| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Het is nu reeds anderhalf jaar geleden, dat de vredesconferentie van parlementsleden van verschillende natiën een ontwerp in het licht zond betreffende oprichting van een internationaal hof van scheidsrechterlijke uitspraak over geschillen tusschen mogendheden. Zeer verstandig stuurde dat congres niet op onbereikbare idealen aan, maar dacht in het belang des vredes instellingen en maatregelen uit, strekkende om dreigende oorlogen te voorkomen.
Het ontwerp oogstte platonische bewondering; het werd hemelhoog geprezen en voorloopig ter zijde gelegd. 't Werd meer als teeken des tijds gewaardeerd dan beschouwd als een regeling, geschikt om door een groote mogendheid aan de anderen te worden aangeboden, of om het voorwerp uit te maken van een diplomatieke conferentie en vervolgens in den vorm van tractaten kracht van wet te verkrijgen. Het had al dadelijk een hooge historische beteekenis, maar meer ook niet.
Weinige maanden na de verschijning van het ontwerp nam het Venezolaansche grensgeschil tusschen Engeland en de Vereenigde Staten dreigende verhoudingen aan. In het laatst van 1895 verscheen de hoogdravende presidentieele Boodschap, ten aanzien waarvan men zich nòg tevergeefs afvraagt, hoe een bedachtzaam staatsman als Cleveland haar heeft kunnen uitvaardigen. Het jingoïsme aan gene zijde van den Oceaan vlamde op; Engeland bleef kalm en genoot korten tijd de sympathie van geheel Europa, welke het dadelijk weer verloor tengevolge van Jameson's inval, die tevens de aandacht van het Anglo-Amerikaansch geschil en van de gevaren der Monroe-leer afleidde.
Het geschil bleef slepend gedurende de onderzoekingen eener gemengde commissie en werd eindelijk uit den weg geruimd op een wijze welke alleen de Venezolanen, mopperend op hun achtergrond, onbevredigd liet. En zie, dezer dagen wordt uit dat ernstig conflict van ruim een jaar geleden het eerste verdrag betreffende een algemeen scheidsgerecht geboren. De twee in oorsprong en taal overeenstemmende landen die den wereldhandel beheerschen, sluiten den oorlog buiten.
Er is veel, wat een dergelijk verdrag juist tusschen het Vereenigde Koninkrijk en de Unie gemakkelijker te sluiten maakt dan tusschen mogendheden van het Europeesche vasteland. Engeland heeft in geval van oorlog altijd verkeerd en zal altijd blijven verkeeren in een bijzondere positie; het is het eilandenrijk. Voor Noord-Amerika geldt hetzelfde; zijn weermiddelen laat het in onvoldoenden toestand, mocht het in een oorlog geraken, dan zal die een zee-oorlog zijn. Uit den aard der zaak zal zulk een zee-oorlog voor de beide genoemde rijken veel nadeeliger zijn dan voor eenige andere, omdat de zee de hoofdbron van hun welvaart is. Zoo ligt een arbitrage-verdrag tusschen Engeland en de Unie voor de hand. Toch is het eigenaardig op te merken
| |
| |
dat ook hierin, nu ondanks den sterk toenemenden drang naar voorkoming van oorlog geen enkel rijk nog directe voorstellen in dien zin aan andere durft of kan doen, Engeland wederom voorgegaan is. Engeland is weder de baanbreker van de vredesbeweging; Engeland wijst weer den weg naar hoogere algemeene beschaving; Engeland, met al zijn trouweloosheid en al zijn eigengerechtigheid, heeft weer de propaganda voor deze hooge gedachte over heel de wereld op zich genomen door een daad, door een voorbeeld.
Sommigen mogen brommen dat het nog niet veel is wat het Anglo-Amerikaansch verdrag bepaalt of dat de bepalingen er van te uitvoerig en te ingewikkeld zijn. Men mag hen voor mopperaars houden, als men bedenkt, waarmee wij vredesvrienden in Europa ons moeten troosten: hoe sterker de legers, hoe grooter de risico en de verantwoordelijkheid en dus hoe geringer de kans op oorlog, en dergelijke. Bovendien, wat verantwoordelijkheid betreft - gevoelt men niet onmiddellijk hoe reusachtig veel grooter die wordt voor het land dat eenmaal door een arbitrage-verdrag verbonden is geweest?
