| |
| |
| |
Cirkus Renz
door Jan Feith.
‘De wereld is rond, dus moet zij draaien.’
Het woord, dat wij hierboven plaatsen, 't is niets anders dan de leer van den cirkelgang: de draaiende beweging der aarde. Het logische echter van het ‘dus moet zij’ laten wij gaarne in het midden. 't Is Renz, die het gezegd heeft en zonder Renz eenigzins afbreuk te willen doen, als beroemd paardendresseur, als artistieke ontwerper der Renz'-sche balletten enz. enz., toch had hij verstandig gedaan, zich niet op het gebied der cosmografie te begeven en dus in botsing te komen met de theorieën van La Place.
Franz Renz.
Renz is een machtig man, een alleen-heerscher in zijn wereldje in het klein, en niet alleen figuurlijk houdt hij zijn cirkus aan het rollen; in het ballet ‘die Lustigen Blätter’ draaide werkelijk het geheele platform met tafels en stoelen, muzikanten en balletpersoneel plechtstatig rond. Dit nu stelde ‘de wereld’ voor en misschien heeft het er Renz toe geleid, zulk een onjuiste conclusie, als het bovenaangehaalde dus, tot titel voor de slotapothéose te kiezen. Maar al schreeuwde deze wetenschappelijke onjuistheid nog luider ten hemel, zoo erg is het Renz niet kwalijk te nemen. Iedereen begroet toch in hem - den uitvinder van het draaiend platform, den ontwerper van die schitterende reeks balletten - een heerscher, een vorst, Renz ‘de ballettenkoning’. Is 't hem dan zoo euvel te duiden, dat hij langzamerhand die draaiende schijf,
| |
| |
waarop zijn honderden danseressen, zijn rijkdom, zijn trotsch zich bevinden, zijn wereld, de wereld gaat noemen? Zijn hoovaardij speelt hem parten, maar is
10 minuten pauze.
dat zóo erg?.... Hij maakt zijn wereld aan het draaien! Hij gebiedt, hij wenkt, met zijn dramatische handbeweging: dus moet zij draaien! - Hij wenkt weer, even slechts, bijna onmerkbaar, met zijn eenig, gracieus gebaar en
| |
| |
ziet! de wereld houdt op te draaien. Onverbiddelijk staat zij stil. Geen machten zijn in staat haar verder te doen wentelen. Renz spot wat met leerstellingen van middelpunt-vliedende krachten, beweging door aantrekkingskracht, zonnen- en planetenstelsel.... Hij heeft onmerkbaar met zijn hand gewuifd.... alles staat onbewegelijk. En als uit de heele zaal, van het dak langs alle rangen, een donderende galm tot hem neerstroomt, speelt een zelfgenoegzame glimlach om zijn kin, sluit hij in onuitsprekelijke zaligheid even de oogen.... en buigt, twee, drie, vier maal: hij, de ballettenkoning, de machtige despoot in zijn draaiend wereldje.
In December werd aan onze dagbladen uit Berlijn geseind:
‘Vrijdag heeft het Cirkus Renz te Berlijn zijn 50-jarig bestaan gevierd. In 1846 opende de vader van den tegenwoordigen directeur een eenvoudig paardenspel op een der Berlijnsche pleinen. Van vele zijden ontving de directeur, Commissionsrath Franz Renz, blijken van belangstelling, ook uit Amsterdam, benevens een aantal geschenken, die in een der zalen van het fraaie cirkus ten toon gesteld waren.
De heer Commissionsrath Franz Renz, ontving namens Zijne Majesteit, den Duitschen Keizer, de benoeming tot Officier in de Orde van den Rooden Adelaar.’-
Gewierookt, gelauwerd, gehuldigd..,. en zelfs geridderd. Gelukkig het land, dat zijn groote mannen huldigt!
En nu komen we waar we zijn wilden: Renz is een groot man. De Duitsche Keizer heeft dat willen toonen en wij hebben het hier aangehaald, om sommige neus-ophalers te beletten ‘zoo'n spullebaas’ te mopperen. Napoleon, die rijken veroverde, was een groot man; Edison, die fonografen uitvond, eveneens. Sophocles, die treurspelen dichtte, was een groot man, even goed als Molière, die blijspelen schreef. Rembrandt, de afgod van alle schilders, was een groot man, maar Walter Raleigh, die den aardappel als voedingsmiddel inburgerde, was het niet minder. Gooi deze mannen met hun verschillende verdiensten toch niet door elkaar, om ze afzonderlijk te voorschijn te halen. Napoleon hield misschien niet eens van aardappels en Rembrandt zou den veldheersstaf minder knap gehanteerd hebben, dan het penseel. De hoedanigheid groot-zijn verliest niets van haar expressief, omdat meerdere personen ze hebben; men onderscheide het gebied, waarop zij haar bezitten.
