Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 6
(1896)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 145]
| |
Gravure uit zijn tijd door Johannes Wierix.
(Verzameling Frederik Muller & Co.). | |
[pagina 145]
| |
I.Corfú, 16 Juli 1892. Na eene vrij spoedige en vermoeiende reis zijn wij dan eindelijk in Griekenland! De hitte is tropisch, maar het doel van mijn tocht is bereikt, en de heerlijke ligging van het eiland zou iedereen, ja misschien zelfs Buikje van Hildebrand, met die warmte verzoenen. Doch laat mij nog even teruggaan. Woensdagnacht 13 Juli kwamen wij te Brindisi aan, reden snel door de electrisch verlichte straten, namen onze plaatskaarten voor de Italiaansche boot, en ongeveer te middernacht ging het in zee. Die tocht van Italië's Oostpunt naar de Ionische eilanden over de blauwe Adriatische zee, overwelfd door den tintelenden sterrenhemel, zal mij onvergetelijk blijven; die alleen reeds is in staat aan ons gemoed den stempel van het eeuwig-schoone te geven, waarmede de kust van Griekenland voor onze oogen verrijst, als een Märchen aus alten Zeiten (zooals Heine zou zeggen), als den bron van duizende herinneringen, begeerten of gevoelens. Is het dan waarheid of een droom? Naderen wij het land van Odysseus en Telemachus, van Alkinoos en de Phaeaken? Langzaam stoomen wij naar de bergen van Corfú, het langwerpige eiland, | |
[pagina 146]
| |
dat een der voornaamste plaatsen is van het Koninkrijk Griekenland, zoowel om zijn ligging als om zijn belangwekkende geschiedenis, zijn beteekenis voor Griekenland's beschaving, letterkunde en kerk. Zoodra de stoomboot zich in de haven bevindt, wordt zij omgeven door een zwerm van booten en bootjes, met familieleden der passagiers, commissionairs van de hotels, bedienden enzoovoorts, die al groetende, wenkende, schreeuwende om het schip blijven razen, totdat het teeken van aan boord gaan gegeven wordt. Daarop volgt een soort van bestorming, een hartelijk begroeten en omhelzen, alles vergezeld van de levendigste gebaren - totdat ten slotte de rust is teruggekeerd, elk zijn persoon en zijn koffers in een bootje gered heeft, en de gansche zwerm naar wal roeit, terwijl het stoomschip als een preutsche juffer alleen in de haven achterblijft. Gezicht op de Citadel van Corfú.
Wij zijn te Corfú! Verg niet van mij, waarde lezer, dat ik u eene beschrijving geef van dit heerlijke eiland, beroemd om zijn klimaat zoowel als om zijn ligging, want vooreerst kunt gij in alle reiswerken en reisgidsen daarover het voornaamste nauwkeurig verzameld vinden, en ten tweede: ik heb tot dusver nog geen oogenblik tijd gehad om op mijn gemak dat alles te genieten. Mijn reis is een studiereis, en van de natuur, zoo verrukkelijk | |
[pagina 147]
| |
en eenig als geen andere, mag ik slechts hier en daar (om een beeld te gebruiken, dat de Grieksche geestelijke van zoo even mij in de gedachten roept) een ‘snuifje’ nemen. Alleen heeft een Helleensch vriend mij per wagen naar een punt van het eiland gebracht, vanwaar men aan den overkant het winterverblijf der Keizerin Elizabeth van Oostenrijk kan zien liggen. Wanneer ik van een paradijs op aarde spreek, overdrijf ik hier zeker niet, want al heeft men de schoone meren van Zwitserland, al heeft men de nog veel schoonere meren van Boven-Italië, het Lago di Como of het Guarda-meer met eigen oogen aanschouwd - en dit genot is mij ten deel gevallen - toch blijft het onbetwistbaar dat de inham van Corfú, waar de dweepende en eenzaamheid-zoekende vorstin eenige maanden volkomen rust gaat zoeken, de kroon spant wat natuurschoon en liefelijkheid betreft. Gezicht op Gastoéri.
Dat gezicht op Gastoéri (zoo heet de plaats, waar zich de villa der Keizerin bevindt) zal ik nooit vergeten; wanneer men uit het des zomers zoo stoffige en drukke Amsterdam vertrokken, een week later plotseling als het ware verplaatst wordt naar deze rustige natuur, waar de sappigste vruchten bloeien, waar het blauwe kabbelende water slechts zelden in groote beweging komt, | |
[pagina 148]
| |
waar de schoonste hemel het geheel als een dak van azuur overspant, dan wordt men onwillekeurig gedwongen te denken aan een van de sprookjes uit Duizend en één Nacht. Voor hem, die zich aan den arbeid wijdt, biedt het menschelijk leven te weinig zulke oogenblikken van volkomen genot en zielevrede, dan dat men niet met volle teugen daarvan zou mogen genieten. - Maar keeren wij naar de hoofdstad terug. Corfú of Corfóe, het Grieksche Kérkyra, reeds uit de tijden van den Peloponnesischen oorlog en vroeger bekend, is thans eene eenvoudige, half-Italiaansche, half-Grieksche stad met schoone wandel- en rijwegen in den omtrek, met een koninklijk paleis in de nabijheid, een citadel, een gymnasium, verschillende kerken, vele over het algemeen nog al primitieve koffiehuizen en restaurants, in het kort een aantrekkelijke plaats, eenvoudig als hare inwoners, een plaats waar de gloeiende zonnewarmte hier en daar door een koeltje uit de zee alleraangenaamst wordt getemperd. De geschiedenis van het eiland herhaal ik hier niet; alleen vermeld ik het allermerkwaardigste feit, dat sedert de Ionische eilanden van Engelsch Grieksch zijn geworden, nog geen dertig jaar geleden, de Grieksche taal hier zulke snelle vorderingen heeft gemaakt, dat thans bijna overal Grieksch wordt gesproken, terwijl eenige tientallen van jaren geleden die taal, naar men mij mededeelde, bijna in geene familie werd gekend of gehoord, en het Italiaansch de eenig heerschende taal was. Interessant was het voor mij, met verschillende Grieken kennis te maken, wier namen ik gedeeltelijk reeds door correspondentie kende, en die allen zonder onderscheid wedijverden om mij te bezoeken, mij alle mogelijke inlichtingen te verstrekken, en mij ook overigens van dienst te zijn. Vooreerst noem ik den aartsbisschop van Corfú, Woelismás, een eenvoudig prelaat van ongeveer 70 jarigen leeftijd, met langen baard en vriendelijke, levendige oogen, die mij in zijn hoogst sobere en van alle weelde verstoken woning allervriendelijkst ontving, en zich zeer ingenomen toonde met doel en streven der Philhelleensche Vereeniging. Als hij op zijn praatstoel zit, vloeien de woorden hem over de lippen; hij vertelde mij van alles, van zijn jeugd, van de geschiedenis der Ionische eilanden, van het karakter der Grieksche kerk, van den invloed der kerk op de schrijftaal en op de spreektaal, van zijn bibliotheek, en van honderd andere zaken. De Grieksche priesters schijnen echte patriotten, hun kerk is, naar men weet, samengeweven met de geheele geschiedenis van het herboren Griekenland, hun evangelie, hun gebeden en liturgiën hebben de taal in hare overoude vormen bewaard, en het ware schreeuwend onrecht, niet te erkennen dat zij over het algemeen, vroeger vooral, veel hebben bijgedragen tot de beschaving en de ontwikkeling van het aan de slavernij ontworstelde, half-barbaarsche Helleensche volk. Nu nog bevinden zich onder hen echte geleerden, groote letterkundigen, die de tradities der beroemde kerkvaders op waardige wijze voortzetten. Terwijl ik den aartsbisschop bezocht in diens woning, kreeg ik zelf later in mijn hotel het bezoek van een der ijverigste medewerkers aan ons tijdschrift, een nog jeugdig katholiek priester en leeraar in de Italiaansche taal alhier, | |
[pagina 149]
| |
een man met fijn besneden pen, die het Fransch onberispelijk spreekt en in ons maandschrift reeds menige gelukkige Italiaansche vertaling plaatste van hedendaagsche Grieksche poësie. Ook maakte ik kennis met den rector van het gymnasium, een klein levendig mannetje, die in Duitschland gestudeerd heeft en vrij goed Duitsch spreekt. Hij vertelde mij een en ander over den toestand van het onderwijs in Griekenland, waaruit blijkt dat dit nog vrij veel te wenschen overlaat. Vooral is de ongelukkige partijstrijd in dit kleine landje de grondoorzaak van allerlei euvelen, die misschien nooit uit den weg zullen worden geruimd. Zoo vernam ik o.a. een karakteristiek feit, dat onlangs bij de verkiezingen gebeurd is, en dat meer dan alle redeneeringen in staat is dezen armzaligen toestand te schetsen. Omdat de schoonvader van een leeraar behoorde tot de antiregeeringspartij (in Griekenland zijn steeds twee partijen, wier hoofddoel, voor mij als leek althans, daarin bestaat dat elk haren leider tot hoofd van een nieuw kabinet wil bevorderen) werd de leeraar zelf plotseling van zijn eigen school overgeplaatst naar de school van een naastbijgelegen plaats, midden in den winter, terwijl zijne huiselijke omstandigheden dit allerminst toelieten. N'importe! Het is des burgers eerste plicht, den staat te dienen. Wat er ondertusschen van het onderwijs wordt, is een tweede kwestie. Ofschoon de cursus gesloten is en de examens hebben plaats gehad, zal de rector toch morgen ochtend een aantal scholieren in het gymnasium vereenigen, ten einde een uurtje les in oud- en nieuw-Grieksch te geven en mij de gelegenheid te verschaffen, eenige practische, en niet alleen zuiver theoretische, kennis van het onderwijs in Griekenland op te doen. Aanstaanden Maandag den 18den Juli, 's avonds te 6 uur, zal ik dan in de groote zaal van datzelfde gymnasium mijn Grieksche voordracht houden over het doel en de werken der Philhelleensche Vereeniging, tot welke bijeenkomst het beschaafde publiek door middel van gedrukte biljetten zal worden uitgenoodigd. Over die openbare les en over mijn eerste voordracht meld ik een en ander in mijn volgenden brief. | |
II.Corfú, 19 Juli 1892. Zoo is dan voor mij de groote zaak achter den rug, en voel ik mij verplicht aan het Nederlandsche publiek een kort verslag te doen van mijn gisteren avond gehouden voordracht over de Philhelleensche Vereeniging. Doch eerst zal ik een en ander berichten over de buitengewone openbare les, die de rector zoo vriendelijk was l.l. Zondag 17 Juli 's morgens te 11 uur op het gymnasium voor mij te geven, natuurlijk zonder daarbij in bijzonderheden af te dalen, die meer voor een wetenschappelijk rapport aan de Regeering geschikt zijn. | |
