| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Midden in den zomer gebeurt er gewoonlijk weinig belangrijks in de groote politiek. Wat er voorvalt, is meestal het gevolg van vroegere besluiten of gebeurtenissen; initiatief is er zelden. De menschen, zelfs die van het Noorden, hebben het te warm om belangstellend te zijn, en als er geen belangstelling is, gebeurt er ook niets belangrijks. De groote staatslieden zitten in hun buitenverblijven. De parlements-zittingen zijn voor het grootste deel gesloten of geschorst. Er is vacantie - waarin sommigen zeker hun taak te doen hebben, maar een taak, die rustiger, eenzamer, meer van voorbereidenden aard is dan anders.
Er is er één in Europa, die zich aan die loffelijke gewoonte niet stoort, hetzij omdat hij het altijd warm heeft - niet in Juli alleen, maar midden in December - hetzij omdat het hem erom te doen schijnt altijd maar weer te toonen, dat hij in het geheel niet tot ons werelddeel behoort. Het is de Groote Turk. Wij hebben altijd last van hem gehad. Eerst, toen hij de Christenheid rechtstreeks bedreigde en voor de poorten van Weenen stond. Later, en in onze tijden vooral niet minder, toen men voor zijn aanvallen niet meer beducht behoefde te zijn, maar hij die lastige ‘zieke man’ is geworden, die maar niet doodgaan kan, altijd opgelapt en altijd instortend, altijd roepend om andere drankjes en nieuwe pillen, altijd de hand wantrouwend, die ze hem toedient, en machteloos toornend op zijn ziekbed, omdat zijn kinderen zoo'n leven maken en hij ze niet temmen kan. Dan, zich soms verheffend van zijn bed en wreede bevelen gevend, welke hij loochent als ze uitgevoerd zijn en de Christenheid er, als eeuwen geleden, ach en wee over roept. De Groote Turk, niet Abdul Hamid, maar ‘de Sultan’ als zoodanig, het middelpunt van de intriges en de veroveringsplannen der groote mogendheden; de ‘zieke man’, die de met zijn toestand geheel buiten verhouding groote macht bezit om den vrede van Europa te verstoren, en een van de zeer weinigen schijnt te zijn, die geen bondgenootschappen behoeft te zoeken om zich overeind te houden.
Nu is hij het weer geweest, die ons de rustige Juli-maand bedorven heeft. Onlusten en oproeren zijn in vollen gang in alle deelen van zijn uitgestrekt rijk. Niemand zal zeker vragen, of het zijn schuld is dat zijn onderdanen zich niet rustig voegen onder zijn beheer. Het Turksch bestuur leeft in onze dagen voort als een herinnering aan al wat er onteerend en verrot was in de monarchieën van vóór 1789: alle pogingen tot verbetering zelfs mislukken.
Het zijn nu de Kretenzen, die het juk van den Turk wenschen af te schudden. Zij hebben in 1858 een soort van constitutie verkregen, welke tien jaar later door het verdrag van Halepa is bevestigd. Er zou een nationale vergadering bestaan, die met een gouverneur, door de Porte benoemd, zou samenwerken
| |
| |
om het eiland te regeeren; een beperkt zelfbestuur dus. Intusschen is sinds 1868 de Turksche gouverneur, nu eens een Muzelman, dan weer een Christen, wel zeer getrouwelijk benoemd; maar met het parlement is het gegaan als met het Turksche, het is niet of slechts een enkele maal bijeengeroepen en heeft nooit iets kunnen doen. Het is waar, sommige provincies van het eiland hebben eenvoudig geweigerd afgevaardigden te kiezen, maar men mag veronderstellen, dat deze weigering minder het gevolg geweest is van onverschilligheid omtrent 's lands zaken, dan van de overtuiging, dat de nationale vergadering geen redding zou brengen uit den nood.