.... En na deze uitwijding voor mopperende neus-ophalers, herhalen wij, dat Renz een groot man is. Als cirkusdirecteur is hij een Europeesche vermaardheid geworden door eigen verdiensten en door het onmiskenbaar voorrecht de zoon van zijn vader te zijn. Deze opmerking klinkt vrij dwaas, maar toch is het een gewichtige factor voor hem geweest. Want hoewel het bekend is, dat eigenschappen van genialiteit slechts bij hooge uitzondering van vader op zoon overgaan, in het cirkusleven is er niets, dat zoo sterk spreekt als heriditaire cirkusaanleg. Men ziet gansche geslachten, die van grootvader tot vader tot zoon gymnasten, acrobaten, slangenmenschen, clowns, voltigeurs en jongleurs hebben voortgebracht. Er zijn van die geslachten - de heer Rössing
| |
| |
beschreef er ons nog onlangs een - van die kunstenaarsfamilies, waarvan alle leden zonder uitzondering lauweren en roem geoogst hebben. Zoo de familie Kinsbergen, een banquistengeslacht, verspreid over den geheelen aardbodem. Tot het geslacht Kinsbergen behoort de familie Blanus, behoort de familie Dassie, behoort de familie Blondin, behoort door aanhuwelijking Jacques Schuitenvoerder, de eerste Domme August in Nederland. Dat zijn allen cirkuskunstenaars van naam en door elkaars voetstappen te drukken, de familiebuitelingen en ‘buitengewone, onovertroffen kunstverrichtingen’ steeds van vader op zoon over te nemen, zijn ze beroemd gebleven en hebben zij geslachten na geslachten verbaasd over hun toeren.
Balletpas uit de ‘Lustige Blätter.’
Franz Renz had daarom veel voor op alle groote mannen, die ooit geleefd hebben en zullen geboren worden. De weg van roem lag netjes geharkt voor hem gereed en zijn vader liet hem bij zijn dood niet alleen een vermaarden naam en zijn beroemd cirkus, maar tal van wijze lessen na. De tegenwoordige directeur, die geboren was tusschen de paarden, als kind gespeeld had op het slappe koord, opgegroeid was onder cirkusberoemdheden van allerlei slag en professie, moest of hij wilde of niet langzamerhand één worden met die maatschappij van spieren en evenwichtskunst. Hoewel zijn vader directeur was, heeft hij toch van meet aan zijn sporen moeten verdienen en alle beroeps-eigenaardigheden, van het vliegend trapèse tot het ongezadelde paard, practisch moeten meemaken. En aldus toegerust, doorkneed in alle kleine bijzonderheden van het veelomvattend cirkusvak, met een aangeboren liefde voor alles wat daartoe behoorde, kon hij na den dood zijns vaders het cirkus Renz niet alleen in zijn ouden bloei handhaven, maar wist hij zijn onderneming zoo uit te breiden, dat hij nu, behalve een voortdurend reizenden troep, vaste cirkussen in Berlijn, Hamburg en Breslau bezit.
| |
| |
De ziel van het cirkus Renz, de stichter niet alleen, maar bovendien de man, die het cirkus in het algemeen in de oogen van het publiek zooveel hooger heeft doen klimmen, was de ‘oude Renz.’ Zijn vijanden niet minder dan zijn vrienden zijn het er over eens, dat met Ernst Renz een man heenging, die de grondlegger is geweest van wat het cirkus in de laatste jaren is geworden: een tempel voor paardendressuur, gymnastiek enz., even goed als een honderdtal jaren geleden de tooneelspeelkunst haar eigen tempel kreeg.
‘En avant.’
