| |
| |
| |
| |
| |
| |
Edmond de Goncourt,
door Ph. Zilcken.
Naar de ets van Bracquemond.
‘De Goncourt is de groote lettré, verschijnend in de Fransche literatuur, toen de kunstenaars de natuur begonnen te zien, bij het eindigen van de eerste helft dezer eeuw, de lettré die met de fijne en als geslepene denkingen van zijn artistiek verstand de nieuwe kunstidee zou binnendringen en zich in haar consequenties zou binnenprikkelen, inniger en verder dan de volle artiesten, zooals Balzac, zooals Flaubert deden....
.... De Goncourt is de psycholoog, de beste die er geweest is, van de 18de eeuw; hij is de psycholoog van de minst gemakkelijk te doorgronden individusoorten der 19de eeuw; de schilder-artiest, de aktrice-artieste, de publieke vrouw, het jonge meisje in de aristokratie; hij is de psycholoog eindelijk van de door menschenhanden levend gemaakte doode materie, van de kunst geworden industrie...’
L. van Deyssel.
Het is mij een hoogst aangename taak deze regels, hoe onvolkomen ook,
| |
| |
te wijden aan den buitengewonen schrijver, dien ik van mijn jeugd af niet warme en onverdeelde sympathie heb geëerd.
Over Edmond de Goncourt te spreken als stylist ligt niet onder het bereik van mijn bevoegdheid. Dit is trouwens reeds op éénige wijze gedaan door L. van Deyssel.
Alleen wil ik hier trachten zijn persoon, zijn figuur als veelzijdig ontwikkeld artiest, als uiterst fijnproevend verzamelaar, als bijzonder en ongemeen gevoelig, eenvoudig en voornaam mensch, te schetsen.
16 Juli l.l. stierf Edmond de Goncourt plotseling op 74-jarigen leeftijd, te Champrosay, in het buitenverblijf van zijn intimen vriend Alphonse Daudet, bij wien hij elken zomer eenige weken ging doorbrengen.
Sedert geruimen tijd leed de Goncourt aan een lever-ziekte, en den 15en, zich een weinig onwel gevoelende, nam hij een bad, dat hem waarschijnlijk veel kwaad deed, daar hij spoedig daarna ernstig ziek werd, en 's nachts om twee uur stierf aan een long-congestie.
Edmond de Goncourt was den 16en Mei 1822 te Nancy geboren.
Zijn ouders stamden af van een oud lotharingsch geslacht. Zijn grootvader was in 1789 Député voor de Tiers-Etat.
Tot 1870, toen zijn broeder Jules overleed op nog jeugdigen leeftijd (hij was acht jaren jonger dan Edmond), waren zij ongemeen intiem verbonden geweest, zoowel in hun gemeenschappelijken arbeid als in hun omgang. Tot 1870 kwam geen boek van hen uit of de eene broeder had er evenveel aan gewerkt als de andere.
Als bewijs dat hun samen-leven zeer intiem was, diene dat Edmond mij niet lang geleden vertelde, hoe, toen Jules dood was, men van verschildende kanten had getracht hem in het huwelijk te doen treden; waaraan hij zeer eenvoudig toevoegde: ‘mon mariage spirituel avec mon frère avait été si complet que je n'ai jamais songé à la possibilité d'un autre mariage’.
Zeer talrijk is hetgeen zij te zamen hebben geproduceerd.
In 1851 verscheen hun eerste deel, een fantaisistiesch imbroglio, getiteld: ‘En 18..’, dat onder den Coup d'Etat verscheen, en door den op den omslag voorkomenden datum, voor een politiek pamphlet werd aangezien. Hoewel dit werk zeldzame bladzijden bevat, die reeds geheel hun ‘note’ geven, voldeed het hun niet volkomen, en de schrijvers deden de niet ten geschenke gegeven of verkochte exemplaren vernietigen, zoodat van de eerste editie van dit curieus boek slechts een tachtigtal exemplaren bestaan. Veel later, in 1884, verscheen er een herdruk van, door Kistemaecker te Brussel uitgegeven.
Toen kwam een klein, geestig, pittig deeltje ‘La Lorette,’ en talrijke puntige artikels over het tooneel dier dagen te Parijs, vereenigd in een deel onder den titel ‘Mystères des Théatres,’ en een kleine plaquette ‘La Révolution dans les moeurs.’
