Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 6
(1896)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 401]
| |
De watergeuzen.
| |
Eerste tooneel.Huibert, Anna.
(Zij luisteren naar het koor achter de schermen, Huibert, die geheel voor den krijg is uitgerust, met geestdrift, Anna met ontzetting. Zij houdt Huibert tegen, die heen wil gaan. Het wapengeweld neemt eenigszins af; het is alsof de voor den toeschouwer onzichtbare krijgslieden zich in het gelid plaatsen).
anna.
O, Huibert, Huibert! Pas heb ik u weer,
En nu reeds roept die klok u tot den krijg....
O, zal de vijfde dag der maand April
Mij 't licht verdooven, dat op d'eersten rees?
huibert.
Geliefde, heeft de Geus me u weergebracht,
Het is de Geus, die thans mijn hulp verwacht.
anna.
En ik, o wreede, blijf hier gansch alleen;
Roep ik in nood om hulp, mij hoort niet één!
| |
[pagina 402]
| |
huibert.
De Spanjaard, die mijn moeder heeft vermoord,
De beul des Vaderlands rammeit de poort!
anna.
De Spanjaards? Wee, gij kunt hen niet weerstaan.
Vermeestren zij Den Briel.... wat vang ik aan?
huibert.
Anna, als de wreede beulen
Dringen in de Geuzenstad,
Al zij vlam en vuur doen loeien
Langs hun bloedig oorlogspad,
Als de Geus ten onder gaat,
God ons gansch en al verlaat,
Als de vrijheid, pas geboren,
In der Geuzen bloed moet smoren...
Stoot dan in die hoogste smart
Dezen dolk u in het hart.
Mocht gij mij slechts luttel dagen
Bloeien als een schoone roos,
Moet ik thans wellicht reeds scheiden,
Van u scheiden voor altoos,
O, ik dank den goeden God
Voor dit kort maar rijk genot....
Doch ik zweer u bij mijn eere,
Dat gij, als ik wederkeere,
Mij zult zien aan glorie rijk,
Levend, Anna - of als lijk!
(Gekletter van wapenen, klokgelui, rumoer alsof krijgslieden zich in beweging stellen. Pijpers en tamboers doen zich hooren).
koor
(achter de schermen).
Merck, toch hoe sterck, nu in 't werck sich al steld!
Die t'allen tij, soo ons vrijheijt heeft bestreden.
Siet hoe hij slaeft, graeft en draeft met geweld!
Om onse goet en ons bloet en onse steden.
Hoor de Spaensche trommels slaen!
Hoor Maraens trompetten!
Siet hoe komt hij trecken aen!
Brielle te bezetten.
Wat Bossu?
Brult gij nu:
‘Mij Den Briel, gij roover?’ -
Wie als man
Sterven kan,
Geeft de stad nooit over!
(Men hoort de troepen zich verwijderen, de klok houdt op te luiden; het wordt stiller).
| |
[pagina 403]
| |
anna
(die Huibert weerhouden heeft.).
Neen, Huibert, zoo moogt gij niet gaan!
Vergeet gij, dat waar kracht
Zal uitgaan van uw kloeken moed,
De vrouw in nietsdoen.... wacht!
Och, mocht ik met u strijden gaan,
Mijn blik omnevelde geen traan.
O, haast benijd ik thans die vrouw
Door wie ge zijt gered;
Zij zwaait het zwaard, zij roert de trom
Of sart met haar trompet....
Al gaat mijn ziele met u mee
Het lijf blijft hier in angst en wee.
Die ziel.... mijn kracht, mijn hoop, mijn beê,
Omsluit deez' bandelier;
anna
De Oranjekleur zij adel' u,
Mijn ridder hoog en fier!
Zij fluister' ginder in den strijd,
Dat gij mijn licht en leven zijt.
en
huibert.
De Oranjekleur zij adel' mij
Tot ridder hoog en fier!