Voor vijftig jaren begon hij zijn loopbaan met een houten tent, een gewone kermisreiziger dus, die zijn optreden aankondigde met optochten, waaraan het heele personeel moest meedoen, met turksche trom en bekkenslag, met hansworstgeschreeuw en voorstellingen vóór de tent. We zien hem in gedachten voor ons, zooals wij ons nog herinneren Blanus en Spriet, de koningen van de kermis. Hij stond toen nog op éen lijn met dergelijke troepen, die van stad tot stad, van land tot land trokken, om alle kermissen af te reizen. En we zien die oude, tochtige houten tenten nog voor ons, toen de kermis nog in zijn vollen bloei was, tien, vijftien jaar geleden. De kermis met haar honderde speelgoedkramen, snoeptenten, poffer- en wafelkraampjes; waar de krachtmeter met onnavolgbaar stoïcisme slag op slag verduurde, waar de wonderwerking der electriciteit voor slechts drie cent verkrijgbaar was, waar orgels dooreen jengelden en klappers sisten, meiden gierden en bekkens de lucht scheurden. Wij zien daar nog te midden van de grootste herrie en de dichtste ophooping de tenten van Blanus en van Spriet, de tijdgenooten en collega's van Renz. Ruwe houten barakken met ongelijke planken van verschillende kleur, waar de wind door blies als er wind was, of de rook der walmende lampen heen kronkelde, als hij niet bleef hangen boven 't lage, armoedige tooneeltje. Maar wie lette daar toen op; zij, die binnen waren en voor hun kwartjes en stuivers, eerste-rang- en staanplaatsen hadden veroverd, ze waren allen bij voorbaat gesuggereerd door de meesleepende toespraken van den omroeper, door de kleurige rokjes der paardrijdsters, door de biceps van den sterken man, door de kwinkslagen van den paljas. En niemand lette er
| |
| |
op, of de saltimbanques voor den ingang beurtelings omroeper, kassier, portier, pikeur, stalmeester, koorddanser, of wie weet wat al niet waren. De reizende cirkussen waren de kern van de kermissen; en de krans, die op elk nieuw marktplein om de slapen van directeur Blanus of Spriet werd gevlochten, verloor geen blaadje, omdat zij zelf op den nok van hun tent de spijkers in het dak hadden geslagen.
Militaire optocht uit het ballet ‘Lustige Blätter’.
Zoo is Ernst Renz eveneens begonnen. Bijzonderheden uit zijn loopbaan, hoe hij langzamerhand van kermisreiziger directeur van een der eerste cirkussen werd - een onderneming met honderde paarden, 200 mannelijke en bijna evenveel dames-artiesten - zij ontbreken jammer genoeg.
Men vertelde bij zijn dood wel, dat hij ‘mémoires’ had achtergelaten, die
| |
| |
belangwekkend genoeg hadden kunnen zijn, waar zij bijeen verzameld waren uit zulk een rijken levensschat. Maar: een artiest en... gedenkschriften. Wie reimt sich dasz zusammen. Ieder derde-rangsacteur van het kleinste reizend tooneeltroepje zal de behoefte in zich gevoelen, de geheele wereld bekend te maken met zijn persoon, maar hij schuwt het licht, wanneer er sprake is van zijn privé-leven. Zijn naam alleen, zijn ‘leistung’ - die door hem zelf meestal een weinig wordt overschat - moeten voor hem spreken, niet zijn particuliere aangelegenheden. In dit geval is het jammer, want een boekdeel had misschien gevuld kunnen worden met belangwekkende bijzonderheden uit het leven en streven, den voorspoed en het ongeluk van den ‘ouden Renz,’ pakkende stukjes leven, vol avonturen in bonte afwisseling opgedischt. Maar Ernst Renz was weinig mededeelzaam en had een moeilijk, gesloten karakter. Het weinige wat van hem bekend is, deelt zijn zoon gaarne over hem mede, als hij zijn vader beschrijft als de selfmademan, die een weinig door het geluk begunstigd, geheel door eigen handigheid en onbuigzame wilskracht; door zijn juisten blik en organisatietalent; zijn economischen aanleg, waardoor hij nu eens als een gierigaard zijn penningskens bewaakte, dan weer het geld met volle handen uitstrooide; zijn onderneming tot zulk een hoogte heeft gebracht en aan zijn naam zulk een Europeesche vermaardheid heeft gegeven.
‘Cancan’ uit de ‘Lustige Blätter’.