Hoe dit zij, de ontevredenheid is gestegen tot het punt, waarop zij losbarstte in een opstand. Er zijn Turksche troepen gezonden, er is gemoord en gebrand, van beide zijden zijn gruwelen gepleegd. Er is niet zoo afgrijselijk huisgehouden als onder de Armeniërs; maar er zijn dan ook minder Kretenzen en hun eiland is gemakkelijker te bereiken door de schepen en troepen der Christenmogendheden. Dat dit alles vooral in Griekenland een bijzondere opgewondenheid heeft teweeggebracht, is niet te verwonderen. Daar leeft men in den haat tegen den Turk, maar vooral in de droomen van een grooter Griekenland met de grenzen van de lang verstreken dagen van roem. De nazaten van Themistocles en van Miltiades - wien evenmin archonten- en strategenbloed door de aderen vloeit als den Kretenzen het bloed van Epaminondas - begeeren hun Kreta terug. Zij zullen het zeker niet hebben; althans niet voor de verdeeling van het Turksche rijk onder de Europeesche mogendheden plaats vindt.
Deze hebben naar de roepstem van Griekenland, dat nota op nota tot de verschillende regeeringen gericht heeft, in zoover geluisterd dat zij gezamenlijk bij de Porte in het belang van het geteisterde eiland hebben vertoogd. Zooals altijd, heeft de Sultan eerst getracht of hij niet ergens tusschendoor kon kruipen; toen het echter bleek dat de vertoogers inderdaad eenstemmig waren, heeft hij toegegeven. Er is een Christelijk gouverneur naar Kreta gezonden, met wien men daar niet bijster ingenomen scheen te zijn; de Nationale Vergadering is bijeengeroepen; er is, na veel moeite, algemeene amnestie voor de opstandelingen beloofd. Met de volksvertegenwoordiging is het niet gemakkelijk gegaan; sommige provinciën zijn aanvankelijk bij hun oude weigering gebleven en het geleek of daarop alle pogingen tot pacificatie zouden afstuiten. Maar ten slotte zijn ook de Kretenzen voor het verlangen van de mogendheden gezwicht. Het parlement komt bijeen en inmiddels hebben reeds nu de leiders aan den Griekschen Consul te Chania een lijst van wenschen ter hand gesteld en zijn bemiddeling bij de Porte ingeroepen. Het is te voorzien dat dit alles inderdaad helpen zal om den toestand van Kreta te verbeteren. Het eiland toch schijnt geen speelbal van Europeesche intriges te zijn; er zit geen machtige mogendheid achter den opstand. Integendeel, oorlogsschepen van alle vlaggen kruisen in de buurt en tegen zulke betoogingen is de Porte niet bestand. Het voornaamste gevaar is dan ook nog altijd dat de Kretenzen door onderlinge twisten of door oneenigheid betreffende de thans te volgen gedragslijn, hun eigen zaak bederven. Gelukkig voor hen heeft de Turksche regeering de handen zoo vol
| |
| |
met Anatolië, met de mishandelde Armeniërs en met de krijgshaftige Droesen, dat de Kretenzen den tijd hebben tot gemeen overleg.
Als eens het Europeesch-Turksche Rijk onder de Christenmogendheden zal zijn verdeeld - en dat dit eens geschieden zal, zij het ten koste van veel bloed, is zeker - dan zal men zich ongetwijfeld verbaasd afvragen hoe het zoolang heeft kunnen bestaan. Want inwendig zoo zwak en uitwendig aan zooveel gevaren ten prooi, heeft wel geen rijk het zoolang uitgehouden tegen de hebzucht en de belangen van de omringende landen. Alles werkt nu aan zijn val: de opstanden in het Oosten, de gruwelen tegen de Armeniërs, de openbare meening in Europa, nu niet meer zoo sterk als in vorige eeuwen gekant tegen den Turk als heiden, maar veel meer dan voorheen tegen den Turk als barbaar. En tegen dat alles over staat altijd alleen nog maar de naijver der mogendheden in vrede. Heeft de geschiedenis een voorbeeld aan te wijzen van een rijk, dat lang op zulk een wijze overeind gehouden werd, gelijk een boom die, vermolmd tot in het merg, en door stormen heen en weer geschud, slechts rechtop blijft door diametraal gespannen touwen, aan zijn kruin bevestigd? Als de boom op het punt is van naar links te vallen, dan spant zich en kraakt het rechtsche touw, zoodat hij staan blijft. Als hij voorover zal storten, dan trekt een ander koord hem achterwaarts. Dat kan maar zoolang duren, als de touwen het uithouden.
