| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
De belofte aan het eind van mijn vorig overzicht gedaan, moet ik nakomen en eenige woorden wijden aan den uitslag der verkiezingen voor den Hongaarschen Rijksdag.
‘De liberale partij zal waarschijnlijk haar meerderheid van thans kunnen behouden;’ met die woorden gaf ik den algemeenen indruk weer die omtrent den uitslag scheen te heerschen. De verwachting is ver overtroffen. De liberale partij heeft niet alleen haar meerderheid behouden, zij heeft meer dan tachtig zetels op de oppositie veroverd.
Over dit verschijnsel behoeft men zich geenszins te verbazen. Hoe hoog Hongarije reeds staat, het heeft zijn toppunt nog niet bereikt; het is nog altijd opkomend. Het volk beseft dat; het wil dat Hongarije groot zal worden onder de beschaafde staten van Europa. En zeker geen partij die geschikter is om een volk in geleidelijke ontwikkeling voort te helpen, om het bezadigd en verstandig te voeren naar een eindpunt, hetwelk het aan zichzelf overgelaten of onder andere leiding niet dan langs omwegen of na bitteren strijd zou bereiken, dan de liberale. Zij is in Hongarije de partij van het oogenblik en de partij van het succes. In haar voordeel werkt de clericale reactie, aan welke het weinig geliefde zusterrijk, zooals thans weer blijkt uit de volkomen overwinning der anti-semieten bij de verkiezingen voor den landdag van Neder-Oostenrijk, ten prooi is. Op haar credit staan reeds groote posten: de invoering van het burgerlijk huwelijk, na schier bovenmenschelijke krachtsinspanning; het welslagen van de millenniums-tentoonstelling met al den glans en al het stoffelijk voordeel, die land en volk uit dat grootsche ondernemen hebben getrokken. Ook bezit zij mannen, zooals zij ze thans juist hebben moet; mannen met ijzeren wil en volharding, echte voorvechters als Wekerle en leiders met helderen blik en goeden takt, als den tegenwoordigen premier, baron Banffy.
Dat Hongarije overigens nog lang niet is, waar het wezen moet, hebben wel juist de laatste verkiezingen bewezen. Als men leest wat daarbij al zoo is voorgevallen, dan verbaast men zich over niets zoozeer dan dat het de liberale partij geweest is, die een schitterende zegepraal behaalde. Het gaat met die verkiezingen daar ginds alles nog zoo aartsvaderlijk onzuiver toe. Het is niet het eigenlijke verkiezingsbedrog, de ambtelijke omkooping, financieele winsten slaande uit het stembiljet; het is evenmin de zoogenaamde ‘baantjesjagerij.’ Het zijn de ouderwetsche praktijken, waarin Engeland voor 1832 zoo sterk was en die Dickens zoo goed gepakt heeft. Het is de landedelman, optrekkend met een schaar van vazallen naar de stembus en zoo volkomen zeker van zijn getrouwen, dat hij wel in zijn eentje al hun stemmen zou kunnen gaan uitbrengen, als de wet het niet verbood. Het is de pastoor, zijn trouwe schapen (de vrouwelijke niet het minst) van den kansel en uit den
| |
| |
biechtstoel bepreekend ten gunste van een candidaat. Het zijn de kermissen, die de verkiezingsdagen maken tot volksfeesten; het zijn de bloedige vechtpartijen, welker aanstokers in een dikken knuppel een krachtiger middel zien om gelijk te krijgen dan in een stembiljet. En waren er nog maar stembiljetten! Want dat is het juist, ieder die wat voor een stem over heeft, is tevens zeker van zijn geld; hij gaat naar de stembus en luistert of de betaalde kiezer den naam wel uitspreekt, dien hij hem voorgezegd heeft.
