| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Het proces Jameson en het proces Lothaire.
Er is bijna geen dagblad of tijdschrift van internationaal-politieke beteekenis of het heeft vergelijkingen getrokken tusschen deze beide vermaarde rechtsgedingen. Die liggen oogenschijnlijk voor de hand. De twee vonnissen werden geveld binnen het tijdsverloop van een paar weken. In beide gevallen had een rechtbank te oordeelen over de schuld van een man die tot haar eigen nationaliteit behoorde niet alleen, maar wiens strafbare daad in de oogen van de overgroote meerderheid des volks verschooning vond, omdat zij begaan was in den dienst en naar men meende, ten bate van het land waarvan hij een burger was.
Maar hiermede houdt de vergelijking op. Zij is uiterst gebrekkig. Want overigens is er niets gemeen tusschen de groote tragedie van het geding tegen Jameson en de kleine comedie van het geding tegen Lothaire.
Het valt alweer niet gemakkelijk, voor een Hollander allerminst, maar het loont de moeite ongetwijfeld, zich een oordeel te vormen over het beloop van den inval in de Transvaal en zijn gevolgen, van den Engelschen kant bezien. Toch is dat noodig om de beteekenis van het over Jameson gevelde vonnis goed te begrijpen. Men is dadelijk gereed om verontwaardigd uit te roepen: Verraad jegens een bevriend land met 15 maanden gevangenis gestraft! En in een kerker met ‘klassenverschil’; een kerker, waarin de doctor met de zijnen het allicht heel wat beter zullen hebben dan zij het herhaaldelijk met genot van hun volle vrijheid hadden in Betsjoeanaland!
Toch is die verontwaardiging ondoordacht. Het is niet mogelijk dit vonnis rechtvaardig te beoordeelen zonder zich rekenschap te geven van wat er is voorgevallen, sedert Jameson zich zijn noodlottige beroemdheid verwierf.
Dadelijk na dien merkwaardigen Oudejaarsnacht van den inval was het in Engeland een uitbarsting van geestdrift over den gallant ride het vreemde land in, om de Engelsche vrouwen en kinderen van Johannesburg uit de handen der barbaren te redden. Harer Majesteits regeering en haar dienaren te Kaapstad en Pretoria verspeelden bijna hun populariteit - de laatstgenoemden geheel - door den bevrijder terug te roepen en zijn daad af te keuren. Toen de fabel daarop als een veer was weggeblazen, was er iets anders voor in de plaats gekomen dat public opinion in Engeland bijeenhield en versterkte. Europa stond toen aaneengesloten tegenover het eilandenrijk; geen staat van het vasteland of er gingen kreten van verbolgenheid en haat op. Dat was de tijd van het splendid isolement, die de roemrijkste dagen van deze eeuw in de herinnering van het volk terugriep.
Toen werd het eb. Het kon toch niet anders of men moest het langzaam aan, zonder openlijke erkenning, gaan inzien dat de inval de toejuichingen niet waard geweest was. Er gingen verstandige Engelsche stemmen op die het betoogden. Er was een wereldpers die het glashelder aantoonde en tegen welker bewijzen men zich schrap mocht zetten, niet zonder in zijn binnenste te erkennen dat het bewijzen waren. In die overgangsperiode begint het
| |
| |
terugkrabbelen van dien listigen vos, Joseph Chamberlain. Steeds zachtjes tegen den stroom in; het eerste oogenblik, ten spijt van de geestdrift van het Engelsche volk, den inval met schijnbare openhartigheid gelaakt en de onmiddellijke gevolgen gekeerd, zooals het den staatsman past wiens invloed verre strekt buiten de grenzen van zijn eigen land. Dan, als het land bekoelt en er geen gevaar meer is, den nationalen trots gestreeld, het smeulende vuurtje aangehouden, den Britschen leeuw laten brullen, die de staart al hangen liet en zoo de positie van den staatsman gered, aan wien Engeland zich nog tot in een verre toekomst veilig zou kunnen toevertrouwen.