[pagina 150]
| |
Het waren een 25 à 30 jongens, die daar samen waren gekomen, uit allerlei klassen, en van verschillenden leeftijd. Rijken en armen, boerenjongens en zoons van vermogende ouders, hier en daar door verschil in kleedij maar al te zeer kenbaar, zaten daar in bonte mengeling, want het was een buitengewone les, de cursus en de examina zijn gesloten, en des rectors doel was alleen, mij te laten zien op welke wijze de oud-Grieksche taal aan de gymnasia onderwezen wordt. Natuurlijk ontbrak niet de alomtegenwoordige claviger, de vertrouweling der jeugd, die nu en dan op geheimzinnige wijze om de deur gluurde. De les duurde ongeveer een uur, gedurende welken tijd een zevental leerlingen proeven aflegden van hunne bedrevenheid in het vertalen van oud-Grieksch in nieuw-Grieksch, zoowel proza als poëzie. De meesten maakten een goeden indruk, het eenige dat mij tegenviel was, dat men hier niet de gewoonte heeft uit het hoofd te laten leeren, zoodat menig leerling van onze gymnasia veel meer Grieksche verzen (zij het ook met onze barbaarsche Erasmiaansche uitspraak!) van buiten kent, dan deze jonge Hellenen, leerlingen van een Helleensch gymnasium. Na de jongelui bedankt en gegroet te hebben (ik vergeet nog te vermelden dat ik aan sommigen een paar moeielijke vragen deed, die echter niet geheel onvoldoende werden beantwoord) verlieten wij het gymnasium, een hoog steenen gebouw, waarin vroeger in den Engelschen tijd de Akademie van Corfú gevestigd was. Denzelfden dag werd door biljetten in de stad het volgende bericht verspreid: Aan het geletterde publiek. Na des middags wat geslapen te hebben, immers de hitte is meestal zoo groot dat men in den middagtijd niet in staat is iets anders te doen, begaf ik mij te zes uren ongeveer, in zwarten rok, onder begeleiding van den rector naar het gymnasium. Langzamerhand begon de zaal zich te vullen, en toen de voordracht begon was er bijna geen plaats meer te krijgen. Zelden heb ik zulk eene voor mij geheel nieuwe en vreemdsoortige mengeling van toehoorders gezien. Vooreerst was er de Gouverneur van Corfú, een jong en vriendelijk, naar men mij zeide ook zeer geletterd man, die over onzen overleden eere-voorzitter, wijlen den heer Alex. Rangabé te Athene, met den diepsten eerbied sprak. Verder de Aartsbisschop van Corfú, Eustathios Woelismás,Ga naar voetnoot*) een | |
[pagina 151]
| |
vriendelijk en innemend grijsaard van bijna tachtig jaar, met zijn langen baard en geheel zwarte priesterkleeding, een hoogen zwarten tulband op het hoofd, die begeleid van een tiental mindere priesters - hier pappádes genoemd, een woord dat met het bekende Russische pope samenhangt - langzaam en plechtig de zaal binnentrad, en zoowel wegens zijne positie als hoofd der Grieksche kerk op Corfú als wegens zijn hoogen leeftijd, ongetwijfeld door iedereen met eerbied bejegend wordt. Het was voor mij een zeer eigenaardig gezicht, zoovele priesters, waaronder verschillende grijsaards, onder mijn gehoor te tellen. Een baai op Corfú.
Verder waren er een groot aantal notabelen van het eiland, leeraren, rechters en doctoren, en een vijftigtal gymnasiasten en jongens, ja zelfs kleine jongens die echter (ik mag niet vergeten het te vermelden) allen zonder onderscheid met gespannen aandacht de voordracht volgden. Mijn rede duurde een groot uur. Na mijne verontschuldigingen te hebben aangeboden dat ik het waagde voor een zoo geletterd Grieksch publiek in hunne moedertaal te spreken, begon ik met eene vrij uitvoerige uiteenzetting van het doel en streven onzer Philhelleensche Vereeniging die, alle politieke vraagstukken geheel ter zijde latende, zich de beoefening en bevordering der | |
[pagina 152]
| |
Grieksche taal en letteren in den wijdsten omvang tot taak heeft gesteld. Bovenal betoogde ik de noodzakelijkheid om overal in Europa ééne en eensluidende uitspraak van het Grieksch, en wel de hedendaagsche uitspraak der beschaafden, bij het onderwijs in te voeren. Onze nog heerschende zoogenaamde Erasmiaansche uitspraak vormt een Chineeschen muur (om het zoo uit te drukken) tusschen West-Europa en Griekenland, en geeft voedsel aan het vooroordeel alsof het oud-Grieksch ook maar in één enkel opzicht een doode taal ware, terwijl daarenboven, en dit is wel het ergste van alles, het verschil zóó groot is dat de Grieken geen woord verstaan van de taal, die aan onze gymnasia en universiteiten voor Grieksch wordt versleten. Het is meer dan tijd dat er aan dit belachelijke misbruik een eind worde gemaakt; als slechts de leeraren en professoren zich wat moeite willen geven, en vooral als zij het gezelschap zoeken van Grieken die, hoe verstrooid en hoe eenzaam dikwijls, toch wel overal te vinden zijn, dan kan binnen korten tijd dit euvel worden uitgeroeid, en een vraagstuk worden beslist, waarvoor de Grieken zelf nu reeds sedert twee eeuwen en langer hebben gestreden. Behalve de uitspraak behandelde ik vrij uitvoerig de taalkwestie in Griekenland, daar, zooals men weet, de klove tusschen spreek- en schrijftaal in dit land bijzonder groot is. Een volgend gedeelte mijner rede was aan het onderwijs gewijd, aan de noodzakelijkheid van verbeteringen, zoowel aan deze als aan gene zijde der Adriatische Zee. Ten onzent behoort men het Grieksch als een levende taal te onderwijzen en zal men, door eene praktische methode en door verbinding van de nieuwe met de oude taal, in korteren tijd veel betere resultaten kunnen bereiken. In Griekenland zijn echter evenzeer verbeteringen noodig, van geheel anderen aard, voortvloeiende uit den nog zeer verwaarloosden toestand, waarin zich over het algemeen de ontwikkeling en beschaving van het Oosten bevindt. In de derde plaats behandelde ik het vraagstuk van eene algemeene taal der wetenschap, en gaf als mijne meening te kennen, dat de hedendaagsche Helleensche taal, in haren meest beschaafden vorm, mij daarvoor uitnemend geschikt voorkomt. Ik voegde hieraan toe dat dit doel mij volstrekt niet onbereikbaar of utopisch toeschijnt, wanneer slechts het onderwijs tot aan het einde toe op een nieuwen en meer praktischen grondslag wordt ingericht. Het slot mijner voordracht bevatte natuurlijk een aantal plichtplegingen. Dankende voor de ontvangst, mij op het eiland der PhaeakenGa naar voetnoot*) bereid, bracht ik aan mijne zeer geachte toehoorders de groeten over van het schoone Amsterdam, de stad die nimmer geheel verstoken is geweest van klassieke wetenschap en van Grieksche letteren, de stad waar eens de beroemde Korais of Coray, de grondlegger der moderne Helleensche taal, gewoond heeft, waar menig Grieksch werk op voortreffelijke wijze gedrukt is, en waar in het algemeen - niettegenstaande den praktischen geest der handeldrijvende bevolking - | |
[pagina 153]
| |
toch aan de hoogere beschaving en aan de fraaie letteren ten allen tijde eene belangrijke plaats is toegekend. Hieraan voegde ik de groeten toe van onze universiteit en van ons gymnasium; aan het meer jeugdig gedeelte van mijn auditorium vertelde ik hoe menig leerling van onze school deze reis met belangstelling volgt, zij het ook misschien somtijds met het listige doch onschuldige bijoogmerk, voor zijn verzameling van postzegels nieuwe ‘débouché's’ te openen. Mijn rede met een kort woord van dank aan de autoriteiten van Corfú besluitende, was mijn allerlaatste woord een: Leve Corfú! Leve het Grieksche volk! - welk woord, als van het hart komende en tot het hart gaande, met handgeklap en gejuich werd beantwoord. Onmiddellijk daarna rees de eerbiedwaardige gestalte van den Aartsbisschop van zijn stoel op. In eenvoudige woorden maar met gevoelvolle uitdrukking en gebaren, zeide hij ongeveer het volgende: Vrienden! van den aanvang af ben ik lid der Philhelleensche Vereeniging in Holland geweest, en ben van ganscher harte het streven der vereeniging toegedaan. De redenaar heeft gezegd (vervolgde hij) dat de Hollanders over het algemeen een bedaard, koelbloedig en phlegmatiek volk zijn, maar nu hij zelf over is gekomen om zijne vereeniging meer bekend te maken, moet ik erkennen dat de beoefening onzer taal en letterkunde, naar het schijnt, in staat is ook een bewoner der koude Noordelijke gewesten met geestdrift en warmte te vervullen. Met een wensch van bloei voor de vereeniging, een woord van instemming met den hoofdinhoud der voordracht, en met een paar welgemeende woorden van dank aan den spreker eindigde de grijsaard. Ook zijn rede werd met gejuich aangehoord, en ten slotte werden mij een legio van handen toegestoken, en beijverde men zich zijne sympathie te betuigen voor onze vereeniging, die wel is waar hier te lande reeds vrij wel algemeen bekend is, maar desniettemin nog lang niet genoeg den stoffelijken steun heeft ondervonden, die toch in de eerste plaats van de Hellenen zelf uit moet gaan. Laat ons hopen dat het niet alleen bij woorden zal blijven, maar dat het voornaamste doel, nl. op de twee hoofdplaatsen, te Athene en te Corfú, onderafdeelingen van onzen bond te vestigen, binnen korten tijd volledig zal worden bereikt. Zonder in bijzonderheden af te dalen en uitdrukkelijk man en paard te noemen, heb ik toch in mijn rede telkens laten doorschemeren dat Hellas groote behoefte heeft aan langzame en vreedzame ontwikkeling, waaruit als van zelf volgt (en ieder ontwikkelde zal het terstond hebben begrepen) dat de vele en plotselinge veranderingen van ministerie, de onzekere staatkundige toestand, waaronder dit land gebukt gaat, voor die ontwikkeling allerverderfelijkst zijn. Zal hierin echter verbetering komen? Is de invloed van klimaat en bodem niet al te groot? Zoo ergens, dan mag men in Griekenland Platonische liefde koesteren en Platonische denkbeelden ontwikkelen; of echter de nuchtere werkelijkheid deze ooit in vervulling zal brengen, is een andere kwestie. Daarbij komt dat, naar het mij voorkomt, het kleine landje nog veel te veel van de groote mogendheden afhankelijk is; als men echter bedenkt | |
[pagina 154]
| |
Corfú.