In 1854 verscheen hun eerste belangrijke werk, ‘Histoire de la Société française pendant la Révolution.’ Deze studie geeft een zeer oorspronkelijk begrepen en individueel gezien beeld van die troebele tijden; meer dan het
| |
| |
werk van classieke historieschrijvers doet het toestanden zien en begrijpen in bizonderheden die een zeldzaam juist licht werpen.
Later volgen op ditzelfde gebied ‘Histoire de la Société française pendant le Directoire’, ‘Portraits intimes du dix-huitième siècle.’ ‘Histoire de Marie-Antoinette’, ‘L'art du dix-huitième siècle.’ Dit laatste hoogst merkwaardige werk, begonnen in 1859, werd in 1875 niet geëindigd, maar afgesloten, daar Edmond uit kieschheidsgevoel niet wenschte alleen door te gaan met deze reeks studies, die hij met zijn broeder zoo vele jaren lang had bewerkt.
Het is een der mooiste werken op kunstgebied die ooit werden uitgegeven.
Merkwaardig is 't dat Jules, die een zeer merkwaardig etser is geweest, voor dit heerlijk geschreven boek de platen maakte. Van deze volmaakte studies over schilders en teekenaars als Chardin, Watteau, Greuze, Eisen, Fragonard, Latour, werden reeds vier édities uitgegeven, maar de eerste, in afleveringen verschenen, heeft verreweg de grootste intimiteit.
Met onvergelijkelijke kennis van die achttiende eeuw, waarin de broeders de Goncourt door hun historische studies zoo thuis waren, zijn die kunstenaars in hun karakteristiek midden beschreven; hun werken worden ontleed met een kennis die kunstcritici in den regel niet bezitten. Maar de beide broeders, hadden een zeer positief schildertalent: Edmond heeft evenals Jules enkele zeer goede teekeningen gemaakt.
Later komen ‘Les Maîtresses de Louis XV,’ ‘La Femme au dix-huitième siècle,’ ‘Gavarni, l'homme et l'oeuvre.’ Ook dit laatste werk is hoogst eigenaardig. Niet alleen is 't een prachtige, zeldzame gedocumenteerde monografie van hun intiemen vriend, den grooten teekenaar van 1840, maar het geeft een volmaakt begrip van dien tijd.
Edmond alléén schreef nog enkele studies van achttiende-eeuwsche actrices, als: ‘La Saint Huberty’, ‘Clairon’, ‘Sophie Arnould’, en in 't laatst van zijn leven die superbe, geheel het Japansche leven evoceerende boeken, ‘Outamaro’ en ‘Hokusai’.
Ontzettend blijkt hun werkkracht en hun productiviteit wanneer men nagaat hoeveel tijd en arbeid het opsporen van alle mogelijke oorspronkelijke documenten in beslag nam, want nooit namen zij eenige geuitte opinie voor waar aan, maar eerst gingen zij zelf met de grootste nauwkeurigheid alle mogelijke bronnen na, waaronder vele onuitgegeven die zij zelf ontdekten.
Zij arbeidden regelmatig, met ongeloofelijk geduld en volgehouden wilskracht, en produceerden zoo veel dat men duizelt wanneer men een keus wil doen uit hun zoo uiteenloopende werken. In het geheel hebben zij een vijftigtal deelen doen verschijnen.
Naast die historische- en kunstgeschiedenis-werken gaven zij af en toe romans uit, als een lievelingswerk geschreven om zich te verpoozen van hun tijdroovende studies.
Romans zijn deze niet in den gewonen zin te noemen. Met hun vorschenden, fijn-waarnemenden en uiterst gevoeligen geest zijn het veeleer physio- en
| |
| |
psychologische studiën van menschen, omgeven door de typen die zich bij hen aansloten.
Zoo verscheen in 1860 hun eerste studie van de letterkundige wereld van Parijs in die dagen, ‘Les Hommes de Lettres’ (Charles Demailly).
In dit boek, dat evenals al hun anderen, met onvergelijkelijke gevoeligheid en fijnheid van typeering is geschreven, gaven zij een medoogenloos beeld van de journalisten dier dagen. Deze hebben de Goncourts nooit vergeven dat zij al de lage, gemeene, laffe intriges en kuiperijen van die dikwijls bekrompen en geldzuchtige wereld bekend maakten.