In dit opzicht is de regeeringspartij geen haar beter dan de verschillende opposities en zij heeft natuurlijk meer macht dan deze. Mocht zij die dan nu voor het laatst gebruikt hebben en het door oneerlijke middelen versterkte gezag aanwenden tot een zedelijk doel: de afschaffing dier middelen. Het is door in andere landen opgedane ervaring bewezen, dat de bewering als zouden dergelijke misbruiken met de zeden en gewoonten des lands zoozeer samengegroeid zijn, dat men ze niet uitroeien kan, geen stand houdt tegen een sterken wil en krachtige maatregelen tot beteugeling van het kwaad. De liberale partij in Hongarije bezit mannen die zulke maatregelen kunnen doorzetten en die er dus toe verplicht zijn. Zij heeft bovendien nog zooveel te doen en zij heeft, hoe groot haar meerderheid thans ook moge zijn, aan zoovele aanvallen weerstand te bieden, dat zij nog langen tijd één kan zijn, zonder vrees voor de linksche en rechtsche stroomingen, welke de meeste harer zusterpartijen in de staatkundig-oudere landen, hier zoetjes aan, daar plotseling, uit elkaar stuwen.
Wat valt er nu nog van de groote verkiezing van deze maand, de verheffing van Mac Kinley tot president der Vereenigde Staten, te zeggen? Wij hadden dezen uitslag natuurlijk allen verwacht, niet zonder een achterdeurtje open te houden waardoor onze voorspellingsgave zich kon redden, voor het geval dat Bryan verkozen werd. De zilverman is met ongeveer honderd stemmen geslagen; 274 stemmen in het kiescollege zullen Amerika redden van repudiation en oneer!
Wat men ons in de periodieke pers de laatste maanden over die verkiezing te lezen heeft gegeven, vormt wel verscheidene boekdeelen. Die overstelpende massa heeft er toe bijgedragen om de verwarring in de meeningen van Europa nog te vermeerderen. Wat mij betreft, ik beken gaarne dat ik mij tot het vellen van een oordeel of zelfs tot het uitspreken van een opinie in dezen onbevoegd reken. Vooreerst is de zaak zelf, bimetallisme of gouden standaard, vrij zilver of sound money, al zoo verbazend ingewikkeld. Daarmee zou het intusschen nog wel gaan; want men komt alras tot het inzicht dat, indien werkelijk, gelijk toch na Bryan's verkiezing zou moeten geschieden, de Vereenigde Staten een zilverland werden, d.w.z. indien daar vrije zilveraanmunting en daarmee gepaard een vaste waardeverhouding tusschen de beide metalen werd ingevoerd - er een dusdanige verwarring in de binnen- en buitenlandsche verhoudingen der Unie zou ontstaan, dat heel de beschaafde wereld er de ernstige nadeelen van zou ondervinden. Men stelle zich voor: het oude Europa, de willige schuldeischer van de Vereenigde
| |
| |
Staten, in gedeprecieerd metaal betaald! Dit zou toch het eind geweest zijn, al had dan Bryan ook beloofd dat de in goud betaalbaar gestelde schulden in datzelfde metaal voldaan moesten worden. Men kan zich inderdaad nauwelijks voorstellen, welke oeconomische rampen een zuivere zilverpolitiek van de Unie al niet te voorschijn zou hebben geroepen: stremming in het reusachtige handelsverkeer tusschen de twee werelddeelen; onttrekking van het Europeesche kapitaal aan de Amerikaansche geldmarkt; ja, men zou zeggen, opstapeling van den heelen wereldvoorraad van het witte metaal aan de eene, van het gele metaal aan de andere zijde van den Atlantischen Oceaan!
Maar wie, zoo redeneerend, Mac Kinley looft en Bryan verfoeit, maakt zich aan eenzijdigheid schuldig. Door wie zijn wij hier in Europa wel voornamelijk ingelicht omtrent de beteekenis van den strijd daarginds? Door een pers, die bijna geheel onder den invloed stond van de haute finance, of, vindt men dit te sterk, die in groote mate onder den indruk was van de enorme nadeelen welke ons werelddeel, onze geldmarkt, onze handel, onze nijverheid, van de verheffing van Bryan zouden ondervinden. Kon zij dan den juisten maatstaf aangeven voor een gezonde beoordeeling van datgene waar het toch immers op aankomt: de beteekenis van des eenen of des anderen verkiezing voor de Vereenigde Staten?
