Het onlangs te Gent gehouden Congres behoort tot de best geslaagde van allen. Het bureel had alles uitmuntend voorbereid, dank zij de zorgen van den voorzitter, Baron de Maere, ons Nederlanders zoo goed bekend als voorzitter van Taal-congressen te Gent en te Brugge. Zijne uitstekende leiding werd hem gemakkelijk gemaakt door de zorgen der beide ondervoorzitters, Pastoor Claeys en Emile Varenbergh, en der beide secretarissen, de kanonnik Vanden Gheyn en Paul Bergmans. Reeds nu moet ik getuigen zeldzaam zulke indrukwekkende toespraken gehoord te hebben als gedurende den feestmaaltijd van Zondag 2 Augustus.
De Baron de Maere vervulde den dankbaren plicht op de souvereinen van België en Nederland, op den voorzitter der Fransche Republiek, een feestdronk in te stellen. Hij deed het met zijn ouden gloed, zijne oude welsprekendheid, en werd door luide kreten van bijval beloond. De kanonnik Vanden Gheyn herdacht de talrijke wetenschappelijke mannen, die te Gent waren samengevloeid, en wenschte, dat hunne beraadslagingen zouden geleid worden door dien geest van vrijheid, zonder welken de wetenschap zich onmogelijk kan ontwikkelen.
Het groote voordeel van het bijwonen dezer historische en archaeologische congressen is, dat de geheele congresstad met al zijne architectonische en artistieke schatten, als het ware, open licht voor den vreemdeling. Geen heerlijker gelegenheid dan zulk een congres, om alles waar te nemen onder vriendelijk geleide en wetenschappelijke voorlichting. Zondag 2 Augustus kwamen we allen bijeen in het Paleis der Universiteit - waar durft men in Nederland spreken van een ‘Paleis’ der Hoogeschool? - en, inderdaad, dit gebouw, met zijn fraai peristyl, met zijn classiek fronton, gedragen door acht Corinthische zuilen, met zijn voortreffelijke ronde zaal voor akademische plechtigheden, met zijne wandschilderijen van Cluysenaer en de Taye, is een paleis, het meest gelijkend op het Groningsch akademiegebouw. In het fronton leest men den naam van Koning Willem I en het jaartal 1826.
Na eenige formaliteiten vervuld te hebben, werden de congresleden in een ander, nog veel belangrijker gebouw verwacht, het Stadhuis van Gent, ten einde door het Gemeentebestuur ontvangen te worden. De groote vestibulezaal met reusachtige schouw, hooge eikenhouten zoldering, en niet minder hooge witte muren van groote gehouwen steenen, maakt een plechtigen, bijna somberen indruk Later werd ons de toegang tot de andere belangrijke zalen ontsloten - en vernam ik, dat men een zeer grootsch plan vormt tot verfraaiing van Gent - het Stadhuis, dat van het begin der 16de eeuw dagteekent; het Belfoort, de oude gemeentetoren van 1183; de Sint-Nikolaaskerk, de oudste van Gent, die tot 1051 opklimt, en de Kathedraal van Sint-Bavo, die voornamelijk in de 12de eeuw werd opgetrokken, zullen geheel ontbloot worden van alle omringende huizen en straten, en dan op een reusachtig plein staan, waarvan de wedergade in geheel Europa niet te vinden zal zijn.
In het Stadhuis te Gent hield de Baron de Maere zijne openingsrede, eene zeer boeiende studie over bloei en aanwas van de stad Gent. Dat in België zulk eene plechtigheid de aandacht en den steun der regeering ver-