uitspraak is ruw, maar van Duitsch standpunt verstandig en als des Keizers daden met haar overeenstemden, dan zou niemand het recht hebben zich daarover te beklagen. Maar laat het Rijk zich dan ook ermee vergenoegen ten opzichte van de Kreta-quaestie een bescheiden rol in het Europeesche concert te spelen en aan de anderen, wien de zaak meer dan een grenadier waard is, de actie, zoo zij noodig is, overlaten. De eer van Duitschland schijnt dat niet te gedoogen. Maar het is dan toch een vreemde eer, die wèl gedoogt bommen te werpen in het kamp van menschen die voor hun vrijheid strijden en niet zich op den achtergrond te houden bij de gewelddadige ‘regeling’ van eene zaak, die het Rijk geen soldaat waard is. Zelfs de Duitsche keizer, die zeker een verlicht man is, schijnt het maar niet te kunnen begrijpen dat er daarginds nu eens niet gemaszregelt kan worden. Hij heeft spottend gezegd dat het wat erg zou zijn als de mogendheden zich door een landje als Griekenland lieten ringelooren. En toch, er is nog iets hoogers dan de allermachtigste mogendheden. Het is de bezieling van een klein volk, dat niet naar een Europeesch concert vraagt als het geldt zijn stamgenooten te helpen ‘uyt der tirannen band en slot.’
In Duitschland vindt die bezieling al heel weinig weerklank. Elders wel. In Frankrijk ter eerste plaatse. Het Fransche volk is herhaaldelijk opgekomen voor de zaak van anderen, al heeft het dan ook van die edelmoedigheid zelden veel voordeel getrokken. Ook nu hebben de Kretenzers de sym- | |
| |
pathie der Fransche natie. Maar het is een lauwe genegenheid. De betoogingen te Parijs en in andere steden beteekenen niet veel en in de verschillende partijbladen is het niet duidelijk waar te nemen wat de sterkste movens is: de liefde voor de vrijheid of de zucht om het kabinet te hinderen. Dit verkeert in geen gemakkelijke positie. Het mag er niet aan denken in deze Oostersche quaestie een overwegende rol te spelen; zelf een voorstel doen of een richting aangeven kan het niet. De Kamer heeft er over geklaagd dat zij al haar inlichtingen uit Engelsche bron moest putten en zoo is de regeering er toe gekomen het Engelsche blauwboek te laten volgen door een Fransch geelboek. Daaruit is gebleken dat de minister Hanotaux de Fransche politiek in het Oosten keurig netjes heeft geleid; dat hij er ook wel eens een succesje in behaald heeft en dat hij zeer goed thuis is in diplomatieke vormen en taal. Maar tevens kwam aan het licht, dat er van voorgaan van Frankrijk in het Oosten in de laatste jaren ook maar in geen enkel opzicht sprake is geweest, en dat, als er nog eens iets op Frankrijks initiatief bereikt is - zooals de doorzetting van het proces tegen de moordenaars van pater Salvator - dit voor geen gering deel is toe te schrijven aan den persoonlijken invloed van den ambassadeur te Konstantinopel Cambon.
Hanotaux heeft de geschiedenis van Richelieu geschreven. Hij is een bekwaam Staatsman, maar, al mocht hij er de man naar zijn, alles verhindert hem een moderne Richelieu te worden. Rusland heeft de Republiek de hand gereikt en haar weer naar de eerste rij der Europeesche mogendheden geleid. Maar daar staat zij nu ook, in het gelid. Zij kan geen pas naar voren of naar achteren doen zonder dat Rusland toekijkt. Zij heeft aan dat rijk ontzaglijk veel te danken, maar in deze dagen is het eerst recht uitgekomen hoezeer zij door de alliance gebonden is. Want tot nog toe heeft zij, buiten de Russische sfeer handelende, haar eigen zin kunnen doen en, waar zij met Rusland samenwerkte, zich althans een schijn van zelfstandigheid weten te geven. Nu echter zwijgt Rusland. Het is volstrekt niet duidelijk wat het eigenlijk wil: het Ottomansche rijk in zijn geheel handhaven of de Grieken helpen Kreta ervan los te maken. De Republiek kan dus niets doen dan wachten en, terwijl anderen handelen, raakt zij haar invloed kwijt.
