| |
| |
| |
De militaire academie.
Door George Kepper.
XIV.
Men wane niet, dat in onzen tijd voor de kadetten binnenshuis geen genot was weggelegd; zooals reeds werd aangestipt was het vergund, piano's te bezitten of te huren, en die zelfs te bespelen, terwijl de menschelijke stem zich aan het getokkel der snaren mocht paren, tenzij 't tot te groote luidruchtigheid aanleiding gaf of niet met bekwamen ernst geschiedde.
Al was een Bal-Mabille in de amusementszaal geoorloofd; de fijngevoelige lezer weet het, dat men zich over totale ontstentenis van het schoon geslacht moest heen stellen en het genot van den dans dus ontdaan zag van zijne grootste bekoorlijkheid.
Andere vrouwelijke wezens dan de Bajadères, die de aardappelen schilden en verdachte vleeschspijzen bereidden, waren binnen de academiewallen niet aanwezig en werden er in geen geval gedoogd; deze dames ten dans te nooden, is nooit bij iemand opgekomen.
Enkele malen had eene muziekuitvoering plaats; waarbij de zangvereeniging vierstemmige liederen kweelde en zij, die met muzikale talenten waren begaafd, zich lieten hooren. Er werd dan op viool of violoncel gestreken, in fluit of klarinet geblazen, of wel een bariton-aria gezongen; soms werd met behulp van den kapelmeester een klassiek strijkkwartet uitgevoerd, dus een hoogere vlucht genomen.
Bij zeldzame uitzondering mocht een artist van buiten worden uitgenoodigd, om voor de jonkers op te treden, en zelfs heeft het schier ongeloofelijke geval zich voorgedaan dat eene zangeres - jong en mooi - of eene vermaarde violiste, zoo waar, ook met uiterlijke bekoorlijkheden bedeeld, het concert mocht opluisteren. Dat zijn feestavonden geweest, geheel eenig in de annalen der kunstgeschiedenis van de Koninklijke Militaire Academie.
Men beseffe, wat dit zeggen wou; eene bekoorlijke jonkvrouw, toegelaten in het heiligdom waar nooit een vrouwelijk wezen doordrong; tenzij in de receptiezaal, onder zwaar geleide binnen gebracht en weder verwijderd.
Eene lieftallige schoone, te midden van honderden jeugdige kloosterbroeders, die door hare stem hen verrukte, door haar oog hen electriseerde, door haar parfum hen bedwelmde; eene begaafde artiste, optredende voor een publiek als nooit te voren en evenzeer ditmaal met hare houding verlegen als de bevoor- | |
| |
rechten, die als bestuursleden haar recipiëerden en hunne hulde betoonden; als ware het een schuchtere duive te midden van lammergieren.
Het laat zich hooren, dat ruim zeventig percent der aanwezigen onverwijld verliefd waren en enkelen er met den meesten ernst aan dachten, haar te schaken vóórdat zij nog opgetreden was. De zekerheid, dat de kunstenaresse gemakkelijker het gebouw verlaten zou dan hare aanbidders en bovenal de overgroote concurrentie zijn de hoofdoorzaken, dat deze ridderlijke opwellingen in de geboorte gesmoord werden.
Bij zulke plechtige gelegenheden werden officieren en leeraren genoodigd; mitsdien bestond er geen gevaar voor eene al te onstuimige verheerlijking en ter eere van de mede-uitvoerders moet worden verklaard, dat zij meer onbeholpen waren dan gevaarlijk voor de jonge dame, welke zich onder hunne hoede gesteld had. In andere woorden: nooit zijn in dit opzicht de vormen uit het oog verloren.
Maar vreemd was het, eene jeugdige kunstenaresse in deze omgeving te zien; een bevallig toiletje onder al die uniformen; een blank, mollig halsje te midden van die hooge stropdassen. Het vereischt geen verdere toelichting, dat een dergelijk concert hoogst eigenaardig was en niet naliet een zonderlingen indruk te maken; vooral op hen, die met haar optraden om wierook te branden op het autaar der kunst.
