| |
| |
| |
De tentoonstelling te Budapest.
Inleiding. Het land der Magyaren.
Door Dr. Ujlaki.
Het inbezitnemen van Hongarije.
Reproductie naar de schilderij van Munkácsy.
Na duizend jaren lang voor vrijheid gestreden te hebben, heeft Hongarije zich de jaren van rust en vrede ten nutte gemaakt, om tot het oude Europa te kunnen zeggen:
‘Kom en oordeel over mij! Ik ben al 1000 jaren oud en begin nu pas te leven. Ik wil niet uw lof, uw kritiek wil ik hooren.’
Europa's aandacht zal nu op een land gevestigd worden, dat niet door oorlogvoeren, niet door politieke verwikkelingen en intriges, maar door daden, tuigende van beschaving en ontwikkeling, belang inboezemt.
Duizend jaren terug woedde de strijd tusschen de Karpathen en de Adria, de strijd om den vrede, niet eens om den eigen vrede en rust, maar om dien van Europa. Holland, welks bevolking met schier bovenmenschelijke kracht in den strijd tegen de elementen, tegen de onmetelijke zee aangebonden, heeft weten te overwinnen en het veroverde land tegen machtige en talrijke
| |
| |
vijanden te beschutten, Holland zal ons Hongaren weten te waardeeren en op prijs weten te stellen wat wij in die duizend jaren verworven hebben.
Wij zijn een volk, welks politieke rijpheid algemeen erkend wordt. Het is onze trots, dat wij van al de volken der groote volksverhuizing het eenige zijn, dat behouden bleef, het eenige, dat in staat was een blijvende plaats in de Statenfamilie van Europa in te nemen.
‘Hier begint Azië,’ zeide een reiziger, die uit het Westen, ‘hier begint Europa,’ zeide een andere, die uit het Oosten kwam. Beiden hadden gelijk.
Wij vormen de grens tusschen Europeesche beschaving en Aziatische barbaarschheid.
Er was een tijd, dat Hongarije een der machtigste rijken van Europa was; 't was die van koning Lodewijk, dien de geschiedkundigen, den Groote noemden. Er was een tijd, dat Hongarije het middelpunt van Europa's beschaving, de zetel van kunsten en wetenschappen mocht heten, het was die van Mathias Corvinus, wiens hofhouding doorging voor de rijkste, de schitterendste van geheel Europa.
Er was daarentegen een tijd, dat Hongarije afdaalde tot een provincie van het machtige Turksche rijk, waar kunsten en wetenschappen onbekend waren, het recht van den sterkste gold en niet zeis en sikkel, maar vuurmond en sabel het hoogste woord voerden.
Wij hadden en hebben nu nog vele, zeer vele vijanden. Niet alleen tegen Tartaren en Turken, ook tegen beschaafde natiën hadden wij te strijden om onze vrijheid, de vrijheid van woord en gedachte, te veroveren. Wij gingen met het zwaard in de hand slapen en hadden geen tijd Europa te volgen op zijn weg van beschaving en ontwikkeling. Hiermeê moet Europa rekening houden, wanneer het bij ons zal komen oordeelen over hetgeen wij in den korten tijd van rust en vrede, van onafhankelijkheid en zelfstandigheid hebben bereikt.
Onze voorouders woonden in Azië. Het Ulral-gebergte en de Irtis-rivier werden in den tijd der groote volksverhuizing door stammen bewoond, die de Hunnen als verwanten beschouwden en in wier volkslegenden den naam Atilla een groote rol speelde. Deze volkslegenden vertelden, dat Atilla een groot rijk in Europa gesticht en aan de hem verwante stammen had nagelaten en, aangezien de Magyaren in Azië voortdurend door andere nomadenvolken bestookt en verontrust werden, besloten de hoofden dier stammen het land hunner voorouders op te zoeken. Zeven hunner trokken alzoo naar Europa, tusschen de rivieren Pruth, Seret en Dnjester, en sloten het bloedverbond. Zij openden hun aderen, druppelden het daaruit gevloeide bloed in een kelk en dronken allen daaruit, aldus het verbond met hun bloed bezegelend. De voornaamste hunner was Arpad. Deze werd tot opperhoofd gekozen, waarbij werd vastgesteld, dat het opperhoofd steeds uit dit geslacht gekozen zou worden. Arpad verleende onmiddellijk na zijn verkiezing aan de zeven volkstammen een soort van constitutie, waarvan de hoofdtrekken den grondslag vormen onzer nog heden bestaande grondwet.