Dit boek is ontegenzeggelijk de oorzaak geweest van den haat die het verschijnen van elk hunner werken steeds vergezelde. Zoo vele dagbladschrijvers herkenden zich in de onsterfelijke typen van ‘Les Hommes de Lettres’, dat zij het hun nooit konden vergeven zich in zoo juiste trekken te zien afgebeeld, en zij zich daarover trachtten te wreken door, òf de persoon, òf het werk der beide broeders aan te vallen. Later, toen hun ‘Journal’ verscheen, nam die haat nog toe.
Na dat boek, en een klein aantal novellen, vereenigd onder den titel ‘Une Voiture de masques’ (Quelques Créatures de ce temps), waaronder een juweel, ‘Le Passeur de Maguelonne,’ kwam hun eerste groote studie van een vrouwen-type, ‘Soeur Philomène’, twee jaren later gevolgd door ‘Renée Mauperin.’
Soeur Philomène is een non, ziekenverpleegster in een gasthuis; Renée het intelligente moderne meisje van de rijke bourgeoisie; ‘Germinie Lacerteux’, de hoofdpersoon van het boek dat daarop volgt, een Parijsche dienstbode. ‘Manette Salomon’, een jodin, een model, die eindigt met den schilder Coriolis te trouwen, en hem als kunstenaar te niet doet gaan door hare schraapzucht.
‘Madame Gervaisais’ is misschien hun compleetste, hoogste boek. Onder den invloed geraakt der praal en pracht van het catholicisme te Rome, geeft Madame Gervaisais zich zoo geheel over aan haar overdreven godsdienstzin, dat zij haar eenig, gebrekkig zoontje verwaarloost. Subliem is het einde, wanneer zij van godsdienstaandoening sterft, en de arme kleine uitroept: ‘ma mère!’ na gedurende zijn geheele leven niets anders dan ‘m'man’ gebazeld te hebben, ‘comme si, du coeur crevé de l'enfant, jaillissait, avec l'intelligence, une parole nouvelle...’
Met dezen roman eindigt hun gemeenschappelijke arbeid.
Edmond alléén gaf in 1877 zijn eerste roman uit, ‘La Fille Elisa’, een veel besproken boek, dat echter niet minder verheven, edel, en mooi gevoeld is dan ‘La Faustin’ (1881).
Vóór dit laatste verscheen nog ‘Les Frères Zemganno’, een analyse van twee clowns, waarin Edmond zooveel van zijn persoonlijke aandoeningen en van zijn leven met Jules gaf.
Dan nog komt ‘Chérie’, een studie van het jonge aristokratische meisje onder Napoleon de derde, en hun zoogenaamd fantaisiewerk is geeindigd.
Bij dit alles moeten nog een paar oorspronkelijke tooneelstukken geteld
| |
| |
worden: ‘La Patrie en danger’ en ‘Henriette Maréchal’, en het ‘Journal’ waar over ik later spreken zal.
Men ziet 't, eerbiedwekkend is dit ‘oeuvre’ al reeds door den omvang.
Het was in 1881 dat ik kennis maakte met Edmond de Goncourt en nooit zal ik vergeten de hem kenschetsende eenvoudige, deftige beminnelijkheid, waarmede hij mij ontving en zijne collecties liet zien.
Ik had ‘La Maison d'un Artiste’ gelezen, die uitmuntende deelen, die een boeiende en hoogst belangrijke beschrijving van zijn woning en van zijn verzamelingen geven. Edmond de Goncourt vertelde mij jaren later, dat Bourget, na zijn reis door Amerika, hem gezegd had dat op geen salontafel van een ontwikkeld bewoner van de intellectueele stad bij uitnemendheid der Vereenigde Staten, Boston, dit boek van hem mocht ontbreken, daar het beschouwd wordt als het beste vade-mecum voor verzamelaars van kunst-bibelots, daargelaten de littéraire waarde der beschrijvingen. Ik was opgetogen toen ik deze eenige verzamelingen in al haar bizonderheden mocht genieten, onder de leiding van den smaakvollen en enthousiasten collectionneur.
