| |
| |
| |
Moeder en zoon.
Door Suze la Chapelle Roobol.
't Was op een mooien middag in 't laatst van Oktober. François Detrez had zich gekleed om uit te gaan. Hij wierp nog een blik in den spiegel. 't Was anders zijn gewoonte niet zijn uiterlijk aan zulk een kritisch onderzoek te onderwerpen, maar hij ging een gewichtig bezoek afleggen, een bezoek waarvan onuitsprekelijk veel voor hem afhing. Hij glimlachte even, haalde toen met een zucht de schouders op. Hij was een vrij knap man, lang en slank met iets gedistingeerds en corrects in zijn uiterlijk. Zijn eenigszins bleek gelaat, bij de oogen, langs den neus en op het voorhoofd met fijne rimpels doorploegd, had een sarkastische, maar volstrekt geen ongunstige uitdrukking. Zijn puntig geknipt zwart baardje was evenals zijn kort krullend hoofdhaar, dat aan de slapen al kaal begon te worden, hier en daar met grijs doormengd; daaruit had men kunnen afieiden dat hij twee en veertig jaar oud was; zijn elastische, vlugge, een weinig zenuwachtige bewegingen en zijn elegante houding spraken van een jeugdiger leeftijd. Hij had iets voornaam nonchalants, zooals hij daar stond met zijn gedeukten, vilten hoed en zijn lichtgekleurden demi-saison. Nog eens keek hij onrustig rond, nam zijn handschoenen en verliet het vertrek.
Zijn weg voerde hem langs de buitenwijken. Heden had hij geen oog voor de heerlijke rosse en gouden tinten, waarmee de schitterende herfstzon het gebladerte kleurde. Alleen hield hij even op, toen hij langs een bloemenmagazijn kwam. Tusschen touffes van venushaar en prachtige varens stonden goudbruine en citroengele, rose en purperen chrysanten. Hij aarzelde even, toen ging hij met een haastige beweging verder. ‘Neen,’ mompelde hij, ‘'t zou te gek zijn, straks misschien.’ Eindelijk bereikte hij een kleine eenvoudige villa. In den tuin stonden enkele begonia's en dalia's nog in vollen bloei. De afgevallen bladeren lagen in de wandelpaden verspreid; een groote beuk, bijna geheel goud getint, stond voor het huis. Hij hoorde stemmen achter in den tuin. Een frissche, schelle jongensstem en daartusschen het vroolijke, welluidende lachen van een vrouw. Besluiteloos stond hij even stil, toen ging hij de voordeur voorbij en liep het huis om. Op een klein grasperk speelde een flinke, gezonde jongen van ongeveer zeven jaar met een grooten, gekleurden bal. Hij was niet alleen, zijn moeder speelde met hem en beiden schaterden het uit als zij den bal miswierpen en draafden hem achterna als hij te ver weg rolde, als twee kinderen. Zij waren zoo verdiept in hun spel dat zij Detrez niet gewaar werden. Hij stond een oogenblik
| |
| |
bewonderend toe te kijken. Zij zag er allerliefst uit, het fijne gezichtje wat hooger gekleurd door de inspanning, het donkere haar een weinig in wanorde, het gracieuse maar eenvoudige toilet eenigszins verfonfaaid door de snelle lichaamsbeweging.
De kleine jongen zag hem 't eerst. Zijn gezichtje betrok, hij voorzag een stoornis in zijn spel.
‘Mama,’ riep hij.
De dame keek op. De vroolijke uitdrukking op haar gelaat werd nog blijder. Zij trad op Detrez toe en groette hem ongedwongen en hartelijk als een oud vriend.
‘Hebben ze u naar den tuin gestuurd, meneer Detrez?’
‘Neen mevrouw, ik hoorde u en was zoo vrij maar hier te komen.’
‘Dat is goed. Wel Richard, zeg je meneer niet goeden dag?’
De jongen stak zijn hand uit. Toen keek hij zijn moeder aan en zei met gefronsde wenkbrauwen:
‘Wij speelden juist zoo prettig.’
‘Wees maar niet bang,’ zei de bezoeker. ‘Ik zal je niet dadelijk storen, mag ik meespelen Richard?’
‘Ja, als u dat wilt. Gaat u hier staan. Mama nog wat meer achteruit. U moet naar mij gooien, ma, neen, niet naar meneer. Ik gooi naar meneer. Zoo. Recht staan meneer Detrez en in een boog gooien. Niet zoo scheef.’
Driftig deelde de knaap zijn bevelen uit. François deed zijn best maar 't lukte hem niet. Hij was er niet bij, hij was blijkbaar zeer gepreoccupeerd. De jongen stampvoette tusschenbeiden van ongeduld en alleen een blik uit de donkere oogen van zijn moeder hield hem in bedwang. Na ongeveer een kwartier maakte deze een eind aan 't spel.
‘Nu is 't genoeg, Rick. Nu speel je verder alleen. Meneer en ik gaan naar binnen.’
Haar stem was heel zacht, maar heel beslist. De knaap maakte geen tegenwerpingen. Hij wierp zijn bal in het gras en liep naar een klein soort van tuinhuisje om ander speelgoed te halen.
‘Ik vrees dat Richard mij een beetje verwenscht, mevrouw,’ zei Detrez terwijl zij samen naar huis gingen.
‘Ik kan niet altijd bij hem zijn, hij weet zich ook heel goed alleen bezig te houden.’
Zij ging hem vóór in haar salon. De kamer was niet weelderig maar zeer smaakvol gemeubeld. Een overeenstemming van kleuren en tinten die het oog aangenaam aandeed. Een overvloed van groene planten, hier en daar een bouquet herfstbloemen, weinig maar stijlvolle ornementen. Zij nam in een laag stoeltje plaats en wees hem een fauteuil in haar nabijheid.
François Detrez vond haar heel bekoorlijk, heel jeugdig, niettegenstaande haar twee en dertig jaar. Daar straks in den tuin, vóór zij hem zag was zij dartel geweest als een jong meisje, nu had zij al de kalme bedaardheid, de gemakkelijke ongedwongenheid van een vrouw van de wereld.
| |
| |
Zij spraken over verschillende onderwerpen. Hij een beetje verstrooid, als iemand die over iets anders denkt waarover hij liever wil spreken en dat hij toch aarzelt om te berde te brengen. Zij volkomen op haar gemak, te wel opgevoed om zijn afgetrokkenheid te willen opmerken.
‘Heeft u veel van Musset gelezen, mevrouw?’ vroeg hij eindelijk.
‘Ja, zoo tamelijk.’
‘Kent u zijn gedichten?’
‘Natuurlijk. Wie kent Rolla en de Nuits niet?’
‘Ik bedoel een van de kleinere. A Ninon.’
Zij knikte en keek hem vragend aan.
Hij stond op en kwam dichter bij haar staan.
‘Si je vous le disais, pourtant que je vous aime.
Qui sait, brune aux yeux bleus, ce que vous en diriez?’
Zij bloosde niet en werd niet verlegen. Alleen kwam er in haar oogen een beetje droevige uitdrukking toen zij antwoordde:
‘Ik zou zeggen dat u beter deed met u geheel aan den dichter te houden. In een van de volgende coupletten zegt hij: ‘Mais vous n'en saurez rien.’
‘Hoe moet ik dat opvatten, mevrouw?’
‘Eenvoudig zooals ik het bedoel. Willen we over wat anders praten?’
Detrez werd heel bleek. ‘Ik geloof dat ik beter doe met dien conversatie toon te laten varen,’ zei hij na eenige oogenblikken. ‘Ik wil liever doodeenvoudig en gewoon voor de zaak uitkomen. Wat antwoordt u als ik u vraag of u mij de eer wilt aandoen om mijn vrouw te worden?’
Zij stond nu ook op. Het was merkwaardig hoe weinig zij met haar houding verlegen was, zij was volkomen kalm en bedaard, terwijl hij zich ontzettend zenuwachtig toonde.
