| |
| |
| |
Sirocco. In drie Bedrijven.
Door M.C.A. Snijder van Wissenkerke.
Personen:
|
De Heer van Gelderen. |
Emma, } zijn Dochters 24 jaar. |
Suze, } zijn Dochters 17 jaar. |
Johan Holtz, Fabrikant. |
Paul van Oudendael. |
Tante Althuizen. |
Charles, haar Zoon. |
Hanna, oude Dienstbode bij van Gelderen. |
Speelt in een provinciestadje. Het eerste en derde bedrijf ten huize van Dr. van Gelderen, het tweede ten huize van Mevrouw Althuizen.
| |
Eerste bedrijf.
De tuin; rechts de verlichte openslaande glazen deuren van een tuinkamer, links een begroeid prieel, het is zomeravond.
| |
Eerste Tooneel.
Suze. Hanna.
(Suze komt van rechts op, in 't lichtblauw gekleed, met half-hangend haar. Zij loopt lachend den tuin in, telkens om ziende of haar rok den grond wel raakt).
Zie je 't, Hanna? Zie je 'm! Het is een sleep! Toe kijk nu eens... Sleept-ie heusch?
(vertoont zich in 't raam).
Heusch, hij sleept! Wat een deftige jurk. Wees maar voorzichtig voor 't vuil worden... Je zal d'r een zwarten rand aan krijgen...
(verrukt).
Dan zal ik 'm opnemen! Kijk, Hanna, hoe staat 't nu?
Zeg, nu moet je me voortaan ook juffrouw noemen, hoor. Als zus trouwt ga ik 't huishouden doen, begrijp je.
Moet ik je juffrouw gaan noemen? Dat zal me niet gemakkelijk afgaan.
Ja maar, ik ben nu toch heusch te oud geworden om... (Plotseling)
. Gut, Hanna... zijn de taartjes wel gekomen?
De taartjes en de pasteitjes, en de mooie meneeren die in mijn keuken de baas spelen ook... alles present.
(met emfaze).
O, Hanna, zijn 't weer zulke heerlijke met pommade?
(schaterlachend).
Och wel neen, de taartjes natuurlijk! O die Hanna, die Hanna, die goeie, malle ouwe Hanna! (Ze sleept Hanna mee en draait haar woest in 't rond).
(buiten adem).
Maar Suusje! Hou op, hou toch op! Ben je mal, kind...
| |
Tweede Tooneel.
De vorigen, Emma.
(komt op in 't wit).
Hei, hei, Suus! Wees niet zoo woest!
(laat Hanna los, die naar binnen gaat).
O Emmy... ik vind 't toch zoo leuk dat wij nu ook eens een heusche partij hebben... en jij: (Opgewonden). Ben je nou niet dol-gelukkig nu je echt, heusch, publiek geëngageerd bent?
(bedaard glimlachend).
Ik ben heel gelukkig, Suus.
Voel je je nu niet heel anders dan anders? Is 't niet ontzettend gewichtig om zoo de heldin van 't feest te zijn? Wat zal Johan vandaag trotsch op je zijn! Hij heeft je nog nooit zoo mooi in 't wit gezien.
Ik geloof dat hij er niet erg veel om geeft wat ik aan heb, hij let zoo weinig op die dingen... Zeg Suus, is Papa zich wel
| |
| |
gaan kleeden? Heb je hem wel gewaarschuwd toen 't tijd was?
Ja... maar Pa was heelemaal op zolder, toen ik hem riep. Hij heeft de heele ouwe boekenrommel overhoop gehaald en hij keek me aan met een pikzwart gezicht en met spinnewebben in zijn haar. Hij vond 't natuurlijk een vreeselijken last om zich te gaan opknappen, maar hij is toch dadelijk naar beneden gegaan.
Brave vadertje... 't is een heel ding voor hem om weer onder zooveel menschen te komen.
Herinner jij je nog dat er hier vroeger partijen waren?
O jawel... niet hier, maar in 't groote huis nog. Een keer weet ik nog zoo goed toen ik 's avonds even binnen mocht komen... die kamers vol licht... en muziek... (Droomerig). En Mama was die avond in 't blauw... blauwe zij... o ik zie die japon nog... met witte kant opgemaakt en met blauwe strikken op den rok...
Omdat blauw Mama zoo mooi stond... en omdat dat toilet in Brussel was gemaakt. O Suus, dat was de goeie heerlijke tijd, toen Mama nog gezond en vroolijk was... Later is alles anders geworden... alles...
Ja en toen kreeg ik geen geborduurde schorten meer naar school mee.
(zacht lachend).
Neen, maar ik heb er toch altijd voor je geborduurd voor 's Zondags, heb ik niet baby?
(haar omhelzende).
Ja, moedertje! Jij hebt me toch altijd bedorven, altijd! O Em... het zal hier zoo akelig worden als je getrouwd bent; ik weet zeker dat ik den heelen dag huilen zal als je hier uit huis gaat... (Ze drukt in eens haar zakdoek tegen de oogen). Ik... ik kan je niet missen, Em...
Maar ik ga immers niet weg! Ik blijf toch in de stad, heel dicht bij, hè? En je bent nu ook al zoo groot... je hebt me nu niet meer noodig!
O ik heb je altijd noodig... altijd. Ik weet niet hoe ik 't maken zal als je weg bent en niet meer voor me zorgt! (Ze schreit).
(lief).
Maar ik blijf toch immers heel dicht bij je. Bedenk eens kindje dat ik later nog zooveel beter voor je zal kunnen zorgen als ik met Jo ben getrouwd. Heb je dat wel eens bedacht? 't Is heusch alles beter zoo... voor ons allemaal, Suus. Kom, je moet nu niet verdrietig zijn vandaag. Het is zoo erg niet! Je komt natuurlijk alle dag bij me, alle dag, of ik bij jou. En we bepraten alles samen, net als altijd. 't Blijft alles hetzelfde...
Neen, 't zelfde zal 't toch nooit meer zijn. Je hebt dan je man om van te houden...
(lachend).
Wel, ik heb nu toch ook altijd van Jo gehouden? Van kind af aan... het had er wel iets van alsof we net als een prins en prinses in de wieg al verloofd waren! (Bij 't woord ‘prins’ trekt Suze een gezichtje).
(peinzend).
Ik hoû veel van Jo, dat weet je wel; maar... mijn prins zou iemand moeten zijn die heel mooi was... zoo mooi als een echte prins uit een sprookje, met blonde haren, en een pak van blauw fluweel...
(lachend).
Maar zulke pracht-prinsen loopen er tegenwoordig niet meer rond!
Dat weet ik wel. Maar hij zou toch heel mooi moeten zijn... en heel voornaam. En dan zou ik altijd met hem willen wandelen en rijden 's zomers, en 's winters zou ik met hèm alleen schaatsen rijden en dansen... en dan zou hij me alle dag bloemen geven...
(lachend).
Wel zeker! Och Suus, dat stel je je nu zoo voor! Maar later zal je zelf wel zien dat alles zoo anders gaat dan je nu denkt... (ernstiger) Ieder meisje droomt wel eens van sprookjes-achtig geluk... en dan komt de werkelijkheid... oòk wel goed... en gelukkig... maar toch zoo heel anders!
(ongeloovig).
Dat hoeft toch niet altijd? Als ik geengageerd ben...
Och malle meid! Je hebt nog den tijd hoor, denk nu nog maar heelemaal niet over trouwen!
| |
| |
O neen. Over trouwen niet. Maar geengageerd zijn lijkt me zalig!... Waarom zou je eigenlijk niet altijd geengageerd blijven?
Och, daarom niet... dat gaat niet.
Ik vind 't jammer dat je dadelijk zoo oud wordt als je trouwt, zie je. Dan kan je geen losse haren meer dragen, en geen witte jurken, en je moet een hoed met keellinten opzetten...
(lachend).
Die Suus! Ik zie jou al met een hoed met keellinten!
O, mij zal zoo'n hoed wel staan. Ik ben nu immers al oud en deftig.
Je bent een engel van een deftig moedertje en alles zou je goed staan, al was het een kanten muts met een toertje witte krullen!
| |
Derde Tooneel.
De vorigen, Papa (in rok).
O-oo!! Papa! Neen maar Papaatje! Kijk toch eens Em, die Papa!
O ja...! Kijk nu eens vadertje hoe je er uit ziet!
Wat dan? Wat is er? Is er iets niet in orde?
Wat er is? Wat er is, Papaatje? Kijk eens naar uw voeten!
Wat? O... m'n pantoffels! Ja, daar heb ik niet aan gedacht. Maar Emma had ook geen schoenen klaar gezet.
Welzeker, vadertje... dan heeft u ze niet gezien; bij uw stoel, ik heb er den schoenhoorn zelfs bijgelegd.
Zoo... ja dan heb ik ze niet gevonden; ik heb ook zooveel dingen in m'n hoofd... verbeeld je kind, nu kan ik een deeltje van m'n Leibnitz niet vinden... ik heb den heelen zolder al overhoop gehaald, maar 't is er niet. Weet jij 't soms ook?
Neen, pa... ik weet 't niet... misschien heeft Hanna, met kamer doen...
Ja, daar heb je 't weer, met dat onzinnige schoonmaken; laten ze er af blijven... dat beetje stof hindert me niet. Maar je moet morgen maar eens zoeken, hoor Em, 't moet terecht komen... ik heb 't noodig.
Ja vadertje. En zegt u me nu eens hoe laat wil u gaan soupeeren?
Och hemel kind... dat moet jij maar weten, hoor... dat weet ik niet. Hoeveel menschen komen er zoowat? Als 't maar niet zoo laat wordt... En wat een lichten hebben jullie opgestoken... ik zal er dagen lang pijn aan de oogen van hebben.
Kom vadertje, dat zal wel schikken! Het is zoo erg niet en er komen niet zoo heel veel menschen, alleen maar de familie. Suzie wil jij even zeggen dat ze op elf uur rekent? (Suze af). Tante Althuizen komt wat vroeger om mee te ontvangen. U weet dat zij een logé heeft?
En moet die ook mee komen?
Ja 't is een vriend van Charles, iemand uit den Haag.
Zoo... zoo... och Emma, wat haal je je ouden vader een drukte op zijn hals... Zeg, d'r hoeven nou toch niet telkens zooveel menschen te komen, is 't wel? Iedere avond is er één, zie je, 't kost me al m'n goeden tijd.
Neen vadertje, 't hoeft niet zoo dikwijls. Maar Suusje wil wel eens graag dansen; ze moet toch ook eens wat menschen zien.
Goeie hemel, die heeft nog tijd genoeg om te dansen... en 't is toch ook geen noodzaak! Heb jij 't ooit gehad?
Och neen, maar toen kon 't nu een maal niet en Suus houdt er zoo erg veel van; zij zou 't meer missen dan ik, geloof ik.
| |
| |
Ik vertrouw ten minste dat jij verstandig genoeg bent om dat voor jou geen gemis te noemen; want hoe een denkend mensch plezier kan hebben in zoo iets onnoozels als dansen, begrijp ik niet... goed voor zoo'n kuikentje als Suus, maar voor jou bijvoorbeeld...
Och 't zal voor mij nu ook wel nooit meer voorkomen. Johan kan 't niet doen en hij zou 't natuurlijk niet prettig vinden...
Neen, neen, natuurlijk. Johan zal niet veeleischend zijn, maar hij verlangt in zijn vrouw vooral huishoudelijkheid... en zorg. Johan is een braaf, degelijk mensch, Emma, die verdient dat je hem gelukkig maakt.
Daar komt Johan aan, Em! en Papa! u heeft uw pantoffels nog aan!
O ja... ja... nu moet ik waarachtig weer naar boven! Och wat een last bezorgen die menschen je toch! (Hij gaat als onwillig weg, maar Emma houdt hem even terug en strikt met grooten ernst zijn das beter vast).
Wacht even... zóó... (dan trekt ze den rok wat recht, pluist de mouw af en zegt tot Suze) Ga jij eens mee naar de schoenen zoeken, Suus.
(neemt Papa mee).
Komaan dan maar papaatje. (Hoofdschuddend). 't Is toch erg, zoo'n geleerde vader! (Papa en Suze af).
| |
Vierde Tooneel.
Emma. Johan.
(Johan komt op door 't tuinhek (achtergrond). Hij heeft een gewoon, goed, kalm gezicht; een voet is stijf maar niet erg merkbaar. Emma gaat hem met een kalmen glimlach eenige passen tegemoet).
(joviaal hartelijk, geeft haar een zoen op de wang).
Dag lieve kind, hoe gaat 't? Heb je je niet moe gemaakt voor 't feest van vandaag? Een echt feest is 't voor ons, niet waar Em?
Ja een gewichtige... een gelukkige dag in ons leven, hè?
Zeker... Wat heb je me een mooie bouquet gestuurd van morgen. Dank je wel, hoor.
Vond je hem mooi? Dat doet me plezier, ik heb anders zoo weinig verstand van die dingen.
Er was een klein bouquetje bij, voor jou denk ik... ik zal 't je voor je knoopsgat geven... (ze wil opstaan).
(houdt haar tegen).
Neen, kind... neen... ik draag nooit bloemen op m'n jas... dat moet ik niet doen.
(verwonderd).
Waarom niet?
Och zulke fatterigheidjes hooren niet meer bij mij... zie je (hij slaat zich op 't been) dat hoort niet bij elkaar.
(verdrietig).
Och Jo... waarom zeg je dat nou... dat vind ik volstrekt niet, dat is nu heusch maar een idee van je.