In die moeielijke crisis, welke de Engelsche natie, den overmoed op het het gelaat en den twijfel in het hart, doormaakte, komt dr. Jameson te Londen. Terstond barst al wat er aan verblind chauvinisme is overgebleven in luid gejuich los; daarbij voegen zich de stemmen van hen die het nationale geweten willen overschreeuwen en eindelijk de schreeuwers van beroep. Zij juichen zoo luid, dat de kalmer gezinden toch ook weer gaan bedenken, dat de tocht tot Engeland's grootere glorie werd ondernomen; imperialisme in Afrika is een schoon devies, het schittert zelfs verblindend in de oogen van hem die van huis uit de overtuiging meedraagt, dat Engeland's opperheerschappij 's werelds heil en redding beteekent. De aristocratische namen van Jameson's staf wekken ook het medegevoel van de hoogvereerde en punctueel nagevolgde opperste duizend; ook zij klappen in de handen, als de bende voor den rechter in Bowstreet verschijnt.
In die omstandigheden is het de taak van den Engelschen rechter het vonnis uit te spreken dat deze nationale helden naar den kerker verwijst.
Hij heeft het naar eer, recht en billijkheid gedaan. Sir John Bridge, de politierechter van Bowstreet die, voor hij de beklaagden naar de jury verwees, het gejuich van het gedistingeerde publiek smoorde; de Lord Chief Justice Russell, die met een streek van de hand het web van spitsvondigheden wegveegde, waaronder men de wandaad had trachten te bedekken - het zijn twee figuren in de magistratuur, op welke Engeland heel wat meer reden heeft om trotsch te zijn dan op dr. Jameson of zelfs op den tegenwoordigen staatssecretaris voor de koloniën. Er ligt een hooge zedelijke moed in dien onverbiddelijken dwang, door den rechter op de jury geoefend, opdat zij, de stem des volks, tegen haar begeerte in die overtuiging uitspreekt welke toch de hare is: dat er onrecht is gedaan en dat het gestraft moet worden.
In dat schuldig! van de jury ligt alles; het is de geheele beteekenis van dit proces. Wat doen de 15 maanden van dr. Jameson ertoe? Het is veel of het is weinig; veel voor dezen beschaafden Engelschman, die toch waarlijk in zijn korten of langen straftijd niet hard over zijn zonden zal treuren; weinig voor den conquistador, wiens leven op het spel gestaan heeft en die het in de ‘eerste klas’ van Holloway Gate veel beter zal hebben dan in de staatsgevangenis te Pretoria. Het was hier de daad die gestraft moest worden, veel meer dan de persoon. Wat raakt ons het lot van Jameson en zijn metgezellen, zoolang Rhodes op vrije voeten blijft?
| |
| |
Maar Rhodes is dan toch maar niet gestraft? - Halt, hier betreedt gij een ander terrein; dit is regeeringszaak en het past wel de handelingen van Harer Majesteits kabinet gedurende de laatste zes maanden streng afgescheiden te beoordeelen van die van de Engelsche rechtspraak. De laatste heeft in het proces tegen Jameson gedaan wat haar plicht was; mocht het ooit nog tot een proces tegen Rhodes komen, dan zal zij hetzelfde doen.
En nu het proces Lothaire.