't Is aardig na te gaan, hoe zulke cirkusvorsten de eerste passen op het glibberige pad van voorspoed en roem gezet hebben. Franz Renz vond het pad niet glad. Met zijn aangeboren eigenschappen was 't makkelijk, de voetstappen van zijn vader te drukken. Maar de oude Renz moest van meet aan beginnen, dat beteekent, dat hij, om in het vak te komen, in zijn jeugd deel uitmaakte van verschillende acrobaten-troepen. Hij was een der beste leden der Maxwell Troupe; eerst later kreeg hij een vaste aanstelling in het Briloff Circus. De meeste cirkus-directeuren hebben dan ook niet een even moeilijke, maar tevens een even practische leerschool doorloopen als hij. Ernst Renz voelde zich in alle cirkusbedrijven thuis: koorddansen, parterre- | |
| |
gymnastiek, jongleeren, staand te paard rijden, de hooge-school, de vrije dressuur. En zoo klom hij telkens hooger en hooger en maakte op deze wijze een oefenschool door, waarvan de duizende lessen hem later bij zijn directeurschap telkens en telkens van onberekenbaar nut waren. Onder de tegenwoordige cirkussterren leeft de naam van den ouden Renz dan ook nog steeds voort, als een der kundigste directeuren. Hoevelen zijn er nog niet, die onder hem hun intrede in het cirkus deden en langzamerhand hun sporen veroverden. Hoeveel namen - nu reeds lang vergeten - zijn er niet geweest van beroemdheden, die onder zijn leiding groot geworden zijn in het vak en den halven aardbol bewondering voor hun kracht, vlugheid of dressuur hebben afgedwongen. Zoo is het oude cirkus Renz, dat sinds 1845 bestaat, de bakermat geweest van heel wat grootheden en sterren. Een merkwaardig brokstuk cirkusgeschiedenis - want er bestaat een aparte geschiedenis van deze kleine maatschappij - zouden de engagements-lijsten van het cirkus over de laatste 50 jaar bijeen kunnen brengen! Doch de kroniekschrijvers hebben slechts weinig kunnen oogsten, en zelfs geen gegevens kunnen verzamelen over de allereerste jaren na de oprichting van het
cirkus Renz.
Schoolrijdster.
Toen Renz in 1845 voor het eerst in Weenen kwam, heette zijn onderneming Circus Olympicus. Hij was de ziel, de eerste equestrische kracht. Hij trad zelf geregeld op met zijn paarden-nummers o.a. ‘De Arabier en zijn trouw paard’. Hij commandeerde de schooloefeningen; dirigeerde zelf zijn Oostersche balletten. Mevrouw Tourniaire, Fanny Stanley, Kätchen Renz, Mlle Adeline, toen allen beroemdheden van den eersten rang, vormden het damespersoneel. Schuman, Carré, de clown Brown met zijn honden, Lorenz waren de sterren onder de mannelijke leden van zijn gezelschap. Mac Donald, Arabesca, de beroemde schimmelhengst Bayraktar, Almansor en Emir, het springpaard Minerva, het gastronoompaard Nelson, het vuurpaard Ali, de trappenlooper Byron en de raphengsten Indus en Allahor, waren zijn beste
| |
| |
paarden. De kleine François, de tegenwoordige directeur, trad - voor een jaar of vijftig - reeds op en onderscheidde zich in zijn ‘ausserordentlichen Exercitiën und Sprüngen’. Zoo verliepen jaren; alle grootheden, wier naam eenigen klank in de cirkuswereld hadden, gaven elkaar toen rendez-vous bij Renz, het cirkus dat niet te evenaren was. De neger Delmonico, met zijn leeuwen, Robert Renz als voltigeur, de Olschanski's, de Lee's, de ‘Leeuwenbruid’ Cora, Franz Renz, met zijn acht Russische schimmels, traden er achtereenvolgens op... Het waren prachtige, druk bezochte voorstellingen, waarbij alles even minutieus klopte, van den orchestdirecteur Cahnbley tot den geringsten staljongen toe.
Militaire optocht uit de ‘Lustige Blätter.’
Angstvallig-nauwkeurig waren alle nummers ingestudeerd en bij zijn voorstellingen trad langzamerhand een correcte netheid in de plaats van de vroegere, cirkusachtige jacht op effect. Maar nog andere eigenschappen van Renz deden zijn optreden hoe langer hoe meer in den smaak van het publiek vallen, nl. zijn bijzondere liefhebberij voor alles wat de mise-en-scène betrof, doorgevoerd tot in de kleinste bijzonderheden, en zijn aangeboren schoonheidszin.
| |
| |
Uren lang kon hij tobben en peinzen over een nieuwe monteering, een smaakvolle drapeering voor een zijner balletten.