Geef me maar een zoen, dan ben ik dubbel tevreden. Suze moet mijn bloemetjes maar op haar jurk steken.
Jurk? Suus heeft vandaag een echte japon aan hoor; ze is een heele dame met haar eersten sleep! (Suze op met haar vader).
| |
Vijfde Tooneel.
De vorigen. Papa. Suze.
Dag jongen... Holtz... welkom, welkom hoor...
Dag meneer.. (wat haperend) dank u... u is altijd zoo hartelijk voor me... en ik ben u daarvoor zoo dankbaar... 't Is zoo'n mooie dag voor me, meneer, zoo'n mooie dag... (tegen Suze). Dag Suusje!
Dag, Johan! Nu, hoe vind je mijn japon? (zij draait rond).
Prachtig... prachtig hoor, en zoo deftig.
En wat heb je wel van Emmy haar japon gezegd?
| |
| |
Nu, ik moet eerlijk bekennen dat ik er nog niet zoo op gelet heb... maar...
O, hoe is 't mogelijk! Heb je nu niet dadelijk gezien wat een beeldige witte jurk ze aan heeft!
Neen... maar nu zie ik 't wel... ja Emma... m'n compliment hoor.
(tegen Suze).
Denk je nu dat de heeren dadelijk op al die tierelantijnen van jullie letten?
Nu, sommigen toch wel... neef Charles bijvoorbeeld.
Nou ja... Charles is ook al zoo'n echt stadsheertje geworden.
(tegen Johan).
De logé van Charles komt ook strakjes. Gisteren heb ik kennis met hem gemaakt. Jij kent hem immers al?
Jawel. Niet zoo heel veel. Vroeger ontmoette ik hem meer... maar och, later loopt 't zoo uit elkaar. Zijn leven is zoo heel anders dan 't mijne. Ik ben een werkman... en hij leeft uitsluitend voor zijn plezier.
(verontschuldigend).
Neen, och, hij hoeft 't niet te doen, hij is heel rijk. (Mevr. Althuizen op).
| |
Zesde Tooneel.
De vorigen. Tante Althuizen.
Zal ik maar zoo heel officieus binnenkomen, voordat 't officiëele feest begint? (Ze komt den tuin in).
Zeker, zéker Tante... Wat lief van u om te willen ontvangen.
Ja Jeanne, gelukkig dat je me komt bijstaan in deze beproeving... ik zeg al tegen Emma, dat ik mijn tijd beter gebruiken kan.
Kom, ben je mal. Je boek zal toch wel afkomen. Je kan best een avondje of wat voor de meisjes opofferen. Ik feliciteer jullie allemaal nog wel hoor... U in de eerste plaats, meneer Holtz, en Em natuurlijk...
(buigt).
O mevrouw... dank u zeer...
Ja ja... Papaatje meent 't ook zoo kwaad niet, maar we hebben hem ook van zijn werk afgehaald, niet waar, arme goeie vader?
Ja, 't is wat moois... ik heb zeker in geen twaalf jaar zooveel menschen in mijn huis gehad.
En nu verzwaar ik 't aantal nog door mijn logé mee te brengen!
Och, een meer of minder...
Foei Papa! Wat is u nu toch onvriendelijk... wie weet wat een aardige man dat is...
(tegen de anderen).
Hoor me nu eens aan, dat kleine ding! Nu laat haar maar oppassen voor meneer Paul (achter haar hand fluisterend). L'enfant chéri des dames!
Ja, Paul van Oudendael. Vind je 't een mooie naam? (tegen de anderen). En hij is lang niet onknap ook, hoor! (hardop weer). Maar een beeldig kind dat 't was! Ik heb een portretje van hem gezien toen hij zes was... daar zie je 'm met lange krullen en in een fluweelen pakje... beelderig. O zijn mama verwende hem al zoo, en later hebben alle andere dames hem al even erg bedorven! (schertsend). En zoo'n wolf komt hier nou in onze vredige schaapskooi!
(tegen Emma).
Nou, hier in huis zal hij geen kwaad stichten! Van zoo'n bakvischje zal hij zeker niet veel notitie nemen!
Wat komt hij eigenlijk hier doen?
(nu hardop).
Dat weet ik ook niet; maar ik vermoed zoo iets van een historietje... petite histoire d'amour of zoo... (Suze luistert met alle aandacht). Ik weet 't niet. Hij kan soms zoo stil zitten peinzen... zoo iets erg interessants heeft hij dan.
(zachtjes probeerende hoe de naam klinkt).
Paul... Paul...
| |
| |
Nu broer, wat dunkt je ervan? Ik hoor bellen... de menschen komen zeker. Ga je mee?
Ja komaan dan maar... kom kinderen.
(tegen Emma).
Toe, laten wij nog even hier blijven.
(uit een peinzen opschrikkend).
Ja... Dadelijk hoor vadertje.
Blijf daar nu niet te lang zitten. (Papa, tante en Suze naar binnen.)
| |
Zevende Tooneel.
Emma, Johan, daarna Suze.
(neemt haar beide handen.)
Beste Emma, je weet ik heb niet de gaaf om mooi te spreken... ik... ja hoe zal ik 't je zeggen... ik voel 't veel beter, veel mooier in mijn hoofd dan ik 't zou kunnen uitdrukken...
Ik begrijp je immers wel, Jo.
Ja, dat weet ik ook wel... Och Em ik ben zoo gelukkig vandaag! En ik zou je dat zoo graag beter willen zeggen... maar dat kan ik niet. Ik kan je alleen maar telkens verzekeren dat ik toch zoo innig gelukkig ben...
Maar dat is toch ook alles wat je me zeggen wil niet waar? Je hoeft niet naar mooie woorden te zoeken, er zouden geen mooiere zijn, Jo.
Lieve engel! Jij bent zoo goed... Maar dat weet ik ook wel... Jij bent één-en-al goedheid. Want wat jij voor me geweest bent... toen met 't ongeluk aan mijn voet... en daarna, zie je... dat je mij toch nog wou hebben; ik ben toen zoo vreeselijk bang geweest dat je niet daarover heen zou kunnen...
(in de rede vallend).
Maar Jo, dat sprak immers van zelf. Wat een schepsel had ik moeten zijn om daardoor minder van je te gaan houden. Integendeel juist! Nu kan ik misschien nog meer voor je zijn dan anders... (Johan kust haar.)
Wat zou ik zonder jou moeten beginnen.
(kalm.)
Ik kan me mijn leven ook niet meer voorstellen zonder jou. Ik heb 't ook al zoolang vóór me gezien, niet waar? dat wij eens samen zouden trouwen...
Ja, wat hebben we vaak samen huishoudentje gespeeld toen we nog zoo klein waren! En nu wordt 't haast echt huishouden samen, Emma! Wat een heerlijk vooruitzicht! Ik stel me zoo voor hoe ik van de fabriek thuis kom... en hoe ik jou dan zal vinden... zoo in je bedrijvigheid van huisvrouwtje... of zittende voor 't theeblad... of zoo kalm gezellig bezig aan een handwerkje...
(plotseling)
Zeg Emma, zou ik soms van avond een toast moeten slaan? Ik hoop 't niet, want daar breng ik niets van terecht...
Neen, ik denk 't niet. Papa houdt ook niets van toasten... Hij doet 't nooit; hij schrijft liever!
Ja, je Papa is erg geleerd. Ik lees zijn brochures wel eens... maar 't is voor mij veel te diepzinnig. Zulke filosofische beschouwingen...
(lachend.)
Bevallen je niet?
Nu, ik voor mij, ik waag me nooit in die diepzinnigheden. Waartoe dient 't? Een mensch heeft waarlijk al zooveel met de werkelijkheid te doen, dat er voor filosofie geen tijd overschiet. Zoo is 't bij mij ten minste. Ja, jij hebt ook wel eens van die... (hij wuift met zijn hand naar boven) ideëen, dat weet ik wel...
(zacht vertrouwelijk).
Wel eens gehad. Jo... vroeger... maar nu niet meer, hoor, nu niet meer!
Zoo kind, des te beter hoor, des te beter. Ja, want ik heb me soms wel eens afgevraagd of 't je goed deedt, dat lezen van al die overdreven dingen... Ik geloof 't niet, zie je... ik vind 't niet goed... en ik ben toen ook wel eens bang geweest dat 't je van mij zou vervreemden. Maar nu ben ik daar niet bang meer voor hoor! Nou zal je genoeg te doen krijgen in je eigen huishoudentje... hè?... zoodat je van zelf de filosofie op zij zet... (Suze klapt in de handen en komt in 't raam staan).
| |
| |
| |
Achtste Tooneel.
De vorigen. Suze.
Komen jullie? Kom je nu eindelijk?! Ze zijn er al allemaal! (Ze komt den tuin in).
Ja we komen hoor... (Johan en Emma staan op).
Hebben we hier dan al zoo lang gezeten?
Wel ja, een eeuw! Iedereen is binnen... O Em... en Paul ook!!
Oudendael meen je? Noem hem toch niet zoo familiaar ‘Paul’ Suus!
Ik vind 't zoo'n prachtige naam. (Wijzende naar binnen) Kijk... daar is-t-ie! Zie j'm? Achter dikke tante Mien staat ie nou... Wacht... daar zie ik 'm weer... Kijk nu, heel lang, met een klein kneveltje en zulke half-dichte droomerige oogen.
Knap? hm... erg vermoeid ziet hij er uit, vind ik.
(tegen Holtz meewarig).
Is hij zwak? Och!
(lachend).
Och!! de arme jongen maakt in den Haag zeker een beetje te veel plezier! (Suze kijkt hem even verontwaardigd aan).
O en daar zie ik oom Carel... och... wat voelt die zich op zijn ongemak!
En je arme goeie Papa dan!
Och gut ja!... En nicht Coba heelemaal in 't rose!! En daar is Charles ook... en tante de Groot! Kom Jo, laten we nu toch gaan!
Ja... (tegen Suze) Wèl... wat sta jij te staren?
Kom Jo. (Johan en Emma naar binnen).
| |
Negende Tooneel.
Suze alleen. Dan Charles en Paul.
Ik vind hem een ideaal... (Men hoort van binnen af stemgedruisch. Naar binnen ziende). Wat worden ze gefeliciteerd! Iedereen komt naar hen toe... hè, dat moet toch wel heerlijk zijn... O, nu Paul ook... wat buigt-ie beelderig...! Voor mij heeft hij ook heel diep gebogen. Niks aardig toch van Charles om te zeggen: ‘en dit is nu baby van Gelderen...’ ik vind 't heel flauw van 'm; hij weet toch best dat ik al zeventien ben... niks geen baby dus... (Ze heeft zich onder 't spreken half omgedraaid, zoodat ze niet ziet hoe Charles in 't open raam komt en op zijn teenen naar haar toe sluipt; vlak na Charles komt Paul, die glimlachend naar hen kijkt. Ah Charles vlak achter haar is, sluit hij haar de oogen met beide zijn handen).
(schrikkend met een gilletje, dan omkijkend, half boos).
Hè Charles!
(haar nadoend).
Hè Suusje! Waarover stond je zoo in gedachten verdiept? (Plagend). Is je pop gebroken? Of heeft pa je in den hoek gezet? (Paul lacht).
(heusch boos).
Hè Charles, wat ben je toch vreeselijk flauw! En je hoeft niet te denken dat ik altijd dat plagen van jou verdragen wil... at ben je ook honderdmaal mijn neef; ik bèn geen kind meer, en ik vind 't heel onaardig van je om altijd zoo tegen me te doen als er anderen bij zijn, héél onaardig! (Ze loopt boos weg).
't Is meenens hoor. Ze is heusch boos.
Je hebt blijkbaar een gevoelig snaartje aangeroerd.
Nu ja, maar ze moet tegen een beetje plagen kunnen. Waarvoor houd ik er anders zoo'n klein nichtje op na? Hoe vind je nu mijn nichtjes, zeg?
Wel, voor zoover ik er nu al over oordeelen kan...
Nou ja, zoo oppervlakkig, bedoel ik.
| |
| |
O, bepaald heel aardig. Ze zal wel mooi worden... Ze is 't eigenlijk al.
Neen, ik bedoel 't zusje...
O, maar dat is nog zoo'n kind...
't Is mogelijk, maar 't is mijn genre zoo niet.
Verder is er niet veel jong element in mijn familie, dat tref je nou niet erg.
O, je weet wel hoe ik over jonge meisjes denk...
(invallend).
Niet zoo heel best.
Och, ik zie ze zooals ze zijn, niet zooals sommigen ze zien met om 't hoofd een aureool van heiligheid... Ik vind ze gewoonlijk erg oninteressant, en je weet, ik maak graag studies.
Dan moet je eens met oom van Gelderen praten, dat is een type, die zal je bepaald interesseeren.
Een geleerde op zijn manier! Sedert hij niets meer om handen heeft, houdt hij zich bezig met de hervorming der menschheid...
Welzoo? Dat kan heel interessant zijn.
't Is een man vol geluks-theorieën.
Een dokter die aan zijn eigen drankjes gelooft?
O ja! (Zachter). Daar komt hij juist met mama. (Beiden af den tuin in. De heer van Gelderen en Mevrouw Althuizen pratende op).
| |
Tiende Tooneel.
(Van dit tooneel tot aan het laatste tooneel hoort men af en toe pianospelen in 't huis en een enkele maal menschen-gepraat en gelach).
De heer v. Gelderen. Mevr. Althuizen.
(het hoofd gezakt)).
Ik zal haar toch maar erg missen...