| |
[pagina 155]
| |
dat een 70-tal jaren geleden geheel Hellas nog zuchtte onder diepe slavernij, dan moet men de energie van het volk bewonderen, die nu reeds zoovele goede resultaten heeft voortgebracht. Over een paar dagen ben ik van plan direkt per Italiaansche stoomboot van hier naar Athene te vertrekken, waar ik mijn hoofdkwartier zal opslaan. Wanneer de hitte, die hier reeds drukkend is maar te Athene nòg grooter moet zijn, het voortdurende verblijf in de hoofdstad minder wenschelijk maakt, dan zal ik waarschijnlijk ergens in de onmiddellijke nabijheid van Athene moeten verblijven. Van Athene uit hoop ik in ieder geval Olympia, en voorts de Cycladen te bezoeken. Morgen zal ik wellicht in staat worden gesteld een boerenfeest buiten de stad bij te wonen, hetgeen zoowel om de oude gebruiken en kleeding, als om de taal, die bij het landvolk veel zuiverder bewaard is, allerbelangrijkst belooft te zijn. | |
III.Athene, 12/14 Juli 1892. Zoo ben ik dan eindelijk te Athene aangekomen, in het zonnige, des zomers helaas snikheete Athene, heb uit de verte een groet aan de Acropolis en het Parthenon gebracht, heb met een dozijn minzame en hulpvaardige Atheners kennis gemaakt, heb allerlei bezoeken ontvangen, en zet mij eindelijk, ietwat vermoeid doch rustig ten minste, neer om uit al die duizenderlei indrukken weer te geven wat niet vervlogen is! - Maar hierover later; eerst moet ik mijn waarden lezer verzoeken mij in gedachten nog even te volgen, en wel terug naar Corfú. In de nabijheid der stad, ongeveer 1½ uur per rijtuig, zou een groot landelijk feest zijn, en ook wij togen in gezelschap daarheen. Het is het feest van den Heiligen Procopios, dat de boeren uit een vijf-, zestal dorpen in den omtrek jaarlijks den 18den Juli vieren. Langzamerhand bereiken wij den top van den berg, want het dorp, waar de eeredienst en de dans plaats heeft, ligt hoog boven op de met olijfboomen en veel ander gewas beplante bergen. Reeds uit de verte komt ons het klokgelui te gemoet, dat even lang duurt als het feest zelf. Wij bezichtigen het kerkje, dat plechtig versierd is, een mengeling van katholieke tempelversiering met Oosterschen kleurengloed. Het stroomt naar binnen en naar buiten; maar vooral buiten is het meeste te zien. Daar zitten de honderden dorpelingen, mannen, vrouwen en kinderen, allen zooveel mogelijk in Zondagsgewaad, de bruidjes vooral in eene niet onfraaie maar zeer overladen kleedij. Haar hoofdbedeksel herinnert eenigszins aan dat onzer Brabantsche deernen, maar de rest is geheel Oostersch; haar borst en gedeeltelijk ook haar rug is geheel behangen met gouden en zilveren stukken, versierselen en afbeeldingen, terwijl bontkleurige doeken aan het geheel een | |
[pagina 156]
| |
zeer scherpen indruk geven. Zij moeten straks vooraan dansen in de rij, maar durven de oogen niet opheffen tot den bruidegom. In groepjes vereend, zitten de overigen schilderachtig op de heuvelen bijeen. Is het een Homerisch, is het een aartsvaderlijk schouwspel? Wie zal het zeggen? Het heeft in elk geval wel iets van beiden. Vele mannen zijn bezig met een groot stuk vleesch al wentelende aan het spit te draaien, hetgeen ons onmiddellijk aan de bekende versregels van Homerus herinnert. Allen zitten bont dooreen, eten en drinken uit de kruiken wijn en water, die in grooten getale naar boven zijn gebracht, en overal heerscht vroolijkheid. Het merkwaardigste van alles was voor mij de dans. Een twintigtal vrouwen, vier aan vier of drie aan drie elkaars zakdoek vasthoudende, achteraan de jonge meisjes, dansen, neen dat is het niet, trippelen, neen zelfs dàt niet, bewegen langzaam-plechtig de voeten op de maat, als men het zoo noemen mag, der allereenvoudigste dorpsmuziek, die een drietal bejaarde mannen ten beste geven met behulp van violen, die zeker elders dan te Cremona vervaardigd zijn. Zonder eenige afwisseling bijna gaat het maar altijd in het rond, voorop dansen de boerenjongens, met het gezicht naar de meisjes gekeerd, in kluchtige en potsierlijke bewegingen die hier en daar op danspassen beginnen te gelijken. Of deze dans een overblijfsel is van de dansen, reeds door Homerus bezongen in zijne schoone beschrijving van het schild van Achilles, naar de goedhartige Aartsbisschop mij verzekerde, durf ik voor mij allerminst te beslissen, zeker is het dat het gebruik overoud, en gedeeltelijk althans tot vóór het begin onzer jaartelling opklimt. Elders dansen de mannen alleen, en daar gaat het wilder toe, vooral later, wanneer de wijn eenigen bedwelmenden invloed begint uit te oefenen. Bij deze dansen worden zelfs, op ruwe en geheel ongekunstelde wijze natuurlijk, door middel van gebaren en sprongen allerlei voorstellingen gegeven, het is de zoogenaamde Klephtendans, elders Pallikarendans genaamd, die althans in het uiterlijke mij levendig herinnerde aan de fraaie beschrijving, welke Xenophon in zijn Tocht der Tienduizend Grieken van een krijgsdans in Thracië geeft. Tegen het vallen van den avond houden ook de dansen op, men gaat weer bijeen zitten, eet en drinkt, sust de kleinen in slaap, en gaat langzamerhand zijns weegs, zoodat na een uur ongeveer bijna een doodsche stilte heerscht op die bergen, waar nog kort te voren een oorverdoovend klokgelui, geschreeuw en geknetter aan den geheelen omtrek de zaligheid van den goeden Procopios verkondigde. Ook wij verlieten de vriendelijke streek en de gastvrije dorpelingen, die ons op limonade en heerlijk frisch water onthaald hadden, en reden onder een onbeschrijfelijk schoonen sterrenhemel langs de rijkbeschaduwde wegen in den laten avond naar de stad terug. Den volgenden morgen, juist den dag van mijn vertrek, verspreidde zich alom in Corfú de mare dat een boot met Duitschers aangekomen was. Maar neen - het waren twee groote stoombooten, te zamen met ruim 300 Duitschers aan boord, die zich plotseling, als de mieren op een voetpad, naar alle kanten van het eiland verspreidden. Ook vandaag tref ik ze hier weer te Athene, en | |
[pagina 157]
| |
wel (o geluk) in hetzelfde hotel aan. Het zijn waarschijnlijk Saksers, in elk geval Zuid-Duitschers, te oordeelen naar taal, lichaamsbouw en bierlust. Of het fijnbeschaafde lieden zijn, is een tweede vraag; de rector vertelde mij heel ondeugend dat hij er een paar zonder hoed en op pantoffels door de stad had zien wandelen, die geheel ontzet waren toen zij, op hunne vragen, van hem (die in Duitschland gestudeerd heeft) in het Duitsch antwoord kregen. Is dan Griekenland niet een half-barbaarsch land? zoo dachten zeker onze ‘Spiessbürger’, een woord dat ik liever onvertaald laat. Wij zullen ondertusschen onze brave Duitsche broeders maar kalm verder laten trekken, alleen nog vermeldende dat zij, zeker om hunne sympathie voor Griekenland te toonen, allen een diploma dragen, waarop (volgens hetgeen de Grieken hier vertellen) duidelijk een halve maan is afgebeeld! Nu ja, Turkije ligt immers dicht bij Griekenland! Sympathie voor de Duitschers heeft men hier in het algemeen niet; in geheel het Oosten heerscht l'esprit gaulois. | |
IV.Athene, 12/24 Juli 1892. Over mijn aankomst te Athene en wat ik daar alzoo in het begin gezien heb, mag ik ook wel een en ander vertellen aan ons Nederlandsch publiek, dat zelden de reis naar de stad van het eeuwig schoone onderneemt. Althans onze consul in den Piraeus, de vriendelijke en voorkomende heer van Lennep, die jaarlijks vertoogen tot onze regeering richt over de toenemende belangrijkheid van den Levanthandel, zeide mij dat Hollanders in deze streken zeer zeldzame vogels zijn. Het is vandaag Zondag, een echte Zondag, naar het schijnt. Zooeven was ik ten paleize, ten einde eene audientie bij Z.M. den koning van Griekenland aan te vragen, met het bepaalde doel, de belangen der Philhelleensche Vereeniging nogmaals uitdrukkelijk bij hem te bepleiten. In afwachting van later antwoord, dat de adjudant mij zal doen toekomen, heb ik even genoten van het verrukkelijk gezicht op de Acropolis, dat de voorhal van het geheel marmeren paleis aanbiedt, en zet mij nu in het hotel neer om mijne eerste indrukken van de stad van Phidias en Pericles te beschrijven. Maar halt, zoover zijn wij nog niet. Wij bevinden ons nog te Corfú, en wel juist aan boord van een der groote stoomschepen der Italiaansche Maatschappij Florio-Rubattino, die de Adriatische Zee en den Levant geregeld bezoeken. Heel goed was 't daar aan boord niet, vuil, duur en slecht. Vooral het eerste hindert een zoon der lauwe westerstranden, zooals da Costa ons schilderachtig noemt. Tot overmaat van ramp hadden wij Vrijdag op zee een vrij hevigen storm, regen gepaard met onweer, waarbij uw vriend, waarde lezer, zich wel niet zeeziek gevoelde, maar toch een ‘ik-en-weet-niet-wat’ bespeurde, dat heel veel op die gevreesde onpasselijkheid begon te lijken. | |
[pagina 158]
| |
Gezicht op Athene en de Akropolis.