Geschillen over geldvorderingen van meer dan £100.000 (als het minder geld betreft, schijnt er geen gevaar voor oorlog bestaanbaar geacht te worden) zullen door drie scheidslieden worden beslecht, wier benoeming tot in bijzonderheden is geregeld. Zelfs de koning van Zweden en Noorwegen komt er bij te pas en wordt dus in zekeren zin persoonlijk bij de vredeszaak betrokken. Als het conflict grondgebied betreft, zijn de waarborgen voor bevredigende uitspraak nog versterkt. Drie leden van het scheidsgerecht worden door het Engelsche, drie door het Amerikaansche staatshoofd benoemd uit de hoogste rechtscolleges der twee landen. Vijf hunner moeten 't eens zijn om de uitspraak onvoorwaardelijk bindend te maken; is er een gewone meerderheid dan bestaat er voor de partijen gelegenheid tot verzet binnen den tijd van zes maanden. In elk geval, ook dus als er geen meerderheid in het scheidsgerecht te verkrijgen is, zullen de partijen - en dit is een van de belangrijkste bepalingen van het geheele tractaat - geen vijandelijkheden beginnen, alvorens een hunner of beiden de bemiddeling van een of meer mogendheden hebben ingeroepen.
Het verdrag is natuurlijk nog maar voor een bepaald aantal jaren (vijf) gesloten en opzegbaar. Het is een proefneming. Maar het is er: een werkelijk, regelmatig tractaat, niet van vriendschap, niet defensief, maar tegen den oorlog. Hier zijn de twee eerste regeeringen, die meer hebben gedaan dan geredeneerd over de zegeningen van den vrede of direct dreigende oorlogen voorkomen; die zich zelven voor de toekomst, voor onbekende gevallen hebben gebonden aan een beslissing door een andere macht dan door het zwaard en die dit laatste middel om gelijk te krijgen, uitdrukkelijk hebben buitengesloten.
Men moet bijna hopen dat dit verdrag zware schokken te verduren zal hebben en dat het dien weerstand zal kunnen bieden. Des te sterker zal het als voorbeeld werken. Als er dan in de twintigste eeuw toch werkelijk eens zoo iets als een ontwapening zou kunnen beginnen!....
| |
| |
Maar zulk een wensch gaat weer te ver en inzonderheid in deze zaak is het raadzaam dankbaar te zijn voor hetgeen nu verkregen zal worden. Dàt het verkregen zal worden, staat nog wel niet vast, maar is toch meer dan waarschijnlijk. Het Engelsche parlement, volgzaam in de buitenlandsche politiek van zijn regeering, zal met temeer bereidwilligheid zijn goedkeuring aan het verdrag hechten, omdat het daartoe ten overvloede door een gevoel van gerechten trots zal worden aangezet. De Amerikaansche Senaat schijnt minder gemakkelijk en verlangt wijzigingen, welk verlangen een gevaar voor de totstandkoming van het verdrag is. Evenwel hebben wij ook vernomen dat de Senaat Cleveland een zoo schitterend slot van zijn vierjarig bewind niet gunt; deze kleinzieligheid zal dus alleen tengevolge hebben dat het tractaat een paar maanden later in werking zal treden. President Mac Kinley toch schijnt er een voorstander van te zijn en Sherman, Olney's pas benoemde 74-jarige opvolger als staatssecretaris voor de buitenlandsche zaken, Sherman heeft het onbewimpeld hoog geprezen.
Het Congres de goedkeuring van het arbitrage-verdrag af te dwingen zal, naar men mag aannemen, niet de moeilijkste taak van Olney's opvolger zijn. Men zegt wel eens dat een omvangrijke buitenlandsche politiek kwalijk met den aard van democratieën strookt. Ik weet niet of men er voor de democratie van Noord-Amerika nadeelige gevolgtrekkingen uit mag maken, maar het is zeker dat de buitenlandsche politiek der Unie zich aanmerkelijk aan het uitbreiden is. Het is waar, de omstandigheden dragen daartoe veel bij.