Smaakvol waren beide broeders in den hoogsten graad; hun werk bewijst dit en bekend is het te Parijs, dat de Collection-Goncourt, zoo niet precieus, zeldzaam of kostbaar als die van een Cernuschi of een Guimet, zeker de mooiste is van Japansche kunstproducten die daar - en misschien over de geheele wereld - bestaat.
Uitwendig is het huis een klein hoogst eenvoudig ‘hotel’, aan den Boulevard Montmorency in Auteuil, ongeveer drie kwartier van het centrum van Parijs gelegen; toch toonde reeds een verguld bronzen medaillon, een profil van Lodewijk XV, sedert eenige jaren vervangen door een bas-relief van Jules's profiel, aangebracht in het hek van het balcon boven de deur, den bizonderen smaak van den eigenaar.
Zooals Edmond de Goncourt zelf zeide, gaf dit portret van Louis XV in 't minst niet eenige politieke meening aan, maar het was eenvoudig ‘l'enseigne d'un des nids les plus pleins de choses du XVIIIe siècle qui existent à Paris.’
In de vestibule zijn talrijke Japansche en Chineesche voorwerpen, die uitmuntend samengaan met de elegante achttiende-eeuwsche kunstproducten.
Hier, en langs de trappen, en op de portalen heerlijk mooie foukousa's, vierkante zijden lappen, in Japan bestemd om tijdelijk elk soort van geschenk in te pakken; onder dezen zijn eenig mooi geborduurden en beschilderden; ik herinner mij er levendig twee: de eerste waar op een zacht grijzen achtergrond, een vlucht reigers, vliegen voor een vuurroode ondergaande zon, en een ander, die twee duiven voorstelt, met onvergelijkelijke kennis en smaak met zijden draden geborduurd, fijn en gevoelig, stof en modelé ongeloofelijk fraai weergegeven.
En hiernaast een gracieus et coquet bas-relief van Clodion.
Deze vestibule wijst de inrichting van het geheele huis aan.
Overal verder, in de salons gelijkvloersch, in de slaapkamers, in het ‘cabinet
| |
| |
de travail’, in het later gebouwd ‘grenier’, harmonieeren de met uitmuntenden smaak geplaatste achttiende-eeuwsche Sèvre-biscuit-vazen, gobelins en meubels met de prachtigste Japansche borduursels, teekeningen en aarde-werk- of porcelein-producten.
In een dier salons is de collectie teekeningen van Boucher, Watteau, Fragonard, Chardin, van al die kleinere coquette meesters en illustrateurs, als de Saint-Aubin's, Eisen, Moreau, enz.
Edmond de Goncourt kocht, toen hij slechts zestien jaar was, reeds zijn eerste teekening, een aquarel van Boucher. Jaren later, omstreeks 1848, kon men nog op publieke veilingen te Parijs, voor vijf of zes francs heerlijke pastels van La Tour koopen; toen deed een bod van vijfentwintig francs voor een teekening het auctie-public den kooper voor toqué aanzien. Zoo zou men destijds voor enkele duizenden francs een verzameling teekeningen hebben kunnen bijeenbrengen, die thans een half millioen waard zou zijn!
De Goncourts, die wel altijd een klein fortuin hebben gehad, maar nooit vermogend zijn geweest, hadden niet veel geld beschikbaar om aan hun kooplust te voldoen. Toch hebben zij bewezen wat menschen met smaak, kennis en een echten verzamelaarszin, bijeen kunnen brengen wanneer zij overal en altijd met oplettendheid snuffelen.
Omstreeks 1853 kwamen de eerste belangrijke arrivages van mooie Japansche producten te Parijs aan. De kake- en makimono's, de prenten, bronzen- en aardewerken, de netske's, lakdoozen en ivoren, waren een revélatie voor een klein aantal parijsche artiesten. De twee broeders waren enthousiaste bewonderaars, en geen nieuwe bezending kwam aan of zij waren er dadelijk bij, en de fraaiste voorwerpen wisten zij machtig te worden.
Hunne groote verzamelaar's-passies, de achttiende-eeuwsche- en de Japansche kunst, ziet men reeds ontkiemen in hun eersten roman ‘En 18..’, o.a. in de beschrijving van de elegante kamer van Mlle de Riedmassen.