Toen Arpad met zijne volgelingen naar Europa trok, was het tegenwoordige
| |
| |
Hongarije door Slaven bewoond. Hun koning Svatopluk wist aan de mannen van Arpad geen weerstand te bieden; hij onderwierp zich en zond een gezantschap om Arpad de opperheerschappij over het geheele land aan te bieden. Deze beloofde de rechten en vrijheden der Slaven te beschermen en nam uit de handen der gezanten water, aarde en gras aan, ten teeken, dat hij van het land bezit had genomen. Dit oogenblik werd door onzen grooten kunstenaar Michael Munkacsy vereeuwigd in een schilderij, dat de groote zaal van ons nieuw Parlementsgebouw sieren zal.
Nadat de Magyaren zich in Hongarije hadden neergezet, begonnen zij weldra de naburige Duitschers te verontrusten, tot dat die hen echter bij Merseburg en Augsburg een gevoelige nederlaag toebrachten. Het oude Nomadenbloed deed zich sedert minder gelden want het besef ontwaakte meer en meer, dat men niet slechts veroveren maar trachten moest het veroverde te behouden. Onze voorouders sloten toen vriendschap met de naburige volken, lieten Duitschers, Grieken en andere meer ontwikkelde vreemdelingen in het land komen, om het eigen volk te beschaven, zoodat onder hertog Geza reeds tal van vreemde neerzettingen in het land der Magyaren werden aangetroffen. Onze voorouders waren geen heidenen, maar monotheïsten. Ze aanbaden Hadur (heer des oorlogs) en offerden witte paarden. De priesters noemden zij taltus. De booze geest werd Ahriman genoemd. Tempels waren er niet, maar op hoogten werden ter eere van Hadur altaren opgericht. Spoedig vond echter het christendom ingang dat onder den Heiligen Stephanus, zoon van Géza, de Staatsgodsdienst werd. Stephanus stichtte bisdommen, liet uit Duitschland geestelijken komen, die het volk bekeerden, ontving van paus Sylvester II een kroon en een kruis, ten teeken dat hij zich als apostel moest beschouwen en werd door een pauselijken gezant in het jaar 1000 gekroond. Aan dezen heiligen vorst danken de koningen van Hongarije den bijnaam ‘apostolisch.’ Weinige jaren later reeds was de volkbeschaving zóózeer toegenomen, dat koning Kalman het verbranden der heksen verbood, waardoor hij allen anderen Europeeschen wetgevers een te volgen voorbeeld gaf. Koning Endre II, die door zijn kruistocht den naam koning van Jeruzalem verwierf, een titel dien onze koningen nu nog voeren, heeft de eerste geschreven constitutie verleend in een dokument, dat in onze geschiedenis onder den naam van ‘De gouden Bul’ bekend is. Dit gebeurde in het jaar 1222, dus bijna gelijktijdig met de ‘Magna
charta’ der Engelschen.
Na het uitsterven van Arpads geslacht, kozen de Magyaren Karel Robert, uit het huis Anjou tot koning. Zijn zoon, Lodewijk de Groote, was een der machtigste monarchen van het toenmalig Europa. Onder zijne regeering bereikte Hongarije het toppunt van grootheid en macht. Mathias Corvinus, later, was de meest nationale koning, die ooit op den troon van Hongarije zetelde. Dóór en dóór Magyaar, was hij niet te min een der beschaafdste, ontwikkeldste mannen van zijn tijd: kunsten en wetenschappen vonden in hem een beschermer, handel en nijverheid bloeiden onder zijne heerschappij. Hij was de meest beminde vorst zijner eeuw en toen hij stierf, zuchtte het
| |
| |
Magyaarsche volk: ‘Mathias is dood, de rechtvaardigheid is uit de wereld.’