Er is altijd iets lachwekkends aan een beginnende koloniale mogendheid. Hoe dikwijls hebben wij ons - het was toch niet alléén de schuld van de Fliegende Blätter - vermaakt met de soldaatjes van Kameroen. Er ligt zoo iets van naäperij in dat inpakken van een onbekend stuk land door een mogendheid zonder ander gebied dan dat in Europa, om er een ‘kolonie’ van te maken. Het gaat aanvankelijk meestal zoo bedroevend slecht, dat men vragen moet: Wat zijn ze begonnen? De Belgische koloniseering is daar een zeer sterk voorbeeld van; want een Belgische koloniseering mag men het wel noemen. Al is Leopold II souverein van den Vrijen Kongo-Staat, de vorst betaalt de millioenen die de onderneming kost, immers slechts in afwachting dat het Rijk het doen zal. Veel Belgen hebben nu tweeërlei nationaliteit; zij zijn Belgen en zij zijn Kongo-staters. Het is zooals in de bekende klucht: Floridor c'est Célestin et Célestin c'est Floridor. De Belgische bladen gevoelen zich innerlijk ontroerd over de verbroedering van het zwarte met het witte volk; kleine Kongoleesjes bezoeken Belgische scholen en zeggen Fransche verjes op. Van hun kant zenden de Belgen medeburgers naar den Kongo, om er de zwarte soldaten te drillen.
Maar met de rust en orde daar wil het nog niet te best. In dien Kongo-Staat wemelt het van allerhande rapalje, dat allerlei verboden dingen doet. Zoo is daar ook een zekere Stokes geweest, een gewezen zendeling, die het land doortrok kwaaddoende. Hij handelde in geweren en ivoor; hij bezorgde den Arabischen en anderen hoofden wapens en kruit. Kapitein Lothaire kwam hem, met ivoor beladen, tegen, nam hem gevangen en hing hem op.
Er gebeuren wel erger dingen in het zwarte werelddeel. Maar nu wilde het ongeluk dat deze gewezen man des vredes, die in wapens deed, een Engelschman was en dat Lothaire die hem ophing, daarmee wat vlug was, hetzij dan omdat hij in de wouden van den Kongo het begrip van tijd was kwijtgeraakt en 24 uur in de binnenlanden van Afrika voldoende achtte als termijn van appel, hetzij omdat hij niet wist waar een veilige bergplaats voor al het ivoor van Stokes te vinden, indien hij het niet dadelijk verbeurd verklaren mocht. Zoo was de ‘zaak’ Lothaire - Stokes ontstaan en moest de Kongo-staat zijn dapperen pionier wel ter verantwoording roepen.
Toen is er een paskwillig proces in twee instantiën gevoerd, waarin alle bewijzen voor de schuld van den kapitein weggemoffeld zijn en waarin het openbaar ministerie de verdediging haar taak uit de hand genomen heeft. De jury heeft tien minuten beraadslaagd over de schuld van den beklaagde die omtrent zijn lot zoo weinig in onzekerheid verkeerde, dat hij zich ge- | |
| |
durende den loop van het geding ondertrouwd had. Het Niet schuldig! werd uitgesproken, honderd handen droegen den held de zaal uit en 's avonds was er diner te zijner eere. De pers - de Engelsche en Duitsche vooral - zeide er het hare van; koning Leopold liet bekend maken dat hij er in het geheel niets over gezegd had en daarmee is de zaak voorgoed van de baan.
Wat blijft er, welbeschouwd, voor vergelijking te trekken tusschen het proces tegen Jameson en het proces tegen Lothaire?
De Tsaar komt dus toch te Parijs. Het is lang onzeker geweest. Wel werd er veel over geredeneerd; als hij de voornaamste hoven van Europa bezocht, dan kon hij toch den bondgenoot niet overslaan, zeide men. De groote Fransche bladen hebben zelfs een ongemeen koelen toon aangeslagen, zoolang zij nog twijfelden: òf de Tsaar, zoo klonk het, zou familiebezoeken afleggen en dan kwam hij natuurlijk niet te Parijs, òf hij zou politieke visites maken en dan kwam hij er natuurlijk wel. C'est évident. Maar of het heel aangenaam voor de Republiek geweest ware, indien de Tsaar zich werkelijk eens beperkt had tot ‘familie-bezoeken’ aan zijn neef van Duitschland en zijn verwanten van Oostenrijk en van Groot-Brittannië?