‘Ik had zoo gehoopt dat u mij die vraag niet doen zou, meneer Detrez.’
‘Waarom mevrouw?’
‘Omdat ik zooveel van u houd, als vriend namelijk. Het zou mij zoo erg veel leed doen uw vriendschap en sympathie te moeten missen.’
Hij deed zich geweld aan, maar hij kon het trillen van zijn stem niet bedwingen toen hij vroeg:
‘Moet ik dat als een weigering opnemen?’
‘Als een besliste, ja,’ antwoordde zij. Zij was heel ernstig. Zij trad op hem toe en keek hem aan, er was geen zweem van behaagzucht, alleen een zachte vastheid van wil in de manier waarop zij hem de hand toestak.
Hij drukte het fijne, witte handje aan zijn lippen. Toen keerde hij zich van haar af en ging voor het raam staan om te trachten zijn emotie meester te worden. Van ter zijde keek zij hem treurig aan, het had haar leed gedaan hem te moeten bedroeven, maar waarom moest hij ook op haar verlieven? Zij had gehoopt prettig en vriendschappelijk met hem om te gaan. Het was vervelend.
Na eenige oogenblikken ging hij weer op zijn vorige plaats zitten.
‘Natuurlijk eerbiedig ik uw besluit mevrouw. Ik heb misschien niet eens
| |
| |
recht mij er over te verwonderen. Maar ik heb u zoo lief, ik bid u, laat dat als verontschuldiging gelden als ik zoo indiscreet ben om u te vragen, waarom u zoo zonder eenige aarzeling, zonder u een oogenblik te bedenken, mijn verzoek weigert.’
‘Enkel en alleen omdat ik niet weer trouwen wil.’
Hij glimlachte bitter ‘U bedoelt dat u bij dat besluit blijven zal totdat u iemand heeft aangetroffen die gelukkiger is dan ik.’
‘Volstrekt niet. Wil ik u eens wat zeggen? Als ik van meening kon veranderen zou u de eenige man op de wereld zijn dien ik zou willen trouwen.’
Zij sprak zeer eenvoudig, zeer oprecht. In zijn bleek gezicht kwam licht en ontspanning.
‘Dan is niet alle hoop verloren,’ stamelde hij. ‘Zeg mij toch om Godswil waarom u niet zou kunnen veranderen?’
‘Daarvoor zou ik alleen op de wereld moeten zijn. Nu heb ik mijn kind en...’
‘Maar twijfelt u dan aan mijn wil, aan mijn heiligen ernst om een goede vader voor uw kind te zijn?’ viel hij haar in de rede.
Zij glimlachte en schudde het hoofd. ‘Luister,’ zei zij bedaard. ‘Ik zal u alles zeggen, ik wil u heelemaal vertrouwen. Als ik geen kind had zou ik waarschijnlijk wel van u houden op de manier zooals u het wenscht, want ik heb groote behoefte aan liefde. Het denkbeeld om alleen op de wereld te zijn, zonder een wezen waaraan ik mij hechten kan, dat ik lief kan hebben met al de kracht die in mij is, lijkt mij afschuwelijk. Maar nu mijn jongen er is heb ik een levensdoel zoo groot, zoo heerlijk, dat ik niets anders verlang. Het kost mij geen strijd, geen opoffering om uw verzoek af te slaan. Het spijt mij alleen dat ik u verdriet moet doen. Richard is mijn alles, mijn toekomst, mijn geluk. Ik wil geen nieuwe verplichtingen aangaan, die mijn hart zouden verdeelen. Mijn jongen heeft recht op al de liefde, waarover ik beschikken kan, voor hem alleen wil ik leven. Hij neemt mij zoo geheel in beslag dat er geen plaats is voor een andere genegenheid. Ik ga zoo in hem op, dat ik er ook in 't geheel geen behoefte aan voel.’
‘Is dat niet onnatuurlijk mevrouw, op uw leeftijd?’
‘Wel mogelijk. 't Kan wel een fout in mijn karakter zijn, ik ben altijd beter moeder dan echtgenoote geweest.’
‘Ik kan 't nog niet opgeven,’ zei Detrez. ‘Ik wil trachten u over te halen, niet alleen voor mij zelf, ook om uwentwil. Uw kind voldoet u op 't oogenblik geheel en al, goed, ik wil het aannemen. Maar heeft u wel eens bedacht dat er een tijd zal komen, waarin u niet meer alles voor uw zoon zal zijn, waarin hij nieuwe banden zal knoopen en zijn moeder met al haar toewijding, al haar oneindige liefde de tweede voor hem worden zal. Weet u dat het zelfs mogelijk is dat hij u misschien eens niet meer noodig zal hebben om gelukkig te zijn?’
In zijn bittere teleurstelling vergat hij dat hij haar wondde, in zijn ijver om haar te overtuigen ging hij bijna te ver.
‘Ik hoop dat die tijd voor Richard komen zal,’ antwoordde zij zacht, met iets zeer weemoedigs. ‘Geen liefde is zoo opofferend als die van de moeder
| |
| |
voor haar kind, dat weet ik wel. Een bekend paedagoog heeft eens gezegd: Goede ouders moeten leeren zich overbodig te maken voor hun kinderen. Dat mag hard klinken, er is toch veel waars in. Als ik mijn taak maar zoo volbreng, dat mijn jongen gelukkig wordt dan zal ik tevreden zijn.’
‘Ik hoop dat u uw eigen krachten niet overschat,’ hernam François geërgerd, bijna boos, omdat zij zoo koel bleef.
‘Dat moet de tijd leeren,’ hernam zij op veel opgeruimder toon. ‘En wie weet, misschien behoor ik wel tot die gelukkige moeders die altijd een eerste, al is het dan ook geen eenige plaats, blijven bekleeden in 't hart van hun kind. In allen deele heeft hij mij in de eerste tien, twaalf jaren nog noodig en heb ik niets te vreezen.’
Detrez stond op. ‘Het is onverstandig om al zijn kansen van geluk op één kaart te zetten,’ zei hij langzaam, ‘een goed speler verdeelt zijn kansen.’
‘Maar ik heb slechts één kans.’
Hij antwoordde niet dadelijk. Hij begreep dat hij haar niet kon overtuigen en hij trachtte zijn smart, zijn groote teleurstelling te beheerschen.
‘Vaarwel mevrouw,’ hernam hij eindelijk zacht. ‘Er blijft mij niets anders over dan heen te gaan.’
‘Maar u vergeeft mij toch niet waar?’ vroeg zij dringend. Zij keek hem aan en voegde er plotseling smeekend, op innigen toon bij: ‘Ik kan niet anders François. Geloof mij toch.’
Neen, zij kon niet anders. Het werd hem duidelijk door de warmte waarmee zij die overtuiging uitsprak, het gaf hem zijn bedaardheid voor een deel terug.
‘Ik heb niets te vergeven,’ hernam hij. ‘Adieu Hélène. Ik moet gaan, dat is beter.’
‘Maar je komt terug, als mijn vriend. Je blijft toch mijn vriend.’
Hij drukte haar hand aan zijn lippen. ‘Later kom ik terug. Vooreerst niet, ik ga op reis. Mijn God, Hélène, zóóveel zal je toch wel van mijn verdriet begrijpen, om niet te eischen dat ik je dadelijk weerzie, dat kan ik niet.’
Er klonk een hartstochtelijk verwijt in zijn stem. Zij voelde dat zij hem een groot leed aandeed en in dat gevoel mengde zich plotseling een soort van eerbied, dien zij nooit voor hem gehad had.
‘Beloof mij dat u zal terugkomen als u het te boven is,’ stamelde zij.
‘Ja,’ hij vertrouwde zich zelf niet om meer te zeggen en hij haastte zich om haar te verlaten. Zij keek hem peinzend na, de oogen vol tranen.
Toen Detrez den tuin doorging, liep de kleine Richard dadelijk op hem toe.
‘Gaat u weg?’
‘Ja jongenlief,’ antwoordde hij machinaal, zonder het kind aan te zien.