En fluister' ginder in den strijd,
Dat gij mijn licht en leven zijt.
| |
Tweede tooneel.
anna alleen.
Wee mij, zoo alleen, verlaten!
Wat, wat vang, och arme, ik aan?
Moet mij dan de lust des levens
Reeds zoo spoedig ondergaan?
Is het dan het lot der vrouwen
Om te dragen met geduld,
Wachten.... als het woest gedonder
Van den krijg de lucht vervult?
Of.... zou Hilda waarheid spreken?
Zou de vrouw van Nederland
Voor haar echtgenoot en kindren,
't Zwaard eens klemmen in de hand?
Zou de reine, zou de zachte,
Met haar huiselijken zin,
Naar de keel des Spanjaards vliegen
Als gewonde tijgerin?
(huiverend voor zich uitstarend, de handen als afwerend uitgestrekt).
| |
[pagina 404]
| |
'k Zie haar naar de muren snellen,
Doodsgeschrei huilt om haar heen,
'k Hoor 't gedonder der kanonnen,
Tandenknersing en geween.
Zwart van kruitdamp, los de haren,
Met des vijands bloed bespat,
Rijst zij voor mij als een furie....
O, wat schriklijk beeld is dat!
Maar.... de Spanjaards moorden, martlen
Broeder, minnaar, echtgenoot....
Hitsen moeders tot hyena's,
Dienaressen van den dood!
(Heeft Anna de laatste woorden onwillekeurig op eenigszins woesten toon geuit, thans, als verschrikt van zichzelve, trekt zij zich angstig in een hoek terug).
Groote God!.... als vrouwe Blauwbaard,
Sta ik voor het deurtje klein!
Weg!.... Nog bleef de gouden sleutel
Als mijn harte blank en rein.
Niet ik zoek u thans.... gij trekt mij....
Blijf gesloten, kleine poort!
Gij beweegt u.... gij vervolgt mij?....
God erbarm' zich.... spooksel - voort!
| |
Derde tooneel.Anna, Maagden in witte feestgewaden.
koor van maagden.
Anna, Anna, ach, wat deert u?
anna
(op haar toesnellend).
Blijft bij mij, gaat niet weer heen!
koor.
Ach, vriendinne, welk een droefheid!
anna
(uitbarstend).
Ik ben zoo alleen,.... alleen!
(Zij valt neer op een zetel; de maagden ontgeven haar; enkele knielen bij haar neder, vatten haar hand en zien haar vriendelijk aan, andere leunen vertrouwelijk op haar schouders, streelen haar de wangen en de haren).
koor.
Oorlof, mijn arme schapen,
Die sijt in grooten noot,
Uw harder sal niet slapen,
Al sijt ghij nu benout.
Tot God wilt u begeven,
Sijn heilsaem woort neemt aen,
Als vrome christen leven,
't Sal hier haest sijn ghedaen.
| |
[pagina 405]
| |
anna.
Gedaan?.... Ach, mijn vriendinnen,
Ik ben zoo jong, zoo jong....
En was het niet van.... sterven
Waarvan dat lied mij zong?
(verschrikt oprijzend)
U sieren plechtgewaden;
Zijt gij ten feest genood....
(schuw)
Terug, terug.... ik vrees u,
U, - bruiden van den dood!
koor.
Wie leeft in dagen van geweld,
Verleert de vrees voor sterven;
De vrouw van Neerland leere thans
Als Hagar rond te zwerven,
Doch.... vast vertrouwend, dat Gods hand
Een beek sla uit het dorre zand.
Hij, die den Geus uit Engeland
Voor eeuwig deed verjagen,
De schepen langs de wilde zee
Naar Voorne heeft gedragen,
Een morgenster ons op deed gaan,
Zal ons niet hulploos laten staan.
Wij gaan thans naar de Catharijn,
O, wees daar in ons midden;
Al moog zij woest en ledig zijn,Ga naar voetnoot*)
Daar willen wij gaan bidden.