(levendig).
Dat spreekt, maar je kunt je dochters niet ten eeuwigen dage bij je houden. Emma is nou vier en twintig... hoe lang is 't nou al niet, dat iedereen wist dat die twee zouden trouwen.
Ja... och ja. Ik mag 't nu ook niet langer uitstellen. Maar... hoe alles gaan moet! Wie zal nou voor alles zorgen?...
Een kind? Omdat ze nog altijd als kind behandeld wordt. Maar je vergeet, dat Emma niet ouder was, toen alles op haar hoofd neerkwam. Ik heb haar wel dikwijls bewonderd, zoo'n zorg... en zoo'n berusting, en dat bij een meisje die zich toch een heel anderen jonge-meisjes-tijd had voorgesteld. Neen... dat is geen gekheid hoor... als je denkt plezierig uit te gaan en wat geld te zullen hebben, en je staat dan in eens voor... zuinigheid... thuisblijven... zorgen... ziekenoppassen.
Nou, Emma gaf zooveel toch niet om uitgaan.
Zij klaagde er niet over, maar...
Zij was verstandiger dan haar moeder die zich ons geldverlies zoo aantrok dat het haar dood is geworden...
(zuchtend).
Ja, Louise was een beetje overgevoelig. Maar als je eigen broer je ook zulke dingen aandoet... 't Was voor haar iets om niet te overkomen. En ze gaf toch altijd erg toe aan haar gevoel. Ze was wèl òvergevoelig...
(hoofdschuddend).
En... onverstandig... onverstandig...
Onverstandig... nu... soms misschien... maar weet je wel dat ze vóór haar dood je al over Emma en Holtz heeft gesproken. Het was oorspronkelijk haar idee...
Maar toen waren ze nog een paar groote kinderen.
| |
| |
Dat is zoo, maar zij zag vooruit; ze begreep dat de meisjes later niets te wachten hadden. Johan kreeg toen al een aardige positie en ze wist dat 't een door-en-door goeie man voor Emma zou zijn...
(betoogend).
Neen... wees blij dat de meisjes nou zoo goed bezorgd zijn. Want Holtz en Emma zullen Suus natuurlijk niet alleen laten... en... ik ben er dan ook nog...
(ontevreden).
Jawel... och ja... maar dat is nou allemaal van later zorg. Ik bèn er nou nog... en ik hoop nog wel een beetje te blijven ook... Nou, wie weet of Suze ook niet gauw trouwt, dan schiet ik heelemaal alleen over...
(lachend).
Kom, kom, dat is zoo 's werelds loop... daar mag je niet over tobben! (Paul en Charles op). O, daar is Charles. (roept) Charles!
Ik ga met je mee naar binnen. Je oom bezorgt me rheumatiek met zijn tuin-wandeling.
(invallend).
O Jeanne, ik dacht niet...
Neen jij kunt daar beter tegen, maar mij is 't te koel.
(plechtig, biedt haar een arm).
Mag ik het genoegen hebben? (Weggaande zegt hij lachend en ter sluiks tegen Paul met een knikje naar van Gelderen). Een goeie gelegenheid om studies te maken!
(Beiden af).
| |
Elfde Tooneel.
Paul, de Heer v. Gelderen.
Een drukke avond voor u, meneer van Gelderen, en een verloren avond voor de studie...
(hartgrondig).
Ja. (Wat beleefder). Ik... ik ben 't niet gewend, weet u. We leven heel stil, heel teruggetrokken. Ik leef tusschen mijn boeken en papieren, en nou kom ik daar in eens in die drukte, onder al die menschen en dat licht... als een opgeschrikte lichtschuwe nachtuil...
Ja. Ik voel me niet thuis in dat menschengeroezemoes... nu heb ik er nooit veel van gehouden, en hoe ouder je dan wordt, hoe minder 't gaat.
Uw tijd is ook werkelijk te kostbaar.
Ja. Och ja... maar men moet zich soms al eens opofferen, niet waar... Ik zal de schade maar weer trachten in te halen.
U is zeker aan een nieuw werk bezig?
Ja... ja ja. Ik heb een groot werk onderhanden...
Het is misschien heel onbescheiden u te vragen...
U zou er geen belang in stellen... meneer... 't is geen roman...
(glimlachend).
Dan zou ik er zeker veel minder belang in stellen... maar ik verzeker u dat ik heel graag wat van uwe studie zou hooren... welke filosofische stellingen bijvoorbeeld...
Och meneer.. hoe zal ik u dat in een paar woorden zeggen... Naar mijn overtuiging is de conclusie van alle waarachtige filosofie... dat wij moeten leven voor de menschheid.
(als vriendelijk verbaasd).
Och? Vind u dat de moeite waard?
(verwonderd en boos).
Wat blieft u?... Niet de moeite waard?
(als voren).
Och... ten slotte is er toch maar één mensch, waarvoor men zich op den duur kan interesseeren... en dat is... onze eigen persoon.
(zeer boos).
Dat is een tot 't uiterste gedreven egoïsme!!
(herhalend als voren).
Waarom niet?!
Is iedereen dan niet egoïst?
(als voren).
Goddank niet, neen. Goddank is nog niet iedereen zoo... vèr!
| |
| |
Kom! We zijn het immers wel degelijk allemaal? En 't is ook ons natuurlijk recht. Dat is toch dunkt me een uitgemaakte kwestie...
(waardig en boos).
Meneer! 't Is mijn heilige overtuiging dat 't egoïsme de ziekte is van onzen tijd. Maar wat die ziekte tot een kanker voor de menschheid maakt, dat is de tegenwoordige ellendige zucht om die kwaal te koesteren, ja zelfs te kweeken als een deugd; dat is 't scepticisme, waarmede het kwade wordt aangenomen als een natuurrecht; god beter 't door sommigen zelfs wordt gepredikt, boven het goede... (Paul heeft gedurende dezen uitval steeds met een nauw merkbaar tergend lachje en met half dichte oogen naar v. Gelderen geluisterd).
(met innerlijk plezier).
Ja, Nietzsche ten minste...
Nietzsche?! Meneer! ik heb mijn oudste dochter eens gevonden met een boek van Nietzsche in de handen. Weet u wat ik gedaan heb? Ik heb haar 't boek afgenomen en toen heb ik 't ding in de kachel gesmeten.
En heeft uw dochter daarmee vergeten wat zij er in heeft gelezen?
(even uit 't veld geslagen, dan met overtuiging).
Natuurlijk; want ik heb haar die dwaasheden wel uit haar hoofd gepraat.
Ah zoo (Holtz en Emma komen naar buiten).
| |
Twaalfde Tooneel.
De vorigen, Emma, Holtz.
Het is binnen zoo ontzettend warm...
(glimlachend).
Hier is 't ook warm toegegaan... uw papa en ik hebben gevochten!
O, vadertje, heb je je nu weer boos gemaakt?! (v. Gelderen haalt de schouders op en draait zich half om).
(weggaande, tot Holtz).
Toe Holtz... wil jij je straks eens bemoeien met het vuurwerk...
Zeker... (de heer v. Gelderen af).
Heeft u lust om in de plaats van uw papa den strijd met mij voort te zetten?
(een beetje gevleid).
O... ik! Tegen u ben ik zeker niet opgewassen... en... ik weet zelfs niet waarover de strijd liep...
O, we waren op filosofisch terrein geraakt..
Nou Em, dat is anders juist een liefhebberijtje van je...
(glimlachend).
Ah, doet juffrouw van Gelderen ook aan de filosofie?
(ontstemd)
Ach nee... Jo...
Ja, ja Oudendael, ze wil 't nou niet weten voor je, maar ze is een geleerde op haar manier! (Paul glimlacht. Emma is zichtbaar ontstemd). Ja ja! Nou meteen kom ik eens kijken hoe jullie vechten, hoor!... Even voor ons vuurwerk zorgen! (Lachend af). Emma doet een beweging als om Johan terug te houden).
(glimlachend).
Ja... nu loopt uw aanstaande weg!... (Ernstig). Nu... u hoeft er niet tegen op te zien. Ik zal met u niet vechten. Ik had 't met uw papa ook niet moeten doen. Zijn geloof is eigenlijk zoo aandoenlijk... (Een heel vaag glimlachje gaat over zijn gezicht).
(na een oogenblik, ontstemd).
U zegt dat op een toon... alsof u er op neerziet...
O neen, zeker niet. Ik zeg aandoenlijk, omdat men pas voelt wat men mist als men met zoo iemand spreekt. Ik zou 't heusch kunnen benijden... dat aplomb waarmee zoo'n geloof, zoo'n overtuiging wordt beleden...
(als voren).
Wat... welke overtuiging heeft papa aan u beleden?
(luchtig even lachend).
O... meneer uw vader heeft zich boos gemaakt over egoisme, en humaniteit gepredikt! (Met gemoedelijken ernst). Ik geloof heusch dat zoo iemand nu overtuigd is dat hij precies weet wat goed en wat kwaad is...
(zich animeerend).
Maar dat weet... dat voelt toch iedereen?
(glimlachend).
Ja... zoo netjes apart hè? Een laadje
| |
| |
voor 't een en een laadje voor 't ander, net als bij den kruidenier. Als 't maar zoo eenvoudig was, dan zou 't leven niet zoo moeilijk wezen.
(verbaasd).
Vind u 't leven moeilijk? (weifelend bescheiden) dan... dan had u misschien al veel verdriet?...
(evasief).
Oh... verdriet... dat heeft iedereen zoo eens op zijn beurt, niet waar?
En miste u dàn niet den steun van een vast ‘aandoenlijk’ geloof.
(eenigszins weemoedig).
Och... soms vond ik 't wel jammer. Gelooven is zoo gemakkelijk... Maar als men de treurige manie heeft om alles te analyseeren... dan (zacht weemoedig hoofdschuddend) schiet het gelooven er bij in... (Na een oogenblik, als afschuddend zijn gedachten). Maar kom! Is dit nu een avond voor u om zoo ernstig te zijn. Laten wij aan 't feest denken! En wat voor een feest! Weet u wel dat u een model echtgenoot krijgt?
(weifelend).
... Zéker...
(glimlachend).
Een man vól geloof hoor! (Ernstig nu). Och ja, dat is ook maar 't beste. Niet zien, niet denken, niet ‘grübeln’, want dan is er geen geluk meer... (Emma ziet hem angstig aan). Toe, vertel u me liever eens wat van u zelve... van uw leven?
Van mijn leven is niets bezonders te vertellen.
Is u dan altijd hier geweest? Altijd in deze zelfde omgeving? De eene dag precies als de andere?
Er is één groote... een héél erge verandering in mijn leven gekomen... toen mama ziek werd... en na een jaar lang ziek zijn stierf. Toen was ik zeventien jaar... (droomerig) zooals Suze nu... Vóór mijn zestiende jaar was alles even zonnig en mooi... daarnà veranderde alles. Mijn leven werd ook heelemaal anders... ik paste mama op, en ik deed 't huishouden... en dan natuurlijk was Suzie er ook nog... die was toen pas tien... (droomerig blijft zij voor zich uit staren).
Dus heeft u zich toen geheel aan de anderen gewijd?
(eenvoudig).
Ja natuurlijk. Iemand moest toch voor alles zorgen. Dat was gewoon mijn plicht.
Uw plicht?... kijk... dat vind ik nu weer zoo iets om te benijden... die zekerheid. Heeft u nooit getwijfeld? (Op anderen toon). Och nee... natuurlijk... dat heeft u nooit gedaan! (Met een tikje minachting). 't Kwam niet eens in u op dat men u wel eens iets onthouden kon hebben waarop u toch recht had... het recht om voor u zelf te leven.
(krachtig).
Het móest nooit in me opgekomen zijn, zoo'n gedachte... (zacht beschaamd) Maar... ik heb er wel eens mee te vechten gehad, ik heb wel eens moeilijke tijden doorgemaakt... (plotseling) maar... waarom zeg ik u dat eigenlijk... Ik heb 't noòit aan iemand gezegd. Ik schaam me dat ik zoo egoist ben geweest; maar ik las toen veel in dien tijd... te veel... dat lezen deugde niet voor me... het maakte me ontevreden.
Omdat u toen ging nadenken.
Dat waren slechte gedachten! Maar ik heb het weer overwonnen. Heelemaal! al die gedachten heb ik gebannen!
(glimlachend).
Oho, die verbant men zoo licht niet! Die komen altijd weer terug als ze er eens geweest zijn!
(heftig).
O neen, dat weet ik zeker! Die zijn nu voorgoed weg! Ik heb nu mijn leven aangenomen zooals 't is, zonder 't onmogelijke te eischen...
Wat noemt u onmogelijk en wat billijk? Zal u daarover toch niet weer gaan denken?
(als voren).
Ik zeg u dat ik 't niet zal! Ik heb nu mijn geluk gevonden, en ik weet dat ik 't houden zal!
(lachend).
Menschen zingen wel eens hard in 't donker om de spoken bang te maken! (ernstig) Maar... u heeft misschien groot gelijk. Denken maakt niet gelukkig. De
| |
| |
weinigen die het durven, en die den moed hebben om meer van 't leven te vragen dan een passief-negatief bestaan... die weinigen (glimlachend zuchtend) loopen op doornige wegen! U heeft 't bij 't rechte eind. Nu treft u ook 't zeldzaam geluk van iemand gevonden te hebben die alle uitstekende kwaliteiten in zich vereenigt, en die u dus volgens menschelijke berekening 't... hoe noemt u 't ook weer, niet 't onmogelijke, maar 't billijke geluk zal kunnen geven. Holtz zal ook nooit onmogelijke eischen aan zijn leven stellen... Zooals ik u zei: een model echtgenoot!
