boek hadden bijeengebracht, kwam voor hen de taak om het vraagstuk der spelling, waarin het Woordenboek zou geschreven worden, te beslissen.
Voortgaan met Siegenbeek te volgen wiens spelling niet volledig en niet op de hoogte der taalwetenschap was, ging niet aan. In zeker opzicht kon dit ook van Bilderdijk gezegd worden. Er heerschte in Noord-Nederland groot verschil van spelling - er moest dus, zou het Woordenboek voor Zuid- en Noord-Nederlandeen afdoend gezag krijgen, eene nieuwe wetenschappelijke methode van spelling worden vastgesteld.
Daarom gaven De Vries en Te Winkel in 1863 hunne Grondbeginselen der Nederlandsche spelling en in 1866 hun Woordenlijst voor de spelling. Het is bekend, dat de Belgische Regeering, de Zuid-Nederlandsche dagbladpers en de Zuid-Nederlandsche auteurs zich bijna onmiddellijk bij de spelling van De Vries-Te Winkel aansloten. In het Noorden ging het langzamer. Toch erkende onze Regeering de spelling van het Woordenboek, toen voor eenige jaren het nieuw Wetboek van Strafrecht verscheen.
De Nederlandsche Taal-Congressen hebben dus een zeer goed werk verricht voor de eenheid der Nederlandsche Taal in Noord en Zuid- De spelling De Vries-Te Winkel is een werk van nauwlettende zorg en studie, door mannen van groote wetenschappelijke verdiensten tot stand gebracht. Er zal, als aan allen menschelijken arbeid, wel iets aan ontbreken, maar nu ze in Nederland en België officiëel is vastgesteld, nu zou het tot schromelijk nadeel van beide landen strekken, indien latere Taal-Congressen hun eigen, met zooveel inspanning verrichten arbeid weer opnieuw begonnen af te breken.
Schoon het duidelijk is, dat ieder, die hart heeft voor onze taal en onze letteren, zich zal tevreden stellen met de spelling van De Vries-Te Winkel, blijft nog altijd de vrijheid voor individuen, om te schrijven en te spellen, zooals zij dit het mooist en het best vinden. Die vrijheid heeft echter hare schaduwzijde. De spelling, die door een wetenschappelijk man, als Dr. Kollewijn, is aanbevolen, geeft zulk eene zonderlinge gestalte aan de Nederlandsche woorden - philologische en wetenschappelijke bezwaren geheel buiten debat gelaten - dat een vreemdeling, die eene aflevering van het Woordenboek naast een boek in de spelling van Kollewijn vindt, zou meenen, dat hij met verschillende talen te doen had. Natieën, die hare taal en litteratuur liefhebben, zooals de Franschen, de Italianen, de Engelschen, zorgen er met de grootste waakzaamheid voor, dat niets aan hare, door geheel Europa bekende, spelling worde gewijzigd.
Van dit standpunt gezien schijnt het mij, dat de Kleine Katechismus van H.N. Ouwerling met aandacht moet gelezen worden. Hij beproeft op verschillende manieren zijne bezwaren tegen het stelsel van Dr. Kollewijn in te brengen, in vragen en antwoorden, in gedichten, in refereinen naar het model van Anna Bijns. Eene strophe moge hier ten voorbeeld dienen:
‘De beste spelleer is nu dan gevonden;
Kollewijns boden syn uytghesonden.
't Is u gheen nieus meer, ghy sult het wel weten;
't Oude systeem wil men richtten te gronden;
Noyt veel argher schender en was er ghevonden;
Als een Vandaal heeft hij hem ghequeten
Met alle syn valsche propheten.
Door syn stout vermeten - Wil hij meer weten
Dan al, die gheweest zijn binnen duysent jaren.
Gheleerde schriften vol dieper secreten
Syn al vergheten - als oudt en versleten;
De Vries, Te Winkel, Brill, ziet men sparen....
Ja, sommighe segghen, dat al ezels waren.
Hollandtsch alleene nog acht men Neerlandtsch te zijne;
Dat men de tale dus qualijck siet varen
Dat comt meest al t'samen wt Kollewijns Doctrijne.’
De navolging is zeer goed geslaagd, er zijn verscheidene refereinen in dit boekske, die even goed gelukt zijn. De auteur laat zijn afkeer van het door Dr. Kollewijn