Daarginds heeft een groote historische partij, de democratische, zichzelve voor de zaak van een muntstelsel, voor iets wat een groot deel van het publiek hier als een zuiver theoretische aangelegenheid beschouwt, uit elkander gescheurd. Cleveland, die in 1892 als candidaat der democraten met 277 stemmen tot president gekozen werd, stond thans, gedurende den strijd ten minste, aan de zijde der republikeinen. Het heele oeconomisch zoo hoogst belangrijke en hoogst nuttige, maar sociaal zoo baatzuchtige en hatelijke samenstel van geld en geldbelegging en geldvoortplanting werd bedreigd. De slaven van den arbeid, de hongerlijders, de verdrukten, kwamen saam onder Bryan's vaandel. Wallstreet, de New-Yorksche geldbeurs, wendde haar ontzettende macht in het voordeel van Mac Kinley, in haar eigen voordeel, aan. De landbouw leed jaren en jaren lang al onder den druk van het geld. De schatkist moest telkens en telkens weer goud koopen, met groote schade meestal, om haar reserve op de wettelijke hoogte te handhaven, om haar schulden te betalen en om de circulatie van onder zeer bezwarende voorwaarden uitgegeven papiergeld aan den gang te houden. Nu mag men aannemen dat de partij die in de invoering van een ander muntstelsel, free silver, het middel ziet ter bestrijding van al die rampen en misslagen en ter voorkoming van een dreigende crisis, in dwaling verkeert. Maar het is òf kwaadwillig òf onverstandig haar te bestempelen als anarchistisch en revolutionair en de aanhangers van Mac Kinley te vereeren als de redders, die het land behoed hebben voor schande en ondergang.
Men mag zich ten slotte over de verkiezing van Mac Kinley verheugen, temeer wijl het niet gebleken is dat Bryan de man zou geweest zijn om aan de wijziging van het muntstelsel een staatkunde te paren, welke erop bedacht
| |
| |
zou zijn de storende werkingen dier ontzaglijke hervorming zooveel mogelijk te voorkomen of in het gelijk te brengen. Bryan schijnt meer de meesleepende redenaar dan de wijze staatsman, meer de reclame-man van een partij dan de geschikte president der Unie. Natuurlijk zal hij zich niet in zijn nederlaag voegen; in de vier jaren, welke zijn tegenstander in het Witte Huis zetelt, zal Bryan den zilver-veldtocht voortzetten en voortgaan die politieke vergaderingen van duizenden te bezielen of op te zweepen, waarvan wij ons hier eenvoudig geen denkbeeld kunnen vormen. Of Bryan overigens op het tooneel blijft of verdwijnt, het is gemakkelijk te begrijpen dat de zoogenaamde zilverpartij door deze nederlaag niet geknakt is. De wijste staatkunde van Mac Kinley zou zeker wel zijn, haar de scherpste prikkels te ontnemen door de hervorming, zij het ook niet in haar geest, van het nu zeker verkeerde financieele en munt-stelsel in de Vereenigde Staten tot stand te brengen; door zijn regeeringszorg meer nog aan den landbouwer van het Westen dan aan den geldman van het Oosten te wijden en op practischer wijze dan door het zelfbedriegelijk middel van protectionisme. Men heeft na zijn verkiezing een oogenblik van krachtige herleving van vele middelen van volkswelvaart in de Unie waargenomen; mocht zijn bestuur die herleving bestendigen, dan zou het kunnen zijn dat de partij van zijn tegenstanders inderdaad ineenkromp tot dat, waarvoor zij thans ten onrechte wordt uitgekreten: een partij van anarchisten en omverwerpers.