Thorbecke's ‘kunst is geen regeeringszaak’ vond steeds bijzonder weerklank binnen de wanden der Militaire Academie; want de waarheid dat een Nederlandsch officier wel wat anders te doen heeft dan de Muzen na te loopen - wij waren reeds in de gelegenheid, dit te doen opmerken - werd vroegtijdig ons ingeprent en alzoo is eene soirée-musicale, als hier bedoeld, slechts sporadisch voorgekomen.
Cadet 1846-1852.
Daarbij was het Myosotis-bouquet op een fijn kanten neusdoekje, lieflijke geuren verspreidende, in prozaïschen kring iets zóó ongewoons, dat men er werkelijk door bedwelmd werd, hetgeen te vergeven was; doch een vaderlijk Bestuur haastte zich, onmiddellijk na afloop van het verfijnd muzikaal genot - de amusementszaal te desinfecteeren.
In den regel werden de muzikale uitvoeringen minder breed opgevat, waaraan financieele overwegingen niet gansch vreemd bleven; want ook aanminnige kunstenaressen laten zich goed betalen en treden betrekkelijk zelden alleen op voor de eer!
Zonder de medewerking van buitenlandsche beroemdheden waren onze concerten nog al dor; vooral wanneer de militaire ketelmuziek op het programma
| |
| |
voorkwam, want blaas- en slaginstrumenten in een besloten ruimte hebben de onmiskenbare eigenaardigheid, dat zij minstens 'n dolle hoofdpijn bezorgen. Dit werd dan proefondervindelijk bewezen en de genoodigden waren in den regel even verheugd dat het aesthetisch gemartel gedaan was, als de kadetten zelven.
Het maakte daarenboven een min of meer dwaas effect: een Chant des Bardes in sluitjas met wingsen; al moge een oratorium Adam of Lucifer in zwarten rok en witte das honderdmaal door het gebruik gewettigd zijn.
Veel tijd voor muzikale uitspattingen was er aan onze hoogeschool niet en wanneer men zijne virtuositeit alleen kan bevorderen ten koste van een spaarzaam toebedeelde nachtrust, dan moet er inwendig wel een onuitbluschbaar vuur gloeien, of men moet zich een miskend genie wanen om een duizelingwekkende vlucht te willen nemen.
Een Beethoven en Mozart waren nooit beroemd geworden, wanneer de oudelui hen op eene Militaire Academie hadden gedaan!
.... een Chant des Bardes in sluitjas met wingsen.
Tegenover zulke onvervalschte genoegens, met mate toebedeeld, stonden ook plechtige en ernstige beproevingen; buiten en behalve de tallooze tentamens en examens, waarmede het academieleven was doorweven. Eens in het jaar kwam eene Commissie van Inspectie, om de academie in oogenschouw te nemen en zich te vergewissen, dat den kadetten met vrucht de noodige geleerdheid was ingepompt.
Tegenwoordig is dit geene sinecure en meermalen heeft deze Commissie krachtig ingegrepen, waar dit noodig bleek te zijn; maar weleer gaf dit eerbiedwaardig lichaam weinig meer dan een vertooning, die aan het haut-comique denken deed. Generaals van de onderscheidene wapens doolden rond en zagen alles wat men hun geliefde te laten zien; er werd prachtig voor hen geëxerceerd en dit was almee het eenige waarvan met opgewektheid notitie genomen werd.
Daarentegen waren de bezoeken, aan de lessen gebracht, minder vruchtbaar en het bleef voor geen onzer een geheim, dat die opperofficieren wel iets van hun statica, scheikunde, zelfs logarithmen vergeten waren; hetgeen aan zoo hooggeplaatste militairen als een generaal-majoor, ja zelfs een luitenant-generaal, in gemoede te vergeven is.
Doch minder vergeeflijk was het, dat enkelen hunner, na eenigen tijd staroogend te hebben toegezien, begonnen te knikkebollen en blijkbaar niet in
| |
| |
staat waren om den schalkschen Morpheus, die het blijkbaar op hen voorzien had, zegevierend te bestrijden; zoodat een eerwaardige kop welbekende bewegingen maakte, om eindelijk een minder waakzamen stand aan te nemen; al hetwelk den jeugdigen zondaren niet ontging.