(geïrriteerd).
Hij is goed, echt goed en daarom schat ik hem heel hoog.
Maar ik ook, juffrouw v. Gelderen, (binnen wordt zacht gezongen ‘im wunderschönen Monat Mai’). Ik schat hem zéér hoog. Ik ben 't volkomen met u eens dat hoogschatting de beste, de degelijkste basis voor een huwelijk is. Het zou er geloof ik in de wereld een boel beter uitzien als alle huwelijken daarop waren gebouwd... Voor de poëzie alleen... zou 't misschien een beetje jammer wezen! (lachend) maar Holtz zou zeggen: poëzie is maar een luxe-artikel, en daar zou hij gelijk aan hebben! (ernstiger) Heusch, er zijn er niet veel zoo... zoo braaf en ijverig en tevreden... Voor mij behoort iemand zooals hij tot de beste en... de gelukkigste naturen. Wat vraagt hij van 't leven? Een beetje voorspoed en een beetje toewijwijding, niet waar? Wel, dat zal hij krijgen. En dan is hij daarmee ook volmàakt gelukkig. Volmàakt gelukkig! Goeie jongen... hij is 't ook zoo waard! (Holtz komt op). Ah, daar heb je 'm juist...
| |
Dertiende Tooneel.
Paul, Emma, Holtz.
We spraken over je, amice.
(schertsend).
Welzoo... zeker kwaad?
Ik heb je geroemd om 't hardst met je aanstaande!
(trouwhartig tegen Emma).
Je bent de beste! (hij geeft haar een zoen; Emma merkt hoe Paul met ironie naar hen kijkt en een trek van ontstemdheid komt weer op haar gezicht. Paul gaat langzaam naar 't huis, waar hij in 't verlichte open raam bljft staan. Emma klemt zich in eens aan Johan's arm vast).
O Jo... Jo... goeie Jo...
Wat is er kindje? Wat is er?
(dringend).
Laten wij weggaan... 't is kil hier...
Ja kom, we gaan het vuurwerk afsteken. (Emma kijkt ver weg, zij antwoordt niet, samen gaan zij heen.) (Suze op).
| |
Veertiende Tooneel.
Paul, Suze.
Emmy! Emmy!... Waar is ze?
Laten we hen niet storen! Zij zijn gaan wandelen om alleen te zijn... ‘und fest zu glauben im thörichten Wahn...’ Kent u dat lied wel?
Neen! hoe heet 't? Is 't mooi? (Zij gaan in 't prieel zitten).
Heel mooi... het bezingt de liefde...
Ja?! O, ik krijg gauw zangles, dan zal ik 't ook eens instudeeren. O weet u wat ik ook zoo beeldig vind... wat straks gezongen werd: ‘im wunderschönen Monat Mai...’ Vindt u dat ook niet práchtig?
O zeker! Het is nu ook Mei... de heerlijke Meimaand als de bloesem en... de liefde ontluikt... niet waar, dat staat immers in dat versje?
Ja, o ik vind 't zoo snoezig!
Snoezig, hè ja. U vind Romeo zeker ook snoezig?
Romeo... dat is een Veroneesch edelman uit den ouden tijd, die in 't geheim met Julia trouwt... en dan brengt hij serenades onder haar balcon, en hij klimt langs een touwladder naar boven...
O dat moet u maar eens komen zien in de opera.
| |
| |
In de opera! O, dat is een ideaal van me om eens een opera te zien! Maar... hier is er nooit zoo iets. Hè wat is dat toch héérlijk voor u, dat u van al zulke dingen zoo genieten kan! Wij hebben hier niets.
U heeft hier meer dan wij.
O bloesems... en vogels... en harten. Mag ik eens een heel indiscreete vraag doen?
Heeft u uw hartje nog wel?
Mijn hart? Maar... hoe meent u...
Wel natuurlijk of er nog geen Romeo is gekomen, die 't gestolen heeft? Zooals Holtz nu bijvoorbeeld 't hart van uw zuster heeft veroverd?!... Hè?
(verlegen).
O... zóó!... Wel neen. Er is geen één Romeo, die aan me denkt hoor.
(lachend).
Maar dat kan u nooit zoo zeker weten! Wie weet? Verbeeld u eens dat er een Romeo was die u in stilte liefhad? Dat kan toch wel?
(lachend).
Wel neen! (ernstig plotseling, hem even vragend aanziende) of... dat weet ik niet.
Hoe zou u 't vinden als er eens iemand was die u serenades onder uw raam kwam brengen?
O... zàlig! (Paul lacht).
En als hij nu net als Romeo naar boven klom... naar uw balcon?
Oh... net als in een roman!
Ja, en verbeeld u eens dat hij u dan zei: ik heb je lief, zóó lief dat ik je meeneem... dat ik je in mijn armen dragen zal naar een plekje van de wereld waar niemand ons kent, niemand ons ziet... Wat zou je dan zeggen? Wat zou je dan doen? (hij neemt haar hand die ze gewillig geeft).
(buigt 't hoofd fluisterend).
...Meegaan... zou ik...
Zou je dan mee willen? Zou je dat dus doen? (heel zacht sprekend) Hè?... Heel ver samen weg... (Wit Bengaalsch licht verlicht den achtergrond, donkere menschfiguren komen daar tegen uit; men applaudisseert, roept ‘bravo’).
(verward, verrukt, stamelt:)
O Paul!... Paul!! ('t licht verdwijnt) Ik kan 't nog niet begrijpen... is 't mogelijk? Is mijn prins dan heusch gekomen? (Zij strijkt met haar hand langs haar voorhoofd; plotseling kinderlijk-blij en half-lachend) Wat zal Emmy er wel van zeggen! En Papa!
(plotseling teruggaand).
Ben je gek! Je zegt niets natuurlijk. Je mag niets vertellen hoor... volstrekt niet.
(zeer verwonderd, half angstig, herhaalt als vragend werktuigelijk).
...Niets vertellen... waarom niet?
Waarom niet? Wel omdat ik 't zeg, hoor, omdat ik 't volstrekt niet wil, begrijp je? O wat ben je toch nog een onnoozel kindje! Je moest maar veel liever met je poppen blijven spelen! (Nu wordt de achtergrond door rood bengaalsch licht verlicht; 't applaus en bravo roepen duurt tot 't licht verdwijnt). Heusch, dat was veel beter! (Suze begint te schreien). Geloof me nu maar... 't is tot je eigen bestwil dat ik je dat zeg! (goedig gemoedelijk). Kom, ga nu maar naar binnen! (zachtjes haar op den schouder kloppend) Ga nu maar gauw weer naar binnen! (Suze bedekt de oogen met haar handen en snelt weg).
(alleen).
Zoo'n kuiken! (hij lacht).
't Scherm valt.
| |
Tweede bedrijf.
Op de villa van mevrouw Althuizen. Kamer met openslaande ramen in 't fond, waardoor men over een gazon op den straatweg ziet. In het verschiet ligt 't stadje in felle ochtendzon. De kerkklokken luiden.
| |
Eerste Tooneel.
Paul alleen. Dan Charles in morgen-kleeding.
Ting-tang, ting-tang... Vrede op aarde
| |
| |
Jawel... luidt maar! je zou hier nog gaan gelooven aan vrede en geluk!... Ja, hier moeten ze zoo worden, menschen als de aanstaande model-echtgenoot... meisjes als het mooie bakvischje met haar duitscheliedjes-idealen... Emma... hm... Emma... daar werkt wat... daar is iets ‘en déséquilibre’ (hij maakt een balanceerende beweging met de hand en schudt van neen. Charles komt op).
O ja... altijd. Een beetje lang gewoonlijk. Wat heb jij van morgen gedaan?
(glimlachend).
Ik heb me in filosofische overdenkingen verdiept.
Heere! Zeker bij wijze van stichtelijke Zondags-oefening!
(als voren).
Ja... het klokkengelui bracht me in die stemming.
O die klokken 's Zondags maken mij dol... en dat doet die pastoor expres... zie je... hij laat zoo hard en zoo lang mogelijk luiden, omdat de dominee er vlak bij woont.
Wat een idylle, zeg! De pastoor die den dominee wèg-bengelt... en de dominee die zeker als goed Christen het rechteroor toedraait als zijn linker is doof geluid...
Och jij! (hij gaat naar 't raam, komt dan terug en gaat voor Paul staan). Zeg... je vindt 't hier onmogelijk, hè? 't Is jou natuurlijk veel te kalm, veel te kleinsteedsch... je moet 't hier eigenlijk niet-uit-te-houden vinden?
O nee, ik verzeker je... ik vind 't zelfs wel heel interressant hier; 't amuseert me als iets héél ouds... iets heel vèrs... begrijp je? (peinzend) Het is me of ik hier tusschen relieken leef... van die héél ouwe heilige dingen, die eeuwen lang in hun schrijntjes opgeborgen zijn geweest, en nu ook zoo oud en zoo vergaan zijn dat ze in stof vallen bij de minste aanraking van lucht en licht... (wreed lachend) Wel aardig om zoo'n kastje dan eens open te maken... en al die vergane mooiigheid te zien vergruizelen en vervallen tot stof!
(niet begrijpend).
Waarom? Hoe bedoel je?
(luchtig glimlachend).
O niets bizonders... Straatjongens aanvechtingen! Je weet, een straatjongen kan immers geen kat met rust laten en geen witte muur onbekrast!
(goedig lachend).
O, je vindt 't hier dus niet àl te vervelend zoolang je een beetje kwaad kan doen! Nou, ik houd 't hier ook nooit lang uit. Na mijn vacantie poets ik 'm weer; je raakt 't zoo ontwend op den duur, dat leven in een klein stadje.
Je nichtje Emma is 't zeker voorbeschikt om hier haar leven lang te wonen?
Ja natuurlijk. Holtz z'n fabriek staat nu eenmaal hier... en... och zij kan 't hier best vinden. Als ze met haar Jo getrouwd is en haar huishouden heeft...
Zou die goeie Holtz nu juist wel de man zijn om haar gelukkig te maken?
(goedig).
O ja. Emma is zoo'n kalm natuurtje.
(lachend).
Suus?! Een kind dat met poppen speelt!
(lachend).
Zou je denken?
Als niemand 't ziet! Heusch! Ja apropos... wat heb jij toch met Emma verhandeld?
Ja... wacht eens... Ze vroeg me in eens: ‘Charles... wàt is die vriend van jou eigenlijk?’ en toen zei ik natuurlijk: wel hij is niets, maar ze bedoelde 't anders, want ze zei: (hij legt de hand op zijn hart) neen... hièr... hièr...
(glimlachend).
En wat antwoordde je toen?
Wel wat zal je nou op zoo'n vraag antwoorden? Ik zei natuurlijk dat je een heel goeie vent was...
| |
| |
Toen zei ze niets meer, ze dacht er blijkbaar 't hare van. (Paul knikt zachtjes peinzend).
Die vraag intrigueert me toch...
Ik zou er toch geen waarde aan hechten. Ze bedoelde misschien niets bizonders er mee. In ieder geval, je hebt nog allen tijd om 't zelf te onderzoeken, als je daarop gesteld bent. (lachend) Maar... denk er om... ze is deugdelijk beloofd en verloofd en dus onbereikbaaar voor jou!
(glimlachend).
Ja, ja... juist daarom.
(met open mond).
Juist dàarom??
Ja, omdat zij onbereikbaar voor me is interesseert ze me. Dat is een emotietje, begrijp je?
Ben je dan al zoo geblaseerd van 't bereikbare?
(geeuwend).
Och god, dat altijd je-zin-krijgen is zoo emotie-loos!
(glimlachend, schudt 't hoofd).
Enfant gâté! (Beiden kijken zwijgend voor zich uit als verdiept in hunne gedachten, dan kijkt Charles op en vraagt plotseling) Zeg... heb je nog wel eens wat van dat Russische meisje gehoord? Dat prachtige mooie comtesse-tje...
(die even opkeek als met schrik, antwoordt nu kortaf).
Neen.
(doorgaand).
Nooit meer? Geen woord? Hoe heette ze ook?... Sonja...
(kortaf, starend).
Nooit meer. Niets. (Zich gaandeweg opwindend). En ik wil ook nooit meer over haar hooren... Zij!... Zij!! Zij was als de rèst... net, nèt eender als de hèele rest... niks meer of beter! (dan schokschouderend, met een bitter lachje). Och...! Geen één vrouw, geen één, zie je, is waard dat je er dàt (hij knipt met de vingers) om geeft! Geen een!
(verbijsterd door den uitval).
Troostvolle uitkomst!
(Paul haalt de schouders op. Mevr. Althuizen komt binnen met hoed en mantel).
| |
Tweede Tooneel.
De vorigen. Mevr. Althuizen.
Ah, goeie morgen, mama...
Goeie morgen Charles... eindelijk verrezen? Je hebt veel gemist, hoor.
Was de preek zoo mooi, mevrouw?
Ja, bizonder stichtelijk... dominee heeft heerlijk gesproken.
Och ma... ik ben dat zoo ontgroeid.