Het is op een politieke reis uitgeloopen en Nikolaas II zal het eerste gekroonde hoofd van Europa na 1870 zijn, dat officieel, als gast van de regeering der Republiek, Parijs bezoekt. De mededeeling luidt dat Zijne Majesteit heeft besloten gevolg te geven aan de uitnoodiging van den President der Republiek. Van bijzondere ontvangsten, van die schitterende en tevens aardige festijnen als Fransche steden, corporaties, particulieren aan vorsten, die min of meer incognito reizen, weten te bereiden, zal dus geen sprake zijn. Van het oogenblik dat de Tsaar den Franschen bodem betreedt tot dat waarop hij dien verlaat, zal hij Félix Faure zien aan zijn rechterhand en Méline aan zijn linker.
Deze officialiteit zal het den Franschen niet gemakkelijk maken hun geestdrift te uiten. Er zal geen gelegenheid zijn, zooals bij het bezoek van de Russische officieren in 1893, voor militairen om den gast in de hoogte te tillen, of voor burgers om de paarden van zijn rijtuig af te spannen, of voor mooie mondaines en demi-mondaines om op de treden van zijn koets te klimmen en hem te kussen. Het Fransche volk zal al zijn goeden smaak noodig hebben om hem alleen maar te aanbidden uit de verte, hem toe te juichen en toe te wuiven altijd tusschen Faure en Méline in. Maar het zal dat wel weten te doen, nu het er op aankomt den gast boven alles een kiesche ontvangst te bereiden.
Bespottelijk die geestdrift? Laat men nu eerst eens goed uitlachen over de dwaze vormen waarin zij zich vertoont en vertoond heeft: over de kostbare kistjes met adressen, over de gelegenheids-schilderijen, over de verbroedering van regimenten die toevallig hetzelfde nummer dragen. Maar laat men dan medevoelen, in groote en dankbare sympathie, met het volk dat eeuwen van roem gekend heeft als geen ander, dat neergeploft is van zijn gansche hoogte, bedrogen en verraden door zijn zonen, verlaten door zijn vrienden, getrapt door zijn vijand; dat zich daarna duizelend nog, heeft opgericht en als het
| |
| |
langzaam aan weer rechtop gaat staan en de hand tastend uitsteekt, die van den machtigsten monarch van de wereld ontmoet en dan die hand grijpt en haar vastklemt met beide de zijne. Nu zal die monarch zelf in zijn gansche keizerlijkheid, als gast van het land zijn intocht doen in Parijs; hij, de eerste en eenige bondgenoot van het Fransche volk na het rampjaar. Is het wonder dat men de millioenen niet spaart om hem heerlijk en luisterrijk te ontvangen? De laatste plechtigheid op Franschen bodem, aan welke door gekroonde vorsten in vollen glans werd deelgenomen, was de keizer-proclamatie te Versailles!
Bij het Londensche socialistencongres, een der groote gebeurtenissen van deze maand, zal ik maar niet lang stilstaan. Er zou een studie over te schrijven zijn; maar er een vluchtigen en tevens juisten indruk van te geven, is bijna niet mogelijk. Men heeft gesproken van een volkomen mislukking, maar de politiek van zoovele buitenlandsche bladen heeft bij een dergelijke voorstelling groot belang dat men haar zeker niet grif mag aanvaarden. Het Congres sloot de anarchisten uit, een partij welker lijnen niet zuiver te trekken zijn en onder welke men daarom ongeveer ieder heeft begrepen, die zonder behoorlijk mandaat of zonder een bepaalde geloofsbelijdenis ter vergadering opkwam. De zoogenaamde anarchisten hebben toen hun best gedaan den boel in de war te sturen en dit is hun ten deele gelukt. Men zou evenwel verkeerd doen voorbij te zien, hoe belangrijk het besluit is van de aanhangers eener leer die bovenal naar een veranderde maatschappelijke orde streeft, dat zij de middelen van geweld van hun programma verbannen. Wordt deze beslissing, zooals waarschijnlijk is, bij de toelatingseischen op volgende congressen gehandhaafd, dan zal het blijken dat deze samenkomst daarom alleen van groote beteekenis geweest is. De socialisten zullen er ongetwijfeld zielen door winnen. Overigens is hier weer gebleken, welk een vaag gedefinieërd begrip ook het socialisme is. Kan het anders, waar bijna uitsluitend negatieve leerstellingen de aanhangers verbinden, zoodat bijna iedere man van beteekenis in de partij een eigen groep vormt, die het dan zoo ongeveer eens is omtrent hetgeen men voor de tegenwoordige orde van zaken in de plaats zou moeten stellen?