Onder zijne opvolgers werd Hongarije door de Turken herhaaldelijk verwoest. In den slag bij Mohacs (1526) werd het geheele leger vernield; de koning Lodewijk II verdronk, op zijn vlucht. Daarop volgde een tijd van groote ellende. Het land was verdeeld; de Turken bezaten een groot deel van het rijk; een talrijke partij koos Zapolya tot koning, terwijl een andere partij den uit het Huis Habsburg stammenden aartshertog Ferdinand de kroon aanbood. Na langdurigen strijd bleef deze overwinnaar en van dien tijd af is Hongarije nauw met het Huis Habsburg verbonden. Dikwijls, zeer dikwijls, beschouwde dat Stamhuis Hongarije als een veroverde provincie, behandelde het land als een stiefkind, schond het onze constitutie, bekommerde zich zeer weinig om den eed, dien ieder Hongaarsch Koning bij zijne kroning moet afleggen. Herhaaldelijk heerschte misverstand tusschen koning en volk, maar de Magyaar bleef, ondanks dat alles, trouw en gehecht aan den drager zijner heilige kroon. En toen de koningin Maria Theresia, in den grootsten nood en van alle kanten bedreigd, de Magyaren om hulp vroeg, riepen deze het alombekende ‘Vitam et sanguinem pro rege nostro Maria Theresia.’ Aan de Magyaren alzoo is het te danken, dat het Habsburgsche Rijk niet uit elkaar spatte.
Met Karel III, den vader van Maria Theresia, was de laatste Habsburger gestorven. Volgens de bestaande overeenkomst had Hongarije toen het recht gehad een koning uit een ander huis te kiezen. Het was echter Karel III gelukt met de Magyaren een nieuwe overeenkomst - de pragmatieke sanctie - te sluiten, bij welke bepaald werd, dat bij onstentenis van mannelijke erfgenamen de kroon ook in de vrouwelijke lijn zou kunnen overgaan. En zoo werd de dochter van Karel III, Maria Theresia, koningin van Hongarije. De opvolgers dezer groote vrouw vergaten evenwel de diensten, die de Magyaren aan de Habsburgische dynastie bewezen hadden. Ze begonnen de rechten van Hongarije's bevolking te besnoeien; ze vergaten dat Hongarije een zelfstandig Rijk was, dat zich zelf steeds bestuurde en vast hield aan de rechten der Gouden Bul; zoodat, toen in 1848 over geheel Europa een geest van vrijheid zweefde, ook de Magyaren dien aanriepen om hunne onafhankelijkheid te verwerven. Ons volk streed toen tegen twee machtige legers, en niet door overmacht, maar door snood verraad werd het overwonnen. De wereld sloeg ons met bewondering gade en kon niet begrijpen hoe een handvol jonge, onvolwassen soldaten, bijna kinderen, honderdduizenden wel geoefende krijgers bedwong. Maar de ontembare zucht naar vrijheid maakte van kinderen helden, van dichters strategen, van vrouwen martelaren. Wij werden overwonnen en er volgde een lange tijd van ellende op den korten droom van vrijheid en onafhankelijkheid, totdat onze koning in 1867 besefte, dat de hechtste steun voor zijn troon het trouwe volk der Magyaren was. Toen werd tusschen vorst en volk een nieuwe overeenkomst gesloten, gegrond op de volmaakte onafhankelijkheid van Hongarije, welks koning steeds de keizer van Oostenrijk uit het huis Habsburg-Lotharingen zou zijn. Indien echter dit huis uitstierf, dan herkreeg Hongarije zijn oud recht, zich een koning naar eigen keuze te kiezen.