| |
[pagina 159]
| |
Gelukkig bedaarde de storm tegen den avond, en Zaterdagmorgen omstreeks tegen 5 uur liep de boot de haven van Piraeus binnen. Éen bootje, met de Hollandsche kleuren, mij welwillend door den vertegenwoordiger onzer Regeering gezonden, verhoogde den prettigen indruk, dien de aloude haven, met geheel de macht van herinneringen, die de naam Piraeus bij den vriend der klassieken opwekt, op mij maakte. Zoo zijn wij dan in Piraeus, dien naam, door duizenden gymnasiasten in Europa tot vervelens toe geleerd en verbogen, maar niet even dikwijls in werkelijkheid aanschouwd. De fraaie haven ligt vol met schepen, die ook al door den storm (hier des zomers een zeer zeldzaam verschijnsel) een weinig hebben geleden. Pirée, zooals men 't vaak noemt, is een stad die reusachtig in ontwikkeling toeneemt, evenals de nabijgelegen hoofdstad. Nadat ik met mijn bagage (wij zijn in Griekenland, waarde lezer, waar de smokkelhandel bijzonder groote afmetingen schijnt te hebben aangenomen) nog al last had gehad, en eindelijk na minstens een uur wachtens mijne lêeren kinderen had mogen meenemen, begaf ik mij naar een vrij smerig koffiehuis, ten einde wat koffie, op Oostersche wijze toebereid, met brood en beschuit te gebruiken. Daarop bezichtigde ik de stad, die wel vele vrij ruime straten en sommige fraaie gebouwen heeft, maar toch over het algemeen niet zulk een zindelijken indruk als Athene maakt. Natuurlijk vormen de consulaten het glanspunt, en na korten tijd bevond zich dan ook de ondergeteekende in de fraaie woning van den heer Van Lennep, een betrekkelijk nog jong man die zeer vloeiend Grieksch spreekt, en mij met een paar brieven ‘van huis’ overgelukkig maakte. Na een vrij lang onderhoud in het Grieksch (immers in een vreemd land is niets beter dan zich voortdurend in de taal van het land te oefenen), en somtijds, als van zelf spreekt, in onze dierbare moedertaal, vertrok ik per spoorweg van Piraeus naar Athene. Welk een betooverenden indruk maakt reeds dat ééne woord Athene! De gedachte alleen, Athene te naderen, zij het ook langs den geheel onklassieken ‘ijzeren weg,’ deed mij alle doorgestane vermoeienis, alle soms onduldbare hitte, alle slordigheid en smerigheid, die hier ruimschoots te vinden zijn, vergeten. Van beide zijden rijzen de welbekende bergen van Attica, te midden van welke zooveel schoons en heerlijks in de oudheid is afgespeeld, voor onze met een blauwe bril gewapende oogen op. Daar vliegen wij voorbij de bouwvallen van het Parthenon, daar naderen wij de tuinen van het vlakke, zonnige, bijna geheel van steen en marmer gebouwde Athene. De trein fluit, houdt stil, ik ga met mijn koffers naar buiten, en verover een rijtuig, na mij door een zwerm van zeer brutale Grieksche kruiers en jongens, die mijn bagage reeds dreigden weg te dragen, met een zeer beslist ‘Ochi’ (‘Neen’) te hebben doorgeslagen. Een kwartier later bevind ik mij in het fraaie hotel, vlak bij het koninklijk paleis gelegen, dat evenals het paleis een schoon uitzicht op de Acropolis aanbiedt, en dat evenals de meeste hotels te Athene aan alle vereischten voldoet, die de Westersche reiziger gewoon is te vorde- | |
[pagina 160]
| |
ren. Wat is immers, waarde lezer, natuurschoon en kleurenpracht, voor iemand die slecht slaapt, slecht eet en drinkt, in het kort op reis geen enkel gemak ondervindt? Genoeg hierover; want iedereen, die veel gereisd heeft, zal mij dit terstond toegeven. Keeren wij dus van deze ietwat nuchtere beschouwingen naar den frisschen stroom van het moderne Atheensche leven terug. Mijn algemeene indruk van het ‘met viooltjes bekransde’ Athene, zooals de oude dichter het noemde, is dat de stad een aantal prachtige openbare gebouwen bezit, en in dit opzicht bijna kan wedijveren met de grootste hoofdsteden van Europa. Verder dat alles een Franschen, nog beter Parijschen indruk maakt, zooals de Grieken dan ook gaarne Fransche woorden en spreekwijzen inwerpen tusschen hetgeen zij zeggen. Voorts dat de warmte en de stof des zomers het verblijf minder aangenaam maken, maar dat daarentegen de avond en de nacht hier in dit jaargetijde koel en allerbekoorlijkst zijn. Eindelijk last not least, en voor mij van de grootste waarde, dat de beschaafde Atheners hupsche, geestige, voorkomende en gastvrije lieden zijn, steeds bereid den vreemdeling in alles van dienst te wezen en nog in vele trekken, niet het minst in hun hartstochtelijke partijzucht, aan de Atheners der oudheid herinnerend. Mijn eerste bezoek gold professor Kontos, den beroemden leerling en vriend van Cobet, dien ik helaas niet tehuis trof; mijn tweede onzen Vice-Voorzitter, den historicus Lambros, die mij des avonds op zijne villa te Cephissia, nabij Athene, vriendelijk onthaalde en zoo mijn eersten dag in de hoofdstad alleraangenaamst deed besluiten. | |
V.Athene, 14/26 Juli 1892. Een reisje naar Griekenland en Athene moest eigenlijk door ieder beschaafd mensch, maar vooral door iedereen die eene klassieke opleiding genoten heeft, gemaakt worden. De reis is wat lang, maar niet bijzonder vermoeiend. Het klimaat, althans hier te Athene, is ook in den zomer gezond, naar mijne Helleensche vrienden verzekeren zelfs bijzonder gezond. Maar bovenal: welk een rijke schat van indrukken, welk een heerlijke nachten! Nu pas begrijp ik den titel ‘Attische Nachten,’ door Gellius aan zijn boek gegeven, waarin hij ons zulk een aantal letterkundige bijzonderheden bewaard heeft. Ja, de Attische avonden en nachten zij betooverend schoon. Zij alleen reeds zijn in staat ons te verzoenen met de groote hitte overdag. Immers des zomers tusschen 12 en 4 uur wordt hier en elders meest geslapen, een gewoonte waaraan ook de vreemdeling zich niet geheel mag onttrekken. Maar in den namiddag begint het leven. Vooral de café's wemelen dan van bezoekers, voor 't grootste deel zit men op straat. Welk een levendigheid, welk een gebarenspel, bewegelijk- | |
[pagina 161]
| |
heid en levenslust, mij dunkt het is nog steeds de oude Atheensche wereld, alleen in moderne vormen, zonder haar duizenden slaven, en ook zonder de talrijke vervoermiddelen en verkeerswegen, omnibus, tramway, spoorwegen van heden.Ga naar voetnoot*) Maar het allereigenaardigste is zonder twijfel gebleven. Zoo iets, dan getuigt dit voor de levenskracht en de levensvatbaarheid van het Helleensche volk, dat eerst sedert 1830 vrij, ontworsteld aan de smartelijkste slavernij, in deze zes tientallen van jaren met ongeëvenaarde energie aan den arbeid is getogen, en vooral hier te Athene, men zou haast zeggen wonderen heeft voortgebracht. Dagelijks bijna breidt de stad zich uit, worden
De Karyatiden-halle op de Acropolis.
nieuwe gebouwen gesticht, en neemt het verkeer toe. De spoorweg tusschen Athene en de havenstad vervoerde in het afgeloopen jaar ongeveer 1½ millioen personen, hij bestaat nu 23 jaren en is het oudste deel van Griekenlands spoorwegnet. Maar, zooals men weet, ook elders worden spoorwegen aangelegd, en het thans weer herboren kabinet - Trikoepis stelt zich vooral ten doel, dit te bevorderen. Reeds kan men van Athene over Patras direkt naar Olympia komen. Reeds bestaan eenige spoorwegverbindingen in den Peloponnesus, en evenzeer in Thessalië. In het kort, de ontwikkeling maakt reus- | |
[pagina 162]
| |
achtige vorderingen. En dit in een land, dat nog steeds gebukt gaat onder de grootste finantieele moeielijkheden. Gisteren stelde men mij welwillend in de gelegenheid, eene zitting der Kamer bij te wonen; toevallig dat ik juist den Premier Trikoepis hoorde spreken over een voor 't overige vrij onbeduidend onderwerp. Zijn kabinet heeft thans een verpletterende meerderheid, en zijne groote voorstellen van bezuinigingen, schoon hier en daar heftig aangevallen, schijnen toch den algemeenen bijval te zullen verwerven. Het komt mij voor dat de Grieksche en de Fransche Kamer vrij wel overeenstemmen, zelfs in gebaren en toilet, al toont ook het nationale kostuum van eenige weinige leden uit de provinciën, die de Parijsche mode nog niet hebben aanvaard en met hun muts op en een stok in de hand waardig door de zaal schrijden, dat wij ons hier in 't Oosten bevinden. De stilte in de zaal laat te wenschen over, maar mogen wij Nederlanders ons daarover beklagen? Van de onverkwikkelijke politiek, vooral hier in Griekenland een kanker des lands, begeven wij ons weer terug naar het leven te Athene en zijn omstreken. Een wandeling, die ik gisteren door de stad maakte, stelde mij in staat eindelijk het geheel te overzien. Het schoonste punt te Athene (of eigenlijk reeds buiten de stad) is ongetwijfeld het reusachtige plein, waarop het permanente Tentoonstellings-Gebouw verrijst, door den millionair Zappas aan den Staat geschonken. Links heeft men hier den Hymettus, rechts vóór zich de Acropolis, in het midden de breede zuilen van den Zeus-tempel, en vlak daarachter het eeuwige blauw van de zee, met de zacht wegsmeltende lijnen der heuvelen van Attica in het verschiet. Een rijker vergezicht, tegelijkertijd een wereld van historische herinneringen, is ondenkbaar. Het klassieke concert op de Zondag-namiddagen vereenigt hier geheel de elegante wereld van Athene, die op ‘pagotá’ (ijs), limonade of andere verfrisschingen verzot is. Midden onder het wemelende publiek zag ik een aantal Kretensers, schoone krachtige mannen met ernstige gelaatstrekken en vasten tred, die hun nationale kleederdracht niet verloochenen. Het is een (misschien) wel niet altijd even betrouwbaar, maar zeer dapper en moedig slag van menschen, wier eiland gedrenkt is met het bloed van ontelbare pogingen tot afschudding van het Turksche juk. Nooit zag ik schooner, en meer schilderachtig gekleede mannen, die dan ook trouwens hier te Athene de algemeene sympathie bezitten. Wat de bovenvermelde onbetrouwbaarheid aangaat, zooals men weet was deze reeds aan den Apostel Paulus bekend. Des avonds is reeds tweemaal het doel van mijn tocht Pháliron geweest, de fraaie kleine havenstad met goede baden en zomertheater, op een kwartiertje afstand van Athene gelegen aan de spoorweglijn, die de hoofdstad met Piraeus verbindt. De avonden en de zomernachten aan zee zijn verrukkelijk schoon, de ontelbare lachjes der zeegolven (zooals Aeschylus het verheven tegelijk en schilderachtig noemt) lokken hier dagelijks honderden Atheners met hun vrouwen en kinderen naar het strand, en tot na middernacht loopen de spoorwegtreinen. Bengaalsche en electrische verlichting met kanongebulder, | |
[pagina 163]
| |