Tot resultaten van eenig belang hebben de talrijke moties, waarmee groote organisatiën zonder directe bevoegdheid of macht zich tevreden moeten stellen, dan ook hier niet geleid. De officieele voorstelling is dientengevolge dat het Congres mislukt is. Maar het zal daarmee, vrees ik, wel zijn als gewoonlijk met officieele uitleggingen. Een opperbest staaltje daarvan hebben wij onlangs weer kunnen genieten in een artikel van den hoog verheven, zeer voornamen Duitschen Reichsanseiger.
Generaal Bronsart von Schellendorf is ongeveer drie jaren Pruisisch minister van oorlog geweest. Het schijnt dat hij zijn taak op lofwaardige wijze heeft volbracht; althans heeft hij zich, zonder dat het spaak liep, gedurende dien langen tijd overeind weten te houden tusschen het hof en de volksvertegenwoordiging. Nu zijn, het is treurig maar waar, de wenschen van hof en parlement in Duitschland met elkander in strijd, althans wat het
| |
| |
militarisme aangaat. De flinke generaal die in den Rijksdag zoo dapper van zich wist af te bijten, heeft niettemin, naar men zegt in overleg met den Rijkskanselier prins Von Hohenlohe, de billijkheid althans van dezen volkswensch ingezien dat, waar een militair persoon een strafbaar feit gepleegd had, er geen duurzame reden bestond om hem daarom zooveel hardhandiger aan te pakken dan den gewonen burger die zich vergrepen had. De herziening van het militaire strafproces zou den militair de waarborgen geven dat ook ten zijnen opzichte, indien hij misdaan had, de vormen en regelen in acht genomen zouden worden welke dit hooge beginsel steunen: dat er gestraft worde alleen waar er schuld is en vooral ook naar er schuld is. De hooge militairen wilden hier niet aan: het zou de tucht in het leger teniet doen; de kaste, waartoe die heeren behoorden, eischte dat men de zaken in het geheim afdeed en het burgerlijke publiek - toch ongetwijfeld het voornaamste element in den staat - niet toeliet er den neus in te steken.
Zoo werd de strijd verscherpt, de moeilijke strijd tusschen den verantwoordelijken minister, die meer van het volksleven en van de volksovertuiging wist dan zijn mede-goudgekraagden, en de onverantwoordelijke ministers, het militaire kabinet des keizers, dagelijks in staat en gewoon den souverein hun meening als die van het leger op te dringen. De militaire camarilla won het en de minister van oorlog moest aftreden - gelijk trouwens vroeg of laat bij een stelsel van onverantwoordelijke raadgevers der kroon tegenover een niet meegaanden verantwoordelijken minister, moest geschieden en weer geschieden zal.
Er ging een roep in den lande op, dat iets dergelijks niet langer te dulden was. Bijna alle partijen riepen in zeldzame eenstemmigheid samen. Toen kwam het officieuse artikel in den Reichsanzeiger; waarvan men dadelijk zeide dat generaal Von Hahnke, de chef van het militaire kabinet, er achter zat.