De muren en wanden der trappen zijn geheel behangen met foukousa's, met eenig mooie roodkrijt-teekeningen of zeldzame en schitterende staten van etsen, waaronder een, indertijd door Edmond voor acht francs gekocht, van de ‘Embarquement pour Cythère’ naar Watteau, die thans bijna niet te betalen zou zijn.
Op het portaal zijn lak-kastjes en étagères waarop de brillantste en teerste Satzuma-, Kaga- en Owari-vazen en borden en een kist die een waren schat van de prentenboeken door Outamaro, Hok'sai, Toyo-Kouni, en zoovele andere minder bekende artiesten bevat.
Het is hier niet de plaats om over Japansche kunst uit te wijden, maar toch is 't niet overbodig te zeggen dat de mooiste, beste producten van Japansche kunst niet onderdoen voor, doch volkomen gelijk staan met de fraaiste oude Grieksche of latere Europeesche kunstvoorwerpen.
Ik hoor nog den grooten artiest Whistler in één adem noemen Velasquez en Hok'sai, als twee der grootste schilders die ooit hebben bestaan!
Zoo gaat het de geheele woning door. Het ‘cabinet de travail’, waarvan
| |
| |
de wanden geheel verdwijnen achter de met precieuse, heerlijk ingebonden boeken gevulde bibliotheken, is niet groot, maar een rustig, aangenaam vertrek dat, op den bizonder verzorgden tuin uitziet. Hier zijn ook de zeldzame handschriften, autografen, aanplakbiljetten, onuitgegeven of hoogst zeldzame biografieën en documenten betreffende de vrouw in de XVIIIe eeuw, betreffende het tooneel in dien tijd, betreffende Parijs in vorige eeuwen; en collecties almanakken en manuscripten betrekking hebbende op het leven in de hoofdstad, op publieke gebouwen, theaters, café's, op de modes, usanties, enz. enz. enz.
Ongelooflijk is het aantal en de zeldzaamheid van al deze documenten, en het is verbazend na te gaan hoeveel tijd en zorg besteed moesten worden om met weinig middelen zooveel te vereenigen!
Het ‘cabinet de toilette’, naast de slaapkamer, is even correct-weelderig als de andere vertrekken. Hier schitteren, vroolijk gekleurd, een groot aantal der fraaiste porceleinen borden en schotels langs de muren, terwijl de wanden der slaapkamer bedekt zijn door een prachtig zacht en fijn gekleurd weefsel van Aubusson.
Een droevige gedachte is 't dat de man die met zooveel zorg en distinctie zich een éénige woning had weten te maken, niet in de kamer waarin hij hoopte te sterven, maar buiten, ver af, den dood vond. Hij zeide immers ergens; ‘jeune, il est loisible de coucher dans un chenil.... mais à l'age où l'on devient vieux, malingre, souffreteux.... il faut se préparer, au milieu d'élégances, à accueillir la Mort en délicat!’
De ‘cabinet de l'Extrême-Orient’, de later gebouwde ‘Grenier’, waar 's Zondags zijn intime vrienden geregeld bijeenkwamen, waaronder vroeger, de Nittis, Burty, Flaubert en later Daudet, Rodenbach, Rafaëlli, Delzant en zoovelen nog, bevatten weer netskes, bronzen, boeken, prenten, céladon, craquelé, ‘eijerschaal’-porcelein vazen en schotels, lakwerken en tapijten, wier eenige pracht, sierlijkheid, rijkdom, kunst van bewerking verbazend is. In dit ‘cabinet de l'Extrême-Orient’ bevindt zich dat heerlijke blauw-zilver- en goud kleurig perzisch kleed, dat ik Edmond nog met zachte bewegingen mij zie voorhouden, het plooiende om den zeldzamen glans te doen bewonderen, dien voluptueusen goudglans dien de schrijver, wanneer hij zich niet op dreef gevoelde, als een verfijnd genot ging genieten, ten einde ‘tout doucement faire venir en moi cette petite fièvre de la cervelle, sans laquelle je ne puis rien écrire qui vaille.’
De Goncourts zijn collectionneurs geweest zooals er door de eeuwen heen slechts zeer weinigen waren, en het is een lofwaardig plan, nu deze wonderbare verzameling over de geheele wereld verspreid zou raken, door eenige kunstvrienden en bewonderaars van het talent der Goncourts gemaakt, te trachten een som bijeen te brengen, voldoende om het huis met al wat er in is te koopen en als ‘Musée - de Goncourt’ aan de stad Parijs aan te bieden. Moge dit geschieden en zoodoende het merkwaardige monument, door de twee broeders tot stand gebracht, blijven bestaan.