Den hoogsten trap van roem heeft hij bereikt door de schitterende wijze, waar hij zijn balletten ‘aankleedde’. Vooral de paardenliefhebbers hebben dikwijls en misschien niet geheel ten onrechte beweerd, dat deze rubriek - oorspronkelijk tot besluit der voorstelling - geheel buiten het kader der vertooningen viel, en vakmannen hebben hem nooit kunnen vergeven, dat hij in zijn cirkus, ten koste van gymnastiek en equestrische nummers, langzamerhand de pantomimen en balletten tot hoofdzaak gemaakt en tot zulk een luister en pracht en schitterende volkomenheid heeft opgevoerd. Hij zelf was echter niet weinig trotsch op deze met de uiterste zorgvuldigheid en groote kosten in-scène gebrachte voorstellingen, die hem en zijn zoon later den naam van ‘balletvorst’ bezorgd hebben.
‘Polca comique’
Deze balletten en pantomimen werden langzamerhand geheel hoofdzaak en trokken steeds een talrijker bewonderend publiek. Jaar in jaar uit kwamen er nieuwe bij. Het eerste was Asschenpoes, dat steeds een bijzondere aantrekkingskracht op het publiek heeft uitgeoefend. Daarna volgden: Julius Caesar, Het Yscarnaval, Napoli, De Afrikaansche jacht, De Rattenvanger, Reintje de Vos, Don Quichotte, De Heidelbergers, Zarina, Japan, De Toeristen, Diamantine, Op Helgoland, De Turners en het laatste was ‘De lustige bla-
| |
| |
den’. Misschien is het een verkeerde opvatting van Renz geweest, zijn opvoeringen in zulk een richting te leiden, - wij kunnen hierin moeilijk beslissen - maar zeker is het, dat hij aan het einde van zijn loopbaan overtuigd was, het cirkuswezen hierdoor op een hooger kunst-niveau gebracht te hebben.
De eigenlijke schepper van al dezen schitterenden glans is nu voor ongeveer vier jaar gestorven, maar als een soort mythe leeft de herinnering aan ‘den ouden Renz’, den talentvollen grondlegger van wat het cirkus geworden is, bij allen die hem gekend hebben, voort. Ziehier een gedicht dat een zijner vrienden aan zijn nagedachtenis heeft gewijd:
Wenn heut', Genossen, unser Knabe
Hinaus in brandend' Leben zieht: -
Ein Glückwunsch seine einz'ge Habe,
Ernst Renz sein einzig Siegeslied.
Artist, nie lass' sein Bild Dir mindern,
Er war des Standes erster Lenz -
Ein Strausz darum von Frühlingskindern
Im Wintertag dem Hause Renz!
Zijn oudste zoon, Franz Renz, heeft met krachtige hand de leiding van het vaderlijk erfdeel op zich genomen en wat heel wat wil zeggen - hij heeft het werk van zijn vader niet alleen op dezelfde hoogte gehouden, hij heeft zijn cirkus een nog grooter vermaardheid weten te verwerven. Frans Renz is een knap paardendresseur en in Amsterdam behaalde hij met zijn verschillende nummers grooten bijval. Ondeugende tongen beweerden wel eens, dat het leeuwenaandeel van de belangstelling meer op hem zelf viel, dan op de toeren van zijn paarden. Zijn eigenaardige optreden, zijn elegante bijna aanstellerige manier van doen, als hij teruggeroepen werd, en vooral het walstempo, waarop hij met kleine, verwijfde pasjes en met een coquet glimlachje op zijn zelfvergenoegd gelaat, den Arabischen volbloed schimmelhengst Bagdad, vóorwalste, was een der koddigste oogenblikken van den avond.
Eigenaardig is het dat de tegenwoordige directeur, evenals zijn vader, zich zoo aangetrokken voelde tot het ballet en daarvoor zelfs zijn overig programma een weinig verwaarloosde. Het ballet, waarmede hij te Amsterdam het meeste succes oogstte, de Lustige Blätter, nam zelfs den geheelen avond in beslag. Het programma kondigde dit dan ook als iets bijzonders aan, als ‘een origineele specialiteit van den cirkus Renz, daar het in eene doorloopende handeling, die den ganschen avond vult, zoowel alle circensische als choreographische en pantomimische kunsten in zich vereenigt’.
|
|