Ontbloot de man het scherpe zwaard,
De vrouwe buigt de knie ter aard.
anna.
Ach, zusters, bidt voor mij.
(plotseling zich fier oprichtende)
O, neen.... dàt ware schand!....
Neen, neen, bidt niet voor mij:
(met hartstocht)
Bidt voor het Vaderland!
maagden
(onder het heengaan)
Ontbloot de man het scherpe zwaard,
De vrouwe buigt de knie ter aard.
en
anna.
Mij lokt, mij trekt het scherpe zwaard.
Ik kan niet staren hemelwaart!
| |
[pagina 406]
| |
Vierde tooneel.Anna alleen.
Thans bidden?.... neen, ik durf het niet!
't Gebed is thans een macht,
Die wild het bloed door de aadren jaagt,
Die uiting eischt van kracht.
't Gebed, dat deze tijd ons leert,
Het is een vuurgloed, - die verteert!
| |
Vijfde tooneel.Anna, Don Antonio (komt blootshoofds en met gehavende kleeren haastig op).
antonio.
Verberg me, red me!
anna
(verschrikt terugdeinzend).
Don Antonio!
antonio.
Geen vrees voor sterven jaagt mij voort. Ik ben
Soldaat, en sterven wil ik als soldaat!
(met afschuw)
Maar door de hand van 't laag gepeupel niet!
anna.
Antonio.... ge vraagt aan mij om hulp?
antonio
(met aandrang).
Ja, Anna. O, gij zult mij niet het grauw
In handen geven!
‘.... maar red me thans.’
anna
(waardig, weder geheel zichzelve).
Don Antonio,
Gij schuwt terecht dien lagen dood; maar hebt
| |
[pagina 407]
| |
Ge nooit den blos bemerkt op 't aangezicht
Der velen, die gij voerdet naar 't schavot?
Niet enkel de soldaat heeft eergevoel;
De stille burger heeft dit evenzoo!
antonio
(haastig).
Ik geef u alles toe.... maar red me thans!
Voor u, - slechts voor een vrouw! - buig ik mij neer.
(Hij wil voor haar neerknielen; ze houdt hem met de eene hand daarvan terug, met de andere haalt zij den dolk te voorschijn).
anna.
En als die vrouw nu eens gewapend was?
antonio
(met glinsterende oogen).
Een wapen? Anna, geef dat wapen mij!
Een wapen?.... en laat komen dan het grauw!
anna
(spottend.)
Wel zijt gij te beklagen, sterke man,
Die sterk en.... man zijt door een stuksken staal!
(ernstig)
Dit wapen krijgt ge niet.
antonio
(angstig).
Ge stoot mij weg?
Ge levert mij aan 't woest gepeupel uit?
anna.
Nog ben ik geen getergde tijgerin,
Nog kan ik zijn.... zooals ik niet moest zijn!
antonio.
Dank, dank! Ik zal niet schandlijk sterven dan!
anna.
Dit wapen echter krijgt ge niet! Weet gij
Waarvoor ik het bestemd heb? - Als de Geus
Geslagen wordt, de Spanjaard in de stad
Een moord- en bloedbad aanricht - dan zal ik,
Terwijl u vrijheid van uw vrienden wacht,
Dien dolk mij stooten in het hart.
antonio.
O, neen!
Ik zal u redden, die mij heeft gered.
anna
(met klem).
Als gij een wapen hadt, zoudt gij me dan
Om hulpe vleien, Don Antonio?
antonio.
Neen, bij den hemel neen!
anna.
Zoo spreek ik ook!
Gij vreest het Brielsche grauw, uw gansche ziel
Verzet zich tegen 't denkbeeld door zijn hand
Te sterven? Meer dan 't laagste grauw der aard
Verafschuw ik de beulen van mijn land!
koor
(achter de schermen).
De Spanjool! De Spanjool!