‘Gelukkig, dan is mama weer alleen voor mij.’
François keek den knaap aan. Een vreemde gewaarwording maakte zich van hem meester. Hij voelde afgunst, ergernis, weerzin tegenover het kleine wezen, dat hem zijn geluk ontstal en dat zich, zonder het zelf te weten, zoo triomphantelijk bewust was van zijn meerderheid. Zonder een enkel woord ging hij Richard voorbij en den tuin uit.
| |
| |
Met gebogen hoofd liep hij denzelfden weg terug.
Thans wierp hij geen enkelen blik op de chrysanten in den bloemenwinkel.
Hij had ze nu niet noodig, hij glimlachte verachtelijk om zijn eigen domheid, omdat hij straks zoo voorbarig had willen zijn.
Hélène van Reden was het kind van onbemiddelde ouders, die zich toch de weelde van veel kinderen en een groot huisgezin veroorloofd hadden. De onvermijdelijke gevolgen daarvan bleven niet uit. Het huwelijk is soms het graf van de liefde, dáár waar voortdurende geldzorgen, steeds toenemende door de vermeerdering van het gezin, er het hunne toe bijdragen om het beetje poëzie in dor en akelig proza te veranderen, is dit bijna altijd het geval. De kinderen waren opgegroeid in een atmospheer van twist en bekrompenheid. Toen zij nog heel klein waren begrepen zij reeds al de ellende van een zekeren stand te moeten ophouden met middelen die niet voor de helft daarvoor toereikend zijn. De jongens konden niet worden wat zij wilden; nauwelijks thuis van de schoolbanken, waren zij genoodzaakt hun beste jaren op een kantoor of bureau te versuffen, om toch zoo gauw mogelijk geld te verdienen en de zorgen van hun ouders te verlichten. De meisjes zochten al vroeg betrekkingen. Hélène, de jongste, was gelukkiger, zij had vrij veel geleerd en was op 't punt om te trachten aan de een of andere school een plaats te krijgen, toen van Reden haar vroeg of zij zijn vrouw wilde worden. Hij was twaalf jaar ouder dan zij, hij had een mooie betrekking en veel fortuin. De geheele familie was verwonderd over het geluk dat het kind te beurt viel. Zulke buitenkansjes behoorden tot de groote uitzonderingen. Hélène zelf bedacht zich niet heel lang. 't Is waar, zij had van Reden niet bepaald lief zooals een jong meisje droomt den man harer keuze te beminnen, maar haar hart sprak ook voor niemand anders. Het leven dat zij tegemoet ging, de strijd om het bestaan die haar wachtte, lachten haar niet toe; de gemakkelijke, onbezorgde toekomst die van Reden haar verschaffen kon, had veel aantrekkelijks. Zij nam zich voor haar best te doen om veel van hem te houden en zij trouwde. Zij was gelukkig. Nu moest zij medelijdend glimlachen om wat
zij toen geluk had genoemd, maar dat eentonige leven zonder zorg, zonder emotie, zonder smart, had haar destijds tevreden gesteld. Toen zij eenige jaren getrouwd was, begon zij langzamerhand te gevoelen dat haar veel ontbrak. In den beginne vaag en onduidelijk, maar langzamerhand in vaster omtrekken, begon zij duidelijk in te zien, dat het leven dat zij leidde nauwelijks vegeteeren kon genoemd worden. Een onstuimig verlangen naar wezenlijk leven en lijden maakte zich van haar meester. Zij voelde dat zij een mensch was, met al de verlangens, al de raadselen, al de zielsaandoeningen van een mensch, en de rol van onbeduidende pop die zij tot nog toe gespeeld had, begon haar ondragelijk te worden. Maar toen zij zich van dat alles rekenschap gaf en het gevoel van onvoldaanheid dreigde haar ongelukkig te maken, werd zij gered door de geboorte van haar kind. Hélène zelf was als herboren. Zij was een ander mensch, al wat er goeds, dieps en teeders in haar natuur was kwam tot zijn recht. Van het eerste oogenblik af dat zij haar kind in
| |
| |
de armen sloot, wist zij dat haar een plaats toekwam in het rijke, volle menschenleven.
Zelfs haar man, voor wien ze tot nu toe slechts een kalme genegenheid had gevoeld, begon zij met andere oogen aan te zien. Hij was immers de vader van haar kind, hij had haar zoo onmetelijk rijk en gelukkig gemaakt. Toen van Reden echter een paar jaar na Richard's geboorte onverwachts stierf was zij niet verpletterd, het beste bleef haar toch over en zij nam zich voor zich daar geheel aan te wijden. Zij trachtte haar geest meer te ontwikkelen en te beschaven enkel met het doel om later een goede leidsvrouw voor haar zoon te zijn. Zij wilde hem opvoeden naar haar beste weten, hem tot een vrij en onafhankelijk denkend mensch maken, zij zou over hem waken zooveel zij mocht en kon. Haar groote liefde, hun innig wederzijdsch vertrouwen zou de onfeilbare talisman zijn die hem zou redden van de verleidingen en de gevaren waarvoor zij hem niet kon behouden.
Neen, zij had geen man noodig die haar de zware taak verlichtte. Zij wilde niet geholpen worden, zij was jaloersch op haar jongen, hij mocht aan niemand anders iets te danken hebben. Maar Hélène was mooi, nog jong en rijk, zij was heel beminnelijk en meer dan één trachtten haar van haar voornemen af te brengen. Daar zij bij haar besluit bleef noemde men haar koud, sommigen zeiden dat zij een coquette was, ofschoon iedereen die haar meer van nabij kende, begreep dat zij die beschuldiging niet verdiende. Zij verwonderde zich soms over zichzelf, over haar schijnbare koelheid. Alleen voor François Detrez had haar hart eenigszins gesproken. Zij had gewenscht dat hij haar vriend was, haar raadsman in moeielijke omstandigheden, haar steun en haar troost, als zij aan beiden behoefte gevoelde. Zij wilde een soort van ideale vrienschap, geen huwelijk. Zij was eischend en egoïstisch evenals alle vrouwen die weten dat zij bemind worden en zelve niet liefhebben. Toen hij voor haar had gestaan en zij aan zijn ontroerd gelaat had gezien wat zij hem aandeed had zij medelijden met hem gevoeld, maar dat medelijden was niet innig en groot genoeg geweest om haar ook maar een oogenblik in haar besluit te doen wankelen. Zij had geen berouw, zij drukte haar kind met nog meer dan gewone teederheid aan het hart in een zalige verrukking, dat zij alles voor haar Richard ten offer bracht, dat zij enkel en alleen voor hem wilde en kon leven, dat er voor haar geen ander geluk bestond.
Toch stelde het haar te leur toen zij hoorde dat Detrez voor onbepaalden tijd naar het buitenland was gegaan. Hij zelf schreef haar dit in een onderdrukt hartstochtelijken brief. Hij zei haar dat hij de kracht miste om haar vooreerst te zien, nu zij zoo beslist geweigerd had om te worden wat hij zoo vurig had gewenscht. Hij bezwoer haar om, zoo zij ooit op haar besluit mocht willen terugkomen zich door geen valsche schaamte te laten weerhouden. Hij was altijd bereid haar troost, haar hulp, haar alles te zijn. Hélène las den brief door met een gewaarwording, half van ongeduld, half van weemoed. De woorden, die van zoo innige liefde en trouw getuigden, streelden haar als een teedere liefkoozing, zij was te veel vrouw om daar ongevoelig voor te blijven,
| |
| |
maar zij voelde niet zijn smart, want zij verwonderde zich over zijn heengaan, zij was er ontevreden over. Zij praatte zoo graag met hem, zij ontving hem zoo graag als een vriend, waarom moest hij op dat onzalige denkbeeld komen om haar te willen trouwen?
Intusschen, lang brak zij er zich het hoofd niet mee. Toen hij een paar maanden weg was gingen er dagen, weken zelfs voorbij, dat zij niet aan hem dacht. Zij dacht alleen aan haar kleinen Richard, haar zoon was haar geheele wereld.