| |
| |
Het Hongaarsch rijk beslaat eene oppervlakte van 322,310 □ K.M. en heeft een bevolking (1890) van 17,349.398 zielen. Naar men ziet is ons land niet dicht bevolkt, gemiddeld wonen op een vierkanten kilometer 54.2 zielen. Deze verhouding is echter bij een landbouwend volk, zooals het onze, natuurlijk. Wat godsdienst betreft, belijden 51 pCt. der bevolking den Roomsch-Katholieken, 49 pCt. den Grieksch-Katholieken, Gereformeerden en Joodschen godsdienst. Er heerscht de grootst mogelijke verdraagzaamheid tusschen de belijders der verschillende kerkgenootschappen: verdraagzaamheid was steeds een karakteristiek van het Magyarische volk. Niettegenstaande de roomsche kerk eeuwen vroeger de heerschende staatskerk was, moet Hongarije de eer worden toegekend, een der eerste landen te zijn geweest, waar de belijders der hervormde kerk gelijk gesteld werden met die der katholieke. Het duidelijkst bleek de verdraagzaamheid van ons volk in den laatsten tijd. Wij hadden tot nog toe het kerkelijk huwelijk. Ieder huwelijk werd gesloten naar den ritus der kerk, waar toe bruidegom en bruid behoorden, zoo dat er in Hongarije 8 of 9 verschillende huwelijkswetten bestonden. Daaruit sproten tal van misbruiken Om deze te doen vervallen en gelijkvormigheid in de wetgeving te verkrijgen, besloot het Hongaarsche Parlement het burgerlijk huwelijk in te voeren. Natuurlijk viel dit besluit niet in den smaak der geestelijken en vooral niet in dien der roomsch-katholieke. Een groote beweging ontstond, die in hevigheid alles overtrof wat tot nog toe bij ons bekend was. Maar Hongarije is niet vatbaar voor godsdienstige dweeperij en het bleef kalm en bedaard, niettegenstaande de geestelijken tweedracht predikten en op alle mogelijke wijze trachtten het volk tegen de nieuwe wet op te hitsen, die nu reeds een half jaar in werking is zonder dat er onder de leeken van eenig misnoegen blijkt. Integendeel: overal voltrekt de burgerlijke ambtenaar de echtvereeniging zonder den weerstand te
ontmoeten, door de geestelijken voorspeld. Karakteristiek voor de verdraagzaamheid van onze bevolking, is het volgende feit: In één der gemeenten van het komitaat Somogy stierf de protestantsche predikant op een Zaterdag. De protestantsche gemeente had geen tijd, om voor de Zondagsche godsdienstoefening een plaatsvervanger te vragen, maar verzocht den roomsch-katholieken priester, nadat hij in zijne kerk de mis had gelezen, in de protestantsche kerk te komen prediken. Aan dit verzoek werd bereidwillig voldaan. Sommige gemeenten met katholieke en protestantsche bewoners zijn zóó arm, dat zij maar één kerk hebben, waarin beurtelings katholieke en protestantsche godsdienstoefeningen worden gehouden. Evenwel valt niet te ontkennen, dat de woelingen en opruiingen der roomsch-katholieke geestelijken één slecht gevolg hadden; want, wat tot nog toe in Hongarije onbekend was, er heeft zich in den laatsten tijd een politieke partij op godsdienstigen grondslag gevormd. Nooit te voren speelden godsdienstige kwesties een rol in onze politiek, maar aan onze roomsche klerikalen is het te danken, dat wij in dit opzicht niet langer een specialiteit bleven. De ‘volkspartij’ is de Benjamin onder onze politieke partijen; eigenaardig is het echter, dat het ‘volk’ zich vèr houdt van deze partij, die slechts roomsch-katholieke priesters en aristokraten onder haar leden
| |
| |
telt. In de Tweede Kamer van het Hongaarsche parlement, die 420 leden heeft, heeft slechts één afgevaardigde van die partij zitting.
