| |
| |
| |
Schetsen uit New-York.
Door H.M. Krabbé.
V.
E Naval review te New-York.
Eene der belangrijkste gebeurtenissen, die men in de wereldgeschiedenis van de laatste helft dezer eeuw kan aanwijzen, en die ik het voorrecht had bij te wonen, was voorzeker de groote ‘Naval Review’ in het voorjaar van 1893 te New-York. Zooals men zich herinneren zal waren deze feesten aan de opening der wereldtentoonstelling te Chicago voorafgaande, en ofschoon dit alles alweer verdrongen en bijna vergeten is, kunnen deze aanteekeningen den lezer toch nog wellicht belang inboezemen, omdat onze Hollandsche vlag te midden van die imposante rij van oorlogsvaartuigen gewapperd heeft.
In plaats van helderen zonneschijn en zacht voorjaarsweer, mist, regen en koude wind; in plaats van lachende vroolijke gezichten en zomerkleur, roode neuzen in paarsche gezichten, regenjassen en parapluies; 't geheel een verregende naargeestige vertooning, waar zelfs de warmste en vurigste vaderlandsliefde niets tegen vermag. 'n Weer, goed voor zeelui en eenden, maar niet voor de gedenkwaardige festiviteit, die heden zal plaats vinden.
Gelukkig zij, die voor den bijna alles doordringenden regen, een beschut plaatsje hebben kunnen vinden. Ik heb 't betrekkelijk goed getroffen, daar de stoomboot, waarop ik de Review zal bijwonen, overdekt is, en ofschoon ik
| |
| |
dus gevrijwaard ben voor onmiddellijken regen, ontneemt de koude vochtige temperatuur toch alle goede stemming.
Van een der steigers aan Weststreet vertrekt onze stoomer. 't Is een dubbeldeksch vaartuig van vrij groote afmetingen, dat echter in 't niet verzinkt bij de vierdeksch reuzen, die met ons de rivier opstoomen. Allerinteressantst is een blik op de rivier, voor zoover de mist dit althans toelaat. Reusachtige Ferrybooten met dubbele dekken, allervreemdsoortigste raderbooten, witte kasteelen met drie en vier stoompijpen, stoomjachten, kleine door naphta voortgedreven sloepen, dan de typige sleepbootjes met glazenkast vóórop, alle op elkander dringend en trachtend elkaar vóór te komen. Groote langzame vrachtschuiten versperren den weg voor de vluggere, 't geheel een schromelijke verwarring, waar onze kapitein behendig weet door te komen. De schepen zijn natuurlijk alle versierd met de Amerikaansche vlag, waaraan allerlei andere toegevoegd zijn. Van versieren verder geen sprake, de met helle kleuren beschilderde lappen doek, die vóór aan vele der schepen bevestigd zijn, kunnen moeielijk als zoodanig gelden.
Als wij hooger opkomen, liggen wij telkens stil of stoomen weer achteruit; als dat een uur geduurd heeft, houden zelfs de volhardendsten 't niet langer uit en gaan beneden aan 't geïmproviseerd buffet wat nuttigen. Koffie en chocolade vloeien in warme stroomen uit de ketels in de verkleumde passagiersmagen; ‘sandwiches’ en ‘pie’ dienen om 't evenwicht te herstellen, terwijl sinaasappelen en bananen als dessert dienen. 't Is waarlijk nog het beste tijdverdrijf, dat 't wachten althans minder hard maakt.
Nadat wij zoo eenige uren dàn weer stilgelegen, dàn heel langzaam stoomend een eindje verder zijn gekomen, wordt het eindelijk ‘meenens’ en met een vrij snellen gang gaat 't voorwaarts. Ofschoon het verboden is, dat plezierbooten de vloot passeeren vóórdat de president der U.S. deze in oogenschouw genomen heeft, wagen enkele stoutmoedige vaartuigen, 't lange wachten moede, om dan maar zonder toestemming verder te gaan en als eenmaal ‘één schaap over de brug’ is, dringen alle volgenden als echte kwajongens op en bereiken ook wij ten langen leste het eerste der oorlogschepen, ‘de Aquibon’, een Braziliaan, een mooi wit schip. Een angstig gezicht is 't, al onze pleziervaartuigen, hoe dichter wij de vloot naderen, te sterker te zien overleggen. Bij enkele raakt 't eene rad zelfs niet eens meer het water en spoelt het vochtig element over het eerste dek. Niemand echter die zich daarover bekommert - dat b.v. verleden jaar een vol met menschen geladen dek naar beneden stortte is nu vergeten - en men verdringt elkander om toch goed te zien dat, waarvoor men zooveel koude en nattigheid geleden heeft.