dat ver over de heuvelen van Attica weerkaatste, waren hier gisterenavond het bewijs dat Zijne Majesteit Koning George aan boord van een Engelsch oorlogschip de gast van den Admiraal was; men kan zich moeielijk een tooverachtiger verlichting denken dan gisterenavond de baai van Pháliron aanbood. Over het letterkundige en geleerde leven te Athene is natuurlijk veel te vertellen, en reeds aanstonds ziet men dat, bij voorbeeld, de boekhandel hier groote afmetingen aanneemt. Een van de middelpunten van geheel het literaire verkeer is de groote en bloeiende Vereeniging Parnassós, een soort van maatschappij, die zoowel literatuur en kunst als muziek en zelfs weldadigheid door hare werken en in haar sierlijk eigen gebouw vereenigt. Het bovengedeelte van de lokalen der Vereeniging Parnassós is voor lezingen, vergaderingen en sociëteit bestemd, terwijl de benedenverdieping een groot aantal schoollokalen omvat, waarin honderden arme kinderen kosteloos onderwijs genieten, en verder van alle schoolbehoeften worden voorzien. In de groote zaal dezer vereeniging zal waarschijnlijk a.s. Zondag door mij de aangekondigde voordracht worden gehouden. | |
VI.Athene, 14/26 Juli 1892. Gij zult misschien ontevreden zijn, waarde lezer, omdat ik u over het land, over de natuur en de kunst weinig nieuws mededeel, maar wèl een en ander over de menschen en personen. Dit ligt, amice pruttelaar (word maar niet boos, want hier onder den zonnigen hemel zoudt gij toch mèt het uitspansel moeten lachen, en omgekeerd begrijp ik ùw gepruttel in ons land van modder en regen, dat ook niet op mijn verzoek aan de zee ontworsteld is) nu dan, dit ligt aan den aard van mijn reis, die vooreerst zeer kort en ten tweede een studiereis is. Tijd om voor mijn genoegen veel te zien heb ik niet, ik hoop vóór mijn vertrek nog het heerlijke Olympia te kunnen bezoeken, maar zelfs dat is niet zeker. Doch laat ik niet klagen, want alleen reeds het genot in Athene te zijn, het fijnste Grieksch te hooren spreken, te wandelen op den bodem van zoovele duizenden herinneringen, de reinste lucht in te ademen, den zonnigsten hemel, en vooral des nachts het betooverendste maanlicht te zien - dat alles, en nog veel meer, is mij ten deel gevallen, en dankbaar tracht ik de indrukken in mij op te nemen en te verwerken, die zich hier onophoudelijk voor den vreemdeling en oudheidminnaar opdoen. Elke steen is hier een vervlogen doch groote wereld, elke voetstap herinnert u aan een groot verleden, aan wijze mannen, voortreffelijke dichters en dappere helden, elke blik in de verte geeft u verklaring van het verschijnsel, hoe hier | |
[pagina 164]
| |
beeldhouwkunst en bouwkunst en ten deele schilderkunst onvergankelijke werken hebben voortgebracht. Een Hermes van Praxiteles zou niet kunnen ontstaan onder onzen nevelachtigen hemel, geen Parthenon zou ten onzent uit het moeras kunnen verrijzen, evenmin als onder Griekenland's zonnigen hemel het geheimzinnige halfduister van een Rembrandt, de grofgezonde portretten van een Frans Hals, gewrocht zouden kunnen worden. Maar ik dwaal af, en wil liever den lezer nog eens vertellen dat de welwillendheid en gastvrijheid, die men hier ondervindt, waarlijk voorbeeldig is. Al schuift men ook een deel daarvan op de sympathie, die aan elk Philhelleen hier ten deel valt, toch blijft er nog veel over. En verder wil ik den lezer opmerkzaam maken dat, wanneer modern Athene bijzonder rijk is aan merkwaardige gebouwen, de stad evenmin verstoken is van merkwaardige personen, waaromtrent wel iets naders mag worden verhaald. Zoo heeft men hier den millionair Syngrós, die voor zijne kosten een gevangenis liet bouwen, en ze den Staat ten geschenke gaf. Een ander rijkaard gaf een aantal gebouwen ten geschenke, en toen men hem de rente wilde laten, zeide hij dat dit te veel was en hij met een gedeelte daarvan genoegen nam; dezen heer zag ik onlangs loopen, hij is eenvoudig gekleed als een arm burgermannetje. De schenkingen van andere rijke Hellenen zijn overbekend. Een andere merkwaardigheid van Athene is de dichter Soeris, die de courant Romiós (tweelettergrepig uit te spreken), een soort van Griekschen Uilenspiegel maar niet zoo partijdig, uitgeeft. Deze heer, met wien ik kennis maakte, is een ernstig dichter, die echter om den broode verplicht is, iedere week zijne courant in verzen te schrijven. De Romiós is geheel in verzen, zelfs de titel is een vers en als zoodanig is dit weekblad zeker eenig geheel in Europa. Het geheugen van den redacteur is zoo verbazend sterk, doit hij de meeste verzen van oude en nieuwe Grieksche dichters kan opzeggen, ja zelfs hoorde ik hem een stuk proza van Plato uit het hoofd voordragen, een kunststukje, dat misschien alleen een Cobet hem indertijd zou hebben nagedaan. Uit alles blijkt dat de oude Grieksche letterkunde hier vooral het hoofdvoedsel der beschaving en van geheel het onderwijs vormt, de meeste couranten en tijdschriften beijveren zich om zoo klassiek mogelijk te schrijven, en het is hoogst belangrijk na te gaan, hoe alhier iederen dag, ja ieder uur ongetwijfeld, nieuwe woorden of uitdrukkingen ontstaan, geput uit den alouden schat der taal, en geschikt om elk verschijnsel van het moderne leven tot in zijne kleinste schakeeringen terug te geven. Ook dit feit is waarschijnlijk eenig onder alle talen van Europa. De tweede merkwaardigheid van Athene, die ik gisteren bezocht, is - schrik niet, lezer - eene dame, en wel Mejufvrouw Sophia Trikoepis, de ongehuwde zuster van den Premier, eene fijnbeschaafde vrouw, die voortreffelijk vreemde talen spreekt, en wier salons een soort van middelpunt vormen van geheel het litteraire leven alhier. Zij is eerelid onzer Vereeniging, sprak zeer opgewekt over haar doel en streven, en noodigde mij bij mijn vertrek uit, mijn bezoek spoedig te herhalen. | |
[pagina 165]
| |
Over 't algemeen wedijveren hier de vrouwen, vooral in den beschaafden stand, met de mannen in talent en bovenal in leerzucht. De nauwere verbinding van het vorstenhuis met Duitschland maakt dat de dames en de jonge meisjes, waaronder men zeer vele schoonheden met donkere sprekende oogen aantreft, druk aan het Duitsch zijn begonnen. Engelsch wordt evenmin verwaarloosd, schoon Fransch altijd verreweg het meest gekend en bemind is. De vrouw van den bovengenoemden dichter Soeris bestuurt het huishouden, helpt haren echtgenoot mee redigeeren, corrigeeren en fantaiseeren, en - leert Duitsch. En dat alles, terwijl hun huwelijk rijk met kinderen gezegend is. | |
VII.Athene, 17/29 Juli 1892. Door mijn vele persoonlijke kennismakingen en bezoeken bij vrienden en geestverwanten ben ik er nog niet toe gekomen, van Athene en de omstreken al het merkwaardige te zien. Na mijne voordracht in de vereeniging Parnassós hoop ik meer tijd te krijgen. Gisteren bezocht ik echter reeds het Stadion. Tegen den avond vooral is het bezoek aan deze streken betooverend schoon. De berg Hymettos, bij voorbeeld, verandert overdag en 's avonds honderd maal van kleur, en in het algemeen is het gezicht op de bergen links en rechts, met de zee in het verschiet, een aanblik die voor ieder vreemdeling onvergetelijk moet blijven. Het Stadion is een door heuvels bijna geheel ingesloten plaats, van wier oude pracht en marmeren zitplaatsen echter weinig is overgebleven. De verbeelding moet hier, zooals gewoonlijk, het overige aanvullen, de renbaan vol met kamplustige sportsmen (om een modern woord te gebruiken), links en rechts het kijklustige volk, altaren en tempels in de onmiddellijke nabijheid, ja wat al niet meer, hetgeen voor altijd vervlogen is! Toch maakt het Stadion, vooral wegens zijn overschoone ligging, nog thans een buitengewonen, onvergetelijken indruk. De Acropolis besteeg ik nog niet, ik wil dit op mijn gemak doen, ten einde in langzame teugen den vollen drinkbeker van het schoone te kunnen slurpen. Daarna komt het Dionysos-Theater en de andere overblijfselen aan de beurt, en bovendien vooral ook de Musea en openbare gebouwen, die ik slechts voor een gedeelte zag, en die in pracht niet onderdoen voor de fraaie paleizen en kunstverzamelingen van Weenen en Parijs. Hetgeen hier vooral de aandacht trekt, is het witte marmer, waarvan ook een aantal particuliere huizen en villa's gebouwd zijn, en dat 's avonds en 's nachts ongemeen schoon afsteekt tegen | |
[pagina 166]
| |
den diepen blauwen hemel, die het geheel als een onmetelijk kleed van azuur overwelft. Eergisteren zag ik een begrafenis van een Admiraal, waarbij de staatsie en plechtigheid veel indruk moet maken op ieder. Met treurmuziek en vele hooggeplaatste personen in den stoet, begaf men zich langzaam naar de hoofdkerk. Het lijk wordt naar de gewoonte van Griekenland, geheel aangekleed en zonder de minste verandering, op de baar rondgedragen. In de kerk verzamelde zich de geestelijkheid, met den Metropoliet aan het hoofd, die in een fraaien, rijk met goud bezetten mantel gehuld, op een soort van vergulden troon plaats nam. De eeredienst bestond uit gebeden, maar vooral uit een wisselgezang tusschen de priesters en twee solo-zangers, die de troparia (oude liturgiën of kerkgezangen, in zeer oude taal en met ouderwetsche muziek) voordroegen. Het gezang was indrukwekkend schoon. Nadat het laatste vaarwel den doode was toegezongen, werd de familie toegelaten om nog ééns het lijk te kussen, dat daarna in denzelfden plechtigen optocht naar de buiten Athene gelegen, met fraaie grafmonumenten rijk voorziene begraafplaats over werd gebracht. Het volk neemt zeer deel aan al deze openbare plechtigheden, over 't algemeen kan men hier den invloed der ideeën van het volk, zelfs van de allerlaagste klassen der maatschappij, bij alles bemerken. Een kenmerkend feit is het, bijvoorbeeld, dat hoewel de doodstraf in Griekenland niet is afgeschaft, men echter genoodzaakt is gratie te schenken aan veroordeelde misdadigers ten einde de guillotine haar treurig werk niet te laten volbrengen. Griekenland is, zooals men weet, een zeer democratisch land, bijna het geheele volk is toegelaten tot de stembus, en ieder voelt het gewicht van de politiek en van algemeenen vooruitgang. Tevens is het volk verdraagzaam voor anderen en heeft het gezond verstand, dat den Franschen bovenal eigen is. Haat tegen andersgezinden, tegen andere godsdiensten en rassen, is hier ongewoon. Zoo heeft men te Athene en elders verschillende Persen als - schoenpoetsers. Maar zij worden niet met minachting behandeld, schoon hun handwerk wat laag is. Wat zou de groote Darius, wat zou de trotsche Xerxes, die een troon liet oprichten ten einde van daar uit des te beter den ondergang van het kleine Griekenland te kunnen aanschouwen, wat zouden zij wel gevoelen, als zij zagen hoe het herboren Hellas, na vier eeuwen van slavernij weder vrijgevochten, met energie zijne oude krachten tracht te herwinnen, groeit en bloeit, terwijl de verre nazaten van dat ontelbare en groote Persenvolk gedwongen zijn als schoenpoetsers een karig loon te midden dier verachte Hellenen te verdienen! Van den vooruitgang van Griekenland kan men zich een klein denkbeeld vormen, wanneer men overweegt dat de havenstad Piraeus een 50tal jaren geleden slechts uit een aantal hutten bestond, terwijl zij thans de meeste fabrieken van geheel Griekenland en ver over de 40.000 inwoners bezit. Gisteren had ik de gelegenheid Piraeus van alle kanten in oogenschouw te nemen, omdat ik trachten wilde uit de klauwen der tolbeambten eenige sigaren te | |