Wij trekken en rukken
Zijn lichaam aan stukken,
We zullen ze sleuren
| |
[pagina 408]
| |
Langs stegen en straten,
Door honden verscheuren
Of wegslepen laten!
De Spanjool! De Spanjool!
Waar is hij? waar zit hij?
Waar bergt hij het lijf?....
Wie hem mocht verschuilen,
Die zal er ook huilen,
't Zij kerel of wijf!
anna
(tot Don Antonio, die in radeloozen angst heen en weer loopt).
Verberg u hier!
(Zij wijst hem op het gordijn).
antonio.
Dank, edel meisje, dank!
(Antonio af).
| |
Zesde tooneel.Anna, gepeupel (mannen en vrouwen).
koor.
De Spanjool! De Spanjool!
Waar is hij? Waar zit hij?
Waar bergt hij het lijf?....
Wie hem mocht verschuilen,
Die zal er ook huilen,
't Zij kerel of wijf!
anna.
Wien zoekt gij, goede lieden, in dit huis?
enkelen.
Hij is hier ingegaan.
sommigen.
Hij moet hier zijn!
anderen.
De bloedhond!
weer anderen.
De tyran!
de rest.
De Spaansche beul!
koor.
Wee, wee! wie hem aan onze woede ontrukt!
anna.
Goê lieden, ik begrijp u waarlijk niet!
koor.
Gij zijt niet te vertrouwen! Vloden niet
Uw ouders, toen de Geus in Brielle kwam?
anna.
Mijn ouders vloden, ja.... helaas, helaas!
(fier).
Maar ik, mijn vrienden, bleef!
koor.
Ja, dàt is waar!
anna.
Mijn minnaar strijdt thans tegen den Spanjool.
Misschien dekt reeds zijn bloedig lijk den grond.
Hij gaf mij dezen dolk, opdat ik mij
Door zelfmoord zou bewaren voor de schand,
Wanneer de Spanjaard in de veste dringt.
| |
[pagina 409]
| |
Vermoeden kon hij niet, dat ik, zijn bruid,
Beleedigd worden zou door.... Briellenaars!
‘Hij gaf mij dezen dolk...’
koor.
Bij God, zij heeft gelijk!
anna.
Ware ik een man -
Ik zwijg liefst van de vrouwen, die ik zie! -
Ge vondt mij op de kampplaats om Den Briel
Te redden van een droeven ondergang!
mannen.
Ja, ze heeft gelijk, gelijk!
Naar de kampplaats heen!
vrouwen.
Stoort u aan dat praatje niet;
Liegt dat schoon gelaatje niet?
mannen.
Kom, laat haar alleen!
vrouwen.
Ja, maar zoeken is het best;
Haalt den vogel uit zijn nest!
mannen.
Eerst den vijand voor de vest
Op den kop geslagen,
mannen
En dan volgt van zelf de rest
Binnen enkle dagen.
en
vrouwen.
Nu, ge zult u wel ten lest
Bitterlijk beklagen.
(Het gepeupel af).
| |
[pagina 410]
| |
Zevende tooneel.Anna, Don Antonio (te voorschijn komend).
antonio.
Hoe zal ik ooit dien dienst vergelden!
anna.
Door
U spoedig weg te maken uit dit huis!
antonio
(verschrikt).
Dat zou onmenschlijk zijn!
anna
(handenwringend).
Och arm', ik weet
Niet wat ik doen of wat ik laten moet.
Ik beef en ril van angst. Mijn Huibert strijdt,
En ik verberg den vijand in mijn huis.
Rampzaalge.... waarom bleeft gij in de stad?
antonio.
Waarom ik bleef?.... Voorwaar niet met mijn wil!
Verliet mijn volk niet zonder mij de stad,
Omdat een ongesteldheid mij weerhield?
(de vuist ballend).
O, zwaar boet Alva voor dien dommen streek
Om krijgsvolk uit de stad te laten gaan
Voordat het nieuwe vendel er verscheen.
anna.