Het eerste offer dat de moederliefde van haar eischte was dat zij den knaap naar school zou zenden! 't Werd hoog tijd, hij was bijna acht jaar. Tot nog toe had zij hem altijd bij zich gehad, geen dag, bijna geen uur waren zij gescheiden. Zij was steeds zijn speelkameraad geweest. Die beiden waren samen als twee kinderen, zij even dol, uitgelaten, kinderachtig en vroolijk als Richard, die het gezelschap van andere kinderen bijna niet behoefde, niemand toch kon prettiger spelen dan mama. Zij was dan ook volleerd in de kunsten van knikkeren, tollen, hoepelen enz. en zij deed dat alles met een ijver en een ernst die den jongen in den waan bracht, dat er voor mama geen heerlijker uitspanningen bestonden. En nu moest ze hem van haar weg sturen den heelen, langen dag. Het kostte haar veel, maar zij volbracht het met een vroolijk gezicht en zij deed het kind zulke overheerlijke verhalen van de genietingen die hem op school en in den omgang met andere jongens te wachten stonden, dat de kleine vent, die eerst door het denkbeeld van naar school te moeten als door een nachtmerrie benauwd was, er ten slotte niet alleen mee verzoend was, maar er zelfs onstuimig naar begon te verlangen.
Toen kwamen al de kleine triomphen, de verrassingen van het schoolleven voor moeder en kind. Wat verheugde zij zich in zijn vorderingen, wat was zij trotsch op het eerste briefje dat hij alleen had geschreven, wat bouwde zij een luchtkasteelen voor zijn toekomst, wat maakte zij zich een illusies over zijn aangeboren vlugheid en zijn goed verstand. Zij voelde zich in die eerste tijden volmaakt gelukkig en toen François Detrez haar, na een afwezigheid van bijna twee jaar, voor het eerst weer bezocht, bedacht zij met een soort van oogenblikkelijke wroeging, hoe weinig zij zich om hem bekommerd had. Want zij zag het terstond, zij voelde het bij intuitie, dat bij nog altijd dezelfde voor haar gebleven was, al had hij zich ook leeren beheerschen en zich leeren schikken in het denkbeeld dat hij nooit meer dan een vriend voor haar zijn kon. Hoe afgodisch Hélène haar kleinen Richard ook lief had, zoo was zij toch niet blind voor zijn gebreken. Zij zag dat de knaap aan een zekere willekeur en heerschzucht, die zij door haar groote liefde zelve had gevoed, toch zwakheid van karakter paarde. Toen die eerste gemakkelijke jaren voorbij waren, werd het haar meer en meer duidelijk, dat de taak om een kind op te voeden een zeer moeielijke is, dat zij te kampen zou hebben met oneindig veel teleurstellingen en dat, wilde zij slagen, zij zich moest aangorden ten strijde met volkomen zelfbeheersching en geheele wegcijfering van haar eigen persoon. Richard had van de natuur veel gekregen, hij was vlug van begrip, maar tevens wispelturig, hij miste alle wilskracht om zich moeite voor
| |
| |
iets te geven; naarmate er meer van hem geëischt werd ging hij achteruit in zijn leeren, hij kon niet lang bij één ding stilstaan, hij was te ongedurig van aard om iets goed in zich op te nemen. Met onuitputtelijk geduld stond zijn moeder hem ter zijde en trachtte zij al de moeielijkheden op zijn weg te effenen. Zij leerde met hem mee, zij zocht hem op alle manieren liefde en belangstelling in te boezemen voor hetgeen hij weten moest.
François Detrez schudde soms het hoofd en glimlachte zijn sarkastisch, ongeloovig lachje, als hij de onvermoeide pogingen van de moeder en de betrekkelijke lauwheid van den zoon zag.
‘U is bewonderenswaardig en toch heeft u ongelijk,’ zei hij eens. ‘U loopt gevaar Richard te bederven, niet in den zin dien men daar gewoonlijk door verstaat, maar uw kunnen versterkt hem in zijn onmacht. Weet u wel dat u eens gezegd heeft dat u zou trachten uzelve overbodig voor hem te maken? Hij wordt meer en meer van u afhankelijk.’
Zijn woorden deden haar zeer pijnlijk aan, maar zij voelde dat zij waarheid behelsden en ofschoon zij hem voor het oogenblik geen gelijk gaf, hij merkte spoedig genoeg dat zij zijn goeden raad niet in den wind had geslagen.
‘Ik heb besloten Richard voor een paar jaar weg te zenden,’ zei zij eenige maanden later.
Zij sprak op zeer kalmen toon maar François, die altijd de vrouw die hij innig had liefgehad in haar bleef zien, voelde als het ware dat zij kampte met een heftige emotie.
‘Naar een kostschool?’ vroeg hij.
‘Neen, daar is geen reden voor en ik ben tegen kostscholen. Hij moet voor eenigen tijd onder mannelijke, flinke, misschien een beetje minder liefdevolle leiding zijn. Dat zal hem sterken en stalen. Hij gaat bij een leeraar in huis. Ik heb inlichtingen van allerlei aard en ik geloof dat ik hem gerust aan meneer en mevrouw L. kan toevertrouwen. De volgende week vertrekt hij al.’
Detrez keek haar opmerkzaam aan. ‘En dan blijft u heel alleen?’ vroeg hij.
‘Ja, het moet. 't Zal in den beginne erg zijn. Maar misschien hoeft het niet langer dan een paar jaar. Ik zal zijn brieven hebben en ik zal om hem denken en mij verheugen op de vacanties. Ik geloof niet dat ik mij heel eenzaam zal voelen.’
Altijd de oude onverzettelijkheid. Bij François kwam ook weer het oude gevoel van ergernis, omdat zij zoo alleen opging in haar zoon, waarvoor hij geen sympathie voelde, maar hij bewonderde haar toch en hij dacht bij zich zelf: Ze is als moeder bijna volmaakt. Zou zij zich zelve altijd gelijk blijven, ook als zij het groote offer moet brengen, als die jongen eens trouwt en zij moet inzien, dat de vrouw alles, de moeder bijna niets meer is?
Tusschen Hélène en Richard was een heftig tooneel voorgevallen. De knaap wilde niet van huis. Hij had zich verzet met al de middelen die hem ten dienste stonden, maar 't was geen oogenblik bij hem opgekomen, dat ook zijn moeder iets opofferde, dat zij hem ook missen zou, dat zij geheel alleen
| |
| |
bleef. Toen zij hem zacht hierop opmerkzaam maakte, had hij norsch en mokkend de schouders opgehaald en haar eindelijk met bijtend en toch kinderlijk egoïsme toegevoegd:
‘U, u vindt 't wel prettig dat ik wegga. Waarom moet ik anders? Nu heeft u meer vrij en kan uitgaan en kan u net doen wat u wil.’
Zij voelde een vlijmende pijn, maar voorbijgaand, kort. Zij hield zich voor, dat haar Rick alleen zoo sprak uit onbedachtzaamheid, in die woorden kon zij zelfs liefde vinden, 't was immers omdat hij haar zoo zou missen, omdat hij zoo bedroefd was haar te moeten verlaten.
Richard vertrok met duizend angsten omdat hij 't bij die vreemde menschen zeker lang niet zoo prettig zou hebben als bij moeder t'huis, 't eten zou niet lekker zijn, misschien had hij geen goed bed, hij zou streng worden behandeld, straf krijgen als hij een les had gemist, alles moeten vragen, nooit eens zijn eigen meester wezen. 't Was ellendig!
Hélène sprak hem moed in. Zij bracht hem weg en zag met een onbeschrijfelijk gevoel van verlichting dat de heer en mevrouw L een zeer gunstigen indruk op hem maakten. Toen zij 's avonds afscheid nam en Rick zich reeds eenigszins overtuigd had dat zijn materieele belangen niet veel te wenschen zouden overlaten, was hij tamelijk wel gerust gesteld en maakte hij zich zelfs ongeduldig uit de hartstochtelijke omhelzing van zijn moeder los.
