Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 6
(1896)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 569]
| |
Uit de studeercel.Het is bekend, dat Edmond de Goncourt bij testament heeft ingesteld eene particuliere Académie Française, waarvan Alphonse Daudet voorzitter zal zijn. Zijn persoonlijk fortuin, zijne kunstverzamelingen, zullen ten bate dier bijzondere Académie worden aangewend. Niet ieder heeft dit nieuws met even groote ingenomenheid ontvangen. De conservatieve Figaro heeft beweerd, dat het plan van de Goncourt moeilijk te volvoeren zal zijn, dat men er nog niet toe was overgegaan inventarissen der kunstverzamelingen te maken, en dat de oude, trouwe huishoudster, Pélagie, zich beklaagde ten voordeele dier académie benadeeld te zijn. Gelukkig heeft Alphonse Daudet deze beweringen tegengesproken. Er is eene zeer nauwkeurige inventaris gemaakt van de Goncourt's nalatenschap. Daaruit blijkt, dat de nieuwe Académie in bezit zal komen van meer kapitaal, dan men oorspronkelijk dacht. De Goncourt bezat een museum van weelde-artikelen en meubelen uit de 18de eeuw, dat zeer kostbare voorwerpen bevat. Wel hebben andere bezitters van zulke collectiën hun best gedaan de verzamelingen van de Goncourt te schilderen als weinig bijzonders, maar dit is een natuurlijk gevolg van den wedijver der verzamelaars onderling. Hun voornaamste streven is bij eene gunstige gelegenheid een voorwerp van hooge waarde voor luttelen prijs te veroveren. De Goncourt heeft heel zijn leven gestreefd naar de stichting eener vrije académie, waarvan elk lid een inkomen van 6000 francs zou ontvangen, opdat hij onafhankelijk van uitgevers zou kunnen leven. Daarom juist had hij zijne verzamelingen aangelegd, wetende dat zeldzame kunstvoorwerpen altijd in waarde toenemen. Alphonse Daudet is van plan het huis van de Goncourt te Auteuil aan te houden, om er den zetel der académie van te maken, als de financiëele toestand het gedoogt. De Goncourt heeft zelf de voornaamste personen aangewezen, die in zijne académie zouden kunnen opgenomen worden, maar eenige zetels ter beschikking van Daudet gelaten. Men zal nu eerlang de samenstelling der vrije Académie Française vernemen. Daar in de officiëele Académie, die zetelt onder het koepeldak van het Instituut, door de vrienden van Zola geene pogingen meer zullen worden aangewend, om hun kandidaat op de vakante zetels van Dumas fils of Say te plaatsen, schijnt het nu vast te staan, dat de auteur van Rome het opgeeft, en zich tevreden zal stellen met de Académie van de Goncourt. Er is voor het denkbeeld van deze vrij wat te zeggen. In de officiëele Académie hebben de geestigste en geniaalste Fransche auteurs niet altijd eene plaats bekleed. Onder degenen, die buiten de Académie werden gesloten, zijn de besten te noemen, zooals door mij is aangewezen hier terzelfde plaatse in | |
[pagina 570]
| |
het voorjaar van 1894. Het eigenaardige is tevens, dat de Académie Française altijd uiterst conservatief is geweest. In 1828 wees zij zelfs Alphonse Lamartine af, maar herstelde hare fout in het volgende jaar. Langzamerhand opende de Académie hare deuren voor de aanhangers der Romantiek: in 1841 werd Victor Hugo, in 1843 Sainte-Beuve, in 1844 Prosper Mérimée, in 1852 Alfred de Musset, in 1846 Alfred de Vigny, in 1869 Jules Janin, in 1873 Alexandre Dumas fils gekozen, maar de voorstanders der realistische en naturalistische kunst, Honoré de Balzac, Gustave Flaubert en Emile Zola, werden gedurig tegengewerkt. Hoe zal het lot zijn der nieuwe kunstenaars, die uit verzet tegen het Naturalisme zich Symbolisten noemen? Voor éénige weken verscheen een aardig boek van een groot vriend der Symbolisten, van Remy de Gourmont: Le livre des masques. Portraits symbolistes. Les masques dessinés par F. Vallotton.Ga naar voetnoot*) Men vindt hier dertig namen van oudere of jongere schrijvers, waarvan enkele overleden zijn, en zeer zeker maar weinigen zullen dingen naar de eer, om een zetel in de officiëele Académie in te nemen. Tot de overledenen behooren