* * *
| |
| |
Het is ongeveer een jaar geleden dat ik Edmond de Goncourt voor den laatsten keer mocht spreken. Hij had mij geschreven dat hij mij met veel genoegen veroorloofde een ets naar hem te maken, ‘je mets ma tête à votre disposition,’ en ik was naar Parijs gegaan om eenige voorloopige studies voor dit portret te maken, hopende het later te eindigen.
Toen ik voor dit doel eenige ochtenden achtereen doorbracht in het Grenier, waar hij voor mij ‘poseerde,’ eenigszins lijdende aan influenza, zag hij er zoo forsch en gezond uit, dat niets deed veronderstellen dat hij zoo spoedig sterven zou.
Ditmaal wéér bewonderde ik zijn kalm, bedaard-enthousiast, mooi karakter.
Ten gevolge van den grooten haat die de twee broeders gedurende hun geheele carrière vervolgde, zijn vele onjuiste, kwaadaardige en hatelijke dingen van hen verteld en gepubliceerd.
Niet weinig heeft hiertoe bijgedragen de uitgaaf van het ‘Journal des Goncourts.’
Naar een onuitgegeven photo (1895).
Sedert December 1851, toen zij debuteerden met hun ‘En 18..’, hielden zij aanteekeningen van al wat hun overkwam, van hetgeen zij om zich heen zagen gebeuren. Meestal was het Jules die dit deed, maar dan kwam Edmond een woord, een uitdrukking versterken, verfijnen, accentueeren. Zoo ontstonden die korte, maar zoo uitmuntend in keurigen vorm geteekende en geciseleerde silhouetten van bekende en onbekende menschen en typen, van landschappen, stadsgezichten en van indrukken van allelei aard, waar tusschen talrijke fragmenten van autobiographie.
| |
| |
Thans zijn negen deelen van dit ‘Journal’ verschenen, negen deelen, die een hoogst merkwaardige bron vormen om het Parijsche leven en de meest bekende menschen van deze tweede halve eeuw te leeren kennen, ‘van zijn éene pool, de vrouw, tot zijn andere pool, de artiest.’
De eenvoudige openhartigheid waarmede zij de waarheid zeiden over hun tijdgenooten, en over talrijke gebeurtenissen, is voor velen meer hinderlijk dan men zou denken. Edmond wist dit, en hij had oorspronkelijk besloten het Journal eerst veel later uit te geven.
Het was door het aandringen van Alphonse Daudet dat hij, ook gepresseerd door de redactie van de ‘Figaro’, zich liet overhalen tot het publiceeren van deze aanteekeningen.
In dit ‘Journal’ worden niet minder dan ongeveer drieduizend menschen besproken! Door dit cijfer kan men reeds gemakkelijk het documentaire belang er van inzien.
Dat de persoonlijkheden die er in voorkomen, heftige polemieken deden ontstaan, spreekt van zelf en is bekend.
Trouwens, succès in den gewonen zin hebben de Goncourts nooit gehad; populair zullen hunne werken nooit worden: daarvoor staat hun kunstopvatting te hoog. ‘Pour bien comprendre les Goncourts,’ zeide Zola eens, ‘il faut sentir comme eux.’ - Nu zijn hun verfijnde émoties zeker niet voor iedereen begrijpelijk, evenmin als de exquise wijze waarop zij deze émoties uitdrukken, niet omschrijven. In dit aanstippen, in dit niet geheel uitspreken van hunne gedachte ligt juist een ongemeene bekoring.
De Goncourts behooren tot dat kleine aantal verfijnde artisten die steeds slechts door een minderheid worden gewaardeerd, eene minderheid, die behoort tot wat Th. de Banville noemde ‘autre académie’, dat kleine aantal menschen over de geheele wereld verspreid, die meer en dieper gevoelen dan de meesten. Door dezen voortdurend gewaardeerd en bewonderd te worden zal zeker het lot zijn van de Goncourts, en is dit niet juist het benijdenwaardigste succès, een succès veel grooter dan populariteit? De Goncourts schenen dit zelf te bedoelen toen zij eens noteerden: ‘la gloire, c'est d'être connu de ceux que l'on ne connait pas!’