Ja dat is treurig genoeg dat je er tegenwoordig zoo over denkt... je mist er vèel aan... o vooral vandaag was 't heerlijk. En vòl dat 't in de kerk was, iedereen was er. Je nichtjes ook met Holtz. Ze zullen hier wel dadelijk voorbij komen want ze liepen nog zoo ver mee met Holtz die even aan de fabriek moest wezen. Suusje ziet er lief uit in haar lange japon, maar Emma moest haar nou niet zoo'n opzichtig hoedje opzetten... 't leek wel een bloementuin met vogels en al... Nu jongelui... tot straks... (even weer terugkomend) Ja... zijn er soms plannen voor van middag gemaakt? Anders zou ik je voorstellen om eens een mooie rijtoer naar de Mare-plas te maken. Dat is een van de bezienswaardigheden van den omtrek.
(railleerend).
O ja... erg bezienswaardig. Een plas water met kroos er op.
Nu, 't is toch wel een mooie vijver... en er is zelfs een soort legende aan verbonden.
Ik ben heusch nieuwsgierig om hem te zien, mevrouw.
Komaan. Dan zullen we er van middag eens heengaan. Tot straks dus. (Af).
O natuurlijk de traditioneele juffrouw die zich er eens in verdronken heeft... niks bizonders. (Naar 't raam gaand). Kom, ik ga op post zitten... ik zal de nichtjes even binnen roepen zoo meteen.
Zoo? Dan ga ik een beetje behoorlijk toilet maken.
| |
| |
Och kom, da's niet noodig, zeg...
Waarachtig wel... ik ben dadelijk terug. (Af).
| |
Derde Tooneel.
Charles alleen. Dan Holtz, Emma en Suze.
(begint te fluiten en gaat bij het open raam zitten).
Wat een lekker weer vandaag! Dat ik nou ook juist buiten moet zitten... 't is net weer om naar den Haag te gaan. hè... dineeren in Royal en dan wat gaan rondrijden... hier heb je toch beroerd weinig... (plotseling) kijk kijk! (roepend) Goeie morgen met je drieën! (Op den weg ziet men Holtz en de meisjes Van Gelderen).
Goeie morgen! (de meisjes knikken).
Toe komen jullie even binnen!
(roepend).
Nee! Holtz moet aan de fabriek zijn, en wij brengen hem!
(gaat buiten 't raam).
Nee, hoor nu eens, kom nu even hier... (de drie loopen den tuin in en komen bij het open raam) (tegen Suze). Je weet nog niet eens dat we een nieuwen hond hebben...
(vol belangstelling).
Een nieuwen hond?
Ja, een héel jonge... o een rakker... hij bijt alles stuk... ik zal je hem laten zien.
(de kamer inziende).
Ja... maar... is er niemand binnen?
Geen ziel. (Lachend). Ben je soms bang?
Dan zal ik Jo nog een eindje brengen.
Graag, 't is zoo'n lang eind, zoo heel alleen.
Tot straks dan. (beiden af door den tuin).
(plotseling).
Och neen... zeg... ik ga toch maar liever met hen mee. (ze wil weggaan maar Charles houdt haar vast en trekt haar naar binnen).
Wees toch niet zoo flauw! Wil je nu niet even hier blijven?
Waar is... meneer Oudendael?
(lachend).
O zoo... zit 't 'm daar? Wil je dien zoo graag zien?
(snel).
Nee Charles, heusch niet... nee...
(met een plagend-troostende beweging).
Wacht maar even, hoor... de ‘schoone ridder’ zal dadelijk verschijnen... hij adoniseert zich. Zeg, weet je wel dat hij je zoo mooi vindt?
(vinnig).
't Kan me niets schelen hoe hij me vindt. Toe, blijf hier nu alsjeblieft niet op meneer Oudendael wachten, laten we nu naar den hond gaan. (Paul komt op met een brief).
| |
Vierde Tooneel.
De vorigen, Paul.
Hé, dag juffrouw van Gelderen... (Suze draait haar hoofd om) (tegen Charles) Och zeg... hoe is 't met den Zondag? Kan deze brief soms nog weg?
(kijkt op zijn horloge).
Over vijf minuten is juist de lichting. Wacht, geef hier... ik zal 'm even op de bus doen. (hij neemt z'n hoed).
Welneen zeg... ik zal wel...
Ben je mal... gauw maar; 't is vlak bij. (hij snelt weg met een knipoogje aan Suze).
| |
Vijfde Tooneel.
Paul, Suze.
Juffrouw van Gelderen... (Suze draait haar rug toe en gaat naar de tuindeuren) (Paul voor zich) Jawèl, de baby negeert me. (hij lacht, dan gaat hij naar haar toe; ernstig) Is u nu boos op me? Dat spijt me erg, want ik heb 't niet verdiend. Als u boos op me kon worden, dan heeft u mij waarlijk heel verkeerd begrepen. Kom, luister nu eens even naar me. Ik ben zeker dat u zelf zal inzien dat ik 't heel goed met u meende. Weet u wel dat er weinigen zijn die in mijn plaats gezegd zouden hebben wat ik u heb gezegd? (inniger). Begrijp je zelf niet, kind, dat ik mezelven geweld moest doen om je weg te laten gaan? Maar ik deed 't
| |
| |
toch, omdat ik zooveel belang in je stel... zie je... omdat je zoo jong, zoo onervaren bent... en omdat ik jou jong hartje met rust... heelemaal met rust wou laten. (Suze is hem gaan aanzien af en toe). Maar... als ik alleen geluisterd had naar mijn eigen wil... naar mijn eigen verlangen... dan zou ik je waarachtig niet weg hebben laten gaan... dat begrijp je toch wel, hè? Niewaar, dat begrijp je toch wel? Suze... (haar hand nemend).
(verward).
Nee... ja... nee... o ik weet 't niet...
(vriendelijk, op beschermenden toon).
Zie je nu zelf niet in dat je heel onvoorzichtig was? Denk eens... je kende me heelemaal niet, niet waar? En verbeeld je nu eens dat iemand, dien je zoo in 't geheel niet kent, naar je balcon was geklommen en... je mee had genomen... (Suze bergt haar oogen achter haar hand en begint heel kinderlijk te schreien). Neen... toe... huil nu niet. Zeg... Suze... luister nu eens... pas op, er kan iemand komen. (Suze herstelt zich). Zoo. Waarom schreide je nu hè?
O, ik weet 't niet... ik weet 't niet... maar ik ben zoo bang!
Bang? Voor mij? Maar dat hoef je niet te zijn... je ziet immers dat ik 't heel goed met je meen? (Suze knikt). En nu zal je ook heelemaal niet boos meer zijn? Je zult 't me vergeven hè, als ik wat hard tegen je ben geweest? (Suze knikt en ziet hem lief aan). Best! En zal je dan nog eens aan me denken? Dan hoop ik dat je vannacht van me droomt! Ik zal van avond laat nog eens langs je huis komen en dan moet je me nog even goeden nacht toeroepen. zal je?
Ja, heel laat. Dan is er toch immers niemand meer. En weet je wat... kom dan even in den tuin? Breng me dan een mooie bloem... die zal ik altijd bewaren als een souvenir aan je, hè?
(snel).
O nee... nee! dat durf ik nooit!
(lachend).
Maar dat is toch zoo erg niet?! Die bloem zal mijn pardon zijn!
(angstig).
O meneer Oudendael... nee... nee heusch... (Emma en Charles komen op den weg. Charles blijft buiten).
(heel snel).
Denk er om... ik kom laat!
(Emma komt vlug binnen loopen, met een onrustig gezicht ziet zij hen samen. Suze kijkt heel verlegen).
| |
Zesde Tooneel.
De vorigen. Emma.
(heel gewoon).
Ah... uw zuster... (groetend) Hoe maakt u 't?
(knikt terug).
Dank u... goed. (eenigszins beknorrend tegen Suze apart). Maar Suus... wat doe je nu hier alléén... waar is tante? (verwijtend) kindje, kindje!
(zacht en snel haperend).
Wel, ik kon er niets aan doen... Charles liep weg... en... (blij dat ze iets weet om weg te komen). Is Charles bij den hond? Ik ga kijken... (snel naar den tuin).
| |
Zevende Tooneel.
Paul. Emma.
(kort).
Tante is zeker boven? (Zij wil weggaan).
(haar terughoudend).
Wil u wèggaan?
Ja, ik wou tante even gaan zien.
Och toe, blijf nu even... Er zijn dingen, die ik u nog zoo graag zeggen wou... naar aanleiding van wat wij hebben gesproken.
(kort af).
U heeft al zoo veel gezegd.
Och, ik vreesde 't al... Ik heb misschien te veel gezegd... omdat ik veel in u raadde. Maar dat had ik ook maar niet moeten doen... Waarom moest ik ze oproepen, die goed opgeborgen gedachten en verlangens!
(verwijtend).
Waarom heeft u dat niet eer bedacht?
Kom, kom! Is u dat ernst? Al uw nieuwe indrukken, uw nieuw geluk, hebben toch gemakkelijk mijn woorden weer uitgewischt.
(schudt ontkennend)
Neen... ik weet niet waarom, maar u heeft enkele dingen gezegd, die mij zijn
| |
| |
bijgebleven als een obsessie, die ik niet heb kunnen afschudden... hoeveel moeite ik er ook voor deed. 't Is alles weer onrust en vragen in me... (heftiger). Daar straks nog in de kerk.. ik kon met mijn gedachten niet er bij blijven... aldoor klonken in mijn hoofd uw woorden na! (Emma schreit bijna. Zij houdt de hand tegen haar voorhoofd).
O... maar dan had ik 't niet moeten zeggen. 't Spijt me heusch.
(zacht eentonig klagend, voor zich uit kijkend).
Hoe dikwijls heb ik al uw woorden herhaald! En ontleed! En van alle kanten bekeken! Tot er niets meer over blijft, waaraan ik me vast kan houden... Niets meer, want àlles valt weg... geloof in geluk... in 't goede... in God zelfs... Heb ik dan tòch in 't donker gezongen omdat ik wel wìst dat er spoken waren?!... Zeg waarom zei u dat: niet denken, niet zien... want dan is er geen geluk meer?
Heb ik dat gezegd? Neen, dat geloof ik niet... Daaraan moeten we niet raken! Ga niet analyseeren... daar kan 't niet tegen!
(smartelijk en heftig).
Ja... dat is juist 't èrge, dat 't daar niet tegen kan! Dan is geluk dus ook maar een leugen... dan is 't ook niet meer dan een schim!
Och, waarom doet u dat nu? U moet 't niet zoo beredeneeren. Neem 't aan zooals 't u wordt gegeven... de meeste menschen, heusch, de meesten zijn daarmee tevreden... Och, dat hééle zeldzame, dat allerhoogste... (hij trekt de schouders op met twijfel).
(dringend).
Zeg 't me, kàn niemand dat dan bereiken? Nòòit dat hoogste wat ieder zich toch eens heeft voorgesteld?
(peinzend).
...O ja... sòms misschien... Ook ìk heb wel eens gedacht dat zeldzame, dat ideaal-geluk te kunnen bereiken... Maar dan moet 't toeval twee verwante zielen, twee volkomen gelijk-gestemde zielen samenbrengen en... dàt is zoo'n exceptie!... (glimlachend) Als de menschen zonder dàt niet tevreden konden zijn, dan zou 't ondermaansche wel een waar tranendal wezen!
(herhalend).
Volkómen gelijk-gestemde zielen...
(luchtig).
Nu ja... ik zeg dat maar zoo. Anderen beweren weer dat ‘contrasten’ samen moeten leven, omdat die elkaar aanvullen... Och... waarom ook niet. U en uw aanstaande bijvoorbeeld zullen elkaar aanvullen... Dat heeft u toch ook zoo gedacht, niet waar?
Heb ik dat gedacht? Ik weet 't niet. Ik heb eigenlijk nooit aan mij zelf kunnen denken... De omstandigheden beslisten voor mij!... Mijn leven was zorgen altijd... en ik dacht dat 't goed voor me zou zijn als 't maar altijd zorgen bleef... en... (plotseling hartstochtelijk schreiend) god... hij is toch ook zoo goed!
Zéker... hij is ook zoo goed. En daarom moet u u ook niet ongelukkig gevoelen. U zei 't immers zelf dat u niet 't onmogelijke wou eischen. Geloof me, als ik u zeg dat u niet moet klagen over uw toekomst. Het zal misschien met wat zorg zijn, maar het zal toch wezen rustig en vredig... en zonder strijd...
(bitter).
Een plantenleven!
Welnu... planten... en kinderen zijn gelukkig.
Maar ik ben een mensch, ik wil niet vegeteeren, ik wil leven!
(hoofdschuddend).
Och, het leven is zoo moeilijk!
(dringend, als koortsachtig).
Maar... dáár is 't te vinden? Niet waar? Het is toch wel érgens... érgens... wàar ook?!
(met een twijfellachje).
U wil de zeldzaamste diamant vinden!... Ik heb eens gelezen dat er een steen is, die uit 't diepst van de velden van Azië is gedolven... Duizende jaren geleden is die steen op den bodem van de zee verloren; daar is hij in de draaikolken gevijld en geslepen tot klaarhelder kristal, maar eens zal de zee hem opnemen in een reuzengolf om hem te slingeren op den hoogsten bergtop in de eeuwige sneeuw, waar de lawine hem zal schuren en púren tot de zuiverste diamant... Die diamant zal heeten... geluk... En dien steen wil u vinden?!
| |
| |
(heeft hem onderwijl angstig aangezien, dan na een oogenblik).
Ik wil zòeken... (Holtz komt op van den tuin).
| |
Achtste Tooneel.
De vorigen, Holtz.