Zij ging weg met een vol, bezwaard hart en met moeite teruggedrongen tranen. Haar huis leek haar als uitgestorven en in de eerste dagen streed zij tegen de zwaarte van het offer en leed zij veel. Maar zij leed alleen, zij trok zich anstig terug voor vreemde blikken, zij wilde het te boven komen, 't was goed voor haar jongen, zij mocht niet egoïstisch zijn. En zij kwam het te boven. Toen François haar een dag of acht later kwam bezoeken toonde zij hem een opgeruimd gezicht. Maar hij voelde toch wat er in haar omging, hij hoorde haar stem bijna onmerkbaar trillen als zij over het kind sprak, en toen dien avond toevallig Richard's eerste brief kwam, kon zij zich een oogenblik niet bedwingen en de bijna heftige hartstochtelijkheid waarmee zij het papier in ontvangst nam zeide hem genoeg.
Hij keek haar medelijdend aan terwijl zij den brief las. In haar opgewondenheid om toch iemand deelgenoot te maken van haar vreugd, las zij hem heele stukken voor. Rick sorak alleen over zich zelf. 't Beviel hem goed. Meneer was heel aardig. Er waren nog twee andere jongens, met de oudste had hij besloten vriend te zijn. 't Eten was best, volop, alle dagen wat toe. Zondags avonds speelden zij met meneer en mevrouw kaart, dan kregen zij chocolade en gebakjes; meneer en de groote jongen dronken dan punch.
Hélène lachte en genoot bij al die verhalen. 't Hinderde haar niet dat Rick niet over haar sprak, dat hij niet vroeg of mama 't niet stil had, of zij niet bedroefd was, eerst toen zij 't twijfelachtig gezicht van François zag voelde zij 't en meteen maakte de behoefte om haar lieveling te verdedigen zich van haar meester.
‘U moet bedenken dat hij een kind is,’ antwoordde zij op zijn onuitge- | |
| |
sproken verwijt. ‘Kinderen zijn altijd egoïstisch, zij hebben alleen niet geleerd dat te cacheeren, zooals de groote menschen doen.’
Hij antwoordde niet dadelijk. Hij wist voor zichzelf dat hij niet op een volkomen onzijdig standpunt stond. Hij haatte dien jongen, niet alleen om zijn zelfzuchtigen aard, maar ook en voornamelijk, omdat hij zijn geluk in den weg had gestaan. Een bittere gewaarwording maakte zich van hem meester. Hij voelde dat die vrouw schatten van liefde verspilde en een somber voorgevoel zeide hem dat het alles te vergeefs zou zijn, dat het een wanhopige strijd zou worden tusschen eindelooze zelfopoffering en onbegrensd egoïsme.
‘'t Is niet noodig hem te verontschuldigen,’ antwoordde hij eindelijk met een gedwongen glimlach. ‘Ik begrijp het heel goed. Kinderen aanbidden altijd het nieuwe. Ik ben alleen maar nieuwsgierig om te weten wat u doen zult, als uw zoon geen kind meer is en het blijkt dat nieuwe invloeden in zijn leven sterker zullen zijn dan de oude.’
Zij keek hem uitdagend aan: ‘Dan zal ik trachten mij zelve in dien nieuwen invloed in te werken en er belang in te stellen’
‘U is onkwetsbaar,’ antwoordde François en ondanks zichzelf sprak zijn bittere teleurstelling uit zijn toon. ‘Hoe wonderlijk is toch een menschenhart, of misschien komt zulk een geval enkel bij een vrouw voor. Aan den eenen kant zoo onmetelijk rijk in liefde en toewijding en aan den anderen zoo dor, zoo hard, zoo onverbiddelijk.’
Hélène begreep hem maar al te goed. In zinspelingen was hij dikwijls genoeg op dat voor hem zoo onvergetelijke onderhoud terug gekomen. Zij wist wel dat hij haar nog altijd liefhad, ondanks haar veertig jaren, dat zijn wensch altijd dezelfde bleef. Zij had er echter nooit lang over nagedacht, het meer beschouwd als iets aardigs, iets streelends voor haar vrouwelijke ijdelheid. In zulk een liefde kon zij zich niet genoeg verplaatsen, zij had niet gevoeld welk een smartelijk lijden zij dien man had bereid. Het verdroot haar dat hij, misschien uit ergernis over zijn eigen teleurstelling, haar altijd de mogelijkheid wilde voorhouden, dat haar onbegrensde liefde voor haar kind wellicht cens bedrogen zou uitkomen.
‘U moet niet vergen wat men niet bij machte is te geven,’ zei zij een beetje koel.
‘Neen, alleen een gek kan verwachten rozen te zien bloeien op een plek waar de hooge boomen de zonnestralen niet doorlaten, maar ik ben gek, even als alle menschen die zoo oneindig liefhebben, u ook, mevrouw.’
Hij ging heen zonder er meer een woord bij te voegen, zelfs zonder haar te groeten. Zij keek hem een oogenblik onthutst, bijna beleedigd na. Zij vond hem heel onrechtvaardig, maar hij had haar toch eigenlijk geen pijn gedaan en spoedig keerden haar gedachten weer geheel en al tot haar kind terug en begon zij Richard's brief opnieuw te herlezen.
Het ontvangen en beantwoorden van die brieven waren nu de groote gebeurtenissen in haar leven. De knaap schreef heel geregeld. Het begon hem hoe langer hoe beter bij den heer en mevrouw L. te bevallen. Nu hij er
| |
| |
eenmaal aan gewend was vond hij 't zelfs prettiger dan t'huis. Er was veel meer afwisseling, 't was heel iets anders dan zoo altijd met mama alleen. Hélène zocht bij ieder onbeduidend woord, in het opschrift of in de onderteekening, in iedere zinswending een blijk van liefde, zij wilde het zich ontveinzen dat het haar onbeschrijfelijk pijn deed dat hij zich zoo goed schikken kon zonder haar, dat hij geen verlangen toonde om haar weer te zien. Toen hield zij zich voor dat zij zeer zelfzuchtig en onverstandig was. Zij behoorde gelukkig te zijn omdat het zoo goed ging en zij beheerschte zich. Zij toonde haar vrienden een opgeruimd, vroolijk gelaat, zij sprak met schitterende oogen over haar flinken, fermen jongen, die zich dadelijk in de vreemde omgeving had leeren voegen, en slechts zelden, zeer zelden vergunde zij zich de weelde om te treuren over haar eenzaamheid. Zij streed tegen een hevig verlangen om Richard eens te gaan zien, telkens hoopte zij dat ook hij dat verlangen in zijn brieven zou uitdrukken, maar hij scheen er niet aan te denken en bij iedere teleurstelling hield zij zich voor hoe dwaas zij handelde door van een kind te eischen wat hij niet geven kon. Alle kinderen waren immers eender, vooral jongens op dien leeftijd, die hadden allen een hekel aan een zoogenaamd vertoon van hartelijkheid, later zou de verhouding tusschen haar en Rick echter wel zoo innig vriendschappelijk en vertrouwelijk worden als zij het altijd droomde.
Zoo leefde zij voort tot aan de eerste vacantie die hij t'huis zou doorbrengen. Zij had het heele huis willen versieren, wel van alles willen bedenken om het hem toch maar aangenaam te maken, maar zij deed zich geweld aan, zij reisde hem zelfs niet tegemoet, hij was nu veertien jaar, groot en oud genoeg om alleen te komen. Zij ging naar het station om hem af te halen. Met kloppend hart wachtte zij, daar kwam de trein, zij zag hem uit den wagon springen, een oogenblik later had zij de armen om hem heen geslagen. Richard beantwoordde haar omhelzing onstuimig genoeg; ja zeker, hij was heel blij haar te zien, erg prettig weer eens t'huis te zijn, maar hij had het druk met zijn bagage en toen zij naar huis reden rammelde hij onophoudelijk door. Hij moest een nieuw pak hebben, eigenlijk twee, en hij zou zoo graag een nieuwe fiets hebben en de andere jongens hadden meer zakgeld dan hij en een enkelen keer mocht hij nu toch wel eens rooken, nietwaar. En zij lachte en beloofde hem alles wat hij wenschte, innig gelukkig hem weer bij zich te hebben en in die zaligheid vergetend dat hij maar altijd over zichzelf sprak, dat hij niet vroeg hoe zij het toch had, of zij zich schikken kon in de eenzaamheid.