Geheel onverwachts is, toen de maand half voorbij was, de tijding gekomen dat de Negus van Abessynië het vredesverdrag met koning Humbert's afgezant, majoor Nerazzini, had geteekend. Men had het afbreken van de onderhandelingen, men had het hervatten van de vijandelijkheden, men had alles eerder verwacht dan het bericht van den vrede. Hoewel het ministerie di Rudinì meer vertrouwen genoot dan eenig kabinet in de laatste jaren gewoon was geweest te ondervinden - en verdiend had, waren er toch velen die het verdachten zich in het geheim tot een nieuwen krijg met keizer Menelik toe te rusten. Pas was de bisschop der Kopten, monsignore Macario, naar Rome teruggekeerd, met de boodschap van den Negus dat, hoe gaarne hij ook de 1300 krijgsgevangenen, die hij sedert den 1sten Maart van dit jaar in zijn macht heeft, aan den Heiligen Vader zou afstaan, dit hem onmogelijk gemaakt werd door de weinige betrouwbaarheid zijner vijanden. De Italianen - zoo schreef Menelik in een brief, dien de Paus heeft laten vertalen en openbaar maken - verklaren voortdurend dat zij den vrede wenschen en hun handelingen zijn telkens met hun woorden in strijd. Dit sloeg, volgens de pauselijk-officieele uitlegging, op het gebeurde met de Doelwijk, het Rotterdamsche schip dat voor Fransche rekening met geweren geladen, op weg naar de Fransche Oost-Afrikaansche haven Dzjiboeti, door een Italiaanschen kruiser werd prijs verklaard en naar Massaua opgebracht. Het gezag van den Heiligen Stoel was, voor zoo ver het onder de mislukking van Macario's zending kon geleden hebben, door deze uitlegging van Menelik's woorden gered. Voor korten tijd evenwel; want het bericht van vrede en uit- | |
| |
levering der gevangenen, het bericht dus dat aan den Italiaanschen onderhandelaar gelukt was wat het hoofd der katholieke Christenheid vergeefs had zoeken te verkrijgen, kwam er wel al heel kort boven op. Het is waarschijnlijk dat Menelik, die er van den
aanvang zijner regeering af steeds op gestaan heeft op voet van gelijkheid met Europeesche souvereinen behandeld te worden, niet anders dan van vijand tot vijand, van keizer tot koning, heeft willen onderhandelen en daarom een voorwendsel gezocht heeft om het verzoek van den Paus, zonder dezen voor het hoofd te stooten, te kunnen afwijzen.
Wat den inhoud van het vredestractaat betreft, Italië heeft in dat opzicht zoomin reden tot juichen als tot klagen. De Crispiaansche pers, die haar hoofdman trouw geholpen heeft al de ellende van de laatste jaren over het land te brengen, heeft, om di Rudinì te benadeelen, de vredesvoorwaarden afgeschilderd als diep vernederend voor het koninkrijk. Maar Italië is er dankbaar voor en dat men in Europa van meening is dat het daarin gelijk heeft, bewijst de eenstemmigheid der pers, zoowel als het telegram met de gelukwenschen van den Duitschen Keizer aan zijn bondgenoot.
Zien wij wat er van de vredesvoorwaarden is.
Einde van den oorlog. Verdrag van vrede en vriendschap - dit laatste een hoffelijkheidsformule, welke voorloopig nog wel een formule zal blijven.
Opheffing van het verdrag van Uccialli. Erkenning van de volkomen onafhankelijkheid van Abessynië. - Dit is de triumf van den Negus. Men herinnert zich dat het beruchte artikel 17 van het verdrag van Uccialli de naaste aanleiding tot het losbranden van den oorlog geweest is. De Negus kán door bemiddeling van de Italiaansche regeering met andere souvereinen onderhandelen - dat las de Negus in zijn Abessynischen tekst. De Negus zál het doen - dat las Crispi in den Italiaanschen. Daarmede hing heel de quaestie van het protectoraat samen, waaronder - ook buiten artikel 17 om - Menelik zich door het verdrag feitelijk stelde. Eischte hij aanvankelijk alleen zijn vrijheid van zelf te onderhandelen met wien hij wilde, thans, na Amba-Alaghi en Adoea, verkrijgt hij de afschaffing van het geheele tractaat en de volkomen onafhankelijkheid van zijn rijk. Het komt den overwinnaar toe en het is niet te veel.
Nadere regeling van de grens der kolonie Erytrea; intusschen handhaving van den status quo en van de grenslijn Mareb - Belesa - Moena. - Dit is dezelfde grens, welke de Negus, naar men zeide, dadelijk na den slag van Adoea gesteld wenschte te zien en men mag aannemen dat de definitieve grensregeling van deze lijn niet veel zal afwijken. Zij is voor de Italianen ten volle aannemelijk, aangezien zij ongeveer een halven breedtegraad zuidelijker getrokken is, dan die welke in het tractaat van Uccialli bepaald was. De moeilijk te aanvaarden eisch dien de Negus vroeger gesteld had: verbod van oprichting van versterkte plaatsen aan de zuidgrens der kolonie, vindt men in het vredesverdrag niet terug.