[pagina 167]
| |
bevrijden, die hier met zeer hooge invoerrechten belast zijn. Men zij echter gewaarschuwd nooit naar Frankrijk, Italië, Griekenland, in 't algemeen naar die landen waar de tabaksinvoer aan hooge rechten onderhevig is (en dus de smokkelhandel even groote afmetingen heeft aangenomen) sigaren mee te nemen of te zenden. Beter niets te rooken, of zich met een cigaret tevreden te stellen. 's Lands wijs, 's lands eer. | |
VIII.Athene, 18/30 Juli 1892. Zooeven heb ik mijne voordracht in de vereeniging Parnassós alhier ten einde gebracht, en zet mij nu neder, om eenige indrukken weer te geven, die de laatste dagen alhier voor mij zeer belangrijk hebben gemaakt. Gisteren bezocht ik de Kamer en werd aan verschillende invloedrijke personen, onder anderen aan den premier-Minister Trikoepis voorgesteld. Wij spraken over de Philhelleensche Vereeniging, en als een staaltje van zijne groote scherpzinnigheid deel ik mede, dat hij bij dit gesprek terstond het hart van de kwestie raakte, nl. de moeielijkheid voor de beschaafde Hellenen om in hunne taal en in hunne redevoeringen het juiste midden te houden tusschen de moderne, hier en daar sterk afwijkende, spreektaal of liever de omgangstaal, en de schrijftaal, die dagelijks bijna vorderingen maakt, en die een duidelijk bewijs is van het algemeen streven om de taal meer en meer tot de klassieke reinheid, tot den eenvoud en tot de sierlijkheid der oude schrijvers te doen naderen. De heer Trikoepis is een merkwaardig man. Hij slaapt nooit lang, en eet en drinkt zeer weinig; geheele dagen, ja soms tot diep in den nacht, woont hij de Kamerzittingen bij, houdt redevoeringen van uren lang, zonder zich ooit te verspreken, gaat dan even naar huis en keert even frisch terug als hij gegaan was. Over zijn finantiëele politiek wordt verschillend geoordeeld, in elk geval is dit eene levenskwestie voor Griekenland, welks crediet nog slecht aangeschreven staat, en dat toch tegelijkertijd groote sommen noodig heeft om de spoorwegen en andere groote werken te kunnen voltooien, die het geheele land binnen weinige jaren in een lustoord voor reizigers zouden kunnen herscheppen. Heden morgen te 9½ uur had mijne voordracht in de Vereeniging Parnassós plaats. Eerst betrad de hoogleeraar Spyridon Lambros, vice-voorzitter der Philhelleensche Vereeniging in Griekenland, het spreekgestoelte. De heer Lambros is hoogleeraar in de geschiedenis aan de universiteit, en spreekt vloeiend de Fransche en Duitsche taal; ook heeft hij eenigen tijd te Leiden doorge- | |
[pagina 168]
| |
bracht, waar hij o.a. een handschrift der Vossiaansche verzameling heeft uitgegeven. Hij en vele anderen spreken over Holland met de grootste warmte en sympathie. Het meest bekend is de heer Lambros geworden door zijn tocht naar en zijne beschrijving van de beroemde handschriften der Athoskloosters, deze geheele tocht is een triumf der wetenschap geweest, en de uitgave van den katalogus dezer handschriften, die tegenwoordig met groote nauwkeurigheid in Engeland plaats heeft, is even goed een eer voor de nieuwere Helleensche wetenschap en letteren als zoovele andere werken van hedendaagsche Helleensche geleerden, die te weinig bekend zijn, omdat het ongelukkige vooroordeel betreffende de Grieken en hun moderne taal nog steeds voortduurt, en hunne boeken dus zelden worden gelezen. De heer Lambros nam dus het woord en sprak eenige weinige doch welgekozen woorden over de aloude vriendschappelijke betrekkingen, die steeds tusschen Nederland en Griekenland hebben bestaan. Hij herdacht onze Hellenisten, van Hugo de Groot tot Cobet, prees de verdiensten der Nederlanders niet alleen op het gebied der klassieke philologie maar ook voor het latere Grieksch de (uitgave van het groote woordenboek door van Meurs, Meursius) en eindigde met eene korte inleiding over het doel en streven der Philhelleensche Vereeniging. Daarop nam ik het woord over, niet zonder aandoening (want het is geen gemakkelijke taak voor een publiek van een paar honderd beschaafde en geleerde Atheners, die van oudsher door hunne fijne uitspraak en door hun geestigheid hebben uitgemunt, in hun eigen taal te spreken), en hield ongeveer dezelfde voordracht als te Corfú, echter natuurlijk met verschillende wijzigingen en aanvullingen. Uitvoerig sprak ik over den geestelijken reuzenstrijd, dien wij hebben aangebonden, over de wenschelijkheid om de hedendaagsche Grieksche taal tot grondslag van het onderwijs te maken, over het verheven denkbeeld van eene algemeene en internationale taal der wetenschap, hetwelk door mannen als d'Eichthal, Boltz, Haeckel en anderen wordt ondersteund, over de noodzakelijke aansluiting van alle Hellenisten, ten einde gemeenschappelijk dit vreedzame werk der beschaving te helpen volvoeren. Zooals van zelf spreekt, was mijn slotwoord een hulde aan het bekoorlijke Athene, de stad van het kosmopolitismeGa naar voetnoot*), waar de oude geest niet verloren is gegaan, maar in nieuwe vormen weer herleefd is, om niet alleen het Oosten maar ook het West-Europa met zijne stralen te verlichten. Uit het algemeen applaus, dat volgde, moet ik opmaken, dat deze speech van een Hollander, wiens uitspraak natuurlijk zeer gebrekkig moet klinken in de ooren van het beschaafde Helleensche publiek, zeer in den smaak viel, wat de denkbeelden betreft. Merkwaardig tevens, dat mijn rede onder anderen door een Amerikaansch hoogleeraar in het Grieksch werd bijgewoond, den heer E.A. Emens van de Syracuse University bij New-York, die met groote | |
[pagina 169]
| |
sympathie over ons streven sprak, en mij beloofde in zijn vaderland alles te zullen doen, ten einde gemeenschappelijk het doel tot stand te kunnen brengen. | |
IX.Athene, 3 Aug. 1892. De warmte begint hier toe te nemen, en met het stijgen van het aantal graden vermindert de lust en de geschiktheid tot werken en schrijven. Gisteren, bijvoorbeeld, was het hier zoo warm dat men onwillekeurig gedwongen was, een groot deel van den dag op een kanapée of op een bed in liggende houding door te brengen. In het algemeen echter schijnt het klimaat van Athene zeer gezond, wanneer het mogelijk ware hier meer schaduw aan te brengen en vooral de stad te besproeien, of van een kunstmatig kanaal te voorzien, dan zou het hier een paradijs op aarde zijn. De schraalheid van den grond, reeds door den geschiedschrijver Thucydides vermeld, is en blijft een groot bezwaar, maar wie weet wat menschelijk vernuft en machines niet zouden kunnen uitwerken, als slechts de finantieele toestand des lands beter ware? Tricoepis doet thans al het mogelijke om goed leeningen te plaatsen, maar Griekenland geniet nog geen vertrouwen in den vreemde, en de draagkracht van het volk, en vooral (naar het schijnt) de geneigdheid om belastingen te betalingen is nog niet bijster groot. Daarbij komt het groot aantal vooroordeelen, die in Europa betreffende nieuw-Hellas bestaan. Oud-Hellas is bekend, het is als het ware een afgesloten boek, maar alles wat daarna komt is onbekend, en wordt ten gevolge daarvan geheel scheef voorgesteld. Men meent nog dat mannen en vrouwen in het vreemdste kostuum rondloopen, terwijl toch in de hoofdsteden ten minste de Fransche mode een onbeperkte alleenheerschappij uitoefent. Men meent dat het volk een half-barbaarsch mengsel van allerlei volksstammen is, terwijl toch reeds voor den leek één enkele blik dikwijls voldoende is, om de zeer scherp geteekende karaktertrekken, het ras, te onderscheiden. Juist hunne groote fouten, hun partijzucht, hun tot in het belachelijke gedreven gelijkheidszucht, waardoor al wat uitsteekt terstond naar beneden wordt gehaald - vindt men ze niet in de oudheid evenzoo terug? Is de geschiedenis van Themistokles, van Aristides, van Alkibiades en van zoovele anderen niet leerrijk? Welnu, deze en dergelijke voorbeelden, alleen in een modern gewaad gestoken en meestal zonder de voortreffelijkheid der ouden, zijn heden ten dage aan de orde van den dag. Personenkwesties bederven de beste beginselen. Zelfs aan de Universiteit zijn twee partijen, wier aanhangers elkaar bijna niet | |
[pagina 170]
| |
groeten. Hartstochtelijk valt men elkaar in tijdschriften en dagbladen aan, en terstond worden de zaken met de personen verward. Dit is een groot euvel, dat ik opzettelijk met ietwat scherpe kleuren afschilder, om te laten zien dat ook hier, evenmin als ergens elders, alles rooskleurig is. Als het mogelijk ware (zooals ik in mijn rede zeide) dat wij iets van onze bedaardheid en vasthoudendheid aan de Hellenen afstonden, om in ruil daartegen zelf een gedeelte te ontvangen van hunne voortvarendheid en van hun geestdrift, zouden beide volken daarmee gediend zijn. Een gewichtige zaak, waarom geheel Europa het kleine Hellas wel mag benijden, is dat hier geen pauperisme bestaat. Bedelaars ziet men betrekkelijk weinig, en ofschoon de Grieken over het algemeen arm zijn, toch, schijnt het, kan iedereen die werken wil hier vrij gemakkelijk zijn brood verdienen. Het volk heeft weinig behoeften en is matig, geen enkel geval van dronkenschap heb ik tot dusver gezien. De grootindustrie met haren nasleep van proletariërs, met hare scherpe tegenstellingen, heeft hier nog niet haren intocht gedaan, hoewel langzamerhand ook dit zal veranderen, omdat te Pirée en elders vele fabrieken verrijzen, en dus de sociale kwestie ook hier binnen kort hare gewone afmetingen zal verkrijgen. Er zijn hier wel vele rijken, zelfs verschillende millionairs, maar overigens is de middenklasse niet zoo scherp als elders van het lagere volk gescheiden, loonen, tractementen, enz. zijn allen vrij laag, zoodat er geen wijde kloof gaapt tusschen de gezeten burgerij en den loonarbeider of het landvolk. De meeste rijke Grieksche kooplieden wonen in den vreemde.