Een der eersten die Richard t'huis kwamen verwelkomen was François Detrez. Hij was in eenige weken niet bij Hélène geweest, hij vreesde dat zij boos was na hun laatste gesprek en hij voelde zich teleurgesteld en verbitterd, toen zij hem even vriendschappelijk en vertrouwelijk, maar even wanhopig kalm, als altijd ontving. Hij maakte echter veel werk van den knaap om haar plezier te doen, want ondanks alles voelde hij een zeker soort van medelijden met haar en toen Richard beweerde, dat hij 't bij de L's uitstekend had en hij nu maar niet hoopte dat mama hem spoedig t'huis zou laten komen, keek
| |
| |
Detrez de moeder niet aan, hij maakte den jongen zelfs geen zijdelingsche aanmerking over zijn onhartelijkheid, hij bracht het gesprek alleen op een ander onderwerp en voor 't eerst van haar leven was Hélène hem oprecht dankbaar.
De veertien vacantiedagen vlogen in een oogwenk voorbij. Voor de moeder duurden zij veel te kort, de zoon beweerde dat het lang genoeg was, hij vond het niet naar om heen te gaan. Toen hij weg was herinnerde Hélène zich alles wat zij van dat samenzijn gehoopt had en zij kon het zich niet ontveinzen, zij was bitter teleurgesteld. Toch vond zij geen schuld bij het kind. Waarom had zij hem ook van zich weggezonden, waarom had zij hem met zooveel vrouwelijke weekheid en zachtheid opgevoed dat dit noodig was geweest? Haar eigen offer keerde zich tegen haar en de martelende onzekerheid of dat offer niet onnoodig gebracht was en niet meer kwaad dan goed gedaan had, begon haar te kwellen. Op die manier vervreemdde het kind van haar en vervreemding was juist het spooksel dat haar soms aangrijnsde in de toekomst en dat zij ten koste van alles bestrijden wilde.
Richard had echter een te wispelturig karakter om op den duur zoo vreeselijk met iets ingenomen te blijven. Toen hij ruim een jaar bij de familie L. was geweest begon hij er genoeg van te krijgen en sprak hij in zijn brieven van verlangen naar huis en naar zijn moeder. Hélène genoot nu wel van dat schrijven, maar zij misleidde zichzelve thans toch niet geheel, zij wilde ferm zijn, niet toegeven, hem niet bederven. Twee jaar moest hij wegblijven, er was geen reden om hem t'huis te halen, over zijn leeren viel niet te klagen, 't was beter dat hij zijn tijd uitbleef. François, de eenige die iets van haar strijd begreep, had reden om zich te verbazen over de standvastigheid waarmeê zij Richards verzoek weigerde, terwijl zij van verlangen brandde om het toe te staan. Hij bewonderde haar meer dan ooit en langzamerhand begon de verbittering, de gekwetste ijdelheid omdat zij zoo onverschillig was gebleven voor zijn groote liefde, te wijken uit zijn ziel. Zij had niet anders gekund, dat zag hij nu in. Hij begon zich te schamen over dat gevoel van shadenfreude dat hem soms bezield had, als hij zag dat zij al haar grenzenlooze liefde eigenlijk verspilde. Hij wilde trachten haar te helpen. De knaap was nog jong, zijn karakter kon nog geleid, nog veranderd worden. De moeielijke jaren moesten nog komen, hij zou haar steunen, waar hij kon, hij wilde van den jongen leeren houden, alleen omdat hij haar kind was, hij zou zichzelf dwingen tot sympathie. Zijn voornemens waren zeer oprecht, maar hij vergat dat zoo iets ónmogelijk is, vooral voor hem, met zijn oprecht, warm gemoed. Toen Richard eindelijk thuiskwam begreep Detrez al heel gauw, dat er tusschen hen nooit sprake zou zijn van sympathie. De man kon er zich geen rekenschap van geven en de knaap was er zich onbewust van, maar tusschen die twee was een niet te dempen klove zooals er altijd bestaan zal tusschen een egoïstisch karakter en een enthousiast, die zich
geeft, vurig en zonder berekening, alleen om het genot van in iets anders dan in zich zelf te kunnen opgaan.
Hélène intusschen was gelukkig. Al haar leed was vergeten nu zij haar zoon weer bij zich had. Wat was zij onbeschrijfelijk trotsch op hem! Hij zag
| |
| |
er goed uit met zijn flink ontwikkeld figuur en zijn frisch en gezond gezicht.
Zij waren zulk een aardig paar, zij, nog altijd jeugdig en elegant, zoo jeugdig zelfs, dat niemand kon aannemen dat die krachtige, groote jongen, haar zoon was, en de knaap een beetje trotsch op zijn moeder, omdat zij zulk een gedistingeerde, mooie vrouw was. Ondanks al zijn goede voornemens ergerde François zich als hij hen samen zag, Hélène met haar stralenden blik van blinde vergoding, de jongen reeds met de zelfbewuste zekerheid van aangebeden te worden.
Er volgden een paar jaar van onverdeeld genot. Rick was op het gymnasium en hij deed het noodige. Hij behoorde tot die naturen die niet meer dan dat doen en toen hij negentien jaar oud was deed hij zijn admissie-examen voor de akademie en slaagde. Hélène was fier op haar knappen zoon, maar nu kwam zij voor een nieuwe moeielijkheid te staan.
Zij had er al jaren lang over gedacht of zij Richard alleen naar de academiestad zou laten vertrekken dan of zij mee zou gaan en zich aldaar vestigen.
Haar liefde, haar angst om hem thans geheel en alleen aan de verleidingen van het studentenleven bloot te stellen, spraken voor het laatste. Zij had zoo haar best gedaan om zich geheel in het vertrouwen van haar jongen te dringen en toch was ze nu en dan reeds gestuit op moeielijkheden. Er waren reeds enkele zaken die Rick niet met haar kon bespreken, omdat zij een vrouw was, een fijngevoelige vrouw nog wel, die, misschien eenigszins overdreven, altijd getracht had een groot gevoel van kieschheid bij haar zoon te ontwikkelen. Maar toch, zij had hem als haar oogappel bewaakt en hem door haar groote liefde behoed in de gevaarlijke ontwikkelingsjaren van kind tot jongeling. Moest zij hem thans alleen laten in het nog gevaarlijker tijdperk dat hem wachtte?
Ja zij moest, haar gezond verstand zei het haar duidelijk en onverbiddelijk. Zij moest hem laten gaan en toezien en afwachten of misschien een wreed, ellendig toeval haar werk van jaren niet ongedaan zou maken; zij moest trachten een weinig te vertrouwen op het goede zaad dat zij had gestrooid en op de genegenheid die Richard voor haar had. Dat die laatste een zwak steunpunt was ontveinsde zij zich. Zij begreep thans dat zij den knaap vrij en onbelemmerd de vleugels moest laten uitslaan, wilde haar liefde geen dwang voor Item worden en wilde hij zijn moeder niet gaan beschouwen als een hinderpaal voor zijn op dien leeftijd zoo dierbare vrijheid.
‘Ik moet het in Godsnaam overgeven,’ zei zij tot Detrez die steeds haar vriend bleef, de eenige met wien zij dergelijke moeielijkheden besprak. ‘Hij moet nu het bewijs leveren of hij sterk genoeg is om op eigen voeten te staan, ik geloof dat ik niet anders mag doen.’