De heele beweging komt Rusland waarschijnlijk zeer ongelegen. Het is nog niet klaar in Oost-Azië; het heeft zijn spoorweg door Siberië nog niet; de Tsaar is nog zoo jong en er is pas een nieuwe minister van buitenlandsche zaken. Als dat alles mettertijd beter geworden is, zal het ongetwijfeld geen vinger uitsteken om Turkije overeind te houden. Het heeft een verandering in Zuid-Oostelijk Europa dringend noodig, zooal niet om zich het bezit van Konstantinopel dan toch zeker om zich den vrijen uitgang uit de Zwarte Zee te verzekeren. Het is de russificeering der Balkanstaten of althans de overheersching van het slavische element aldaar jaren lang aan het voorbereiden geweest. Maar het heeft nog tijd noodig en het weet te wachten. En nu dreigt daar op eens een stuk van Turkije te zullen worden losgescheurd door een land, aan welks hoofd een innig bevriend en nauwverwant vorstenhuis staat.
| |
| |
Moet de Sultan dat stuk loslaten, dan zou Macedonië in opstand kunnen komen en dan zou die strijd van nationaliteiten en godsdiensten kunnen ontbranden, ter voorkoming waarvan de mogendheden zich juist de handhaving van Turkije's integriteit tot hoofdbeginsel hebben gesteld.
Het is wel een treurig ding, die integriteit van het Turksche Rijk. Ziedaar een regeering en een beheer, tot in den diepsten grond verdorven; ziedaar een heidensch rijk, een onding in Europa, de onmogelijkheid van zijn voortbestaan dagelijks bewijzende, doordat het dagelijks den Europeeschen vrede bedreigt; ziedaar een Sultan, als een oud-Japansche mikado angstvallig voor ieders oog verborgen, een sidderende zenuwlijder, zich vastklemmend op het deksel van zijn geldkist, terwijl ambtenaren en leger vergeefs het hun toekomend loon vragen: ziedaar een broeinest van ongerechtigheden, een leerschool van moord, marteling en verkrachting; ziedaar de schande van Europa in de 19de eeuw. En daartegenover de machtigsten der wereld, die immers ook de beginselen van recht en zedelijkheid zoo luide verkondigen, maar die machteloos staan om dat ondier te verdelgen, om dien buit te verdeelen en die zich uit vrees voor het nog machtiger eigenbelang der verschillende samenwerkenden, ter wille van den vrede god betere 't, gedwongen zien hun kanonnen te richten op het kamp bij Chania, en de arme Grieksche vlag, voor een heilige zaak wapperend, neer te schieten.
En nu waren wij een tijd geleden nogal zoo blij over het herstel van het Europeesch concert.
Men zou er fatalist onder worden. Een fatalistische beschouwing is trouwens de eenige die ons overblijft bij het meeleven der laatste dagen geschiedenis. Wij kunnen toch werkelijk niet oprecht wenschen dat het concert der mogendheden nu uit elkaar viel. Zijn wij niet allen geschrikt op het vernemen der tijding dat Engeland het met de mogendheden oneens begon te worden en van Duitschland's bullebakkerig voorstel om maar ineens de haven van Athene te blokkeeren, niet wilde weten?
Terwijl lord Salisbury in het Hoogerhuis en Curzon in het Lagerhuis zich minachtend of althans afkeurend over Griekenland uitlieten, nam de beweging voor Kreta in Engeland toe. Liberale staatslieden als John Morley, om van den Grooten Oude, die op het punt van Turkije wel een weinig monomaan is, nog te zwijgen, plaatsten zich aan het hoofd en zoo schijnt dit werkelijk de geschiedenis van Engeland's frontverandering geweest te zijn dat de volksmeening het kabinet tot matiging gedrongen heeft. Wel schoot het Engelsche oorlogschip nog mee op het kamp bij Chania, maar van gewapende actie tegen de Hellenen is toch voorloopig blijkbaar afgezien.
Italië hield getrouw aan Engeland vast. De draai, dien Engeland nam, kwam Visconti-Venosta zeer te stade; want de Italianen hebben meer dan één karaktertrek met de Grieken gemeen en als in één land een oorlog tegen den Turk populair zou wezen, dan ware het wel in het schiereiland.
De Sultan zit op zijn geldkist en wacht. Men zegt dat hij oogenblikken van zeldzaam innerlijk genoegen smaakt. Kreta kan hem niet schelen. Maar de onuitstaanbaar-vriendelijke mogendheden die hem met alle geweld onder
| |
| |
hun voogdij willen houden, die hij niet missen kan en die hij haat met innigen oosterschen haat, te zien tobben en wurmen met dat eiland dat hem zijn rust al zoo lang vergald heeft, dat moet hem een verfijnd genot wezen. Voor den schijn werden eenige pogingen gedaan om troepen en schepen naar Kreta te zenden, maar op het eerste verzoek der mogendheden werden die pogingen gestaakt. Slechts wordt nu de Macedonische grens versterkt en met troepen bezet, omdat van dien kant direkt gevaar zou kunnen dreigen. De Sultan zal nu afwachten of het concert kàn wat hem te zwaar viel; hij wil de voogden zelf wel eens aan het werk zien.