Ook bleek het bij die gelegenheid dat niets zoo moeilijk is, als de trek der verveling op het gelaat te bedwingen.
Dat de aandacht der deskundigen dus niet altijd onverdeeld was, wisten we allen; evenzeer als wij meenden vernomen te hebben, dat in die imposante zitting een enkele blunder niet zoo dadelijk schrik en ontsteltenis behoefde te verspreiden.
De leeraar, tegen wien de vertooning nog meer gericht was dan tegen zijne discipelen, wachtte zich dan wel, al te bar op te treden; en wanneer men maar nooit een antwoord schuldig bleef, hetgeen onmiddellijk sluimerende geesten zou gewekt hebben, doch slagvaardig en onvervaard bleek te zijn, was iedereen tevreden; ook de Commissie van Inspectie.
Niet altijd echter ging dat zoo van een leien dakje; soms waren er een of meer lastige lui onder, die men niet met 'n kluitje in het riet kon sturen, en die òf een wonderbaarlijk geheugen hadden, òf den avond te voren nog eens in een der leerboeken gebladerd hadden.
In dit noodlottig geval brak soms zoowel docent als leerling het angstzweet uit; vooral wanneer zoo'n lastig inspecteur zijn stokpaardje berijden en zelf aan 't ondervragen ging.
Cadet 1852-1856.
Doch verrassend waren zulke ontmoetingen zelden, daar de samenstelling der Commissie bij voorbaat bekend was en men dus op zijne hoede kon zijn, wanneer er gevaarlijke elementen in opgenomen waren.
Als Voorzitter der Commissie van Inspectie trad niemand minder dan de Chef van den generalen staf op en dit was op zichzelf deftig genoeg; ofschoon het in den goeden ouden tijd niet recht duidelijk was, wat die generale staf eigenlijk uitvoerde. Jarenlang maakte ook de kolonel Van Kerkwijk deel uit van meergenoemde Commissie; hij had een leerboek over versterkingskunst geschreven, dat ons niet geheel onbekend was, en wanneer hij over Cormontaigne of den grooten Coehoorn begon, en hij geraakte wat op dreef, dan viel er niet mee te gekscheren. En er waren in den loop der tijden nog meer zoo, die tot voorzichtigheid aanmaanden en zich geen knolgewassen voor meer zuidelijke vruchten lieten verkoopen.
Die oude generaals zijn allen reeds lang ter ziele en al ware dit niet zoo, men wane geenszins dat we er een oogenblik aan dachten, hen in het ootje
| |
| |
te nemen, omdat zij op hun leeftijd, met grijze haren, een dozijn wiskundige en andere vakken vergeten waren, die hen in hun eervolle carrière maar zelden te pas zijn gekomen! Het tegenovergestelde zou aan het wonderbare gegrensd hebben; vooral in een tijd toen de exacte wetenschap bij den troep minder in eere gehouden werd dan in later jaren meer en meer het geval werd.
.... vakken, die hen in hun eervolle carrière maar zelden te pas zijn gekomen!
Zelfs nu nog moet iemand, die mocht gelooven dat eenig officier ter wereld dertig of veertig jaren lang al de cursussen van zijne academische bibliotheek bleef bestudeeren en periodiek de noodige herdrukken daarvan zich aanschafte, gekrenkt zijn in zijne verstandelijke vermogens - aangenomen dat hij die dan ooit gehad heeft.
De fout schuilde ook bij genoemde Commissie zelve, welke colleges kwam bezoeken, welke zij liever had moeten voorbijgaan, daar het immers aan geen rechtmatigen twijfel onderhevig was, dat het aldaar verhandelde voor eenige leden abacadabra moest zijn; om reden dat ruim de helft hunner nooit onderwijs in dit vak genoten had en 't onaannemelijk was, dat zij later uit lief hebberij zich op dien, voor hen weinig onmisbaren, tak van wetenschap hadden geworpen.