(Holtz veegt 't voorhoofd met een grooten witten zakdoek af; hij is op z'n Zondags, gekleede jas, hoogen hoed, beiden van niet te elegant model. Als Holtz Paul en Emma samen ziet komt er een oogenblik een ontevreden uitdrukking op zijn gezicht; hij gaat toch met beleefdheid naar Paul toe, maar struikelt onderweg even over een voetbankje).
(met lichten schrik).
Oh!...
Pas op... pas op... Heb je je bezeerd? Je moet ook wat voorzichtig wezen.
(wat wrevelig).
O, 't is niets.
Ja maar... ik geloof toch dat je je pijn hebt gedaan.
(als voren).
Niet de moeite waard. (hij gaat naar Emma toe, vriendelijk). Schrikte je ook Emmylief? 't Heeft niets te beduiden hoor. (hij wil een arm om haar heen leggen en haar een kus geven, Emma maakt zich los en trekt weg).
(ontstemd en kortaf).
Ach nee... Jo...
(verbaasd).
Wat is er? (met opkomende boosheid). Wat beteekent dat?
(als voren).
Och ik wou dat je niet altijd als... (ze houdt op en ziet Paul aan).
Och kom! Oudendael mag best zien dat ik jou een zoen geef, zou ik denken... (weder gaat hij tot haar en weder ontwijkt Emma hem) (driftig) Wat is dat nu voor gekheid?
(bedarend).
Kom Holtz... niet insisteeren. Je weet de zénuwen, de zénuwen!
(met stijgende drift).
Zenuwen? O... ik zou eerder zeggen kuren! (Emma houdt zich met moeite kalm) En tot nog toe wist ik niet... wist ik niet van Emma...
(uitbarstend).
Neen je wist niet! Je wist niet!! Wat weet jij ook van wat er in mij omgaat?! (plotseling houdt ze op, kijkt naar Paul en wil de kamer uitsnellen, maar Holtz vliegt op en houdt haar tegen).
(driftig).
Wat bedoel je daarmee? Hòe meen je dat? Nee - nee - eerst wil ik een explicatie...
(bedarend).
Holtz... zeg... toe... 't is heusch beter... om later...
(kort, afwijzend).
Doe me plezier hè? en laat me met haar spreken. Ik wil een explicatie... en die zal zij me moeten geven.
(schouderophalend en retireerend).
Enfin... je moet 't weten... maar... (hij gaat de kamer uit, Emma is rechtop blijven staan in groote ontroering).
(in groote drift, telkens hijgend naar adem, onhandig sprekend, soms vallend over zijn woorden).
Zal je me nóu antwoorden? Nou we alleen zijn... Zal je me nou zeggen wat dat beteekent dat ik... niet weten zou wat er in jou omgaat? Weet ik dat niet? (met grooten klem) Weet hij 't soms beter? Weet hij ook mèer van je... dan ik?! Ben ìk al heelemaal verdrongen door den mooien meneer?
(invallend).
Johan, ik wil niet...
(invallend).
Nee, je wilt niet dat ik 't zeg, hè? Ik had maar niets moeten merken, ik had 't maar niet moeten zien, hè, hoe die man jou heeft ingepakt... hoe jij verliefd op hem bent geworden...
(schrikt).
Dat is niet waar Jo; dat is 't niet...
Doe maar geen moeite om 't tegen te spreken. Sedert hij hier is... heb ik gemerkt dat je anders bent geworden, heel anders, maar ik was dom genoeg om je te vertrouwen. Ik bedacht niet dat ik maar een eenvoudige burgerman ben, en dat hij een Don Juan is die zijn kleeren in Londen laat maken. Ik vergat dat ik maar leelijk ben... en mank... en dat zoo iemand de vlag maar moet strijken als...
(invallend).
O, stil toch...
(invallend).
Ja, dàarom heb je me teruggestooten toen ik je een zoen wou geven... mij,
| |
| |
mij heb je er een geweigerd... maar dien ander hè... dien ànder...
(krachtig).
Neen Jo! Neen, dat màg je niet zeggen. Je moet me gelooven als ik je verzeker dat er niets is tusschen hem en mij... niets van wat jij denkt. Het is alleen een groote sympathie... een elkaar begrijpen... In hem heb ik den mensch gevonden die heeft durven doordenken... hij durfde 't... en ten koste van zijn geluk...
(smalend).
Ten koste van zijn geluk! (weer kwaad) Och... ònzin dien hij je verkoopt... ònzin. Die man is geblaseerd van al zijn geluk... een opsnijer is hij, anders niets!
Je beoordeelt hem heelemaal verkeerd. Het is iemand die hoog staat en die zijn idealen ook zoo hoog zet dat het leven hem alleen kan teleurstellen. Als hij niet tevreden kan zijn met eten en drinken zooals 't gros, dan kan hij dat niet helpen, dan komt dat omdat zijn ziel...
(smalend).
Ja, een moòie ziel. Een hoogstaand mensch! Wat doet hij alzoo? Zijn tijd verlummelen, zijn geld verkwisten en de meisjes 't hoofd op hol brengen! Heeft hij ooit iets uitgevoerd? Ooit iets nuttigs gedaan?! Waar blijkt die grootheid van ziel uit? Uit praatjes, praatjes, praatjes!!
(minachtend).
Och jij kunt hem niet begrijpen. Jij beprijpt niet dat iemand anders dan materieel leven kan. Wat weet jij ook van denken! Wat heb jij ooit in je leven gedàcht!
(zeer driftig).
Ik... ik... ben ten minste een éerlijk man... Maar ik deug niet meer voor je... ik ben niet goed genoeg meer voor je... je wil liever wat anders hebben...
(waardig).
Neen Jo. Je begrijpt me niet... mij evenmin als hem...
(heftig).
Begrijp ik je niet?! Ik zou wel eens willen weten sedert wanneer?
(als voren).
Sedert ik door hem heb gevoeld, wat ik zelf ben. Het is... niet heelemaal een ommekeer in me, 't is een opstanding van al mijn zoo lang slapende gedachten. Ik heb vroeger met moeite dikwijls die oproerige, voortdrijvende gedachten bedwongen. Ik dacht dat ik ze moest bedwingen, omdat 't m'n plicht was.
(als voren).
Nu... neen, nu niet meer. Ik kan nu niet meer daarin berusten en daarmee bevredigd zijn. Ik wil nu leven, een eigen, hooger, ruimer leven...
(als voren).
Maar wat dàn ingodsnaam, wàt wil je dan... wàt wil je doen?
(extatisch).
Ik weet 't niet. Ik zal misschien nooit vinden... waarnaar ik zoek. Ik weet zelfs den weg niet dien ik volgen moet, maar ik weet alleen dat ik niet terug kan naar wat achter mij ligt, dat ik vooruit mòet... wàarheen... wàardoor ook, en... daarom... Jo... moet je me laten gaan... stil alleen m'n weg laten gaan, m'n eigen... nieuwen weg...
(invallend, zeer driftig).
En dat zal nièt gebeuren. Je wilt toch maar van mij weggaan, om naar hèm te gaan! En dat wìl ik niet, versta je, dat zàl niet gebeuren. Ik... ik... verbied je om dat te doen... ik eisch...
(als voren).
Met 't recht van je aanstaanden man; omdat jij me je woord gegeven hebt... en daar houd ik je an.
Neen Jo. Daaraan mag je... en kan je me ook niet houden. We hebben ons vergist... allebei... en die vergissing zou te erger worden naarmate die langer duurde...
(woedend).
Goed... goed... ga dan! Je bent vrij! Ga je ongeluk maar in... ga maar naar hem toe!
Neen... Ik ga niet weg van jou om naar hèm te gaan. Ik ga niet weg omdat ik hem gevonden heb... maar ik moet gaan... omdat hij mij mezelf heeft leeren vinden. (Hiermee gaat ze weg. Holtz valt in een stoel neer, balt in woede en wanhoop de vuist op zijn knie en steunt). God... god...!
't Scherm valt.
| |
| |
| |
Derde bedrijf.
De huiskamer bij den heer v. Gelderen.
| |
Eerste Tooneel.
De heer v. Gelderen, Holtz.
(Zittend aan de tafel, hoop en wanhoop beurtelings in zijn doen, opkijkend naar den heer v. Gelderen).
Maar is uw indruk nu dat het onherstelbaar is? Zou u denken dat 't nooit meer goed worden kan?
(knorrig).
Hoe moet ik dat nu weten? Wie kan dat zeggen? Vrouwen veranderen elk oogenblik.
Nou ja, maar Emma niet! Emma is nooit veranderlijk geweest! Ze was altijd dezelfde, altijd even zacht en verstandig...
En nou is ze veranderd. Net wat ik je zeg. Ik heb haar naar de reden gevraagd van haar besluit en toen heeft ze me gezeid dat zij den laatsten tijd was gaan voelen dat jullie niet genoeg overéén stemden.
Maar god meneer... en vròeger dan? Vroeger heeft ze dat nooit gevoeld!
Dat heb ik haar ook geantwoord. Maar dan zegt zij dat zij zich vroeger vergiste en dat zij nu pas ziet hoe 't is. Nou, daar moet je je immers bij neerleggen? Wat is daar nu tegen te zeggen?
Wat daarop te zeggen is, meneer? Dat die ideeën niet van haar zijn, maar dat die door een ander in haar hootd zijn gepraat. Een die ander... dat is die vent... die Oudendael... die...
(knikt somber).
Als die man maar niet tusschen ons was gekomen...
Kom, gekheid! Denk je nu dat mijn dochter, mijn kind, zich zoo zou laten bepraten!
Als ik dien vent in m'n handen krijg! Maar hij ontloopt me, al driemaal ben ik voor niets naar hem toegegaan... Maar z'n deel zal hij van me hebben (hij balt zijn vuisten). (Hanna op met een pakje onder kruisband)
Alsjeblieft meneer, van de post (af).
(verheugd)
Ah! daar is de drukproef... mooi zoo... mooi. (hij breekt de band open en leest den titel). Kijk eens. Zie je den titel? Dat is de stelling, de basis tevens van mijn nieuwste werk, ‘Door plicht tot geluk.’ Begrijp je? Plichtsbetrachting... dat is de geluksvoorwaarde voor de menschheid! Dit boek zal van zich doen spreken, omdat 't lijnrecht staat tegenover de leerstellingen der moderne filosofie!
(droef).
Och meneer, wat hebben we aan filosofie als we in de werkelijkheid ongelukkig zijn?
De filosofie leert je om geen beteekenis te hechten aan de verdrietelijkheden van de werkelijkheid.
(als voren).
Maar ik voel 't maar onderwijl.
(haalt de schouders op).
Hoor eens, beste jongen, met klagen kom je nu niet verder. Spreek dan liever nog eens met Emma...
Ze wil me niet zien. Ik ben ook wel erg ruw tegen haar geweest... Maar zou u nog eens probeeren willen..
Neen hoor. Je moest er me nou verder alsjeblieft buiten laten. Ik heb er meer dan genoeg van. Eerst Emma en dan jij weer, het heeft me waarlijk al meer dan genoeg opgehouden. Buitendien, ik hèb met haar gesproken, wat wil je nu meer? Ik kan, ik mag er nu niet meer op terugkomen, ze zou denken dat er in vader's huis voor haar geen plaats meer was! Nee nee... hier bij mij moet zij altijd haar toevlucht zoeken... en kunnen vinden... Nu jongen, je weet mijn tijd is kostbaar... mijn boek wacht me! Ik wensch je 't beste... adieu! (Af).
| |
Twaalfde Tooneel.
Holtz alleen. Dan Paul.
(schudt droevig 't hoofd, neemt dan z'n hoed en zegt:)
Ik zal hem wel vinden. (Hij gaat naar de deur en ontmoet daar Paul, die binnenkomt. Holtz ontstelt even).
(heel gewoon).
Tiens... zoo alleen hier?
(brutaal).
Zoo, nou kan je moeilijk weer voor me wegloopen, hè?
| |
| |
(verbaasd),
Wegloopen? Loop ik voor je weg?
(als voren).
Is 't soms niet waar? Ben je me aldoor niet ontloopen? Ik ben al wel driemaal bij je geweest, maar meneer was altijd uit.
(zeer voornaam).
Ach zoo, dat spijt me. Je hadt me ook vooruit kunnen waarschuwen als je me spreken moest. Maar dan had je 't op een beetje vriendelijker toon kunnen doen...
Zou ik verdomd nog vriendelijk tegen je moeten zijn, na wat er is gebeurd.
Doe nu maar niet alsof je niet weet dat ons engagement af is.
Heb je 't dan waarachtig zoo ver laten komen?! En stel je mij nu soms aansprakelijk voor jou onhandigheid? Hadt jij maar naar mijn raad geluisterd en niet op zoo'n slecht oogenblik die explicatie doorgedreven!
(woedend)
Wel ja, dat ontbrak er nou nog maar aan. Kom jij me nou nog de les eens lezen? Jij, die de schuld van alles bent. Ja, want jij hebt me m'n meisje afgenomen, jij en niemand anders!
(gedwongen bedaard).
Halt een beetje, m'n waarde... halt wat. Zulke beschuldigingen gooit men iemand niet zoo maar naar 't hoofd... daarvoor dient men een grond te hebben...
Dien heb ik ook. Van 't oogenblik af dat jij hier gekomen bent is 't begonnen. Jij hebt je tusschen ons geplaatst... jij hebt gewild dat 't zoo ver zou komen...
En waarom zou ik dat hebben gewild?
Waarom? Wel... omdat jij natuurlijk jaloersch was... jij bent verliefd op haar...
(in de rede vallend).