Hij zag haar als altijd met bewondering aan. Zijn oogen hadden weinig van hun vroegeren gloed verloren, al waren zijn hoofdhaar en zijn knevel thans ook spierwit. Ook zijn gezicht kon nog geheel die sarkastische uitdrukking van vroeger aannemen en dit was nu het geval terwijl hij antwoordde:
‘Ik denk niet dat we ons erg ongerust over hem behoeven te maken, hij
| |
| |
zal in alle opzichten wel zorgen dat de kerk midden in het dorp blijft staan.’
Zij wist wel, zij had het natuurlijk gevoeld, al was er nooit een woord over gesproken, dat François geen groote genegenheid voor Richard had, zij keek hem daarom verrast aan en vroeg met een blijden klank in haar stem:
‘Heb je wezenlijk zoo'n goede opinie van hem.’
‘Ja,’ zei François, en toegevende aan een innerlijken drang, die hem dwong iets onaangenaams te zeggen, al zou hij 't zichzelf later verwijten, vervolgde hij: ‘Ik denk dat hij te veel van zich zelf houdt om zich ooit te laten meeslepen. Zijn soliditeit bestaat in zijn egoïsme, en dit is dikwijls een veel beter waarborg dan alle mogelijke goede en strenge principes.’
Haar fijn gelaat werd met een blos overtogen. Zij keek hem verontwaardigd en hoog aan en zei toen zoo bedaard als zij het vermocht:
‘Je houdt niet van Richard en ik geloof dat ik daarom nooit van jou heb kunnen houden.’
Zij ging de kamer uit en hij oogde haar hoofdschuddend na. Hij wist wel beter, hij zou haar onverschillig zijn gebleven, ook al had hij haar kind aangebeden. Haar ziel kon zich nu eenmaal niet verdeelen, zij kon niet tegelijk vrouw en moeder wezen. Slechts één van beiden en dat wilde zij zijn geheel en al met al haar voelen en denken, met al de kracht die in haar was. Was dat bekrompen of bewonderenswaardig? Hij wist het niet, hij gaf er zich geen rekenschap van. Maar hij voelde wel dat hij een dom ding gedaan had en hij verwenschte er zich om. Nu hij haar afgod had durven beleedigen zou zij in ernst boos zijn, nu liep hij nog gevaar om haar sympathie en haar vriendschap te verliezen, waarmee hij in den laatsten tijd geleerd had zich te troosten, omdat zij hem niet beter geven kon of wilde.
Inderdaad was Hélène koeler en ongenaakbaarder dan zij ooit geweest was.
Hij had haar bitter pijn gedaan, te meer omdat zij, zonder het zich eigenlijk te bekennen, moest toegeven dat er waarheid in zijn woorden school. Zij had het karakter van haar zoon te veel en te nauwkeurig bestudeerd om hem vrij te kunnen pleiten van zelfzucht. Maar wat maakte dat eigenlijk uit? De tegenwoordige jeugd was zóó, dat lag in de omstandigheden, in de algemeene richting, in den geest van den tijd. Richard was niet erger dan anderen. Wie kon van een levenslustig, twintigjarig jongmensch verwachten, dat hij altijd op het geluk, het genot, het welzijn van zijn moeder zou bedacht zijn? 't Was eenvoudig belachelijk. François had moeten begrijpen dat, al kon zij misschien een fout in haar lieveling ontdekken, zij het niet kon velen dat een vreemde den vinger op die plek legde. Hij was onkiesch, hij was grof geweest. Langzamerhand begon zij hem echter te vergeven, het lag niet in haar aard lang over iets te blijven wrokken, maar vergeten kon zij het niet en dit toonde zij door tegen Detrez zoo weinig mogelijk over Richard te praten en dat hinderde hem ook al weer, want hij wilde haar volle vertrouwen bezitten en het verdroot hem, dat zij het heiligdom van haar ziel thans voor hem gesloten hield.
De jaren gingen voorbij en brachten niet veel bijzonders; Richard studeerde zonder zich ontzettend in te spannen, maar ook zonder zijn tijd ongebruikt te
| |
| |
laten. Hij genoot van het leven en logenstrafte in zooverre Detrez beweren, door zich toch wel eens aan jeugdige dwaasheden schuldig te maken. Hélène was te verstandig om er zich ongelukkig door te voelen. ‘Il faut que jeunesse se passe,’ zei zij met een halven glimlach als haar eens iets ter oore kwam wat haar pijnlijk aandeed. Zij wist dat de tijd waarop zij haar werk uit handen had moeten geven dáár was en dat zij nu moest vertrouwen op de omstandigheden en op de grondslagen waarop dat werk gebouwd was.
Wat haar echter griefde, haar telkens meer en vlijmender pijnigde was dat Richard haar zoo weinig vertrouwde, of liever, zoo weinig vertrouwelijk met haar was. 't Was steeds haar ideaal geweest om, als haar zoon volwassen zou zijn als een vriend, kameraadschappelijk, als zijn gelijke, met hem om te gaan. Daartoe had zij alle krachten ingespannen. Door haar flink optreden, door haar deelen in zijn studiën, door haar vrijen omgang had zij getracht haar zoon het gemis van een vader te vergoeden. Waarom was hij nu niet vertrouwelijker met haar, waarom vertelde hij haar niet wat meer van zijn intieme leven? Een zoon kan alles aan zijn moeder bekennen, meende zij, vooral als zij op een voet waren zooals Rick en zij. Soms, als zij zijn vertrouwen wilde uitlokken, lachte hij en maakte hij zich met een kus en een schertsend gezegde van haar af. Er was eigenlijk niet een reden om zich over iets ongerust te maken. Als de student van Zaterdag tot Maandag over kwam, 't geen hij vrij geregeld deed, was hij vroolijk en vol gekheid. Hij had allerlei attenties voor zijn mama, waarop hij met reden een beetje trotsch was, want zij was nog altijd een mooie, knappe vrouw, al was haar haar nu ook vergrijsd en was zij thans in plaats van jeugdig en elegant, deftig en voornaam. En zij genoot van zijn bijzijn, zij had hem altijd even afgodisch lief, hij was haar jongen, haar leven, haar alles, en als hij weg was overviel haar een zekere weemoed, dan voelde zij dat zij voor hem niet alles was, en zij trachtte te redeneeren en zich voor te houden, dat zoo iets ook onmogelijk was, haar gezond verstand zegevierde bijna altijd, toch wist zij dat zij een moeilijke en harde les was begonnen te leeren, dat zij hem moest trachten te verstaan in wat zij bijna niet kon begrijpen, dat zij hem moest geven wat hij, niet wat zij zelve wenschte, het was moeilijk, maar zij deed haar best zooals altijd, waar het hem gold.
Zoo ging de tijd voorbij. Richard was meerderjarig geworden. Hélène stond er op dat hij zijn vaderlijk erfdeel thans geheel in handen kreeg. Voor den vorm maakte hij eenige tegenwerpingen, het inkomen van zijn moeder zou daardoor belangrijk verminderen, maar zij lachte. Wat deed het er toe? Rick was bijna klaar met zijn studiën. Voor zijn dissertatie kon hij best t'huis werken. Hij kwam dus weer bij haar wonen en het zou geen verschil maken totdat hij trouwde. Vooreerst had hij daar immers geen plan op en mocht het gebeuren, nu, zij zou best een beetje minder luxe kunnen hebben, dáárdoor zou zij zich niet ongelukkig voelen. En zij droomde van den zaligen tijd, die haar wachtte. Haar zoon t'huis, voor goed. Wat zou zij 't hem prettig en aangenaam maken. In 't minst zou zij zijn vrijheid niet belemmeren, hem geen lastige vragen doen, hem laten komen en gaan, zooals hij goedvond. Steeds zouden
| |
| |
zijn vrienden haar welkom zijn, zij zou ze ontvangen met die kiesche, weldadige gastvrijheid, waarvan zij wel wist dat ze 't geheim bezat, zij zou slechts in stilte, zonder dat hij 't merkte, trachten hem aan huis te boeien door ontwikkelde jonge menschen en mooie meisjes om zich heen te verzamelen, het zou een ideale verhouding worden tusschen moeder en zoon.