Daar zijn ze dan eindelijk.... 't Eerst een betrekkelijk klein schip, dat er van verre vrij onschuldig uitziet, dichterbij onderscheidt men eerst de geschutspoorten, waaruit kleine kanonnen nieuwsgierig kijken. Vol vlaggen, de Amerikaansche aan den grooten mast, ziet 't er feestelijk genoeg uit. Dan volgen nog eenige Zuid-Amerikaansche schepen waaronder de ‘Republica’ van de Argentijnsche Republiek. Bij ieder schip dat we passeeren klinken
| |
| |
luide ‘cheers’, de geestdrift groeit aan en laat zich niet langer door den onophoudelijken regen bedwingen.
De vloot is verdeeld in twee rijen, waar het Presidentelijk jacht tusschendoor zal varen, en de gelederen strekken zich uit van de 34e tot ongeveer de 96e straat. Ieder schip is drie honderd yards van 't andere verwijderd, zoodat men elk afzonderlijk goed bezien kan. Aan de reeks die wij onmiddellijk passeeren begint een Amerikaansche, de ‘Miantonomoh’, een bijna met den waterspiegel gelijk liggende monitor, daarop volgt het kleinste der beide Duitsche men-of-war, de ‘See-adler’, een sierlijk wit schip. Op een groote stoom-bargo, waarop zich the Brooklyn Brauer-Arbeiter Männer-Chor bevindt, speelt men ‘die Wacht am Rhein’ en de zeelui aan de verschansing ‘cheeren’ bij het hooren dier vaderlandsche muziek. De flinke knappe officieren op het achterdek lichten hun hoofddeksel tot de muziek voorbij is, op gevaar af zwaar verkouden te worden. Iets verder ligt de ‘Kaiserin Augusta’ als eene witte onschuld. De zwarte kanonnen bewijzen, dat die onschuld zich verdedigen kan. De Duitschers zijn mooi vertegenwoordigd.
Daarop volgt de ‘Van Speyk’, onze oorlogsbodem in de parade. Ik kan mij waarlijk niet begrijpen, dat de New-Yorksche pers zooveel kwaad van ons schip gesproken heeft. De Recorder en de Herald hadden b.v. verteld, dat met het binnenkomen der vloot een vuil zwart schip door zijn vreemdsoortig oud-modisch voorkomen bizonder de aandacht had getrokken, tot men eindelijk begreep dat 't de ‘Dutchman’ moest zijn ‘for he was awfully slow’ en dàn dat die Hollanders toch met inzicht gehandeld hadden met dit schip te zenden, omdat wanneer bij het paradeeren der vloot de caravals de 15e eeuwsche oorlogsschepen zouden vertegenwoordigen, het Hollandsche vaartuig de overgang zou toonen tusschen het voorheen en thans.
Ons schip zag er werkelijk heel goed uit.
‘The “Van Speyk” recalled the tales of the Flying Dutchman to many a person. She is stout and stately and looks as though she could weather the heaviest gale’ is de gunstiger kritiek van een der bladen. Het was een der met vlaggen fraaist versierde en 't deed mij goed de Hollandsche driekleur terug te zien. Zoo ver van ons geboorteland heeft 't iets opwekkends en toch weemoedigs zoovele landslui in de buurt te weten.
De ‘Nuevo de Julio’, 't Argentijnsche schip, met een blauwen band langs hare witte boorden, heeft de vice-admiraalswimpel aan haar voormast en haar dek is vol matrozen, de een nog zwarter dan de ander. De ‘Giovanni Bausan’ aan het andere gelid ziet er norsch en kwaadaardig uit, ondanks de keurige vlaggenversiering.