Ik zeide dat er onvermijdelijk veel kwaad werd gesproken over deze schrijvers. Niet ongestoord gaan bekende artiesten eerlijk en recht door het openbare leven. Het groote aantal naijverigen en onmachtigen dat om hen heen woelt, kan dit niet uitstaan en zij trachten zich door laster te wreken.
Edmond de Goncourt is in alle opzichten een hoogst bizondere figuur; acht jaren ouder dan zijn broeder zal hij een grooten invloed op dezen hebben uitgeoefend, en na diens dood heeft hij gedurende vijf en twintig jaren het te zamen begonnen werk alleen voortgezet.
Dit deed hij rustig, kalm, niet luisterend naar de teekenen van goed- of afkeuring die het verschijnen van zijn boeken vergezelden.
Wanneer hij iets schreef was 't omdat het de waarheid was, zoowel in zijn ‘Journal’ als in zijn romans.
| |
| |
Menschen en voorwerpen waren voor hem motieven tot studie; hij ontleedde alles wat hij waarnam met de zorg en de liefde van een anatoom.
Zijn karakter, was in 't geheel niet trotsch, zooals hem zoo dikwijls is verweten. Maar hij was eenvoudig en waar in al zijn daden. Hij transigeerde nooit. Had hij eenmaal een sympathie of een antipathie, zoo bleef het altijd. Men had spoedig zijn achting of zijn minachting; hij kende niet de mondaine beleefdheid die zoo laf is, en huichelend vriendelijk doet glimlachen tegen menschen die men niet lief heeft.
Zóó maakte hij zich talrijke vijanden, en.... een klein aantal goede, hem volkomen toegenegen vrienden.
Zijn natuurlijke, aangeboren eenvoud was zoo groot, dat hij bijna kinderlijk verwonderd was, wanneer iemand boos werd omdat hij iets gezegd had, dat waar was, maar onaangenaam. Zoo ook liet hij merken, zoo erkende hij, dat een succès hem aangenaam was, dat onjuiste of kwaadaardige kritieken hem hinderden. Is dit niet eerlijker dan te veinzen, dan te doen alsof men onverschillig is voor lof, en gehard tegen alle mogelijke aanvallen?
Autograaf.
Voor hen, die Edmond de Goncourt genoeg hebben gekend om hem te begrijpen, is hij een merkwaardig eerlijk, goed, edel mensch geweest, zooals er slechts zeer weinigen zijn. En zijn liefde, zijn sympathie voor ongelukkigen, voor misdeelden, voor slachtoffers van hun natuur of van het leven is ontzettend geweest; dit bewijzen zijn romans, die in de moderne litteratuur éénig zijn door de straffe, doordringende observatie, waarmede hij de smart van grooten en van armen, van mannen of van vrouwen, waarneemt, gevoelt en beschrijft.
Nu is Edmond de Goncourt gestorven.
En ik heb een wroeging, een onuitwischbaar berouw: - niet vóór zijn dood een hem gedane belofte te hebben gehouden.
Toen hij mij verleden jaar vroeg naar de letterkunde in Holland had ik
| |
| |
hem gezegd dat L. van Deyssel de mooiste, gevoeligste, en meest diepingaande studie over het werk der beide broeders had geschreven.
Natuurlijk stelde hij, die er niets van wist, hier ongemeen belang in, en hij vroeg mij of het mogelijk zou zijn hem een vertaling van dit artikel te bezorgen. Toen had ik mij voorgesteld, hoe zwaar deze taak ook mocht zijn, te trachten, met van Deyssel's hulp, dat puissant opstel te vertalen. Ik wist, dat deze studie niet alleen voor Edmond de Goncourt een ware révélatie zou zijn, maar dat al zijn litteraire vrienden ze ongewoon gewaardeerd zouden hebben, en ik was er trotsch op dat een artiest als de Goncourt zou weten, dat zijn werk door een Hollandsch artiest als van Deyssel, ontleed en begrepen was geweest zooals het nergens was gedaan. Maar daar is niets van gekomen.
De omstandigheden hebben anders beschikt: voor het Lot zwicht elke wil.
|
|