Wat blieft u?! Ik verliefd?! Och, hoe banaal!... (uit de hoogte, gemoedelijk) Neen, mijn waarde, heusch niet... (lachend) dat ben ik heusch niet.
(driftig).
Ja, dat kan je nou wel zeggen...
(hoog).
En als ik dat zeg dient u mij te gelooven.
(als voren).
Dat is de vraag nog of ik je gelooven moet. Na wat ik gezien heb geloof ik... denk ik...
(voornaam).
U moet niet denken... (na een oogenblik) niet zoo iets. Dat is niet fijn gedacht, meneer Holtz.
(als voren).
Ik geef niks om die fijne gedachten. Ik ben een eenvoudig eerlijk man, en ik vraag je alleen maar, als je niet verliefd op haar bent, waarom heb je 't dan gedaan?
(als voren).
Maar wees zoo goed mij eens te zeggen wat u toch daarmee bedoelt. U schijnt te willen volhouden dat ik juffrouw van Gelderen geraden heb om haar engagement te verbreken?
(al kalmer).
Als je dat niet rechtstreeks gezegd hebt, dan heb je haar toch in d'r hoofd gepraat dat zij met mij niet gelukkig zou kunnen zijn. Kon je ons niet met rust laten in ons geluk? Wij waren er immers tevreden mee? Het is altijd goed tusschen ons geweest. Zij voelde zich net zoo gelukkig als ik in 't vooruitzicht van ons trouwen. En nou? Nou heb je haar heelemaal van de wijs gebracht met je mooie (met een sneer) ideale levensbeschouwingen. Zij verbeeldt zich dat niemand dan jij haar begrepen heeft, dat jij alleen kan weten wat er in haar ziel omgaat (innig met stijging). En ik, die haar ken van zóó groot af, ik die zóóveel van haar houd en zoo alles voor haar over heb, ik ben in eens een vreemde voor haar geworden, een pummel, die haar nooit begrepen heeft en ook nooit begrijpen zal!
Maar dan heeft ze mij natuurlijk totaal verkeerd begrepen. Ze moet mijn woorden geheel verkeerd hebben opgevat. Men mag er toch wel een levensbeschouwing op na houden? Over heel abstracte dingen kan men toch z'n opinie uitspreken, zonder dat een ander die onmiddellijk gaat deelen? En zonder dat die ander zulke verkeerde gevolgtrekkingen maakt? Iedereen denkt 't zijne van 't leven, maar gaat toch gewoon weg zijn gang, niet waar?
(dof).
Jawel, dat kan iedereen doen. Maar den
| |
| |
een zijn woorden gaan 't eene oor in, 't andere uit... en een ander z'n woorden blijven er in. Jou gedachten zijn er in gebleven... en die gedachten hebben ons ongelukkig gemaakt... (hij snikt en steunt z'n hoofd met de hand).
Maar m'n beste Holtz als jij dan denkt dat ik zoo'n verbazenden invloed op haar heb... dan zal ik probeeren dien invloed te gebruiken om haar tot andere gedachten te brengen. Dan zal ik met haar spreken...
(opkijkend).
Met haar spreken...
Ja. Zeker; dan zal ik zien wat ik er aan doen kan. Als jij zegt dat ik je haar ontnomen heb, dan zal ik trachten je haar terug te geven. Is dat nu niet 't beste bewijs van mijn goeden wil om 't weer in orde te brengen!
(tusschen hoop en twijfel).
Als dat nog maar kon...
O natuurlijk... ik kan alleen maar mijn best doen, niet waar? Of ik slagen zal?? (twijfelbeweging) Ik overschat mijn krachten niet! Maar ik kan 't toch probeeren, wie weet? Je beweert dat ik invloed op haar heb...
(oplevend).
Ja... ja zéker heb je dien... God ja... zeg... doe wat je kunt... doe 't...
Ik beloof 't je. Ik zàl doen wat ik kan. Och 't hangt soms van een... kleinigheid... een handigheid af... je moet er zoo'n beetje mee om weten te gaan. Ja, zie je Holtz... daar moet je dan verder ook heusch op letten. Zooals toen met je meisje... dat pakte je heelemaal verkeerd an... heelemaal verkeerd.
Geloof me nou. Je ziet nu immers zelf hoe zoo'n scène uitloopt. Je moet 't nooit zóó aanpakken... nooit ruw... dan trek je altijd aan 't kortste eind... 't Is Sêvresporselein, weet je, dat vrouwengoedje!
Jawel. Jij hebt er natuurlijk slag van om daarmee om te gaan... maar ik... (onwillekeurig kijkt hij naar zijn handen). (Paul lacht).
Och, 't is een kunstje, dat te leeren is!
Nu, ik zou wel eens willen weten hoe jij nu zulke kwesties behandelt... hoe leg jij 't an om daarbij aan 't langste eind te trekken?
(lachend).
Oh... ça dépend! Nu eens zoo, en dan eens zus... maar... ik kan je juist een voorbeeld geven. Kijk eens. Dit is 't gegeven: ik maak kennis met een dame... laten we haar Virginie noemen... ze is mooi natuurlijk... héél mooi, heel aardig... Enfin, ik interesseer me voor haar... zij interesseert zich voor mij... we dansen samen; glimlachjes... bloemen... ontmoetingen... Paul et Virginie... rozengeur en maneschijn. Op een dag echter schijnt Virginie zich niet meer voor haar Paul te interesseeren, géen ontmoeting, géen glimlachjes, geen rozengeur en maneschijn... Wat doe ik nu?
Ik stuur bloemen, héél mooie bloemen aan Virginie's beste vriendin en ik verdwijn uit de stad, plotseling... zonder een woord... zonder een groet... zonder iets; ik ben eenvoudig... wèg...
(haalt een briefje uit zijn zak).
Dit is 't resultaat. Lees maar.
(neemt 't aan en leest half luid).
Maar kòm toch... kòm toch terug... doodelijk ongerust... vreeselijk verlangend, onbegrijpelijk vertrek... (hij geeft 't terug) Is dit... is zij...
(lachend).
Zij is Virginie... en ik ben weer háár Paul!! (bergt 't briefje weer) En nou heb jij me nog al verdacht van...
(in de rede vallend).
Nee, nee... zeg dat nou niet meer. Ik ben onbillijk geweest... ik weet 't wel. Waarachtig Oudendael... 't spijt me zoo... maar god... ik was ook zoo allemachtig ongelukkig... en...
(bon seigneur).
Goed, goed, goed. Praat er maar niet meer over. Laten we nu maar liever zien de zaak weer in orde te brengen. Als jij juffrouw van Gelderen nu even waar-
| |
| |
schuwen laat, dan zal ik met haar spreken.
(ontroerd).
Ja... ja... en... ik dank je hoor Oudendael. Ik dank je... ik wou... ik wou dat ik...
(klopt hem even op den schouder).
Laat maar... laat maar beste jongen... Sans rancune hoor...
(Holtz af).
| |
Derde Tooneel.
Paul, allen (lacht even binnensmonds met een schokje van de schouders).
...Hunner is het koninkrijk der hemelen... 't Zou toch heusch jammer zijn als diè man niet trouwde... 't volmaakte type van den model-echtgenoot! (Emma komt binnen).
| |
Vierde Tooneel.
Paul, Emma.
(Emma komt naar Paul toe met veerkrachtigen tred; het hoofd op, de oogen groot-open, een vraag in den half-open mond. Zij reikt hem de hand toe, die hij beleefd maar niet toeschietelijk aanneemt).
U wil me spreken... werd mij gezegd. Ik begrijp dat u gehoord heeft... dat u weet wat hier gebeurd is?
...Ja... ik heb 't gehoord...
Het is goed dat u gekomen is om me te zeggen dat ik heb gedaan wat ik doen moest. O, 't is goed dat u mij steunen wil, want het heeft me toch nog zoo'n zeer gedaan!... Ik weet 't wel... 't kon nu niet meer anders... 't was noodig... maar het is toch zoo moeilijk om hard te zijn.
(invallend).
O, maar ik klaag niet! Ik zal niet zwak zijn... ik zal er volkomen vrede mee hebben, als ik me maar eerst heb losgemaakt van al die herinneringen aan ons verleden... Als een verwijt komt nu telkens dat vroegere leven op, de tijd dat wij altijd... altijd samen waren... samen als kinderen... samen aan 't sterfbed van Mama...
Maar men kán zich niet losmaken van die souvenirs.
Neen, ik kan niet dat verleden vergéten... maar ik kan er aan denken als aan een doode... Het is dood... en voor-goed voorbij. Het oude ligt achter me... vóór me, mijn eigen nieuw leven! O, ú heeft me wakker geschud! Zonder u was ik slaafsch blijven gaan door 't gangetje van 't alledaagsch bestaan! Ik zou geleefd hebben naast een man die nòoit mijn innigst denken en voelen begrijpen kon... het beste van mijn ziel zou ik hebben moeten vernederen en ter neerdrukken, totdat 't geheel ten onder was gegaan...
(met grooten ernst).
Maar uw ziel die 't hóoge geluk zoekt... moet daarvan afstand doen. Een andere menschenziel... hij, lijdt daar te veel onder... Hij is héél ongelukkig, juffrouw van Gelderen, héél erg bedroefd. Dat mag geen mensch een ander aandoen. Wij moeten hoog staan en... ingodsnaam de gevolgen dragen van een eens-genomen besluit. Hij heeft ál zijn vertrouwen, ál zijn geluk in uwe toewijding gelegd... dat kinderlijk vertrouwen moeten wij hem teruggeven... niet waar?
(met angstige verwondering).
Wat... wat meent u?... Wat wil u daarmee zeggen?
(beteekenisvol, langzaam).
U begrijpt me... Hij is te goed om door ons te lijden... hij heeft recht op een offer.
(verschrikt).
Een offer?! Het offer van... mijn herléving?!
(als voren).
Ja. Wij moeten hem weer gelukkig maken... O 't zal mooi zijn om dat offer te brengen!
(in groote bewondering, doet een stap naar hem toe en neemt zijn hand).
O... u staat hooger dan ik... u zou dat offer willen brengen voor zijn geluk! O, wat is u goed... u is béter dan ik... véél beter dan ik. (Zij knielt neer op een knie, met zijn hand tegen haar voorhoofd).
(haar willende oprichten).
Nee nee... doe dat niet... doe dat toch niet...
(haar hoofd buigend).
Jawèl... laat me zoo blijven. Ik wil me buigen, ik wil me vernederen... want ik ben niet groot... ik ben niet goed! O god, ik ben klein... héél klein maar, en slecht... want ik kan dat offer niet brengen... nu kàn ik 't niet meer! Eisch dat niet van me... vraag iets anders... vraag
| |
| |
àlles, maar dàt niet... dàt niet... ik kàn dat niet meer!
(hij doet haar met geweld opstaan).
U kàn 't wel. U moet 't doen. Uwe groote waardeering voor hem... uw medelijden zullen 't u gemakkelijk maken.
(onstuimig).
Neen, neen! Ik kan niet. Waarom zijn recht boven 't mijne? Heb ik dan geen recht om mijn eigen leven te leven... heeft u me dat niet zelf gezegd?
Zéker had u dat recht... vóórdat u zich engageerde met Holtz.
(als voren).
Maar ik was nog bijna een kind, toen de menschen al hadden uitgemaakt, dat wij zouden trouwen! Wat kon ik toen oordeelen over mijn leven!... Neen... daarvoor wil ik niet mij krommen mijn leven lang! Waarom heeft u mij mijn weg gewezen als u me nu belet dien te volgen? Nu kàn ik niet meer terug. Waarom heeft u mij opgeheven naar 't hooge, als u me nu weer teruggooit naar den grond waar ik was?
(evasief).
Ja, onze gesprekken hebben er mogelijk wel eens toe geleid dat ik een wat te ideale levensbeschouwing verkondigd heb! Maar daaruit kan u toch niet hebben opgemaakt dat ik u raadde om dien armen Holtz maar te laten loopen? Lieve juffrouw van Gelderen... theorie en praktijk zijn twee... laten we dat toch nooit vergeten!
(ontzet).
En dàt zegt ù?!
Natuurlijk! Men moet zoo'n beetje weten te geven en te nemen in 't leven. (glimlachend). We moeten de legendarische dame van de Mare-plas niet nadoen als 't leven ons eens teleurstelt! 't Leven is werkelijkheid, men kan eenvoudig niet naar zijn idealen leven, niet waar? En 't is nog de vraag wat op den duur 't gelukkigste voor ons is. (Emma blijft onafgewend Paul in de oogen zien, een harde koude trek komt om haar mond). Idealen kunnen tegenvallen. En, zooals ik u al eens zei... u weet dat Holtz een door en door goeie beste man is... een man daar men op bouwen kan... en die stellig nooit zal tegenvallen. Heusch... geloof me... laat me herhalen wat ik u laatst nog zei, u behoeft met iemand zooals hij uw toekomst niet donker in te zien... hij zal u 't leven aangenaam en gemakkelijk maken zooveel hij maar kan.
(ijzig).
Dus... ú... ú raadt me om...
(invallend)
Ik hoop 't. In uw beider belang, om uw beider bestwil... u zelf weet 't beste wàt u doen moet. U is goed en verstandig... Uw eigen hart en uw eigen hoofd moeten u raden... (opstaande). Ik ga nu weg... ik neem tevens afscheid van u, want morgen ochtend ga ik weer terug naar den Haag. Ik hoop... ik vertrouw heel gauw van dien besten Holtz een overgelukkigen brief te ontvangen. (hij buigt en wil weggaan).