de Graaf de Villiers de l'Isle-Adam - de door en door geniale auteur van Morgane, Axel en l'Eve future - en Paul Verlaine. Onder de levenden, die door hun letterkundig talent de Académie geen oneer zouden aandoen, vindt men hier Maurice Maeterlinck en J.K. Huysmans. Remy de Gourmont heeft eene zeer treffende schets gegeven van den geheel oorspronkelijken, geheel eigenaardigen arbeid door den Gentschen advocaat Maeterlinck tot nog toe voltooid. De helden en heldinnen van Maeterlinck schijnen altijd met eene mystérieuse smart te worstelen, niet ongelijk aan die, welke in het begin dezer eeuw door de helden van Novalis (Von Hardenberg) werd geleden. De Gentsche dichter veroordeelt de kinderen zijner fantazie tot de folteringen van den twijfel en vruchtelooze worstelingen tegen een onverbiddelijk noodlot. De figuren van Maeterlinck schijnen schimmen - ‘en somme ils sont réels, à force d'irréalité’ Bij Maeterlinck is iets zeer zonderlings en geheimzinnigs. Zijne figuren verschijnen als spookgestalten in raadselachtige bosschen en kasteelen - gelijk uit eene zijner best geslaagde scheppingen: Pelléas et Mélisande blijkt. Het allegorisch-symbolisch element is dikwijls vrij onnoozel. In een der eerste tooneelen van het genoemde drama verschijnen vele bedienden in het voorportaal van een mysterieus kasteel, om alle stoepen en trappen te reinigen; eene voorzegging, dat eerlang bloed zal vloeien en vreeselijke gebeurtenissen zullen plaats grijpen. Maar toch komt men langzaam onder den indruk van dezen hoogst eigenaardigen en hoogst oorspronkelijken artist. Het oord zijner handelingen is altijd ongemeen zonderling - als in eene tooververtelling of in een kindersprookje. Soms is het een eiland met zware boomen bedekt, waar een burcht zich verheft. In groote zalen zitten zwijgende menschen te wachten, niemand spreekt. Meestal wachten ze op den | |
[pagina 571]
| |
dood van een der hoofdpersonen, zooals in Pelléas et Mélisande. Het schijnt dikwijls, dat Maeterlinck een herboren middeleeuwer is, die als Chrétien de Troyes of Wolfram von Eschenbach eene vreemde geschiedenis uit de oud-Kymrische of oud-Iersche wereld vertelt. Alles is geheimzinnig en symbolisch, als in de Graal-kasteelen, waar ieder wacht op de komst van een vlekkeloos ridder, die het plechtig woord zal spreken, waardoor eene betoovering zal worden opgeheven. Het komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat Maeterlinck geen vreemdeling is in de oud-Kymrische en oud-Bretonsche romans-d'aventures. Hij schreef nog kort geleden: Alladine et Palomides. Intérieur et la mort de Tintagiles, trois petits drames pour marionettes. Zijn jongste werk heet Aglavaine et Sélysette en zoowel in Tintagiles, als in Aglavaine herkent men namen van Kymrisch-Bretonschen oorsprong. Bij Maeterlinck doet zich tevens het verschijnsel voor, dat hij eene zeer naïeve taal gebruikt, vol herhalingen en kinderlijken eenvoud, waardoor het mediaevistische van zijne kunst nog meer in het oog springt. Fantazie en poëzie zijn bij hem verwonderlijk kinderlijk van toon. Toch maakt hij indruk door een zeer groot en aangrijpend zielsleven te verbergen achter zijne raadselachtige figuren. Er klinkt soms eene weemoedige muziek in zijne woorden, alsof het eene echo ware van Lamennais' Paroles d'un croyant. In zijn laatsten gedialogiseerden roman: Aglavaine et Sélysette is de eenvoud der compositie op nieuw in het oog vallend. In een kasteel leven twee jonge echtgenooten, Méléandre en Sélysette, met eene grootmoeder en een kind, jongere zuster van Sélysette. Aglavaine, de weduwe van Sélysette's broeder, komt bij de echtgenooten vertoeven. Zij schrijft een brief, waarin ze zegt, dat ze nu met hun drieën hun uiterste best zullen doen, zoo mooi te worden, als maar mogelijk is, om elkaar nog vuriger lief te hebben. Ze zullen zooveel schoonheid in hunne zielen opnemen, en rondom zich ten toon spreiden, dat er geene plaats meer zal overblijven voor ongeluk en droefheid, en, zoo dezen toch zouden willen binnentreden, ondanks alles, dan