Voor zooverre het doel van mijne reis was gegevens te verzamelen omtrent den toestand van het onderwijs in Griekenland, vooral wat betreft het onderwijs in de oud-Grieksche taal en den samenhang met het nieuw-Grieksch, dit is door de welwillendheid van het Ministerie tot stand gebracht. Immers de secretaris stuurde mij een jong en zeer talentvol leeraar aan een der gymnasia alhier, den heer Boekowalas, die mij van allerlei inlichtingen voorzag. Zoodra ik den Heer Tricoepis, die het zeer druk heeft, uitvoeriger kan spreken, zal ik hem voorstellen aan dezen jongen geleerde eene missie naar Nederland op te dragen, met het speciale doel de uitspraak te onderwijzen. Ook zal ik vóór mijn vertrek een brief richten tot het Duitsche, het Fransche en het Amerikaansche Archaeologische Instituut alhier, ten einde om samenwerking in de kwestie der uitspraak te verzoeken. Het is meer dan tijd dat de doode Erasmiaansche uitspraak verdwijne en dat, vooral om praktische redenen, overal buiten Europa de hedendaagsche uitspraak op het oud-Grieksch worde toegepast, die ons met geheel een volk in verbinding zal brengen. | |
[pagina 171]
| |
X.Athene, 12 Aug. 1892. Gisteren bezocht ik hier de openbare Musea, en wel in de eerste plaats het groote Centrale Museum, en de Academie, waarin het penningkabinet gevestigd is. Om met het laatste te beginnen, dit staat onder beheer van een jong mensch van talent, den heer Sworonos, die geruimen tijd in het buitenland vertoefde en met de grootste ingenomenheid sprak over onze koninklijke verzameling te 's Hage en over de collectie-Six te Amsterdam. Onder het vele interessante, dat de Academie oplevert, noem ik slechts de gouden munten uit den tijd van Alexander den Groote en de rijke collectie gouden munten uit den tijd der Ptolemaeën. Het Parthenon.
Het Centrale Museum is een groot en prachtig gebouw met breede vleugels, bestemd voor de voorwerpen der beeldhouwkunst. De rangschikking is hier zeer eenvoudig en zorgvuldig, terwijl de beelden tegen de donkerbruin en somtijds zwart geschilderde muren zeer goed uitkomen. Daar alles naar tijdvakken is geregeld, krijgt men een volledig historisch overzicht van de kunst in Griekenland. Dit museum is zoo belangrijk, dat men aan een goede studie minstens eenige | |
[pagina 172]
| |
dagen wijden moet. Door eene bijzondere omstandigheid was ik zoo gelukkig de private collectie Klein-Aziatische kunst van den heer X. te mogen zien. Deze heer (bescheiden als hij is, verzocht hij mij uitdrukkelijk zijn naam te verzwijgen), is een rijk en geletterd koopman, die in zijn vaderstad door het stichten van een museum, een bibliotheek, een ziekenhuis, verschillende scholen, enz. duizenden aan zich verplicht heeft. Hij heeft nu Athene zijne collectie kunstvoorwerpen uit Smyrna, Ephese, en andere plaatsen van Klein-Azië afgestaan, en ik stond verbaasd over den rijkdom en over de verscheidenheid dezer aloude kunst, die dubbel belangrijk is, omdat Azië zeker de bakermat van de geheele Grieksche kunst genoemd mag worden. Het Dionysos-theater te Athene.
Terwijl men voortdurend bezig is dit museum uit te breiden en te verbeteren, onder de kundige leiding van den heer Kawwadias, is de verzameling toch reeds nù eenig op de geheele wereld, vooral wat de grafmonumenten betreft. De oudste beelden, waaronder het beroemde grafteeken van Aristion, klimmen op tot de 7de en 6de eeuw vóór Christus. Rondwandelende door de zalen, komt men eindelijk tot den Romeinschen tijd, terwijl (zeer karakteristiek voor den geest der moderne Hellenen) eenige Byzantijnsche producten met blijkbare minachting in de laatste bijzaal geplaatst zijn. Voor de Grieken bestaat slechts één ideaal, zoowel in de kunst als in de literatuur, en dat is het klassicisme. De rest heeft voor hen meestal geen waarde. Hebben zij ongelijk? | |
[pagina 173]
| |
Heden bezocht ik het aloude theater van Dionysos en het Parthenon. Men kan eeuwig blijven treuren over de noodlottige bom, die nu ongeveer twee eeuwen geleden, in 1687, dit schoonste meesterstuk der oudheid, ja misschien van alle tijden, voor altijd verwoestte. Men kan met Byron een vervloeking slingeren naar het hoofd van Lord Elgin als vertegenwoordiger der Engelschen, die zich niet ontzien hebben het heerlijkste gedeelte van den tempel naar Engeland te sleepen. Maar men vordert daarmede niets, terwijl het zeer twijfelachtig is of het eens geroofde wel ooit door het nationale egoïsme zal worden teruggegeven. Beter is het, in afwachting daarvan, den onvergelijkelijk schoonen tempel der maagd Athene, nog in zijne ruïne indrukwekkend, in gedachten te voltooien, de duizenden beelden en altaren, die rondom de Acropolis versierden, als in een droom zich voor oogen te tooveren, en zich rekenschap te geven van het godsdienstige leven, dat hier vóór 22 eeuwen gebloeid heeft. Ik beken dat dit eigenaardige bezwaren oplevert, ja in den beginne onmogelijk schijnt. De Acropolis immers is feitelijk tegenwoordig een met stukken steen en tempelruïnes bezaaid rotsplateau, een reusachtig steenen doodenveld. Zelfs het Parthenon, dat betrekkelijk het best bewaard is, maakt toch met zijn twee onvolkomen stukken, met zijn verweerde zuilen, waarop den geheelen dag de brandende zon schijnt, op den nuchteren toeschouwer een vreemden, ja gebrekkigen indruk. Het is immers beroofd van zijn hoofdsieraad, van zijn kroonlijst, die de grootste schat is van het Britsche Museum! Maar hij, die iets meer dan nuchter is, die in staat is bij zichzelf al dat schoone en verhevene aan te vullen, zal ook nù nog van het Parthenon den indruk meekrijgen van den grooten en heiligen tempel der Godin, wier beeld vèr over Athene heen tot Aegina, en verder tot aan de bergen van den Peloponnesus heen kon zien. Ook nù nog is het vergezicht van de Acropolis treffend schoon, een groot gedeelte van Attica, met de blauwe zee in het verschiet, is zichtbaar, terwijl aan den voet des heuvels zich het moderne Athene uitstrekt. Een veel beteren, minder onvolmaakten, indruk krijgt de vreemdeling van het onmiddellijk aan den voet der Acropolis gelegen theater van Dionysos. Dit kan men in zijn geheel gemakkelijk overzien, terwijl de in het gesteente uitgeholde zitplaatsen, met de opschriften die aanwijzen welke priesters en magistraten de eereplaatsen innamen, aan het tafereel een levendigheid bijzetten, waaraan slechts de acteurs en de duizenden toeschouwers zelf schijnen te ontbreken. Hier was de wieg der blijspelkunst, hier wist Aristophanes, de ondeugende lieveling der Gratiën (zooals Goethe hem noemt) het volk tot schreiens toe te bewegen. Hier vierde de klassieke tooneelkunst eens hare schoonste triomfen. | |
[pagina 174]
| |
XI.Syra, 13 Aug. 1892. Zoo bevind ik mij dan weer een beetje verder van huis, in Hermoepolis (De Hermes-stad), de hoofdplaats van het eiland Syra of Syros, de voornaamste der Cycladen! Maar ik heb er geen berouw over, dit reisje te hebben ondernomen. Immers, niet alleen is deze eilandengroep een bezoek overwaard, maar ik bevind mij ook te midden van hartelijke vrienden, die alles doen om mij zooveel mogelijk te laten zien en genieten. Gisteren avond te 8 uur vertrok onze boot van Pirée. Het was een vrij kleine Grieksche stoomboot, die daarenboven vol liep met passagiers, zoodat van slapen of rusten geen sprake was. In de kajuit, die evenals de rest vrij primitief en smerig was, werd den geheelen nacht druk gepolitiseerd, zeer tot stichting van de talrijke dames, die met een blik van kennelijke berusting nu en dan van haar peluw opkeken, overtuigd dat alle beleefdheid verre te kort moest schieten bij deze luidruchtige wisseling van politieke gevoelens. Om het lawaai te ontvlieden, wist ik eindelijk een slaapplaats te veroveren, boven een oud en eerwaardig Grieksch priester, en 's morgens te 4 uur, toen ik ontwaakte, waren wij te Syra. Mijn opgewonden vriend, de heer George Politis alhier, secretaris van den gouverneur der Cycladen, had (geloof ik) reeds een half dozijn bladen met proza en poëzie volgeschreven over mijne aankomst, en bevond zich dan ook weldra aan boord ten einde mij naar wal te begeleiden. De ligging van Syra en van de hoofdstad is bijzonder schoon. Als een amphitheater verheft zich de stad met hare witte huizen van uit de breede en veilige haven, en een levendig verkeer toont aan dat hier de handel nog bloeit. Jammer alleen dat deze in den laatsten tijd geene vorderingen maakt, omdat naar het schijnt, Pirée en Patras aan de hoofdstad der Cycladen te veel concurrentie aandoen. Dit is dubbel te betreuren, daar de ligging van Syra voor handel en verkeer zoo uiterst gunstig moet worden genoemd. Onder de vele heeren, die zich gisteren aan mij lieten voorstellen, was een der eersten de heer dr. Antoine Kéchaya, op wiens kaartje ik met veel genoegen de woorden Consul des Pays-Bas onderscheidde, terwijl ook het wapenschild boven zijn deur aantoonde dat het kleine Nederland hier niet vergeten wordt. Hij is een doctor, die te Parijs (evenals de meeste Grieksche medici) zijne studiën voltooid heeft, maar omdat hij welgesteld is, de geneeskunst niet om den broode uitoefent en sedert eenige jaren ook Nederland en Luxemburg als consul vertegenwoordigt. Hij vertelde mij dat vroeger hierheen vrij veel suiker uit Nederland werd ingevoerd, maar dat deze handel was verloopen; ik verzocht hem hierover een klein rapport te maken, geschikt om aan onze handelsmannen te worden aangeboden. Immers alles moet worden gedaan om de betrekkingen levendig te houden, die onze twee kleine landjes verbinden, en wie weet of er niet nieuwe handelswegen op deze wijze | |