Ik sprak in mijn vorig overzicht vrij uitvoerig over Spanje en Cuba. Er is sedert dien tijd niet veel gebeurd, maar dit eene is al ernstig genoeg: dat de publieke belangstelling in het ongelukkige eiland en den oorlog met den dag is toegenomen en zich in de laatste maand scherper dan ooit te voren heeft geuit. Het best is dit waar te nemen in de Amerikaansche pers, meer dan eenige andere de slaafsche dienares van het publiek en dus ook gedwongen haar lezers bezig te houden met datgene wat op het oogenblik het sterkst hun geest of gemoed vervult. De publieke opinie zweept daar ginds de pers op. En nu zijn er nog nooit in den langen Cubaanschen vrijheidsoorlog - want dat is de opstand toch bezig te worden - zooveel sensatieberichten in de bladen van New-York verschenen als in deze weken. Het waren meest leugens; maar dat doet hier minder ter zake, behalve in zooverre stoute verzinsels weer omgekeerd sterk werken op den geest van het publiek en de bestaande opgewondenheid verhoogen.
Wat de leugens betreft, krijgt Spanje zijn verdiende loon. Sinds den Chineesch-Japanschen oorlog, toen de leugenfabriek te Sjanghai haar hoogsten bloei genoot, hebben wij zulk een berichtgeverij niet bijgewoond. 't Is waar, ook Konstantinopel en de gezantschappen van den Grooten Heer in de hoofdsteden mogen meetellen, maar bij de telegrammen over den opstand op Cuba haalden toch de mededeelingen over de Armenische en andere troebelen en gruwelen niet. Te Havana was een berichtencensuur ingesteld,
| |
| |
aanzienlijk verscherpt na de komst van generaal Weyler. Deze eeuwige optimist zond daarenboven fraaigekleurde regeeringsdepeches naar Madrid, waar de regeering ze openbaar maakte voor zoover en in den vorm waarin zij wilde. Zoo gewende men het Europeesche publiek aan reeksen van Spaansche overwinningen. Toen dat wegens den blijvenden tegenspoed dien Spanje ondervond, niet langer mogelijk was, begon het tijdperk der dubbele berichten; twee aan twee verschenen voortdurend telegrammen van kleine succesjes der rebellen en groote zegepralen van Don Quichotte. Deze handelwijze werd voortgezet, toen het Cubaansche comité te New-York, beter georganiseerd, zelf ondanks de censuur berichten van Cuba begon te ontvangen en wereldkundig te maken; kort na de Amerikaansche lezing van eenig voorval verscheen dan de Spaansche. Slechts door nauwkeurig te ziften en te wegen en de relazen dag aan dag bij te houden, bleef het mogelijk op die manier eenige voorstelling te behouden van hoe het op Cuba eigenlijk gesteld was.
Maar nu is de reactie gekomen en zullen de Spaansche autoriteiten òf nog doorschijnender leugens moeten verzinnen òf zich geweld aandoen en oprecht worden. Want de Spaansche pers zelve komst in opstand tegen hun misselijk bedrijf. De Heraldo en de Imparcial, de voornaamste bladen, hebben hun correspondenten telegrafisch teruggeroepen en in toornige artikelen betoogd dat het hun onmogelijk gemaakt werd de waarheid te vertellen. Bijna de geheele pers is den opperbevelhebber op Cuba afgevallen en beticht zijn beheer van verwaarloozing en nalatigheid op eene wijze, waartoe van regeeringswege het zwijgen niet meer kan worden gedaan. Tegelijk schaart zich een deel van de Amerikaansche pers beslist aan de zijde der opstandelingen en gaat in het uitdenken en verspreiden van sensatie-tijdingen veel verder dan eenig Cubanen-Comité in eenige Europeesche of Amerikaansche hoofdstad tot heden toe heeft durven doen.
Wil men een paar voorbeelden? Men heeft ze voor het grijpen. Ik zal even in het kort de geschiedenis van Maximo Gomez en van de Spaansch-Amerikaansche onderhandelingen mededeelen, zooals zij volgens de snel opeenvolgende berichten van den laatsten tijd zou moeten luiden; na het bovenstaande zal het den lezer gemakkelijk vallen den oorsprong der verschillende onderdeelen te gissen.
Maximo Gomez. - Na den dood van Maceo is het oude hoofd der rebellen geheel terneergeslagen, hij wanhoopt aan de zaak der Cubanen. Hij zegt dat de opstand niets aan kracht verloren heeft en dat de strijd tegen de onderdrukking met denzelfden moed zal worden voortgezet. Hij wordt overvallen en verslagen in de provincie Matanzas (westelijk gedeelte). Hij bevindt zich met een krachtig leger in Puerto Principe (oostelijk gedeelte). De Spanjaarden hebben hem in een val gelokt door hem een der trocha's (versterkte grachten) te laten overschrijden. Hij heeft een schitterend wapenfeit bedreven door ondanks den tegenstand der Spanjaarden een der trocha's te overschrijden. Hij heeft verklaard dat het onmogelijk is den opstand langer voort te zetten en dat hij tot onderhandelen bereid is. Hij heeft de stad Santa Clara ge- | |
| |
nomen en rukt op Havana aan; zijn voorhoede verwoest Matanzas. Hij heeft de stad Santa Clara niet genomen en rukt geenszins op Havana aan; de Spaansche troepen hebben Matanzas nagenoeg gezuiverd. Enzoovoorts.