Vrij onzacht werd zij uit haar heerlijke mijmeringen wakker geschud. 't Was op een Zaterdagmiddag, Richard was t'huis en François Detrez dineerde bij mevrouw van Reden. In den loop der jaren was hij voor Hélène een onmisbaren vriend geworden. Zij kon hem thans zijn stille, grenzenlooze toewijding vergelden door hem op zijn nu gevorderden leeftijd een vriendelijk tehuis, waar hij altijd welkom was, te verschaffen. Tusschen Richard en François was de verhouding altijd eenigszins eigenaardig. Zij waren steeds bijzonder beleefd tegen elkaar, maar als ze er kans toe zagen zeiden zij elkaar een hatelijkheid, echter in zulke keurige bewoordingen en zoo bedekt, dat de een den ander meestal verdacht van het niet te begrijpen.
Van middag was de stemming echter al heel gelukkig geweest; het diner was afgeloopen, de heeren dronken hun koffie en hun kirch en hadden op verzoek der gastvrouw een sigaar aangestoken. Hélène zat in haar gemakkelijken fauteuil bij het open venster, zij voelde zich heden bijna volmaakt gelukkig, toen François Detrez vroeg:
‘En Rick, wanneer denk je Leiden nu voor goed te verlaten?’
‘Over een paar maanden.’
‘'t Zal een heele gezelligheid hier in huis worden,’ vervolgde François, en hij keek naar de gestalte bij het raam.
Richard dronk zijn glas leeg, schonk het zich met zenuwachtige haast weer vol en antwoordde toen:
‘Maar ik ben niet van plan hier in huis te komen wonen, meneer Detrez.’
Een kreet ontsnapte Hélène's lippen. Zij voelde wel dat de oogen van haar ouden vriend op haar rustten, maar zij was niet bij machte zich te beheerschen. Zij trad op haar zoon toe en vroeg bijna heftig:
‘Waarom zou je niet hier bij mij komen? Wat bedoel je toch?’
‘Wel niets bijzonder mama, was dat dan voor u zoo'n uitgemaakte zaak?’
‘Natuurlijk.’
‘Dan spijt 't me dat ik u moet teleurstellen. Maar ik heb er eens over gedacht, 't is veel beter dat ik op kamers ga wonen, dan heb ik meer mijn vrijheid en u heeft minder last.’
‘Ik zou je vrijheid niet belemmeren, sedert wanneer heb ik geklaagd over last die jij me zou aandoen?’
‘Neen, neen,’ zei hij sussend. ‘Ik weet wel, u is lief en goed als altijd, maar u begrijpt dat zoo niet.’
Zij keek hem vragend, bijna angstig aan.
‘Mijn God,’ barstte hij uit met een plotselingen lach. ‘'t Is toch niet meer dan natuurlijk dat ik eindelijk eens geheel onafhankelijk, heelemaal mijn eigen meester wil zijn.’
| |
| |
‘Ik dacht dat je dat de laatste jaren altijd geweest was Richard,’ zei zij zacht. Haar stem trilde, en zij had moeite om haar tranen te bedwingen, zij keek even naar François die zich had afgewend en al zijn aandacht aan de fijne mokka kopjes van het koffie-servies wijdde, hij scheen niet te hooren wat er voorviel. Hélène slikte een paar maal, 't was of iets in haar keel haar het spreken belemmerde, maar zij wilde niet dat Detrez zou zegepralen, zij wilde niet dat hij er zich tegenover haar ooit op zou kunnen beroemen dat hij gelijk had gehad; zij herwon haar bedaardheid en zei kalm:
‘Nu Rick, 't kan zijn dat 't beter is. Ik zou je nooit willen forceeren tot iets wat je niet graag doet. Dan zoek je zeker gauw kamers?’
‘Neen dat hoeft niet. Ik ben eigenlijk al klaar.’
Hij had dus alles beschikt, zonder haar in iets te kennen. Zij had een gevoel alsof zij met duizend kleine speldeprikken gepijnigd werd.
‘En waar ga je dan wonen?’
‘Ik zal u alles vertellen,’ en met iets van verlichting omdat het ergste nu toch gezegd was. stak Richard een nieuwe sigaar op. Detrez kwam langzaam van het raam terug en ging weer zitten, maar hij vermeed het nog Hélène aan te zien.
‘De menschen waar ik vier jaren in Leiden op kamers gewoond heb, komen door toevallige omstandigheden ook hier. Zij hebben een ruim bovenhuis gehuurd, ik blijf voorloopig daar, ik krijg een mooie suite met een kabinet voor mij.’
‘Die weduwe Voorst?’
‘Mevrouw de weduwe Voorst met haar dochter,’ verbeterde Richard.
‘Heeft zij een erfenis gekregen, dat zij in eens tot mevrouw gepromoveerd is?’ vroeg Hélène spottend. ‘Voor zoover ik weet heb ik 't mensch nooit gezien toen je in Leiden was, maar ik meende dat 't heelemaal een burgermensch was, ze is immers de weduwe van een sergeant.’
‘Dat doet er niet toe mama,’ hernam Richard. ‘De menschen hebben, geloof ik, sedert dien tijd wat geërfd. Zij leven fatsoenlijk. Waarom zou ik mijn hospita geen mevrouw noemen? U kunt onmogelijk zoo kleingeestig zijn om u daaraan te ergeren. Wat beteekenen al die gekke onderscheidingen? Een getrouwde vrouw is mevrouw, een ongetrouwde juffrouw, en daarmee basta.’
‘En de dochter?’
François en Hélène zagen beiden hoe een langzaam opkomende blos Richard's gezicht bedekte. Hij deed alle moeite om zijn ongedwongenheid te bewaren, maar hij was gedecideerd zenuwachtig, toen hij quasi luchtig antwoordde:
‘Dat was een aankomend meisje toen ik er kwam, nu is het een jonge dame van, ik denk, twintig jaar.’
‘En verhuurt de moeder kamers aan jongelui.’
‘Ja.’
Hélène vroeg niet verder. Het korte antwoord, meer nog de toon, waarop
| |
| |
het gegeven werd, zeiden haar genoeg. Er heerschte voor een oogenblik een pijnlijk stilzwijgen. Toen bracht Detrez het gesprek op een ander onderwerp, en hij slaagde er ten minste voor het uiterlijk in de ongedwongen stemming van straks eenigszins terug te brengen. Richard ging uit en voor 't eerst in haar leven voelde zijn moeder iets als verlichting toen hij vertrokken was. Allerlei gedachten verdrongen zich in haar brein, zij durfde er echter geen een onder woorden brengen. Zij sprak niet over haar bittere teleurstelling en François die de flauwe hoop gevoed had dat zij haar hart eens bij hem zou uitstorten en zich daarin op nieuw bedrogen had stond spoedig op om afscheid te nemen. Terwijl hij haar hand een oogenblik in de zijne hield zag zij zulk een treurige, trouwhartige uitdrukking op zijn soms zoo sarkastisch gelaat dat zij er zich door getroffen voelde. De tranen sprongen haar plotseling in de oogen en zij fluisterde hem toe:
‘Wil jij eens naar die menschen voor mij informeeren François?’
Hij knikte, hij was erkentelijk voor 't groote blijk van vertrouwen dat zij hem gaf. Eenige dagen later berichtte Detrez aan mevrouw van Reden, dat de informaties die hij van de weduwe Voorst had ingewonnen, niet ongunstig waren. Voor zoover men wist viel er op haar noch op haar dochter iets te zeggen. Hélène stapte gauw van het onderwerp af. Nu had zij er weer spijt van aan François te hebben laten merken, dat zij eenig wantrouwen ten opzichte van Richard gehad had, zij zei hem dat zij zich geheel met het plan van haar zoon verzoend had, dat zij 't bij nader inzien ook beter vond en hij boog het hoofd en stemde toe, zooals hij altijd gedaan had, met wrok tegen den jongen en medelijden met de moeder in zijn hart.
(Wordt Vervolgd).
|
|