Wat moeit gij mij in dezen stond van nood
Met zaken van uw volk! Ik haat uw volk!
Het is een volk van moordenaars!
antonio
(ernstig).
Gij meet
Ons allen naar den woesten huurling af,
Die in Amerika of Duitschland door
Den krijg verwilderd is. - Dat is niet recht!
anna.
Verwilderd? Spanjaard maakt gij ons niet wild
Van smart en van ellende?.... Hebt gij zelf
Mijn Huibert niet ter dood veroordeeld?
antonio.
Ja!
En, Anna - ongewapend sta ik hier.
Mijn volk vernedert nooit een smeekeling.
anna
(wanhopig).
Ik weet niet wat ik doe!.... O, had de Geus
Zijn eerste plan volvoerd, Den Briel verbrand!
Nu blijft den Prins niet eens der Geuzen graf.
antonio
(zacht.)
O, Anna, ik heb u bemind.... Neen, wend
Het hoofdje niet zoo af.... het is geen tijd
Voor zoete woordjes. Maar - het spijt me zoo
U in de draden van een spinneweb
Verward te zien.... Wat zal het einde zijn?
Nooit kan de Watergeus mijn volk weerstaan.
(Klokgelui, rumoer).
| |
[pagina 411]
| |
anna.
Hoor, hoor! De alarmklok luidt! Wat zou dat zijn?
antonio.
De nederlaag der Watergeuzen!
anna.
Voort,
Verberg u haastig!.... Wat tumult op straat!
(Antonio af).
| |
Achtste tooneel.Anna, Hilda (in krijgsgewaad, haar kleederen zijn met bloed bespat, den rechterarm heeft zij in een slordig gevouwen doek).
hilda
(de vuist ballend).
Verdoemenis!
anna.
Wat is er? Spreek, o, spreek!
hilda.
We kunnen ze niet aan!
(ze zinkt op een zetel neer)
Ik ben gewond.
anna
(zich over haar heenbuigend).
Waar, waar?
hilda
(haar lachend afwerend.)
Haha! In platte Geuzentaal
Zeg ik: ze schoten mij de vlerk kapot.
Kijk hier, mijn rechterarm hangt slap terneer.
O, had die kogel maar mijn kop doorboord!
anna.
En Huibert?....
hilda.
Zendt mij hier.
anna.
Hij leeft, hij leeft?
hilda
(somber).
Beklaag den overwonne-
ling.... die leeft!
anna.
Is alles dan verloren?
Spreek, o, spreek!
hilda
(opstaande, als het ware vol van alles, wat zij bijgewoond heeft).
Woedend is Bossu gekomen
‘Geef u over, lage bent!’
Maar de Geuzen riepen lachend:
Stoor je toch niet aan dien vent!
Laat hij razen, laat hij schelden.
Tsa! De Geus, die in April
Met een mast van Alva's neusken
Weggestooten heeft Den Bril,
Luistert naar een andre taal;
Spreek die!.... zwetsende admiraal! -
‘Beklaag den overwonneling.... die leeft!’
En Bossu heeft kras gesproken!....
Zeelui, als de Geuzen zijn,
Vraagt hun voet 't beweeglijk scheepsdek,
| |
[pagina 412]
| |
Vraagt hun hand naar touw en lijn.
Ja, de Geus die bij orkanen
Rustig op het dek blijft staan,
Is waarachtig voor den vijand
Uit het open veld gegaan;
Onweerstaanbaar dringt MaraenGa naar voetnoot*)
Op de veege vesting aan.
Doch plotseling, daar riep een man,
't Was Rochus Meeuwiszoon,
‘Viel Brielle voor den Watergeus
En sprak die reeds met hoon,
Dat eigenlijk mijn Vaderstad
Geen mannen van sta-vast bezat,
Ik zal u toonen, dat Den Briel
Zijn kloeke mannen heeft,
Ik roep naar hier het element,
Waarin gij, zeelui, leeft!’ -
En sprong, een scherpe bijl ter hand,
Toen boven van den steilen kant.