Het bedoelde artikel behelsde dat generaal Bronsart inderdaad wegens gezondheidsredenen zijn ontslag gevraagd had; dit was heusch waar, en het was treurig dat de menschen overal wat achter wilden zoeken. En wat den invloed betreft dien het militaire kabinet zou uitoefenen, wist men dan niet dat dit kabinet in het geheel geen bevelen of raad te geven had, maar slechts des keizers wil had uit te voeren?
Zouden de ingevers of de stellers van dit artikel zich werkelijk voorgesteld hebben, dat deze kinderachtige praatjes de algemeene ontevredenheid zouden doen bedaren en dat de pers of zelfs één enkele redactie zou zeggen of denken: Het is waar, dàt heb ik niet bedacht; de Reichsanzeiger heeft het mij nu duidelijk gemaakt. Toch is in zulk een zachtverwijtenden, beter-wetenden toon het artikel gesteld. Of men nu antwoordt dat generaal Bronsart zich zeer wel gevoelt en dat een militair kabinet in de omgeving van den vorst een rol kan spelen, die in geen wet of reglement omschreven staat - het baat niet. De officieele waarheid blijft, hoezeer dergelijke sprookjes tegenwoordig niet gangbaar meer zijn en geheel uit den tijd.
Toch is zoo'n officieel bericht gevaarlijk. Want nu is men eerst recht
| |
| |
ontevreden in Duitschland. Nu stelt men eerst recht in het licht met hoeveel tegenwerking van hooger hand de constitutioneele dienaren der kroon te kampen hebben. Nu hangt de lucht zwaar van minister- en kanselier-crisissen en zegt men ronduit, dat er gedeeld of gekozen dient te worden tusschen absolute heerschappij en constitutioneele bevoegdheid. Een centrumsblad spreekt van een komende nieuwe aera.... Dat alles naar aanleiding van het ontslag van een minister van oorlog na driejarigen dienst; Frankrijk verslijt er vijf in dien tijd! Dat men er zich nu zoo warm over maakt, ligt het niet voor een deel hieraan, dat de menschen weigeren zich te laten dwingen tot het geloof, dat het geval zich zóó heeft toegedragen als het niet geweest is?
Intusschen heeft de Keizer zelf, plotseling, raadselachtig, de verlangde hervorming der militaire strafvordering toegezegd.
De Prins van Napels verloofd.
Het werd tijd voor den zevenentwintig-jarigen eenigen koningszoon, den troonopvolger van Italië. Hij heeft veel gereisd en toch weet men zoo weinig van hem. Hij is een zeer stille natuur. Wie hem buiten zijn vorstelijke omgeving ontmoet, als een gewoon mensch, die zal in hem den toekomstigen koning niet zien. Hij is een kleine man, met dofblond haar, een dun snorretje en smalle raadselachtige oogen. Hij beweegt zich niet gemakkelijk en heeft waarschijnlijk daarom die afgepaste, schokkende, militaire bewegingen aangenomen, waarmee hij groet, buigt, de hand reikt, opstaat en gaat zitten. Hij spreekt vloeiend maar alles behalve mooi Fransch; hij maakt den indruk van op zijn gemak gesteld te moeten worden door den persoon, wien hij de eer aandoet toe te spreken. Er zijn maar zeer weinigen die hem kennen en wat het algemeen van hem weet, is dat hij van soldaten houdt en van munten. Maar men zegt dat er een Othomar van Xara in hem steekt, die weten wil van de maatschappelijke toestanden en van de ellende van het volk en die niet vreest naar het goede te zoeken in den bijbel der socialisten. Dat is een hard werk voor een koningszoon.
Tot nu toe heeft hij zich, in Italië ten minste, ver gehouden van den glans van het hof. Het moet daar - zooals ik onlangs tot mijn groote verbazing las, want de gewone beschouwing omtrent den persoon van koning Umberto is een geheel andere - het moet daar bijzonder stijf toegaan, met gestrenge inachtneming van de Spaansche etiquette! De Koningin moet eens een poging gedaan hebben om een soort van literairen en muzikalen kring rondom zich te vormen, maar de Koning schijnt dat niet te hebben aangemoedigd.