[pagina 175]
| |
zouden kunnen worden geopend! Syra is niet alleen een hoofdplaats voor het Oosten, maar ook het centraalpunt voor het verkeer met de geheele Zwarte Zee. Het middagmaal gebruikten wij in een restaurant, hoog uitgebouwd op een steile rots, terwijl aan onze voeten de heerlijke blauwe zee over de klippen spoelde. Van hier uit is het vergezicht onbeschrijfelijk schoon. Alle voornaamste Cycladen zijn zichtbaar: links Tenos, dan Mykonos, daarnaast het aloude beroemde Delos, daarop de eilanden Rhenia, Naxos en ten slotte Paros. Hier aten wij de sappigste druiven, terwijl het geruisch der golven beneden ons als de schoonste muziek in de ooren klonk. Het is bekend dat het kleine Delos het middenpunt der Cycladen uitmaakt. Hier bloeide eens de eeredienst van Apollo, hier was het godsdienstig middenpunt van alle Ionische stammen en jaarlijks gingen hierheen rijke gezantschappen. Maar na den val van Griekenlands macht werd het eiland tweemaal, in 88 en in 69 vóór Chr., verwoest, en van dezen tijd reeds dagteekent zijn verval. Op het eens zoo schitterende eiland wonen thans slechts een paar herders. Sedert een 20-tal jaren zijn de Franschen hier met opgravingen begonnen, die nog dagelijks worden voortgezet en veel interessants aan het daglicht hebben gebracht. De heer Politis heeft in ons tijdschrift een reeks artikelen begonnen over de geschiedenis der Cycladen, die zeer boeiend geschreven zijn, en waarin hij het voornaamste op historisch en archaeologisch gebied heeft samengevat. Ik veroorloof mij, mijne lezers kortheidshalve daarnaar te verwijzen. Vandaag en morgen is hier op het eiland groote beweging, want er is tusschentijds eene verkiezing en daar ik deze tentoonstelling van Grieksche levendigheid nog nimmer heb bijgewoond, heb ik besloten tot overmorgen hier te blijven, ten einde ook deze zijde van het volksleven nader te leeren kennen. Bij de verkiezingen hier te lande heerscht, zooals men weet, een koortsachtige opgewondenheid, en de beide partijen waarin de bevolking verdeeld is, trachten elk door optochten en demonstraties getuigenis af te leggen van hare onoverwinnelijkheid. Ten onzent is dit geheel anders, en het is nog de vraag wat beter moet worden genoemd; mij dunkt dat noch de Grieksche drukte noch de Hollandsche onverschilligheid aan te bevelen is. Terwijl ik van uit mijn hotel de blikken laat weiden over het ruime marktplein met groote vierkante steenen geplaveid (het plaveisel is hier veel beter dan te Athene, waar des zomers stof en vuil het voor den vreemdeling zeer onaangenaam maken) en de palmboomen bewonder die aan beide zijden van het plein medewerken om het echt-Oostersch karakter van het geheel te voltooien, dank ik den hemel dat ik hier vreemdeling ben en dus niet vandaag en morgen, evenals mijne Grieksche vrienden, door de stad heb te draven om stemmen te werven en om de nalatige kiezers op te wekken tot het volbrengen van hun burgerplicht. | |
[pagina 176]
| |
XII.Athene, 15 Aug. 1892. Zooeven keer ik van mijn uitstapje naar Syros hierheen terug. De booten der zoogenaamde Panhellenische Stoomvaartmaatschappij zijn niet slecht, ze zijn vrij comfortable ingericht en de zindelijkheid is naar Griekschen maatstaf vrij bevredigend. Tusschen de Cycladen en Pirée is bijna altijd een vrij hevige wind, zoodat de meeste reizigers dan ook van zeeziekte te lijden hadden, een euvel, dat mij gelukkig bespaard bleef. Dubbel gelukkig, omdat ik aanstaanden Zondag van Pirée naar Marseille met een groote boot der Messageries Maritimes de terugreis hoop te aanvaarden, en er dus veel kans bestaat, dat de gevreesde zeeziekte ook dan weg zal blijven! Geve het Poseidon, de god der wateren! Gisteren was er op Syra eene tusschentijdsche verkiezing, waarvan ik gebruik maakte om het kiesstelsel eens op te nemen. Het stamt uit den Venetiaanschen tijd, en de Grieken hebben het onveranderd van de Ionische eilanden overgenomen. In Griekenland is bijna onbeperkt algemeen kiesrecht, alleen misdadigers, benevens de militairen en de geestelijken, zijn uitgesloten. Maar ieder bedelaar zelfs heeft een stem. Vandaar groote omkooperijen, die van vijf francs tot honderden francs (drachmen noemt men ze hier) opklimmen. Wel is waar is hiertegen straf bepaald, maar deze bepaling blijft een doode letter. Evenals ten onzent is de stad in kiesdistricten verdeeld; het bureau, dat ik bezocht, was een vrij smerige volksschool, wier wanden met zeer eenvoudige platen uit de bijbelsche geschiedenis, benevens met afbeeldingen van dieren, planten, enz, versierd waren. Er waren drie candidaten, allen behoorende tot dezelfde partij (dus louter een personenkwestie, naar 't mij scheen). In het lokaal stonden drie bussen, elk met den naam van den candidaat, en elk precies uit twee deelen bestaande, wit en zwart gekleurd. Op het eene deel staat ‘Ja’, op het andere ‘Neen’ geschreven. De kiezer treedt binnen, dan wordt eerst onderzocht of zijn naam op de kiezerslijsten voorkomt, en eindelijk krijgt hij drie looden kogeltjes, die hij met zijn rechterarm in de lange pijp steekt, welke aan de bussen bevestigd is. Hij stemt dus vóór of tegen iederen candidaat, terwijl de bewuste pijp zoo lang is, dat men onmogelijk kan nagaan of hij zijn kogeltje naar den linker- of naar den rechterkant heeft doen vallen. Deze manier van stemmen dunkt mij wel zeer omslachtig, maar het schijnt dat het volk er mee is ingenomen, en in ieder geval wordt de verkiezing daardoor met een zeker waas van geheimzinnigheid omgeven. Daarna bezochten wij het ziekenhuis, dat op kosten van een rijken Griek wordt onderhouden, en ten slotte het gymnasium. Het is het oudste gymnasium van het koninkrijk, en telt een 300-tal leerlingen, waarvan het grootste gedeelte van de omliggende eilanden komen. Ik had het genoegen met den rector, den heer Nicolaos Spathis, kennis te | |
[pagina 177]
| |
maken, een merkwaardig man, die mij terstond zeer beviel. Hij is van middelbaren leeftijd, ongehuwd, streng op school, en bezit een groote dosis humor. Met het grootste gemak reciteert hij een aantal verzen van oude en van nieuwe Grieksche dichters, en heeft ook zelf niet zonder succes de lier getokkeld. Zijn eenige lieveling is een kleine bruine hond, die op het eiland al even algemeen bekend is als zijn meester. Vroeger was de heer Spathis rijk, maar hij had de onvoorzichtigheid zijn geheele vermogen op de beurs te verspelen (echt Oostersch!) en van dien tijd af aan moest hij zich met een bescheiden inkomen tevreden stellen. Hij wijdde zich toen terstond aan de opvoeding van zijn eenigen jeugdigen broeder, die tegenwoordig arts te Parijs is (alle Grieken studeeren philologie in Duitschland of medicijnen te Parijs), en was gedurende twintig jaren rector van verschillende gymnasia, het laatst te Syra. Hier liet hij mij de school en hare vrij uitgebreide bibliotheek zien, een en ander telkens doorspekt met verhalen en anecdoten, waarin deze gymnasiarch onuitputtelijk is. - Wij reisden samen naar Athene terug, namen een wagen van Pirée naar de hoofdstad, en onderweg passeerden wij onder anderen den Keramikos, de begraafplaats van het oude Athene, beroemd door de vele lijkredenen, die daar hebben plaats gehad, meesterstukken van welsprekendheid der vermaarde Attische redenaars. Het laatste gedeelte dezer week hoop ik nu nog te besteden aan de bezichtiging der overige musea, vooral der oudheden uit Mycene en omliggende plaatsen, die den naam van Schliemann zoo algemeen bekend hebben gemaakt. Daarna breng ik mijn afscheidsbezoek aan onzen vertegenwoordiger, den consul van Lennep te Pirée, die alles heeft gedaan om mij het verblijf in Griekenland aangenaam te maken, en met onvermengde gevoelens van dankbaarheid voor de hartelijke en gulle ontvangst mijner Helleensche vrienden en van sympathie voor het kleine maar vooruitstrevende volkje, hoop ik de terugreis te aanvaarden. Het oude Hellas was groot, nooit zal zijn glans weder terugkeeren, maar om het goed te begrijpen moet men ook het nieuwe Hellas bezoeken en - waardeeren. Terecht zong Schiller: Und neues Leben blüht aus den Ruinen. |
|