zouden zij moeten trachten mooi te worden, voordat zij durfden kloppen aan de deur. Wanneer Meléandre de schoonheid van Aglavaine beschrijft, zegt hij, dat zij geheel anders is dan de gewone vrouwen. Hare lange hairen bezitten iets geheel bijzonders, men zou zeggen, dat zij deelden in hare gedachten... zij glimlachen of weenen naarmate ze gelukkig of ongelukkig is, zelfs dan wanneer zij niet weet of ze zich gelukkig moet gevoelen, of wel ongelukkig... Du sublime au ridicule - zou het hier moeten heeten - il n'y a qu'un pas. En dit is het eigenaardige in dezen zeer origineelen auteur - hij ontduikt de critiek. De geniale Russische romanschrijver Dostojewski zeide eenmaal tot een man van beteekenis - Melchior de Vogüé - dat men niet moet trachten Rusland te begrijpen, dat men in Rusland moet gelooven. Het gaat zoo met de lezers van Maeterlinck - men mag hem bewonderen, meer niet. Raakt men zijn kunstgewrocht aan, dan gaat het ons als de knaap, die met ruwe vingers | |
[pagina 572]
| |
een bont gekleurde vlinder vasthoudt - de goudstof der kleuren is verdwenen, de arme vlinder is ontwijd. In zijn jongste kunstwerk - Aglavaine et Sélysette - openbaart Maeterlinck meer belangstelling voor de Schoonheid, dan in vroegere geschriften. De oude grootmoeder Méligrane zegt, als zij Aglavaine ziet: ‘Ik geloof niet, dat het geoorloofd is zoo mooi te zijn’. In het voorbijgaan merk ik op, dat ook de naam Meligrane tot den Britsch-Kymrischen sagenkring behoort. Ik vind zoowel Aglavaine als Méligrane terug in de namen Agravaynes en Mellyagraunce, die Sir Thomas Malory gebruikt in zijn La morte Darthur, omstreeks 1470 in middel-Engelsch geschreven, eene uitvoerige compilatie bevattend van alle vroegere Arthur- en Graalgeschiedenissen. Remy de Gourmont heeft in zijn Livre des Masques gezegd, dat Maeterlinck geheel ideaal is in de schildering der liefde als hartstocht. Hij voegt er alleen bij: ‘S'il parle des femmes, qui sont autre chose qu'une âme, c'est pour s'enquérir, du sel mystérieux qui conserve à jamais le souvenir de la rencontre de deux bouches’. In Aglavaine et Sélysette openbaart Maeterlinck nu evenwel een groot talent om de verrukkingen eener jonge liefde uit te drukken. Zoodra Aglavaine in het kasteel van Méléandre en Sélysette is aangekomen, verovert zij stormenderhand de harten van beiden. Spreekt ze met den jongen man, nadat deze gezegd heeft, dat hij, sinds hij haar acht dagen gezien heeft, zich vast voorstelt in dezelfde wieg met haar geboren te zijn, dan klinkt de allerhoogste mystieke passie in de volgende woorden van Aglavaine: ‘Als ik je omhels, schijnt het me, of ik me zelve omhels, me zelve, mooier geworden dan ik in waarheid ben. Ik ben alleen mooi, als jij bij me bent, ik versta mijne ziel alleen, als ik je ziel mag verstaan. Ik zoek me zelve buiten me, en in jou vind ik me zelve terug. Ik zoek je buiten me, en in mij zelve vind ik je terug. Ik kan geen onderscheid meer maken tusschen onze handen, onze zielen en onze lippen. Ik weet al niet meer of je mijn glans bent, of dat ik je licht ben geworden! Alles is in onze wezens zoo saamgesmolten, dat het niet mogelijk is te zeggen, waar een van ons beiden begint en waar de andere eindigt.... De geringste van je bewegingen openbaart me aan mij zelve; iedere glimlach, ieder stilzwijgen, ieder woord van je heft me op tot nieuwe schoonheid.... Ik gevoel, dat ik bloei in jou, zoo als jij bloeit in mij: we worden gestaag herboren, de een in de andere....’ In dezen pathos is zeer veel, dat aan de eerste werken van Victor Hugo, zelfs aan den Antony van Alexandre Dumas herinnert. Maar er is gloed en passie, die door eene tooneelkunstenares als Sara Bernhardt zou moeten worden vertolkt om in volle betooverende schoonheid uit te komen. Werd dit gezegd door eene middelmatige actrice, dan zouden deze woorden den indruk maken van de onzinnigste overdrijving. En zoo is het met al het werk van Maeterlinck. Willen we het met al te critische blikken beschouwen, dan rijst een nevel voor onze oogen. t. B. |
|