Nu komen aan onze zijde alle Amerikanen, waarvan de ‘Chicago’ en de ‘Newark’ door hunne grootte en schoonheid vooral de aandacht trekken. In 't andere gelid zie ik het Fransche eskader. Deze schepen hebben aan de waterlijn aan den boeg ver-vooruitspringende rammen. Ze zien er uit als gevaarlijke tegenstanders, vooral de ‘Jean Bart’, een zwarte kolos met torens in de korte masten. Wat niet zwart gekleurd is, is grijs geverfd, in 't sombere
| |
| |
De ‘Van Speyk’ in de Naval Review.
| |
| |
weêr de verpersoonlijking van het verwoestende en vernielende. Uit de zijden en uit de masttorens kijken dreigend de zwarte loopen der kanonnen en mitrailleuses. Nu volgen de Russen, eveneens mooie groote bodems, terwijl de Engelschen den stoet sluiten.
‘Santa Maria’.
‘Nina’.
‘Pinto’.
De drie karavals in de Westrivier te New-York.
Dan komen de caravals, de eigenaardige kleine schuitjes, notendopjes in vergelijking met hunne moderne collegas. Ze zijn nog kleiner en nietiger dan ik ze mij voorgesteld had en ik voel de grootste bewondering voor den man, die den moed en de energie had om daarmede den tocht naar het onbekende te aanvaarden. 't Is een aanschouwelijk lesje in de geschiedenis, de scheepjes te zien waarmede Columbus en zijne tochtgenooten de woeste zeeën op hunne ontdekkingsreis trotseerden.
De historie van deze facsimilé's is eene zeer interessante. Toen de Vereenigde Staten het plan gevormd hadden om het 500-jarig jubileum der ontdekking van Amerika te vieren, met eene Wereldtentoonstelling, stelden zij aan het Spaansche Gouvernement voor om de drie schepen der Columbusvloot de ‘Santa Maria’, de ‘Pinto’ en de ‘Nina’, geheel overeenkomstig het oorspronkelijk model te herbouwen en dan die drie scheepjes op het terrein der Expositie ten toon te stellen. Dat plan werd goedgekeurd, vooral toen de U.S. op zich namen één ervan voor hunne rekening te nemen. Hoeveel moeite en zorgen, en geld dat gekost heeft - in 't kort, de scheepjes zijn klaar gekomen en toen verleden jaar in Spanje de werkelijke herinneringsdag gevierd werd, paradeerden ze alle drie op dien feestelijken dag. Daarop kwam het vervoer hierheen. Van drie Amerikaansche oorlogsschepen werden ze bemand en daarna op sleeptouw genomen, terwijl de tijd van vertrek zóó geregeld werd dat de minste stormen te vreezen waren. Toch was het een gevaarlijke onderneming, die nog ruim drie weken duurde vóór de scheepjes in behouden haven waren aangekomen. En Columbus had stormachtige woeste zeeën en stevende naar het onbekende; in 't gezicht dezer drie vaartuigjes begrijpt men eerst recht den moed en wilskracht van zijn genie.
| |
| |
Luid kanongebulder verwittigt ons dat de President eindelijk aangekomen is. Omstreeks 1 uur in den middag lichtte de ‘Dolphin’, het presidentelijk jacht, het anker en ongeveer 20 minuten later kwam het in den doorgang tusschen beide gelederen. De beide eerste schepen, de ‘Tiradentes’ en de ‘Republica’, openen een vuur dat ongeveer drie mijlen lang bijna zonder ophouden zal klinken.
De masten worden bemand, en waar geen masten zijn wordt het scheepsvolk aan dek en langs de verschansingen opgesteld.
Achter de ‘Dolphin’ komt de ‘Monmouth’, gevolgd door de ‘Blake’ als escorte voor den President. Door den rook van het donderend kanongebulder passeeren zij de eerste schepen. De ‘Aquidaban’ vuurt snel uit beide batterijen, terwijl de ‘Seeadler’ tegelijkertijd zijn machtigen oorlogskreet doet hooren.
De ‘Kaiserin Augusta’ en de ‘Nueva Espana’ komen zich nu voegen in het donderend concert, en men kan door den rook ternauwernood de manschappen op de ra's onderscheiden. De muziek speelt ‘Hail Columbia’, en de ‘Van Speyk’, die al evenveel leven maakt als de andere stemt hierbij in.