Een kogelregen daalde neer
Waar hij gedoken was.
Dat was me daar een dol gefluit,
Gekletter en geplas!....
Ik denk, dat hij getroffen is:
Een Spanjaard schiet zoo licht niet mis.
(Alarmklok, gekletter van wapens, geknetter van geweervuur).
't Was Rochus Meeuwiszoon.
koor
(achter de schermen).
Nood! Nood!
De noodklok bromt,
De Spanjaard komt!
Hij eischt ons bloed;
Wat helpt nog kracht,
Wat helpt nog moed?
Niets helpt er meer,
Gebed noch zucht.
Geen uitkomst meer!
Waarheen gevlucht?
| |
[pagina 413]
| |
De Spanjaard komt!
De noodklok bromt!
Nood! Nood!
(Het wapengeweld neemt een weinig af, zonder echter geheel op te houden, Tegen het eind van het volgende tooneel neemt het zeer in kracht toe).
| |
Negende tooneel.De vorigen, Antonio.
antonio.
Victoria! Mijn volk verwint!
anna
(verschrikt).
Wee, wee!
hilda.
De Spanjaard hier?
(een dolk te voorschijn halend)
Vaar naar de hel Maraen!
anna
(haar tegenhoudend).
Terug, terug!
hilda
(met haar worstelend).
Hoe? Huibert strijdt voor 't land,
En, fijne, gij strijdt voor uw Spaanschen boel?
anna
(den Spanjaard haar dolk toewerpend).
Hier, grijp den dolk!
antonio
(het wapen vattend, stralende van voldoening).
Kom op! Hier staat een man!
hilda.
Ik ben gewond.... maar berg uw lijf, Spanjool!
(Zij treden grimmig op elkaar toe, trachtende elkaar een dolkstoot toe te brengen. Plotseling treedt Anna in hooge geestdrift tusschen hen en stoot ze van elkaar).
anna.
Hier, gij Spanjaard! Daar, gij Geus!
Ik heb thans reuzenkracht!
Terug, terug! Ik ben niet meer
Een meisken teer en zacht.
Eén liefde, één hartstocht is het, die
Met koortsgloed in mij brandt,
Één bruidegom behoor ik thans:
Mijn stervend Vaderland.
Maar.... wie ter bruiloft op zal gaan,
Die kan geen laffen moord begaan.
| |
[pagina 414]
| |
anna, antonio en hilda.
Hier gij Spanjaard! Geef uw woord!
Gij volgt mij niet op straat;
En hoort ge van mijn zegepraal,
Dan sterft ge als kloek soldaat.
Mij hecht geen band meer aan het leven;
Kom, Hilda, laat ik met u sneven.
Anna, Anna! Neem mijn woord;
Ik volg u niet op straat,
En.... hoor ik van uw zegepraal,
Ik sterf als kloek soldaat;
Wat baat mij nog een roemloos leven?....
Bij uw victorie zal ik sneven.
Anna, Anna! Spoed u voort!
Ik volg u, waar gij gaat,
Hetzij het uur der zegepraal
Of onzer schande slaat.
Vooruit! Ten strijd op dood en leven!
Verwinnen.... of in glorie sneven!
(De Spanjaard buigt eerbiedig en verdwijnt door het achterscherm. Anna en Hilda af).
| |
Tiende tooneel.Tooneelverandering.
Het gordijn schuift zijn twee helften van elkaar. Een ouderwetsche straat, links vooraan op een stoep een steenen bank. Hier ontwaart men een rookenden puinhoop, daar weggeworpen wapens, elders de lijken van krijgslieden. Het geheel geeft een treffend beeld van de ellende en het wee des oorlogs. Vluchtende mannen en radelooze vrouwen, die handenwringend heen en weer loopen, vullen het tooneel.
koor.
