onder den titel Recits de l'Occulte van Gilbert Augustin Thierry - herinnerend aan wat vroeger in het romantische tijdvak door Hoffmann met zijne Nachtstücken en door Lord Lytton met zijn Zanoni en A strange story was beproefd.
Naast deze prozavertellingen kwamen de verzen der dichters, die tot de school der letterkundige revolutionnairen behoorden. Men eischte, dat de Fransche dichters er zich op zouden toeleggen om het hunnen lezers zoo lastig mogelijk te maken.
Te lang had men de dichterlijke gedachte in kristalheldere taal voorgedragen, er zou nu een nieuw tijdvak aanbreken voor onverstaanbare verzen, die als raadsels alleen door vernuftige conjecturen zouden kunnen worden verstaan. Stephane Mallarmé toonde zich een groot meester in deze kunst, soms overtroffen door Verlaine en René Ghil. En toch, zoowel bij Mallarmé, als bij Verlaine, gluurde soms het echt geniale plotseling om den hoek der duisternis. René Ghil schreef in raadsels, en begon, bijvoorbeeld een sonet met het volgend quartrain:
‘En ta dentelle ou n'est notoire
Taisons pour l'âtre sans histoire
Tel voeu de lèvres resumant...’
De revolutionnaire wereld van jonge letterkundigen heeft zich te Parijs in vele afdeelingen gesplitst - de Symbolisten, de Instrumentisten, de Decadenten, de Cerebralisten, de Hyper-mystiek-mannen. Eene zeldzame vermenging van symboliek, mystiek en innig mooie poëzie komt voor bij een Belgisch dichter, Maeterlinck, den dichter van Pelléas et Mélisande. Bij vele der nieuw optredende jonge dichters staat de geluids- en woorden-poëzie op den voorgrond, de gedachte is bijzaak.
Hunne critici orakelen op zeer hoogen toon. De auteurs, die na 1850 bloeiden, Taine, Emile Zola, Ernest Renan, Guy de Maupassant, Paul Bourget, Alphonse Daudet, Henri de Bornier, Pierre Loti, François Coppée, Sully Prudhomme, worden met groote onversaagdheid voor dood verklaard, maar toch beweerde niemand hunner ooit, dat de nieuwe Fransche kunst dateerende na '80 in Frankrijk heerscht. Daarvoor is hun blik nog te scherp. In de Académie Française zijn nog geene zetels aan Symbolisten en Decadenten afgestaan; in de Revue des deux mondes is het woord aan Ferdinand Brunetière, en als chef der moderne critiek erkent men algemeen Jules Lemaitre.
Wat in Frankrijk niet kan beweerd worden, geldt met veel meer kracht voor Nederland, waar tot nog toe geen Villiers, geen Mallarmé, geen Verlaine, geen Maeterlinck is opgetreden. Het eenige, wat men kan beweren is, dat het deftige fregat, 'twelk de Gids-vlag in top voert, vele zeilen heeft ingehaald, toen de kleine kotter met de Nieuwe Gids-banier als een vliegende Hollander aan den horizon verscheen. Sedert zeilt het groote schip in het kielwater van het kleine. En juist in de laatste dagen verscheen een nagelaten rede van den nobelen, geheel onpartijdigen, Moltzer onder den titel: Het kunstbegrip der Nieuwe-Gids-school, waarin metde hoogste kalmte de volle waarheid wordt gezegd.
T.B.