Wat al invloeden werken bovendien ook van buiten mede aan den val van het Ottomansche rijk. Macedonië komt langzaam aan in verzet, en er is geen buitengewoon scherpe blik noodig om te zien, dat in den Balkanbond, die zeker wel niet lang meer op zich zal laten wachten, van het oogenblik der geboorte af aan een vierde plaats voor Macedonië zal worden opengehouden.
Een Balkanbond wortelt in een zeer rationeele gedachte. Toen de vroegere vazalstaten van den Sultan tot geheele of bijna geheele onafhankelijkheid waren gekomen, is dadelijk voorspeld dat zij weldra hun politieke en commercieele belangen zouden vereenigen. De oorlog tusschen Servië en Bulgarije en de Russische kuiperijen zijn daar toen tusschen gekomen. Nu is dat alles geleden: Ferdinand is als vorst van de Bulgaren erkend en hij heeft een broederlijke samenkomst gehouden met koning Alexander. Rusland is verzoend en zou in een krachtigen Balkanbond geen omvilligen dienaar hebben, dien het tegen Oostenrijk en Turkije gebruiken kon; vooral tegen het laatste, dat in het openbaar beter met rust gelaten wordt, als de gelegenheid zich aanbiedt om het in het geheim te bestoken. Vorst Nikolaas van Montenegro eindelijk, de beroemde ‘eenige vriend’ van den overleden Tsaar, kan zijn aanzien slechts versterken door te doen, wat Rusland wil, en de welvaart van zijn armoedig land slechts bevorderen door een vriendschapsbond met Bulgarije en Servië. Zoo zouden de verhoudingen in het Oosten zeker beter bevestigd worden en begint er dan tusschen de nog altijd hangende donderwolken door, werkelijk iets te schemeren. De Balkanbond zou het begin kunnen zijn van een oplossing der Balkanquaestie. Een allereerst begin echter en niet meer; want de Balkanquaestie kan niet opgelost worden, zoolang het Turksche rijk bestaat. Dit is het Carthago delenda van het tegenwoordige Europa.
| |
| |
Zie, zoo groepeert zich ons heele werelddeel in deze dagen allengs in statengroepen, in bonden. Een idealist zou er het begin van een Europeeschen statenbond in gaan zien, en werkelijk is het aangaan van een bondgenootschap voor een enkelen staat een moeilijker en gewichtiger zaak dan de aaneensluiting tot één grooten statenbond voor een aantal verbondenen zou zijn. Het is een minder ernstig besluit lid van een vereeniging te worden dan een firma op te zetten.
Toch moet de idealist voorzichtig zijn met zijn conclusiën. Want het doel van de bondgenootschappen, waarin Europa thans bezig is zich te groepeeren, is een geheel ander dan dat van den statenbond zou zijn, en dus is ook hun grondslag een, waarop zulk een statenbond niet zou kunnen worden gevestigd. Zij zijn niet tegen den oorlog in het leven geroepen en slechts in geringe mate tot behartiging der gemeenschappelijke belangen. Zij zijn zuiver defensief - laat ons dat zelfs van het Fransch-Russische hopen - en al zijn zij zeker werkzaam tot het behoud van den vrede, toch treden zij eerst in oorlogstijd in volle actie en zijn hun samenstelling en voorwaarden op oorlog berekend.