De ‘Nuevo de Julio’ en de ‘Infanta Isabella’, het Spaansche oorlogsschip, zingen een duet, dat begint als de laatste tonen der ‘Van Speyk’ wegsterven. Ieder schip waar de ‘Dolphin’ langs stoomt vuurt wanneer hun boegen gelijk komen. Zóó gaat het den ganschen weg door tot aan de twee statige vlaggeschepen, die aan de 96e str. liggen, de Engelschman ‘Blake’ met zijne groote kanonnen en honderden manschappen en de Amerikaan ‘Philadelphia’, kleiner, waardig en zelfbewust.
Nu zetten alle excursiebooten de stoomfluit open. Een helsch kabaal, dat iets overweldigend grootsch heeft en waarover de zedige kleine Spanjaarden vooraan zich bepaald moeten verbazen of wellicht ergeren door op deze manier uit hun 500-jarigen slaap te worden gewekt. Het is een eigenaardige hulde die hun gebracht wordt, een ‘Ständchen’ dat in letterlijken zin nog lang naklinkt.
Nu stellen de pleziervaartuigen zich weer in beweging. De regen is opgehouden en een fijne toonige mist alleen overgebleven. We varen hoog op om in sierlijken boog voor om de vloot heen te gaan en de andere zijde te gaan beschouwen.
We zijn hier nu vrij hoog den Hudson op, rotsige hooge oevers omzoomd met hoog geboomte omlijsten de kronkelende rivier. Een stemmingsvol fijn grijs schilderij, wel een contrast met het kanongebulder en de levendige drukte langs de vloot achter ons. Voor zoover men den allernaasten oever onderscheiden kan is deze bedekt door duizenden van toeschouwers.
We zijn nu geheel gekeerd en stoomen ‘down-town’. Al de oorlogsschepen paradeeren nog met hunne bemanning op de ra's, en elke bodem, die wij passeeren, salueert met een luid en weerklinkend hurrah, hoch of hoezee, alnaar de nationaliteit is. De admiraals staan te buigen en te knikken, hun steek in de hand, de in rij opgestelde zeesoldaten presenteeren het geweer. De toeschouwers worden al opgewekter en voeren hier en daar quadrilles en
| |
| |
lancers uit, een lichaamsbeweging half ontstaan door vaderlandsliefde en half door de koude. De booten hangen hoe langer hoe angstiger over, de stoomfluiten verheffen telkens weer hunne vervaarlijke stem. Nu gaan we reeds weer langs de ‘Van Speyk’, ditmaal echter geheel in de verte, omdat hij in 't andere gelid is. Nu nog de Duitschers en de Argentijnen voorbij, en we spoeden ons door de menigte vaartuigen naar de ankerplaats, dankbaar voor al het belangrijke wat we zagen, en dankbaar eindelijk onze verstijfde ledematen weer te kunnen bewegen. Hoe schoon zou de nu reeds zoo interessante rivier niet geweest zijn bij zonneschijn en lenteweer. Wie weet hoe mooi 't weer morgen is en mogelijk zal de zon haar verzuim weer goed maken door de land-parade met hare tegenwoordigheid in den letterlijken zin des woords op te vroolijken.