De Spaansch-Amerikaansche onderhandelingen. - De Vereenigde Staten hebben hun bemiddeling aangeboden om de Cubaansche quaestie op te lossen. Canovas heeft verklaard dat hij geen bemiddeling kon aanvaarden, doch dat hij hervormingen op Cuba zou invoeren, zoodra daar een beslissende slag geleverd was. Spanje en Amerika zijn het eens geworden ter zake van Cuba. De Spaansche gezant te Washington heeft verklaard dat hij geen bemoeiing van Amerika kon dulden; te Madrid is van een schikking niets bekend. De hervormingen op Cuba zullen 23 Januari worden afgekondigd en spoedig ingevoerd. De hervormingen zullen op zijn vroegst in Februari worden afgekondigd en eerst na den ‘beslissenden slag’ worden ingevoerd. Enzoovoorts.
De Spaansche regeering heeft het nu zelf ondervonden, hoe dom een dergelijke wijze van het publiek voorlichten is. Want nu de Amerikanen ook aan het liegen gegaan zijn, is de zenuwachtigheid en de ontevredenheid in Spanje aanmerkelijk toegenomen. De pers valt met groote heftigheid generaal Weyler en nu ook Canovas aan en deze dacht er zelfs over - of was ook dit een sensatiebericht? - den staat van beleg af te kondigen en alle bladen te schorsen.
Zoo blijft daar in het land alles roerig en gevaarlijk en er is reeds over gesproken, dat Canovas zou aftreden en Sagasta met de liberale partij de regeering weer in handen nemen. Hiertegen bestaat evenwel dit groote bezwaar, dat de groote meerderheid van de Cortes conservatief is en deze volksvertegenwoordiging dus in de hoop op een andere samenstelling zou moeten worden ontbonden.
Het kan ook zijn dat Canovas, tengevolge van zijn hardnekkig vasthouden aan dien onfortuinlijken opsnijder generaal Weyler, en van zijn dwaze dreigementen tegen de pers, in eens wordt omvergeworpen, als Crispi - van wien hij overigens niets heeft - na den slag van Adoea. Dan zal Sagasta vanzelf de man zijn.
Even voor Tsaar Nikolaas zijn groote reis door Europa zou beginnen, in het laatst van Augustus van het vorige jaar, stierf plotseling in den trein de Russische minister van buitenlandsche zaken, prins Lobanof-Rostofsky. De op hem volgende in rang, Sjisjkin, schoof voorloopig in zijn plaats en vergezelde den Tsaar op diens reis. De minister heeft niet veel van zich laten spreken bij die gelegenheid. Hij schijnt meer een stille werker te zijn, een man wiens plaats eigenaardig op den tweeden rang is, moge hij ook daar boven velen uitblinken. Men begon er gedurende de reis al aan te twijfelen of hij wel de opvolger van prins Lobanof zou worden en na de reis was het zeker dat hij het niet zou zijn.
Er zijn toen allerlei namen genoemd, tot die van hooge hofbeambten toe, die toch geen diplomatieke opleiding hadden genoten. Niemand echter heeft
| |
| |
den juisten naam gezegd. Niemand heeft graaf Moerawjef (of Moerawjof) genoemd, wiens aanstelling nu kort geleden plotseling de wereld verbaasde. Hij heet nu nog maar gérant, maar weldra wordt die titel in dien van minister omgezet en zal hij als Giers en Lobanof waren, een der machtigste staatslieden zijn in Europa.