Is dit niet het geval met het grootste en machtigste van hen allen: de Triple Alliantie? Duitschland en Oostenrijk zijn van nature aangewezen als elkaars bondgenooten, maar wat heeft Italië daarbij van noode? Zou het werkelijk alleen in dien bond zijn opgenomen, omdat het na 1870 van de begeerte bezield was een groote mogendheid te worden? Of wel, omdat Duitschland er een directe helper in een toekomstigen oorlog met Frankrijk in zag, of een zijdelingschen steun in een oorlog met Rusland? Waarlijk, het bondgenootschap met Italië is voor Duitschland en Oostenrijk minstens evenveel waard, als het hunne voor dat koninkrijk. Het is nog onlangs door een Duitsch blad, dat niet met de regeering bevriend is, gezegd. Di Rudinì had toen in de Kamer gesproken van voorstellen ten einde veranderingen aan te brengen in de bepalingen van het Drievoudig Verbond, waartoe, naar hij zeide, al de drie verbondenen zich de bevoegdheid hadden voorbehouden. Dadelijk basten de Duitsche bladen hierover hun ‘Entrüstung’ uit: men moest den premier zeker verkeerd verstaan hebben, of de telegraaf had zich vergist, want van dergelijke bevoegdheid was niets bekend. Sommige hunner sloegen zelfs een voor Italië beleedigenden toon aan en toen was het dat het Bismarckiaansche blad er de aandacht op vestigde, hoeveel het ook voor Duitschland waard was dat Italië het Drievoudig Verbond niet zou verlaten. Immers, gebeurde dit, dan zou Oostenrijk, in geval van oorlog, verplicht zijn, zijn Zuid-Westelijke grenzen te dekken en zou zoodoende niet in staat wezen het Duitsche Rijk met een voldoende troepenmacht ter hulp te snellen.
Stellig niet minder dan de Triple Alliantie is het Fransch-Russische verbond op oorlogsverwachtingen gegrondvest. In Frankrijk beteekent het de kans op revanche, en hoezeer verstandige Franschen de chauvinisten bedaard trachten te houden, het lijdt toch geen twijfel dat de vergeldingsoorlog dadelijk zou uitbreken, zoodra men in Frankrijk de vaste overtuiging koesterde de overwinning te zullen behalen. Rusland is misschien vredelievender gezind, maar
| |
| |
daar hangt vrede en oorlog af van den wil van één man, zoodat men in Rusland's bedachtzame houding althans geen duurzamen waarborg mag zien voor het behoud van den vrede.
Ik mag niet verzuimen hier Spanje te noemen, nog wel niet als lid van het Fransch-Russische Verbond, maar toch als een vriend die het worden kan. Men moge aan manifestaties in havenplaatsen en volksbetoogingen niet veel waarde hechten - te Toulon en te Kronstadt zijn toch maar de eerste grondslagen der Double Alliance gelegd. Er zijn redenen genoeg om een toetreding van Spanje tot het Verbond voor Frankrijk niet onbegeerlijk te maken. Dit land zou daarin dezelfde rol kunnen spelen als Italië in het Drievoudig Verbond. Het zou een krachtige hulp voor de Republiek zijn om zich de heerschappij in de Middellandsche Zee te verzekeren. De financiën van het land staan ongunstig, maar niet erger dan die van Italië en wat het leger betreft, ondanks allen tegenspoed heeft Spanje tegenover de rebellen op Cuba in korten tijd meer kracht weten te ontwikkelen dan Italië tegenover Abessynië.
Voor Spanje zou een verbond met Frankrijk (en Rusland) waarschijnlijk noodlottig zijn. Het zou krachtiger komen te staan tegenover de Vereenigde Staten, maar ziedaar ook alles. De republikeinsche partij zou in aanzien toenemen en het gevaar voor burgeroorlog zou aldus toenemen. Het zou ‘groote mogendheid’ moeten gaan spelen, waartoe het de middelen mist en wat aan Italië in zoo hooge mate verderfelijk geweest is. Alle teekenen van officieele toenadering ontbreken dan ook nog, maar te Coruña, te Barcelona en zelfs te Madrid zijn luidruchtige betoogingen gehouden met groote geestdrift. Onder Canovas en de conservatieven zal de Fransch-Russisch-Spaansche Triple Alliantie wel niet tot stand komen, maar - als deze de plaats voor vooruitstrevenden en minder trouwe monarchalen zullen hebben geruimd?