* * *
Zoo treurig als het weer Donderdag was, zoo heerlijk opwekkend en zonnig is 't de daaropvolgende dag, die aangewezen is voor de land-parade. Reeds uren vóór den bepaalden tijd, half elf, zijn de elevated roads en de street-cars stampvol met menschen. Men kan in Holland niet weten wat 't zegt een ‘stampvolle’ wagen. Als bij ons op iedere bank 7 of 8 menschen zitten en op de platforms staat 't bepaalde aantal, dan worden er geen reizigers meer opgenomen. Hier is 't anders. Eerst de zitplaatsen, dan een driedubbele rij staande passagiers in den doorloop en eindelijk de platforms zóó volgepakt dat men ternauwernood kan adem halen. Ik woonde 't bij dat het hek van 't platvorm van een elevated-car niet meer dicht kon, ondanks 't ‘I'll push them in’ van den ‘gatewaiter’. De conducteur was toen gedwongen om hangende aan zijn wagen te rijden. Ongelukkig zij, die binnen zaten. Als men wilde afstappen aan de 8e straat dan was 't heel mooi als men uit de ‘crowd’ was aan het 33e streetstation, en soms reed men zelfs tegen wil en dank nog verder. De stemming onder de menschen is anders heel joviaal en prettig, allen in spanning over al 't moois dat zij zullen zien. Ik weet met groote moeite aan de 14e straat uit de massa te komen, en wandel, genietend van de zon en de vroolijke drukte naar de 5e Avenue waar de stoet zal passeeren. Fifth Avenue, een mooie breede boulevard met deftige woonhuizen, enkele groote handelsgebouwen, zooals b.v. het Judge-gebouw, de magazijnen der groote pianofabrieken en verschillende hôtels, is reeds zwart van de menschen, d.i. te zeggen de trottoirs, want een rechtgeaard New-Yorker loopt nooit op ‘de groote steenen’. Ik weet een mooi plaatsje op een stoep te vinden, en bekijk nu belangstellend het drukke schouwspel. Voor veel ramen zijn tribunes
opgericht, bezet met de slanke, ietwat bleeke en scherpe vrouwen, die echter hun grootste bekoorlijkheid ontleenen aan de groote heldere grijze oogen. Daarachter deftige oude heeren, terwijl het geheel volmaakt of beter ‘volgemaakt’ werd door de jongere edities, kleine matroosjes, dapper zwaaiende met vlaggen, mooie jonge meisjes met blonde haren en zomertoiletjes. Op
| |
| |
straat allerlei slag van menschen, gegoede burgers en bevolking der ‘Bowery’, kleurlingen en enkele Chineezen. Vrouwen met kleine kinderen, zonder vrees door het grootste gedrang gaande, wèl wetende dat ze veilig zijn, en kleine jongens midden op de straat tusschen karren en rijtuigen in, soldaatje spelende. Een bont opwekkend tooneel, geheel vreedzaam en ordelijk en geheel anders dan 't wel eens in Holland toegaat. Eindelijk na vrij lang wachten ziet men heel in de verte 't schitteren der bajonetten, en gaat er een gegons en rumoer door de altijd zich meer samenpakkende menigte. Een stoet bereden politieagenten voorop, bedaard en deftig stappend, is de voorbode. Vroolijke muziek klinkt door de lucht, alle menschen dringen op, de verkoopers van ‘Official Programs’ en van ‘True Official Programs’ schreeuwen hun ‘5 cent a copy’ aldoor harder en zenuwachtiger, hoe meer de muziek nadert. Mannen loopen met kisten en tonnen te huur, en hoe dichterbij alles komt, hoe hooger hunne prijzen worden. Ik zie op 't gewichtig oogenblik, dat de eerste soldaten voorbij trekken, eene jonge dame door het deksel der ton waarop zij staat, heenzakken, iets wat de feestvreugde nog vergroot.
Het begin van den stoet wordt gevormd door de militia, d.i. ongeveer hetzelfde als de schutterij bij ons. Zij zijn gekleed in witte jas en blauwe broek met breede zwarte bies, terwijl hun hoofddeksel, een soort van zwarte helm, met vergulden adelaar en dito punt versierd is. Een peleton houdt vlak voor ons halt, maakt rechtsomkeert, loopt dan een tijd verward door elkander, even als onze schutterij, en formeert eindelijk twee rechte gelederen aan iederen kant der Ave, vóór het trottoir één.