(ijskoud, met den minachtenden trek dieper nog om den mond).
Meneer Oudendael... heeft u vroeger wel eens met vlinders gespeeld en hun dan... zoo voor de aardigheid maar... de vleugels eens uitgetrokken?
(eerst even verbaasd, dan met een fijn glimlachje).
Als ik zoo iets ooit gedaan heb, dan waren 't toch zeker de pooten... omdat ik vliegen zooveel mooier dan kruipen vind... (nogmaals buigt hij). Adieu juffrouw van Gelderen... (Emma staat rechtop zonder te antwoorden). (Paul af).
| |
Vijfde Tooneel.
Emma alleen. Dan Suze en Emma.
(Emma blijft nog een oogenblik rechtop staan met strakken mond en verbijstering in de oogen. Dan bergt zij haar oogen achter haar handen en snikt bitter). O god, kon ik maar wèg... wèg van 't licht... me verbergen in 't donker als een ziek, stervend dier! Waar moet ik nu heen?... Hièr van daan!.. (Ze neemt een doek van een stoel en slaat dien om. Ze gaat naar de deur waardoor Suze binnenkomt. Emma schrikt terug).
(niet lief, ondervragend).
Waar ga jij naar toe?
(verward).
Nee... nergens... zoo maar...
(als voren).
Met dien doek om? Wat wou je doen?
(uitbarstend).
O god Suus... ik weet niet wat ik doen wou... ik weèt 't niet... Ik... o ik kan 't niet dragen... (Ze snikt met 't hoofd tegen Suze aan).
| |
| |
(hard bitter).
Zoo, heb je er nou ook verdriet van? Je dacht zeker dat ik er niets van begrepen had, hè? (Sneller steeds hartstochtelijker). O, ik heb 't wel bèst gezien. Ik heb er alles van begrepen! En nou zeg ik je dat 't je eigen verdiende loon was.
(voortgaande).
Ja, je hebt 't verdiend, want om hèm heb je je engagement met Jo afgemaakt. Ik weet 't best (snikkende en steeds hartstochtelijker sprekende door 't huilen heen) en dat was leelijk van je, heel leelijk. Wat had jij met hem te maken? Jij wàs geëngageerd... maar je kon 't zeker niet velen dat Paul op mij lette... En nou... nou... (steeds sneller) nou heeft hij jou oòk bedrogen, en nou heb jij oòk verdriet... en dat is goéd... juist goed... (hartstochtelijk huilende).
(snel).
Maar kind... dàt is niet waar, niet waàr hoor je...! Suze! Suus! Wat heb je toch, kind?!
Wat ik hèb? Ik ben ongelukkig, vreeselijk ongelukkig, dàt heb ik. Want ik had hem vertrouwd, en hij heeft mij zoo bedrogen! (Ze snikt maar de heftigheid is over).
(ontsteld).
Suze! Kindje! Wat is er geweest? Zeg 't me... toe zeg me alles... zeg 't aan je moedertje... zooals je immers altijd alles aan je moedertje hebt verteld?
(week).
Ja, ik kan 't ook niet langer alléén dragen, Emma... ik ben zoo slecht geweest... en zoo dom!
(doodsangstig).
God... Suus... wàt... wat heb je gedaan?
(klagend, kinderlijk soms en dan weer met smart).
O, ik weet 't niet... ik weet niet hoe ik je alles zal zeggen... 't is zooveel... zooveel... en ik schaam me er zoo voor... je weet wel, Emmy... hoe mooi ik hem dadelijk vond... En toen sprak hij met me... en hij keek me altijd aan... en o... ik was zoo ellèndig... zoo laf... ik liet me voor den gek houden... niet eens, maar telkens weer!! (Ze snikt weer met haar hoofd in Emma's schoot). (Opkijkend). God... heb jij nooit iets daarvan gemerkt? Heb jij 't niet gezien?
(schudt 't hoofd en zegt als tot zichzelf).
En ik heb al dien tijd... alleen maar aan mezelf gedacht! (Hardop). O kindje... kindje... arm kindje!
O, ik dacht dat iedereen 't moest zien! Vooral toen jij binnenkwam bij tante... en je ons samen vond. (Heel kinderlijk). O Em... toen was ik eerst boos... en ik wou niet tegen hem praten Maar hij praatte net zoo lang, en hij was zóó lief... dat ik onmogelijk boos kon blijven. En hij vroeg me heusch vergeving! En dat moest ik hem geven 's avonds... 's avonds in den tuin.
(angstig verwonderd).
's Avonds... in den tuin?
Ja... als een teeken er van, vroeg hij me om hem dan een bloem te geven.
Maar dat deed je toch niet?!
(buigt haar hoofd en knikt).
Ik wou eerst niet... ik durfde niet... en ik heb 't toch gedaan. O 't was zoo slecht van me... maar als je eens wist hoe heerlijk 't was... zoo midden in den nacht... daar in den tuin... net iets uit een hoek was 't... en... en... ik heb hem toen een bloem gegeven...
(dringend).
En... en toen?
O god, toen werd 't in eens vreeselijk! Hij wou maar niet weg, Em! Ik wist geen raad... en hij greep mijn arm zoo vast!... O ik geloof heusch dat hij half-dronken was... zóó afschuwelijk keek hij me aan! En ik werd zóó bang voor hem, zoo doodsbang dat ik haast gilde: ga nu heen, ga in godsnaam dadelijk heen, of ik roep... en ik zei 't nog harder: ik roep hoor, ik roep iemand. En toen... begon hij te lachen... hij lachte er om!... en toen liet hij me los... en Hij vlóekte tegen me! O god Em... begrijp je dat nou? Eerst was hij toch zoo lief? Zeg, waarom deed hij zoo tegen me? (klagend). Ik vond hem zoo leelijk toen hij me zoo aankeek... ik werd zoo bang voor hem! God... is dat 't nou, Em? Is dat nou liefde? Zoo leélijk? (Emma schreit bitter, wiegt Suus troostend in haar armen).
| |
| |
Ik was zóó bang geworden alsof ik een moordenaar had gezien. Ik ben naar huis gevlógen... de trap op... mijn kamer binnen... de deur heb ik dichtgemaakt en 't raam met de knippen... én de pennen er op... en 't blind ook... én de gordijnen, álles stijfdicht... En zoo ben ik op blijven zitten... bevende, en huilende heel den nacht! (zij bergt haar hoofd aan Emma's schouder).
(met afschuw).
O die man!... Wat heeft hij over ons gebracht!
Ik kan ze niet meer vergeten die vreeselijke oogen in den nacht... telkens nog droom ik er van en dan gil ik me wakker! Ik ben bàng geworden voor menschen! Nooit zal ik meer iemand vertrouwen, iedereen zal ik moeten verdenken! Hoe zou ik nu nog iemand kunnen gelooven, nadat hij zoo valsch tegen mij is geweest? Mijn vertrouwen is weg... voor goed wèg...
(troostend).
Maar dat kan weer terugkomen...
Neen nooit. Ik dacht dat 't zoo mooi was... O... hoe mooi had ik mij de liefde voorgesteld! En 't is leelijk, leelijk en slecht. Ik geloofde dat mijn liefde 't heerlijkste van mijn leven zou zijn... en het was een lage, schandelijke leugen. Ik vertrouwde iedereen... en nu niemand meer... Maar ik wil me ook niet meer laten bedriegen, van niemand zal ik meer houden... nooit meer.
(haar drukkend tegen zich aan, zelf schreiend).
Waarom heb ik ook niet beter voor je gezorgd! Mijn schuld is 't! Want aan mij zelf alléén heb ik gedacht en jou heb ik vergeten!... Alles zal ik doen... alles wat ik kan... om jou weer gelukkig te zien... Jou wil ik vasthouden en helpen, nooit laat ik je meer los!
(slaat den arm om haar hals).
Ja... help me... moedertje! Laat me niet meer alleen... je ziet wel hoe noodig ik jou toch heb! (Hanna komt binnen).
Juffrouw, meneer Holtz vraagt of u meneer zou willen ontvangen?
(na een oogenblik).
Ja, Hanna, laat meneer binnenkomen. (Hanna af).
Maar blijf niet lang weg... kom weer gauw terug... 't Kan toch niet anders dan pijnlijk zijn... (Suze kust haar en gaat weg). (Holtz op)
.
| |
Zesde Tooneel.
Emma, Holtz, later Suze.
(nederig, zeer ontroerd, blijft eerst ver van Emma staan).
Emma... ik dank je... dat je me ontvangen wou... Ik... ik stel dat op hoogen prijs... geloof me... omdat ik heel goed weet... hoe verkeerd ik tegen jou heb gedaan...
(invallend).
Neen, zeg dat niet...
(invallend).
Ja, laat me dat nou zeggen... Ik wil nou alles zeggen... d'r moet nou niets meer óngezegd tusschen ons blijven. Ik héb je heel onbillijk en... ruw behandeld; dat weet ik nou, en daarom voel ik mij verplicht je eerlijk schuld te bekennen. (Emma wil iets zeggen, maar Holtz houdt dat weer tegen). Nee, hoor me nou eerst heelemaal aan... Ik moet nog meer zeggen. Want ik ben niet alleen onbillijk en ruw geweest, maar ik heb je zelfs niet geloofd toen je me verzekerde dat je mijn wantrouwen niet verdiende. En... dáarvan zie je... dáarvan had ik nog 't allermeeste spijt, Emma. Jij bent veel te goed om ooit onwáar te zijn en.. dat ik dat kon vergeten dat kwam door mijn drift. Ik wàs razend driftig... uit jalousie... ja ik was vreeselijk jaloersch, omdat ik zooveel van je houd... en omdat 't mij zoo ontzettend verdriet deed, dat alles van je te moeten denken. Want... Emma... dit is ook mijn eenig excuus... en dat zal je me toch ook moeten toegeven... alles liep samen... alles werkte mee om mij 't slechte te doen gelooven. Als je dat alles goed in denkt, Emma, als je je in mijn plaats stelt... dan zal je't misschien kunnen vergeven...
(zacht smartelijk).
O Jo, spreek toch niet zoo tegen me! Ik heb je niets te vergeven! Maar jij, kan jij me wel vergeven? Al wat ik je heb aangedaan... al het verdriet dat je door mijn schuld geleden hebt?
| |
| |
(verheugd invallend).
Emma, wat maak je me met die woorden gelukkig! Ik... ik vergeef je immers alles, van ganscher harte!... (gemoedelijk) Och kind... we waren toen immers allebei.. allebei zenuwachtig... niet waar? We zeiden allebei meer, veel meer dan we meenden en zoo werd 't al erger en erger... (hij wil haar hand nemen).
(gaat wat terug).
Laten we mekaar goed begrijpen, Jo. Ik heb alle schuld! En ik vind 't vreeselijk, vreeselijk, Jo, om je zeer te moeten doen... Kòn ik maar iets doen om je dat te besparen... maar... ik kàn niet. Ik kàn 't onherroepelijke niet terug roepen... hoe graag ik 't ook voor ons beiden wilde..
Wat... wat meen je daarmee?
Ik meen... dat 't vroegere niet meer kan terug komen. Dat ik zóó anders, zóó vreeselijk veranderd ben geworden, dat 't tusschen ons ook heelemaal is veranderd. Ik... ik kan niet meer met je trouwen, Jo. Dat kàn nu niet meer...
Omdat ik weet dat wij samen geen geluk meer kunnen vinden... Ik kan 't je niet meer geven... en jij ook mij niet meer... Je kent me niet meer, zooals ik nu geworden ben...
Maar, als je dat zelf voelt, kan je toch wel weer veranderen...
Neen Jo... dat kan niet. 't Is onherstelbaar. En dàt is juist 't vreeselijke... 't héél erge, voor ons állebei... Er is iets van mij weggenomen.... dat nooit meer terugkomt... en er zijn dingen in mijn ziel gekomen... die ook nooit meer weggaan...
Ik begrijp je niet... 't schijnt toch waar te zijn dat ik je niet meer begrijpen kan. Maar dàt zie ik wel... dat jij zòò je zelf ook niet gelukkig voelt...
(berustend).
Neen Jo, maar och, dat word ik toch niet meer.
(innig).
En waarom wil je dan niet, kind, dat ik tracht je dat weer te maken? Waarom wil je je dan niet door mij laten koesteren en goeddoen, tot je zelf weer vroolijk en levenslustig wordt? Waarom neem je niet aan wat ik je kan geven? Alles heb ik voor je over... ik zal voor je werken, m'n leven lang...
(getroffen en met groote smart).
Je bent goed, Jo, innig goed. En juist daarom... màg ik 't ook niet aannemen. Ik weet dat jij alles, àlles voor me zou willen doen, dat je me zou liefhebben met heel je hart en me koesteren zou met je trouwe affectie... Dat leven, Jo, ik wèet 't, zou gelùk geweest zijn... (met groote uitdrukking) Maar... voor dàt geluk ben ik bedorven...
(invallend, heftig).
Ja, bedòrven! En dat heeft toch die man gedaan! Hij is 't wel die alles hier verwoest heeft! Door zijn vervloekte theoriën ben jij zoo geworden, zoo, dat je geen geluk meer vinden kunt. Wat moet je toekomst wezen? Wat kan je leven nu verder voor je zijn? (Suze komt op, Emma gaat tot haar, legt den arm om haar heen en zegt:)
Mijn leven? Zorgen zal ik dat zij tenminste terugkrijgt... wat haar ontnomen is.
einde.
|
|