Tot de devinitieve grensregeling tot stand zal zijn gekomen, mag Italië geen grondgebied aan eenige andere mogendheid dan Abessynië afstaan. -
| |
| |
Dit is een moeilijk punt. Men weet dat Italië Kassala op de Derwisjen veroverd heeft en dat het deze stad voor Egypte, of liever voor Engeland, bezet houdt. Menelik heeft door deze bepaling waarschijnlijk Engeland een hak willen zetten. Een zoo macchiavellistisch plan als men in dit artikel gezocht heeft: Frankrijk zou dit in overeenstemming met Rusland den Negus hebben ingeblazen, opdat men later den afstand van Kassala afhankelijk zou kunnen stellen van de ontruiming van Egypte door Engeland, - een zoo macchiavellistisch plan heeft Menelik er misschien niet in willen leggen. Maar er zit brouille in dit artikel, meer nog dan in de afspraak tot regeling van de grenzen. Het is te hopen dat wij er zoo weinig mogelijk meer van zullen hooren. Wij kunnen ons intusschen troosten met dit universeele troostmiddel in onze dagen: dat een vrede met verwikkelingen altijd nog te verkiezen is boven een oorlog.
En eindelijk: de gevangenen. O welk een zegen heeft dit vredesverdrag gebracht over honderden gezinnen in het schiereiland. Zij komen terug, uitgeput misschien, ziek, haveloos, verminkt; maar zij komen terug! Hoeveel rouw er ook moge zijn in het vaderland over de gevallenen en vermisten, nu zijn er duizenden gelukkigen gemaakt, zij die hun vaderland zullen weerzien en zij die hun dierbaren weder zullen bezitten. De couranten zullen ons niet verhalen van de vreugde en de dankbaarheid in de binnenhuizen... De gevangenen komen terug; voor hoevelen is dit de clausule van het vredestractaat, waarvoor zij de heele rest zouden geven.
Dat het vaderland aan die zonen ditmaal zijn bijzondere zorg wijde. Een romantische vrouw, wier stem soms wat al te jammerend klaagt, maar die een moedig hart bezit, vol liefde voor de lijdenden: Ouïda heeft meer dan eens schande geroepen over het land dat zijn zonen, als zij gewond en hulpeloos uit den strijd terugkeeren en met de hunnen door bittere ellende bedreigd worden, aan hun lot overlaat. Haar bede worde nu verhoord. Het zou toch een onuitwischbare schande voor het koninkrijk zijn - veel zwaarder dan de ongewroken nederlagen op Afrikaanschen grond - indien het een enkelen van hen, voor wie het aan den Negus vergoeding van onderhoud zal betalen, op vaderlandschen bodem gebrek liet lijden.
Italië kan thans ruimer adem halen. Het heeft den langverwachten vrede en zijn openbare boetedoening voor de fouten, erger dan misdaden, van Crispi's politiek, is niet te zwaar gemaakt. Het heeft het huwelijk van zijn kroonprins gevierd, over wiens hardnekkig celibaat menig aanhanger der dynastie zich al ongerust begon te maken. Het heeft een handelsverdrag met Tunis gesloten en zal het misschien binnen niet al te langen tijd met Frankrijk zelf kunnen doen en zoo geraken tot de opheffing van dien onnatuurlijken staat van vijandschap, dien het reeds sinds jaren tegenover zijn nabuur, de Republiek, moedwillig heeft volgehouden.
Vreemd genoeg, déze toenadering is aan Italië gemakkelijk gemaakt door - Duitschland.
| |
| |
Heeft niet het Duitsche rijk het bewijs geleverd dat het Drievoudig Verbond geen band vormt zoo sterk, dat de verbondenen niet nog elders, ja bij hen tegen wie hun verbond voornamelijk gericht schijnt, steun of waarborg kunnen zoeken? In mijn vorig overzicht maakte ik, vreezend voor tegenspraak, in een bescheiden nootje gewag van de onthullingen des grooten kluizenaars van Friedrichsruh. Het is nu wel gebleken dat als de Hamburger Nachrichten spreekt, Bismarck aan het woord is, die meer te verhalen heeft dan iemand in ons werelddeel. De Duitsche Rijksdag heeft gevraagd wat er was van de herverzekering, door den ijzeren kanselier gesloten en door den jongen Keizer in 1890 opgezegd. Hoezeer de gevraagde inlichtingen den Rijksdag ook met mondjesmaat zijn toegemeten, stellig is gebleken dat het Duitsche Rijk in de jaren voor 1890 de Triple Alliantie niet onvereenigbaar geacht heeft met een verdrag van bijstand met Rusland.