We zijn verslagen! We zijn verslagen!
Geen dooden konden we mededragen.
Vertreden liggen zij daar neer;
Zij voelen onze schand niet meer.
Helaas! - wij leven.... om te klagen:
We zijn verslagen! We zijn verslagen!
| |
[pagina 415]
| |
Elfde tooneel.Vorigen, Anna en Hilda.
anna en hilda.
Halt lafaards! Om uw eigen eer
Gebied ik u: staat stil!
Moet zoo de glorie ondergaan?
Hoe? Moet de maand April
Die op haar reize door het land
Alomme riep: ‘Waakt, waakt,
De morgenster rees heerlijk op,
De zon der Vrijheid naakt!’
Moet zij vertellen, hoe de Geus,
Een kloeke held aan boord,
Hier in Den Briel door 't Spaansch geboeft
Als slachtvee werd vermoord?
Bij God! stierf Rochus Meeuwiszoon,
Die water halen ging,
Ik roep u toe: vooruit, door 't vuur,
Het spatte uit lans en kling!
koor.
Neen, neen! Geen hope rest ons meer.
Geen woorden slaan den Spanjaard neer,
Die onze helden aan de poort
Vermoordt, vermoordt!
(Anna valt in moedeloosheid op de bank neer. Hilda balt de vuist tegen de mannen en vrouwen, die onder het zingen van het volgende zich langzamerhand verwijderen).
koor.
We zijn verslagen! We zijn verslagen!
Geen dooden konden we mededragen.
Vertreden liggen zij daarneer.
Zij voelen onze schand niet meer.
Helaas! - wij leven.... om te klagen:
We zijn verslagen! We zijn verslagen!
| |
Twaalfde tooneel.Anna, Hilda (Nadat het lied achter de schermen weggestorven is, snelt Huibert, van rechts opkomend, naar de twee vrouwen toe).
huibert.
Mijn bruid.... o, God zij dank! ik vind u hier?
Ik kan dus voor u sterven....
anna
(hem afwerend en opstaande als om heen te gaan).
Huibert, neen...,
| |
[pagina 416]
| |
Ik ken thans slecht één liefde, één hartstocht, die
Mij 't bloed als vloeiend vuur door de aadren jaagt.
Één bruidegom bemin ik thans alleen:
Het stervend Vaderland.
huibert.
Arm meisje, wat
Zoudt gij vermogen, waar de man bezwijkt?
hilda.
O, Huibert, is het dan zoo veeg gesteld?
huibert.
Ja, Hilda, ja! Het is gedaan met ons.
hilda.
De doodstrijd van den wilden Watergeus?....
Maar.... dan is het een godenschemering!
En daar zal branden hemel, hel en aard....
Vaarwel! - Neen, blijf bij Huibert, gij!
Ik spoed mij naar mijn ridder, naar Lumey!
(Hilda af).
| |
Dertiende tooneel.Huibert, Anna.
Huibert
(weemoedig).
Mijn liefste, wat een weelde thans met u
Vereend te zijn voor eeuwig.
anna.
Laat mij gaan
Met Hilda - om te sterven voor mijn land.
huibert.
(haar zachtkens naar de bank terugleidend).
Helaas, mijn liefste.... sterven zullen wij,
Een gast op onze bruiloft is de dood....
Maar neen, niet in het dolle krijgsgewoel
Moogt gij vertreden worden. - Als een held
Of als een lijk zoudt gij mij weerzien! Ach,
Ik dacht aan u, aan u.... Hier ben ik, kind.
Ik kan niet sterven, als ik u.... o, smart....
Niet heb zien sterven - Anna, wees mij zoo
Barmhartig als ge een stervende moet zijn.
Wees nog maar eenmaal, eer wij scheiden gaan,
Mijn arme, zwakke, schuwe lieveling.