Gemoedelijker menschen, althans soldaten, zag ik nooit. Een neger met een heel klein petje op en een afgedragen soldatenpakje aan, loopt met een gieter en wat blikken kroesen rond om de dorstige manschappen te laven met ijswater, zoo bij wijze van marketenster. Een dol gezicht. De heeren halen daarop eetbare waar te voorschijn, steken sigaretten op, wandelen eens naar de overzijde, houden zeer gemeenzame gesprekken met hun officier, die ze op den schouder kloppen en ‘old fellow’ noemen; ‘wink with the other eye’ naar de jonge dames aan de vensters en vangen gracieus de hun van daaruit toegeworpen sinaasappelen en bananen op. Enkelen vermaken er zich mee de straatjeugd vertrouwd te maken met ‘het leger’, door ze op te tillen en op hun schouder te zetten, wat bij sommigen op bepaalden weerzin en verscheurend gekrijsch afstuit. Uit de verte klinkt hoerageroep en ziet men wenken en wuiven. De militia officieren schreeuwen hun manschappen in 't gelid en als ze 't geweer presenteeren rolt het rijtuig van den president voorbij. President Cleveland is een dik en goedmoedig uitziend man met een hiaat in zijn haardos en twee of drie onderkinnen. Hij lijkt zeer veel op de in de wekelijksche politieke ‘cartoons’ geteekende portretten. Hij wuift met de nonchalance van iemand die 't warm en druk heeft, en houdt voor 't gemak den zijden cilinder maar in de hand. Vlak achter zijne equipage komt die van den gouverneur van New-York State, Flower. Een burgerman met hoog voorhoofd en wat zuurzoeten glimlach op 't gelaat. Vóór op den bok van
| |
| |
beide rijtuigen zit een soldaat naast den koetsier. Dat is 't eenige wat er aan herinnert dat die menschen regeerende personen zijn. Ik kan 't mij haast niet voorstellen, dat die heeren in zwarten rok en hoogen hoed ongeveer den rang van koningen hebben, men verbindt aan dat begrip ‘regeeren’ een schittende militaire uniform, en geen zwaarlijvig burgerman. Luid geschreeuw van hoezee, afgewisseld door fluiten en sissen, 't geen hier een andere beteekenis schijnt te hebben dan in Europa, stijgt waar het rijtuig langs rijdt, op uit de volksmenigte.
Nu volgt er een heelen tijd niets, dat hoort trouwens zoo, en na heel lang wachten, dat de militia zich ten nutte maakt om zich nog wat te vermaken, naderen eindelijk de rijtuigen waarin de admiraals der verschillende natiën gezeten zijn, spoedig gevolgd door een onafzienbaren stoet soldaten en matrozen der Amerikaansche strijdmacht. Ieder korps wordt voorafgegaan door den tamboer-majoor met zijne muzikanten. Die tamboer-majoors zijn groote zware mannen met grijzende snorrebaarden en een beerenmuts op, driemaal zoo hoog en breed als die onzer kavallerie. De muzikanten in 't eerste gelid blazen op groote trombones, verder hebben zij de gewone instrumenten. Alle regimenten zijn verschillend gekleed, ik zag op een afstand één corps in vuurroode jassen en witte pluimbossen, een Haarlemsch tulpenveld! Al die vreemd gekleede soldaten doen aan de operette denken.
Dan komen de Amerikaansche matrozen. Energieke ferme lui, in het donkerblauw gekleed en met eene sierlijke ronde muts op het hoofd, de kuiten in gele slopkousen. Luide bravo's verwelkomen hen. Zij marcheeren onberispelijk en kranig. Een mooi korps.
Eindelijk komt dan de attractie van deze parade, de vreemde soldaten en matrozen! De stoet wordt geopend door de Engelschen in roode buizen en heel-kleine petjes, op den voet gevolgd door een afdeeling genie-soldaten, met bijlen en houweelen; een regimentskind in den vorm van een mooi zwart geitje met een rood met goud geborduurd dek om, stapt deftig mee in 't eerste gelid. Dan komen de matrozen met de bekende stroohoeden op het hoofd, aangevoerd door héél-kleine en jonge ‘midshipsmites’ met een soort ‘kaasmes’ op zij. Die ventjes commandeeren mannen tweemaal zoo groot en driemaal ouder dan zij.
Daarop volgen de Russen, breedgeschouderde blonde mannen, met echt militaire houding. Zij geven den indruk alles te kunnen waartoe moedige sterke menschen in staat zijn. Eigenaardig hunne witte mutsen boven het donkerblauw hunner kleedij. Een korps trommelslagers en trompetters gaat hun vooruit.
De Italianen volgen nu. Zij dragen stroohoeden, ongeveer als die der Engelschen en donkerblauwe uniformen met breede losse kragen van lichtere stof. Zij marcheeren met korte, vlugge schreden.
Dan komt een afdeeling der Argentijnsche republiek, donkerharige, gebruinde mannen, met stroohoeden op 't hoofd en mooie interessante officieren Beleefd als alle Zuidelijken, lichten zij den chako als zij de vaandels passeeren. Zij
| |
| |
loopen alsof hun schoenen hen hinderen, trouwens aan boord van hun schip, ‘de 9e Juli’, loopen zij altijd barrevoets.