Graaf Moerawjef was het laatst gezant te Kopenhagen. Aan het hof van koning Christiaan heeft hij meer kunnen zien en leeren voor zijn toekomstig ambt dan misschien aan eenig ander hof. Daar vereenigden zich in den zomer in een soort vacantietijd Tsaar Alexander III met zijn vrouw Dagmar en haar zusters, de prinsessen van Wales en de hertogin van Cumberland, met den koning van Griekenland en diens vrouw en zoons, een huis vol vorstelijke logés. Daar leefde de familie eenige weken in een zekere intimiteit, aan welke het slechts zeer weinigen gegeven was deel te nemen; graaf Moerawjef heeft tot die weinigen behoord. Laatstelijk heeft ook Tsaar Nikolaas, aan de traditie zijns vaders getrouw, eenigen tijd bij zijn grootvader doorgebracht en toen zal het in hoofdzaak wel reeds beslist zijn, dat de gezant minister zou worden.
Wat men aan hem zal hebben? Hij is een bij het publiek weinig bekend man. In Duitschland is men eenigszins ontstemd over zijn benoeming, omdat men een anti-Germaan in hem ziet; maar dit is niet meer dan een veronderstelling, waarschijnlijk hierop berustend dat hij een bekend vriend van Frankrijk is. Dat is niet geheel hetzelfde. Frankrijk heeft zich natuurlijk verheugd en met reden, want het is zoo goed als zeker dat Moerawjef de gelegde banden der alliantie nauwer zal aanhalen.
Van uiterlijk moet de opvolger van prins Lobanof flink zijn, breedgebouwd en breedgebaard, een echt Russisch voorkomen, maar van groote distinctie en goede vormen. Men prijst zijn energie en zijn scherpzinnigheid, blijkend uit de wijze waarop hij een tijdlang het gezantschap te Berlijn bij afwezigheid van zijn chef, den ambassadeur Sjoewalof, heeft waargenomen. Overigens is hij voor de wereld een gesloten boek. De Fransche bladen hebben van hem gezegd dat zijn energie hem bijzonder te pas kan komen tegenover de hofintriges, aan welke de jonge Tsaar in de eerste jaren van zijn bewind bloot staat. Dit slaat waarschijnlijk op den invloed der Keizerin-weduwe en van de oude grootvorsten. Van de eerste zegt men dat zij eenvoudig al de touwtjes in de hand heeft, welke Nikolaas' bewegingen bepalen. Men zal echter daarom wel doen dit verhaal onder voorbehoud te aanvaarden, omdat wel altijd van Dagmar van Denemarken gezegd is dat zij mooi en goed, maar nooit dat zij bijzonder scherpzinnig of heerschzuchtig is. Wat de grootvorsten betreft, het is niet meer dan natuurlijk, dat deze op den jongen verwant, die het hoofd is van hun huis, zekeren invloed trachten te verkrijgen en graaf Michel Moerawjef zal al zijn energie en bekwaamheid noodig hebben om dien te neutraliseeren.
Bijna zooveel als over de benoeming van den Russischen minister van buitenlandsche zaken is er te doen geweest over de reis van zijn Oostenrijksch-Hongaarschen collega, graaf Goluchowski, naar Berlijn. Eerst werd gezegd
| |
| |
dat die reis geschiedde naar aanleiding van de benoeming, maar dit is blijkbaar onjuist geweest, want de benoeming is eerst openbaar geworden nadat het reisplan was bekend gemaakt en het is onwaarschijnlijk dat Goluchowski er al van wist vóór het publiek het te weten kwam. Immers, blijkens uitlatingen van de Fransche bladen droegen zoowel de Russische gezant te Parijs, baron Mohrenheim, als de Fransche minister Hanotaux, eerst den avond te voren van de benoeming kenis. Men mag niet aannemen dat graaf Goluchowski er eerder van op de hoogte was.
De graaf zou naar Berlijn gaan om den plechtigen kapitteldag van de ridders van den Zwarten Adelaar bij te wonen. Keizer Wilhelm is bijzonder vlug geweest met de toekenning van die hooge orde aan den Oostenrijkschen minister. Dat deze hem daarvoor ging bedanken, klonk niet al te vreemd; het verhaal van het bijwonen van het kapittel wel, daar de nieuwbenoemde ridder, als vreemdeling, bij enkele gedeelten der plechtigheid zelfs niet tegenwoordig mocht zijn.