Reeds in het historisch gedeelte van deze schets, heb ik gewag gemaakt van het feit, dat de uit Azië komenden Magyaren, toen zij zich in Hongarije vestigden, daar Slavische stammen vonden. Deze behielden in den loop der jaren hun taal, gewoonten en volkskarakter, even als de later door de Koningen uit het huis der Arden naar Hongarije gebrachte Duitschers en Grieken, zoodat tegenwoordig Hongarije's bevolking uit Magyaren, Slaven, Duitschers en Rumenen bestaat. Bijna 50 pCt der bevolking zijn Magyaren. Ook in de politiek is de Magyar verdraagzaam. Iedere nationaliteit spreekt en leert zijn eigen taal, heeft zijn eigen letterkunde, eigen scholen en eigen administratie; het heerschend ras vergt alleen, dat de Magyaarsche taal in de scholen geleerd wordt. Toch staat het iedere nationaliteit vrij, haar eigen taal te leeren. Deze maatregel, die tot veel misverstand heeft aanleiding gegeven, is juist in het belang der verschillende nationaliteiten. Immers niemand kan een openbaar ambt bekleeden, of hij moet Hongaarsch kunnen spreken. Waar zou nu een kind de officieele taal leeren ten zij in de school, want onder elkander in den familiekring spreken de nationaliteiten haar eigen taal. In de uitoefening der rechten, voor de wet en de maatschappij zijn alle nationaliteiten gelijk. Dat blijkt voldoende uit het feit, dat hooge rechterlijke en staatsbetrekkingen door niet-Magyaren vervuld worden. Deze houding der Magyaren tegenover de verschillende nationaliteiten wordt ook door dezen op hoogen prijs gesteld en langzaam, maar gestadig, heeft het proces van assimilatie der nationaliteiten plaats. Waar sprake is van vaderlandsliefde, van algemeen belang, zijn wij allen Hongaren. Gedurende onzen onafhankelijkheidsoorlog in 1848, streden Magyaren naast Duitschers, Slaven en Romeenen gemeenschappelijk tegen Oostenrijk, en onder onze nationale helden en martelaars vinden wij namen, die verre van Magyaarsch klinken.
Kenschetsend voor de aantrekkingskracht der magyaarsche taal is het feit, dat in dorpen van zuiver duitsche of servische bewoners, zooals er in de buurt der hoofdplaats vele zijn, de kinderen de ouders Hongaarsch leeren. Budapest was 30 jaar geleden een Duitsche stad. Er verschenen 5 Duitsche en 2 Hongaarsche couranten; tegenwoordig is Budapest een echt Magyaarsche stad, met 22 Hongaarsche dagbladen en slechts 2 of 3 Duitsche.
Naast het Magyaarsche element is het Duitsche het intelligentste en ontwikkeldste. In Zevenbergen vormen de Saksers een aaneengesloten geheel. In het Noorden van Hongarije, in het Szepeser Comitaat en in het zuiden in het zoogenaamde Temeser Banaat vormen Duitschers de meerderheid der bevolking, maar Duitschers slechts in naam; in hun hart, in hunne zienswijze en vaderlandsliefde zijn zij Hongaren. Dat bewijzen zij bij iedere gelegenheid, en toen eenige jaren geleden het ‘Deutscher Schulverein’ een beweging op touw zette, die tegen de magyariseeringspogingen der Hongaren gericht was, waren het onze wakkere Duitsche Hongaren, die het hardst tegen de aantijgingen van het Deutsche Schulverein protesteerden.
| |
| |
In tegenstelling met de Duitschers zijn de Rumenen heden ten dage nog even vreemd aan het Hongaarsche staatsidee, als in den tijd van het Oostenrijksch absolutisme. Het Rumeensche volk staat nog op een zeer lagen trap van ontwikkeling: 90 pCt. kunnen lezen, noch schrijven. De weinigen, die het wel kunnen, beschouwen de politiek als een bron van inkomsten en is deze bron niet langer mildgevend, dan worden zij malcontent, hitsen en ruien zij op tegen de bestaande autoriteit, om zoodoende goedkoop tot martelaar gemaakt te worden. Want eens martelaar geworden, hebben zij hun fortuin gemaakt. De Rumeensche nationaliteit in Hongarije telt honderden zulke martelaars. Wat is immers gemakkelijker dan schimpen en schelden en onnoozele menschen beloften te doen, die nooit verwezenlijkt kunnen worden.
