plaats grijpt in de schaduw van eene eerwaardige domkerk, of in de kalme binnenkamer van een kasuifelborduurder, liet de onsterfelijken koud.
In de eerste plaats kan men hem zijne vrijmoedigheid van taal niet vergeven. De toon der ouvriers in l'Assommoir, de daden der mijnwerkers in Germinal, de laagheden der boeren in La Terre, hebben tallooze antipathieën opgewekt. De ruwheid van de taal schijnt nog meer kwaad bloed gezet te hebben dan de losbandigheid der geschilderde zeden. De Onsterfelijken zijn overigens zoo preutsch niet. Zij hebben Pierre Loti in hun deftig college opgenomen - al heeft deze ook in de meest hartstochtelijke taal de glorie der koloniale Afrodite (Le Mariage de Loti, Le Roman d'un Spahi) bezongen.
De groote zonde van Zola is, dat hij grove woorden en daden, die op den boulevard de la Chapelle en in de rue de la Goutte d'or gehoord en gezien worden, in een letterkundig werk heeft durven vermelden. Men vergeeft hem niet, dat hij voor heel de beschaafde wereld de zedelijke verwildering van den Parijschen ouvrier, verslaafd aan zijn assommoir, dat hij de dierlijke verdorvenheid der landlieden in de departementen, met de scherpste omtrekken heeft geteekend.
Zij, die nog sympathie hebben voor de Bonapartes en het tweede keizerrijk, zijn het meest op hem verbolgen, om zijne La Curée, Son Excellence Eugène Rougon en La Débacle. Bij herhaling treedt Napoléon III in een zeer dubbelzinnig daglicht op. De minister Rouher (Rougon) wordt niet gespaard, de grove knoeierijen te Compiègne worden meedoogenloos geteisterd. En hierbij geldt vooral de overweging, dat niemand der lezers lust heeft te twijfelen aan de juistheid zijner mededeelingen. Zola is sober en kalm, hij geeft de feiten, en de meeste lezers moeten erkennen, dat hij waarheid spreekt.
Al de conservatieve partijen, nu versterkt door het vliegend legertje der Symbolisten, der Decadentisten, der Instrumentisten, der Intellectualisten, en tal van andere Isten, zijn ten felste gekant tegen het Naturalisme van Zola. Hij heeft niet alleen de lieflijke Kraftsprache in de organen der Nieuwlichters aan te hooren, maar ook de koele minachting te verduren, die René Doumic, geestverwant van Brunetière, hem onlangs in de Revue des deux mondes toonde. Daarenboven komt nog eene geweldige macht zich tegen hem verzetten - de geestelijkheid.
De geestelijkheid is in de eerste plaats verbolgen over zijn Conquête de Plassans, waarin met een grooter talent dan dat van Ferdinand Fabre de Fransche geestelijkheid van alle rangen wordt ten tooneele gebracht. In de tweede plaats moest zijn Faute de l'abbé Mouret op nieuw mishagen, daar de jonge, al te devote, abbé tot waanzin dreigt over te slaan, en later zijne tonsuur vergeet in het Paradou. Vooral Lourdes en Rome hebben het getal zijner vijanden vermeerderd, daar hij zijn held, den abbé Pierre Froment, voorstelt als een geestelijke, die zijn geloof heeft verloren, en die zonderlinge droomen droomt van une réligion nouvelle, une Rome nouvelle.
Het geheele Fransche leger heeft hem zijn Débacle zeer euvel opgenomen, daar dit boek geen spoor van nationaal chauvinisme, geen zweem van nationaal