Er is inderdaad, de rijksregeering heeft het niet verzwegen, een oogenblik van ontstemming op den Hofburg te Weenen geweest. 't Werd daarna alles weer peis en vree, men overstelpte elkaar met betuigingen van loyauteit en oprechte sympathie. Toch zijn dergelijke oogenblikken van ontstemming zeer gevaarlijk, vooral in een tijd waarin men tot de overtuiging begint te komen, dat tractaten niet meer zijn dan de bezegeling van bestaande verhoudingen en toestanden, zoodat als deze verdwijnen, gene niet meer van waarde zijn. Frankrijk, wel verre van zich de ‘trouweloosheid’ van Rusland, dat pas te Parijs steun zocht toen het dien te Berlijn niet meer vond, aan te trekken, heeft zich veeleer verlustigd over het kleine scheurtje in de Triple Alliantie. Wat Oostenrijk er eigenlijk van denkt, is niet duideiijk gebleken. Italië alleen kan onvermengd plezier hebben over den steen dien de lastige man van Friedrichsruh - was het in een kwajongensbui? - in de ‘politieke eendenkom’ heeft gegooid.
Onze zuidelijke buren zijn hun minister van oorlog kwijt. Men wist het al lang van te voren, dat de legerreorganisatie en de persoonlijke-dienstplicht-plannen van generaal Brassine, als hij voet bij stuk hield, zijn partijgenooten zouden verdeelen en dat het ministerie hem zou loslaten om zelf overeind te blijven. Aangezien bijna het geheele leger aan de zijde van den generaal staat, zal het zeer moeielijk zijn hem te vervangen; men heeft het al bijna onmogelijk gemaakt een opvolger voor hem te vinden door te zeggen en te schrijven, dat geen militair de schande van dezen post, zonder reorganisatie of dienstplicht, op zich kan nemen. Zoo is het ministerieele jantje-van-alles weer op de bres gesprongen, dat van den Peereboom heet en nu langzamerhand al de portefeuilles van zijn collega's gedurende langeren of korteren tijd ad interim onder zijn beheer gehad heeft.
Twee vrouwen hebben nog de wereld in de laatste weken beziggehouden: twee prinsessen en, wat ongewoon is, twee revolutionaire prinsessen. De eene draagt den ongeluksnaam van donna Elvira. Zij is de dochter van don Carlos, den pretendent naar den Spaanschen troon. Zij heeft het zwervend leven
| |
| |
van haar vader meegeleefd, totdat haar Spaansche natuur verliefd werd op een schilder. Toen heeft zij er haar rang en haar trots aan gegeven en zij is met hem gevlucht naar Parijs. Hysterie speelt een rol in dit avontuur, maar toch ook romantiek; er is van beide in de liefde, welke dit ongelukkige meisje heeft voortgedreven. Don Carlos heeft haar verloochend; het kon niet anders, al was het alleen om de Spaansche etiquette. Maar - en misschien heeft donna Elvira dat ook gedacht - wat is de Spaansche etiquette zonder een troon?
De andere vrouw heeft ook met de vooroordeelen van haar positie gebroken - maar zij dwingt eerbied af. Het is de prinses Nazli, de nicht van den Sultan Abdul Hamid, die zich te Parijs onder de Jong-Turken heeft begeven en nu met hen zich verzet tegen het wanbeheer, waaraan haar vaderland ten prooi is. Zij heeft de dynastie van Osman lief, maar de stem van den plicht dwingt haar tot verzet. En luid roept zij tot den Padisjah, die onbewogen zijn narghilé rookt, zittende op het plateau van zijn paleis, onder den blauwen hemel van zijn heerlijk land; luid stemt zij in met den kreet der mishandelden: Hoe lang nog, o heer, - hoe lang?
P.v.D.
23 November.
|
|