Had ik ongelijk met van een groepeering van de staten van Europa in bonden te spreken? De Triple Alliantie: Duitschland, Oostenrijk-Hongarije en Italië, met Roemenië als stille vennoot. De Double Alliantie: Rusland en Frankrijk, met Spanje's aansluiting misschien in het uitzicht. De aanstaande Balkanbond: Servië, Bulgarije en Montenegro, met een plaats opengehouden voor Macedonië. Zoo blijven in Europa alleen over: de Turk, die er niet thuis hoort; Engeland, als altijd alleen en wars van een standvastige buitenlandsche politiek; de kleine staten: Portugal, Zwitserland, België en Nederland, wijselijk hun isolement handhavend en de Scandinavische rijken, tusschen wie een alles behalve vriendschappelijke gezindheid bestaat.
Naar de ‘Vereenigde Staten van Europa’ lijkt dit alles intusschen nog niet; het is zelfs niet eens de aanloop tot zulk een Unie. Dit is maar wat ik zeggen wilde, zonder het belang van de allianties voor den vrede te miskennen. Want het is zeer duidelijk dat een Europeesche oorlog des te langer zal uitblijven, naarmate de zekerheid toeneemt dat hij algemeen zal worden.
Er is nog wel het een en ander gebeurd in deze Juli-maand dat der vermelding waard is, maar niets wat werkelijk verandering brengt in het aange- | |
| |
zicht der dingen sedert dertig dagen. Een Italiaansche ministercrisis. Maar di Rudinì blijft het hoofd, al maakt de minister van oorlog Ricotti voor den ouderen Pelloux plaats en al ontruimt de hertog di Sermoneta buitenlandsche zaken voor den meer ervaren Visconti-Venosta. De nieuwe minister van financiën Luzzatti zal wel in de eerste plaats tot taak hebben de millioenen te zoeken, die generaal Pelloux meer verlangt dan zijn voorganger.
De belastingplannen van het ministerie Méline mislukt. Zouden velen geloofd hebben dat het dezen keer vlot zou zijn gegaan, nu een onder een zoo ongelukkig gesternte geboren kabinet de leiding had?
Een aanslag op Felix Faure - met los kruit. Een telegram van den Duitschen keizer aan den Franschen president - een van die tegenwoordig meer voorkomende teekenen van toenadering (gelijk ook Duitschland's toezegging tot deelneming aan de wereldtentoonstelling van 1900), waarin de vrienden des vredes zich verheugen kunnen, maar waarop zij verstandig zullen doen geen al te groote verwachtingen te bouwen.
De Belgische verkiezingen hebben den clericalen in de Kamer een aantal zetels meer verschaft; de liberalen zijn zeer teleurgesteld. De regeering heeft nu een ontzaglijke meerderheid. Wie zal zeggen voor hoelang? Hoe vaak is een geweldige partijmacht in korten tijd geslonken; Engeland levert op dit oogenblik het voorbeeld van een partij, die na een reusachtige overwinning bezig is den weg voor haar tegenstanders te banen. En ook de socialisten hebben in België gewonnen; geen zetels, maar stemmen.
De verloving van den hertog van Orleans, den pretendent, met een Oostenrijksche aartshertogin van zachte zeden en vromen aard. Haar lot zal zwaar zijn, want niet voor den onbeteekenenden achterkleinzoon van Louis Philippe schijnt de Fransche kroon te zijn bestemd.
De zegetocht van Lihoengtsjang door Europa.... Risum teneatis, amici!
21 Juli.
P.v.D.
|
|