Men hoopt nu dat de nieuwe kroonprinses daarin verandering zal brengen. Zij is jong en heel mooi en zij heeft bij haar weinig gefortuneerden en half-beschaafden vader nog niet veel van het leven genoten. Men zegt dat het een huwelijk uit liefde is tusschen Helena van Montenegro en Victor Emanuel van Savoye. Is dit weer een officieele waarheid? Dit is zeker, dat er wel aanleiding schijnt te bestaan voor een jongen man om op haar te verlieven. Wat haar betreft, zij doet een schitterend huwelijk. Zij zal de mooie koningin van
| |
| |
Italië worden en dat zal Italië doen vergeten dat zijn kroonprins het oog hooger had kunnen slaan. Evenwel zal het misschien ook uit een politiek oogpunt het beste geweest zijn, dat hij de dochter van een armen vorst huwt, die er niet tegen opziet van Grieksch-katholiek Roomsch te worden. Want het staat te bezien of een Roomsche prinses zoo gemakkelijk den onontbeerlijken zegen van den Heiligen Vader zou hebben gekregen, over een echtverbintenis die haar zou binnenvoeren in het Quirinaal.
Ons kleine land is thans waarlijk ook eenigermate betrokken in de groote politiek. Een Nederlandsch schip, de Doelwijk, is in de Roode Zee door een Italiaanschen kruiser aangehouden en opgebracht naar Massaua, omdat het verdacht werd wapens aan te voeren voor den negus Menelik. Het is onzeker wat er met het schip zal gebeuren; waarschijnlijk verbeurdverklaring, al sluit deze de betaling van schadevergoeding aan eigenaars van schip en lading niet uit. De zaak heeft aangetoond, hoe weinig vastigheid het volkenrecht nog biedt, zoodra er een concreet geval moet uitgemaakt worden. Men is het zelfs niet eens over deze, men zou zeggen elementaire, vraag of er een oorlogsverklaring of een mededeeling aan de verschillende regeeringen noodig is om zich te doen erkennen als oorlogvoerende mogendheid, die het recht heeft in volle zee neutrale schepen aan te houden, met contrabande geladen. Het gezond verstand pleit ervoor dat men op den feitelijken toestand afgaat - en dat het tusschen Italië en Abessynië vrede is, kan bezwaarlijk worden beweerd.
Voor Kreta daagt het in het Oosten. Misschien zal de volgende maand aanschouwen, dat de tot zekere hoogte eendrachtige samenwerking van het Europeesche concert tot iets werkelijks leidt. De eenstemmigheid heeft anders wel gevaar geloopen; de blokkade-plannen van graaf Goluchowski zijn door Engeland gretig aangegrepen als een gelegenheid om zich te onttrekken.
De grootste gebeurtenis van de maand ligt buiten de politiek. Het is de terugkeer van Frithjof Nansen. Daar is dunkt mij, niemand die de onopgesmukte verhalen van dien heldentocht zonder eerbied kan lezen. Die twee Noren die hun schip verlieten in de Poolzee en verder trokken over de ijsschotsen, om te vinden wat de wereld nog niet weet. Meer dan een jaar op het ijs, zonder te weten of men ooit het lieve vaderland zal terugzien, maar altijd vol moed en hoop en energie. Dan de terugkeer en daarna dat zóó te kunnen vertellen in grootschen eenvoud: ‘Eindelijk kwam de lente met zonneschijn en open water in het westen en zuidwesten....’
En dan die treffende gelijktijdige terugkeer van den ontdekker en het schip dat hij vrijwillig verliet. Zoo'n tocht is een epos waardig.
Mij dunkt, als ik een Noor was, ik kocht mij arm aan vlaggedoek voor den blijden intocht van den held in zijn fiere hoofdstad.
23 Augustus.
P.v.D.
|
|