Eindelijk komen onze Hollanders. Voorop één tamboer en één pijper. Wel een klein muziekkorps, maar toch vol opwekkende souvenirs voor den landgenoot. Ik vergeet een oogenblik dat ik in New-York op Fifth Ave sta en denk mij in Amsterdam op den Buitenkant.
Achter die twee komt een blonde marinier-officier, die nieuwsgierig rondkijkend aan 't hoofd van zijne mannen marcheert. De mariniers hebben veel bekijks, ‘look at their funny caps, ain 't they just like coffee-pots’ wordt er naast mij gezegd. 't Is zoo; in vergelijking met de moderne hoofddeksels is die chacot oud-modisch. Zij worden op den voet gevolgd door onze matrozen, stevig, maar tamelijk nonchalant stappend. Ze dragen, behalve onze driekleur, de bekende kleine vaandels met gekroonde W. In verhouding tot hun vreemde collega's maken de Hollanders geen schitterend figuur. Flegmatisch en kalm kijken zij niet eens nieuwsgierig naar de hun nieuwe omgeving.
Mooie opwekkende muziek speelt het muziekkorps dat de Duitschers voorafgaat. Kranige, stoere mannen, sierlijk en net gekleed, stappend hun echte paradestap, alsof de gestrekte beenen uit het lijf zullen vliegen. Zij maken den indruk van uitmuntend gedisciplineerd en strijdvaardig te zijn. 't Is een mooie, afgewerkte en goed verzorgde troep.
Curieus genoeg worden zij op den voet gevolgd door de Franschen; elegante, sierlijke mannen, met iets levendigs en los in hun bewegingen, ondanks de voorbeeldige orde waarin zij marcheeren; veel meer menschen dan de Duitschers, die naar het automatische overhellen. De matrozen zien er eleganter uit dan hunne officieren, die m.i. wat stijf gekleed zijn. Zij hebben kleine roode wollen vlokjes boven op de chique opgezette muts. Zij worden niet zóó toegejuicht als hun Duitsche collega's, iets wat ook aan de meerdere Duitsche bevolking van New-York kan worden toegeschreven. Zou men op dit feest, dat een harmonisch samenzijn en vreedzame wedstrijd is, hen juist om hun bekende antipathie achter elkander hebben doen gaan, of is 't ter juiste waardeering hunner strijdkrachten, dat de stoet zoo geregeld werd?
't Laatste van allen komt de afdeeling der Brazilianen, voor het meerendeel bestaande uit negers en halfbloed. Zij marcheeren 't slechtst van allen en maken een meer vreemden dan mooien indruk.
Nu komt het Amerikaansche element den stoet afsluiten. Lange, kranige kolonnes, vol orde en regelmaat. De eerste afdeeling is de Naval-reserve van den staat New-York. Zij draagt, behalve haar eigen banier, een veroverde gescheurde vlag van den staat Massachusetts.
Dan volgen de verschillende regimenten witte helmen, zwarte helmen, roode uniform en groene. Allerlei soorten en kleuren. Tusschen elke afdeeling loopt de onafscheidelijke neger met zijn gieter.
De Avenue schittert in zon en kleuren, luide ‘cheers’ en hoera-geroep vermengt zich met het gekletter van het in den stoet meegevoerde veldgeschut. 't Eene muziekkorps volgt op 't andere. 't Is een mooi indrukwekkend
| |
| |
tooneel, waarbij men voelt dat woorden als vaderlandsliefde en heldenmoed niet slechts klanken zijn, maar ook begrippen vertegenwoordigen.
Als alles voorbij is, sluiten de dappere militia-mannen weer op, niet zonder de noodige vermakelijke verwarring en onordelijkheid, en snel verdwijnen mèt hen ook de drommen van toeschouwers, die hetzij per street-car of elevated huiswaarts keeren. Een tochtje op dat moment per hoogbaan blijft onvergetelijk, al ware het alleen om de in 't gedrang gescheurde kleeren of reddeloos gedeukte hoeden.
Maar op dezen feestelijken lentedag trekt niemand zich dat aan en met mijne gedachten nog geheel bij het merkwaardige dat ik zag, ga ook ik huiswaarts.
|
|