jarige koffieboomen. Daarachter, op de helling, alang alang, en in die alang hier en daar een groepje van die boomen, knoestig geworden in den strijd voor het bestaan. En daarachter, alang, niets dan alang, en op den top drie magere staakjes, met weinige donkerroode bladeren aan het boveneind.
Die heuvel was vroeger geheel beplant geweest met Liberia koffie, voor zestien jaren, toen deze zelfde onderneming een tabaksonderneming was en de toenmalige beheerder een proef had genomen met den aanplant van de nieuwe koffiesoort. Maar de markt wilde de nieuwe soort niet en de eigenaren kregen genoeg van het tabakplanten en de onderneming en de toen zesjarige koffieboomen werden verlaten. Hongerig viel de alang aan op den grond, die haar was ontnomen, en de koffieboomen deden hun best om zich staande te houden op de plek waar zij waren groot geworden. En die niet vielen hebben nu een rustigen ouden dag.
Daar, waar die magere stammetjes uitstaken boven de alang, daar was het graf van een Europeaan. Hij was assistent geweest en iemand had mij eens verteld dat hij een Engelschman moest geweest zijn. Misschien had hij de koffie geplant, waartusschen men hem had begraven. Men had hem niet ter ruste gelegd ergens in de wildernis, waar men hem na een maand niet zou hebben kunnen terug vinden. Van de plek, waar vroeger de administrateurswoning stond, had men het gezicht op de drie boompjes op den heuveltop. Die plek kenmerkt zich nog door de overblijfselen van een cementen vloer tusschen de koffieboomen, door de verwilderde vruchtboomen er om heen, en door de aanzienlijke hoeveelheid ledige flesschen, in den omtrek verspreid. Dat is alles.
Eenige honderd meters verder stond een assistentenhuis, misschien het zijne. Daar dichtbij de fermenteerschuur, en weêr iets verder stonden waarschijnlijk koeliewoningen en kedeh.
Men had hem begraven waar hij geleefd en gewerkt had. Men had niet meer kunnen doen.
Ik was nog nooit op dien heuvel geweest. Ik had er niets te maken, koffie was er niet meer te vinden. En wat is den levenden het vervallen graf van een onbekende?
Maar toen ik in de groote stilte van den hari besar de drie staakjes in het oog kreeg, besloot ik een pelgrimstocht daarheen te doen. Dat kwam overeen met mijn stemming.
Ik drong door de hooge alang, met haar harde, scherpe punten. Ik vond nog meer dan ik gedacht had te zullen vinden.
Ik vond rondom de boompjes de overblijfselen van een zware, goed bewerkte omheining, van een van die harde houtsoorten, die de bosschen opleveren. Maar hoe deugdelijk zij geweest was, zij was bezweken. De zon, de regen en de plantengroei van de tropen, bijgestaan door de witte mieren en dergelijk gedierte, hebben niet veel tijd noodig om een houten hek te doen vergaan. Het was al wel dat er nog iets van over was.
Daar had hij dan geslapen, tien, twaalf jaren lang. Men had hem alleen