Mij blijft nu nog over de Croaten te bespreken. Croatie is sedert koning Ladislaus den Heiligen, d.w.z. sedert 800 jaar een bestanddeel van Hongarije. In 1848, toen alle nationaliteiten, die tot de kroon van den heiligen Stephanus behooren, deelnamen aan den onafhankelijkheidsoorlog, waren de Croaten de eenigen, die aan de zijde der Oostenrijkers tegen ons streden. En niettemin, toen in 1867 Hongarije zijne onafhankelijkheid herwon en zelfstandig over zijn lot beschikken kon, was het een der eerste daden onzer nieuw geconstitueerde volksvertegenwoordiging met Croatië eene overeenkomst te sluiten, en wel op zeer ridderlijke wijze. Wij gaven hun een blad wit papier, om daarop al hunne wenschen en nationale aspiraties neer te schrijven en de Hongaarsche volksvertegenwoordiging keurde alles goed wat de Croaten vroegen. Croatië is volgens deze overeenkomst van Hongarije bijna onafhankelijk. Het regelt al zijn zaken zelf, slechts spoor- post- en oorlogswezen zijn gemeenschappelijk. Het tekort in zijne finantiën wordt door Hongarije gedekt, terwijl Hongarije op het budget van Croatië niet den minsten invloed uitoefent. En toch is Croatië ontevreden en neemt iedere gelegenheid te baat om dat te uiten. Laatst nog, toen de Koning een bezoek aan de hoofdplaats Agram bracht en vergezeld werd door den Hongaarschen minister-president, toonden de Croaten zóó weinig besef van wellevendheid en gastvrijheid, dat zij in tegenwoordigheid der Hongaarsche gasten tegen Hongarije demonstreerden: een handelwijze, die niet ter eere van Croatië strekt, want zelfs barbaren eerbiedigen gasten. Het croatische chauvinisme is trouwens nog zeer jong, want eeuwen lang leefden Croaten en Magyaren in eendracht; schouder aan schouder streden beide naties tegen de Turken en de croatische natie telt tal van groote Hongaarsche patriotten. De bekende Zrinyi, als Hongaarsche held gevierd, was een Croaat.
Eene Hongaarsche specialiteit zijn de Zigeuners. Waar zij van daan kwamen, weet men nog niet met zekerheid. Waarschijnlijk uit Indië, want hunne taal heeft een, zij 't ook geringe, overeenkomst met het Sanskriet. Voor goed wonen zij nergens. Zij zijn een nomadenvolk in den waren zin van het woord. Zij zwerven door het geheele land, houden zich bezig met smederij, hoefbeslag, ketellappen, maar vooral met stelen. Zij worden in Hongarije nergens langer dan twee etmalen geduld en moeten buiten de gemeente in de open lucht
| |
| |
wonen. De vrouwen staan als buitengewoon mooi bekend en bij 't volk tevens in den reuk van goed te kunnen voorspellen en alle mogelijke ziekten te kunnen genezen. Verwonderlijk is de taaiheid van hun lichaamsgestel. De kinderen worden onmiddellijk na de geboorte in ijskoud water, liefst in sneeuw gebaad en loopen tot hun 10de, en 11de levensjaar spiernaakt; zelfs bij 't koudste wêer ziet men ze rondloopen aalmoezen vragende. De aristokratie onder de Zigeuners vormen de muzikanten; zij zijn de beste vertolkers van echte onvervalschte Hongaarsche muziek. De grootste vioolkunstenaar is niet in staat Hongaarsche wijzen zóó gevoelvol, zóó in het hartdringend te spelen als de Zigeuner. Uit hunne muziek hoort men het Hongaarsche volk weenen en lachen; al het leed in den loop der eeuwen geleden, klinkt uit de viool der Zigeuners; zij is in staat lachende te doen schreien en schreiende te doen lachen. Een Hongaarsch feest is onmogelijk zonder Zigeuner. In dit opzicht is de geringste boer aan den hoogstgeplaatsten aristocraat gelijk. Een Hongaar is in staat zijn laatste gulden aan den Zigeuner te geven. De meest droefgeestige Hongaar wordt bij 't hooren der Zigeunerviool vroolijk gestemd. Niets mist de Hongaar in den vreemde meer dan zijn Zigeunermuziek.
Het talent om muziek te maken is den Zigeuner aangeboren. Geen mensch leert het hem; van muzieknoten heeft hij geen idee; van generaalbas geen flauw begrip en toch speelt hij meesterlijk en componeert wijzen, die ons in verrukking brengen. Geen concertmeester, geen dirigent! En toch klinkt alles harmonisch.
|
|