Ik zeg u in het aangezicht des doods:
Ik heb u lief met hart en ziel, mijn kind....
anna.
Och, laat mijn hoofd nu rusten op uw arm.
Het is mij thans zoo zonderling te moe.
Neen, Huibert, neen! geen hooge profetes,
Een meisje, zwak en teer, gevoel ik mij.
En toch alweer geen meisje, die alleen
Naar zoete woordjes vraagt uit lieven mond...
| |
[pagina 417]
| |
Ik lijd zoo met mijn volk, mijn arme volk.
Ik heb dat volk zoo lief, zoo grensloos lief.
(Zij heft zich van haar plaats op en begeeft zich langzaam naar het midden van het tooneel, waar Huibert haar volgt).
Maar alle liefde en leven doet thans pijn.
Welzalig wat gevoelloos.... dood mag zijn....
Benijd de vlag op onzen torentrans.
Hoe baadt zij zich in warmen zonneglans,
En toch.... al bracht de vrije zee haar aan,
Zal ze in een zee van bloed ten ondergaan.
| |
Veertiende tooneel.(Eensklaps barst er achter de schermen een luid gejubel los. Mannen en vrouwen snellen van alle kanten op het tooneel).
koor.
Hoezee! Hoezee!
Het water komt!
Het rijst en wast,
Het bruist en plast....
Hoezee! Hoezee!
anna en huibert.
O, Anna/Huibert! hoort ge niet?.... We zijn gered!
De zee, de machtige, heeft ons ontzet!
Haar hulp heeft Rochus Meeuwiszoon gevraagd;
Zij kwam - en heeft den vijand voortgejaagd.
koor.
Hoezee! Hoezee!
De Spanjaard vlucht
En vloekt en zucht....
Hei! wat een klucht!
Hoezee! Hoezee!
(Groot gejnich).
| |
Vijftiende tooneel.(Allen wenden zich naar links, waar Rochus Meeuwiszoon met de bijl op den schouder te voorschijn komt, gevolgd door een groot aantal Watergeuzen).
koor.
Heil, heil den redder van de stad!
Heil, Rochus Meeuwiszoon,
Die water haalde voor den Geus;
Heil, Rochus Meeuwiszoon!
| |
[pagina 418]
| |
‘U heil.... verachte kapervlag!’
| |
[pagina 419]
| |
rochus.
Den Heere dank - en niet zijn knecht....
Het is een plicht ons opgelegd,
Om in benauwde en droeve dagen
Het leven voor zijn land te wagen.
(De hand uitstrekkende naar een Geuzenvaandel).
Neen - reik mij thans de driekleur aan.
Zij heeft in angst en vreezen
Het kloppen van mijn hart verstaan....
En nu de vreugd het blij doet slaan
Moet zij òòk bij mij wezen.
(Een vaandrig reikt hem de driekleur aan, die hij hoog opheft. Allen omringen hem, zoodat hij de hoofdfiguur van de groep wordt. De wapenen worden ontbloot; zwaardgekletter).
rochus.
U heil.... verachte kapervlag,
Welhaast symbool van helden!
Treed in de glorie van den dag,
Waai fier langs vloed en velden.
Uw banen, die in donkren nacht
Het morgenlicht voorspelden,
Gaan langs den ongemeten plas
Mijn Hollands roem vermelden.
koor.
Gij zijt de kracht van Neerlands volk,
Zijn ziel, zijn gloed, zijn wezen.
O, lichtstraal van dit neevlig land,
Uw roem zij onvolprezen.
En zijt gij door den grooten God
Ter glorie uitgelezen,
Ons als een teeken van genâ
Wel wonderlijk verrezen....
Geen menschenhand rukke u terneer,
Die leus blijv' Neerlands roem en eer!
Wat God ons heerlijk op deed gaan,
Mag door Gods hand alleen vergaan!
Einde van het Derde en laatste Bedrijf. |
|