Met bijzondere belangstelling is dan ook de reis van den minister nagegaan. Keizer Wilhelm heeft zekere gejaagdheid getoond, vóór Goluchowski aankwam, en heeft zich langdurig in bijzondere audiëntie met hem onderhouden. Over Dresden is de graaf naar Weenen teruggekeerd, waar zijn eigen Keizer hem weer in langdurige audiëntie heeft ontvangen. Er is dus iets gewichtigs besproken. Wat, weten wij niet; waarschijnlijk staat het in verband met de Oostersche quaestie, en niet, gelijk sommigen beweerden, met de onthullingen der Hamburger Nachrichten over het zoogenaamde herverzekeringsverdrag tusschen Duitschland en Rusland voor 1890. Immers, als daarover nog sprake ware geweest, dan zou het gepaster geweest zijn, dat een Duitsch gezant uitleggingen kwam geven te Weenen, dan dat een Oostenrijker ze kwam halen te Berlijn!
Te Nice en te Toulouse zijn verkiezingsprocessen aan den gang. Er is daar bij de verkiezingen voor den gemeenteraad, departementalen raad en Kamer zoo verschrikkelijk geknoeid, bewerkt en omgekocht, dat de justitie er zich mee heeft moeten bemoeien.
Toulouse is er van ouds voor bekend. Nog onlangs liet Alfred Capus in den Figaro twee Toulousanen tegen elkaar zeggen: ‘Stel wij waren met ons beiden de eenige kiezers en wij stemden allebei op denzelfden persoon, ik ben er niet zeker van, dat hij gekozen zou zijn.’
Zoo iets is bedroevend, onzedelijk, treurig, alles wat men wil, maar het is ontegenzeggelijk komisch. Die luidjes daar zijn nu eenmaal goedhartige, blufferige, luidruchtige leugenaars, die er niets in zien het eene oogenblik dit te verklaren en het andere dat en die zichzelf in gemoede wijs maken, dat het altijd waar is wat zij op het oogenblik zelf zeggen. Men denke maar aan Tartarin de Tarascon. Men bezoeke zelf maar eens dat Zuiden van Frankrijk met zijne heerlijke goedmoedige oppervlakkigheid, waarover het veel beter is hartelijk te lachen dan te zuchten.
| |
| |
De justitie mag echter evenmin lachen als zuchten, zij moet straffen, waar er tegen de wet gezondigd is. En zoo zijn de processen te Nice en te Toulouse begonnen wegens omkooperij en stembedrog.
Er zijn in het geding in eerstgenoemde plaats slechts een paar beklaagden, maar eenige honderden getuigen. Het publiek op de tribunes stelt het grootste belang in de zaak, waarbij zoowat elk hunner min of meer betrokken is. Het speelt mee, het juicht toe, het keurt af en het heeft voortdurend een dolle pret. Ziehier een zekeren gaswerker, Ferrero, die ter instructie heeft bekend zijn stem voor frs. 10 aan den beklaagde Sauvan te hebben verkocht. Ter terechtzitting beweert hij met onverstoorbare kalmte dat hij die som heeft gekregen om bevriende dagbladen te verkoopen.
‘Je liegt,’ roept in eens een der beklaagden, ‘je hebt de 10 franken gekregen om op Sauvan te stemmen.’
De procureur der Republiek vraagt nu arrestatie wegens meineed, ter terechtzitting gepleegd. ‘Het is noodzakelijk,’ zegt hij, ‘een voorbeeld te stellen, vooral in deze streek.’ Algemeene bijval. (Dit: assentiment général is heerlijk.)
Zoo volgt nog een heele reeks van getuigen die alles herroepen wat zij ter instructie verklaard hebben. Wat er tusschen dat onderzoek en de terechtzitting gebeurd is, levert stof voor tal van nieuwe strafvervolgingen.
Nu en dan is het publiek in twee kampen verdeeld en maakt een heidensch leven. Maar een kleinigheid brengt de algemeene vroolijkheid weer terug. Zoo is er sprake van roode stembiljetten, ter controle dienende, waarvan een pakje door een zekeren heer Carcassonne (let op den naam!) bij een der getuigen is bezorgd.
De beklaagde Carcassonne: ‘Het waren doorschijnende speelkaarten (met onstichtelijke prentjes) die ik de zwakheid gehad had te koopen en die ik niet thuis durfde meebrengen.’ - Algemeen gelach.
De daarop volgende getuigen hebben kiezers naar de stembus geleid om te zien of ze wel stemden overeenkomstig de belofte. Daarna werden ze naar een café gebracht, waar men hun tien franken gaf.
‘Ik heb maar één kiezer naar de stembus gebracht,’ roept een hunner met verontwaardiging. ‘Het was een blinde.’ - Daverende hilariteit.
O Tartarin!
P.v.D.
24 Januari.
|
|