Is zijn gemoedsstemming werkelijk zoo? Wie kan zich in de stemming en de denkwijze van dien Oosterling verplaatsen? Hij is the unspeakable man, een wezen, onbegrijpelijk als mensch en als heerscher, een idioot of een booswicht, een slachtoffer of een tiran - maar in elk geval iets dat weg moet uit dit werelddeel, zelfs al kostte het dan ook de stroomen bloeds van een Europeeschen oorlog.
De laatste berichten melden dat er wapenstilstand zal zijn op Kreta, acht dagen lang en dat Europa in dien tusschentijd een oplossing zal bedenken. Moge het iets niet al te vernuftigs zijn. Autonomie van Kreta, zonder volkomen onafhankelijkheid, maar toch zoo dat het eiland zich langzamerhand aan de Turksche toestanden kan ontworstelen, tot het volgens de profetie van jaren geleden, werkelijk Griekenland ‘als een rijpe appel’ in den schoot valt, ware nu misschien het beste. Griekenland en Turkije beiden, zouden daarmee genoegen kunnen nemen en wij hadden dan tenminste in den eersten tijd niet de ontzettende rampen van den oorlog te duchten.
Maar als er oorlog moet komen, dan de Turk er uit!
Onder de vele dingen die ik in deze maand moet overslaan, mag niet het verhoor van den Zuid-Afrikaanschen Napoleon zijn.
Hoeveel moeite is er gedaan om die enquête-commissie uit het Engelsche parlement te verdonkeremanen. Zij was niet meer noodig, zeide men, want de zaak van Jameson's inval en al wat daaraan vast zat, was immers zoo helder als glas. Als het niet juist de brutaalste jingo's geweest waren die zoo spraken, dan zou men zeggen dat ze na het vertoon van Cecil Rhodes niet moesten weten waar zich te bergen van schaamte. Chamberlain zag dat het wegmoffelen der commissie niet aanging en hield dus een even listige als welsprekende rede voor haar benoeming. Hij was overtuigd dat de Chartered Company het er eervol zou afbrengen.
Doch die ministeriëele overtuiging, hoezeer dan ook geschikt, en bedoeld, om pressie te oefenen op de werkzaamheid en het oordeel der commissie, is niet bestand gebleken tegen den geweldigen geest van sir William Harcourt. Geen rechter van instructie had den oud-kanselier der schatkist dat scherp verhoor van Rhodes kunnen verbeteren. De vragen volgden elkaar op in onberispelijke orde. Kwam er geen antwoord, dan werd er schijnbaar tot iets anders overgegaan, waarna weer ongemerkt werd teruggekeerd tot het punt,
| |
| |
waar het verhoor was blijven steken. Er bleef geen hoekje over om zich te verschuilen of geen gaatje om te ontsnappen. En als sir William toch op eenige vragen geen antwoord kreeg, dan was het alleen omdat Rhodes kortaf verklaarde hier niet te willen of niet te kunnen antwoorden, hetgeen dan meestal gepaard ging met een zoo duidelijke verlegenheid of onhandigheid, dat niemand er aan kon twijfelen of er werden hier alleen zaken verzwegen, die het daglicht niet konden velen.
Als het nog noodig was, dan is dit door het verhoor van Rhodes onomstootelijk vastgesteld dat hij, als eerste minister van de Kaapkolonie, de ziel is geweest van den aanslag op een bevrienden staat. Verder is bewezen dat de gelden van de Chartered Company voor die misdaad gebruikt zijn, waarschijnlijk met medeweten van de bestuurders, onder wie koningin Victoria's schoonzoon, den Duke of Fife. Voorts dat de opstand te Johannesburg niet veel meer dan een fictie geweest is en dat de geheele drijfkracht van de beweging buiten de Transvaal bestond. Eindelijk dat de Times in het komplot betrokken is geweest.
Mij dunkt, nu dit alles geconstateerd is, is de tijd van grapjes maken over de geldelijke schadevergoeding, aan de Zuid-Afrikaansche Republiek te betalen, voor den heer Joseph Chamberlain voorbij. De publieke opinie in Engeland zal hem niet hard vallen om zijn halve medeplichtigheid, evenmin als om zijn handjes-toe-steken aan Rhodes, toen Sir William Harcourt dezen op de pijnbank had. Maar de drie verloopen jaren hebben waarlijk de eer van zijn groot vaderland door zijn toedoen niet verhoogd. Hollanders en Engelschen in Zuid-Afrika zijn meer dan ooit tegen elkander verbitterd. Ook daar, aan het beschaafde uiteinde van het zwarte werelddeel, spreekt men van oorlog.
Zie, alsof het de zedelijke straf was voor die trouweloosheid, ziet Engeland het eenige waarlijk groote werk dat zijn buitenlandsche staatkunde in de laatste jaren scheen tot stand te zullen brengen, te gronde gaan. Het Engelsch-Amerikaansche vredestraktaat ligt te zieltogen in den Senaat der Unie. Het jingoïsme treft het in het hart.
23 Februari.
P.v.D.
|
|