Een hoogleeraar in de theologie, welken men colleges van 'n andere faculteit liet inspecteeren, zou denkelijk óók een kwaad figuur maken!
In het militaire echter wordt dat zoo nauw niet genomen. Gul te bekennen
| |
| |
dat men iets ter wereld niet weet of al lang weer vergeten is, zou levensgevaarlijk wezen en men is gecenseerd, verstand te hebben van al, waarvoor men ten onverwachtste wordt aangewezen.
Warenkennis waaide ons letterlijk aan; zelfs als dilettant-kruidenier of vleeschhouwer moest de jeugdige officier der orderweek voedingsmiddelen keuren, die door de verbruikers eerst recht naar waarde zouden worden geschat.
‘Het ambt geeft verstand’ moest als additioneel artikel bij den ‘inwendigen dienst’ worden gevoegd.
Tegenwoordig is de Commissie van Inspectie veel meer practisch in haar optreden, hetgeen zoowel de goede zaak als haar prestige onbetwistbaar ten goede komt; hetgeen wij schetsten heeft alleen nog waarde uit een historisch oogpunt.
Desniettemin gaf het jaarlijksch bezoek van die hooge lui ten allen tijde aanleiding tot eene zekere drukking, die merkbaar was; de boys spraken bij die gelegenheid van ‘deining’, waarvoor ook iets te zeggen was.
Alles was daarom van harte verheugd, wanneer dit bezoek, of liever de bezoeking, weder voor een jaar achter den rug was; vooral inspecties hebben voor minderen steeds iets onbestemd gevaarlijks, evenzeer als de troep zelden eene parade voor vorstelijke telgen meemaakt, zonder dat er slachtoffers zijn, hetgeen niet altijd strekt om een gepaste feestvreugde te verhoogen. Ten einde het evenwicht te herstellen, wordt de soldaat dan getrakteerd; en wij, kadetten der Koninklijke Militaire Academie; zagen alsdan het edel druivennat parelen en mochten een feestdronk instellen, waartoe grootmoedig werd verstrekt een kwart flesch wijn per hoofd.
1856-1867.
Wanneer dit edel vocht gedoopt was, dan geschiedde dit niet met weidsche namen als Hautbrion of Lafitte, maar meer bepaald met behulp van het onschadelijke vocht, in onze scheikunde bekend als H2O.
Inmiddels naderde het geduchte eindexamen, waarbij geene hooge cijfers gedurende het jaar zouden baten en de ranglijst voor goed werd opgemaakt; voor immer - en evenveel afwijkende soms van de voorloopige, als die aan het einde des eersten jaarkrings van de nummers, na het aspirant-examen toebedeeld.
In alle vakken moest een laatst examen worden gedaan, onverschillig of men door hooge cijfers tot matador of ‘kraan’ verheven was.
‘Kraan’ noemde men de knapste bollen onder ons, die bijzonder door schranderheid en leergierigheid uitmuntten.
| |
| |
Vanwaar die benaming is afgeleid, bleef ons onbekend. Van het populaire werktuig, waarmede men sterken drank tapt; of van den kraanvogel, die zooals de lezer weet, tot de reigerachtige steltloopers behoort - alzoo om een meer verheven standpunt aan te duiden?
Wellicht ook was het eene verbastering van crâne, hersenpan, als hommage aan ongewone ontwikkeling van hersenzelfstandigheid.
Vruchteloos hebben wij den ‘Navorscher’ nageslagen en ons bedroefd over de onvolledigheid van dit napluizend tijdschrift.
De meesten onzer hadden er wel eenig besef van, dat het nu begon te spannen en vooral wanneer men tot een, wat getalsterkte betreft, rijk gezegend studiejaar behoorde, was het duidelijk, dat een laag cijfer later van belemmerenden invloed op de promotie zou kunnen zijn.
Er werd daarom naarstig geblokt en velen zagen zich hierdoor den eetlust bederven; in de leerzalen heerschte een benauwende stilte; luchthartige zielen, die nog niet van het gewicht der zaak doordrongen en te rumoerig in hunne uitingen waren, werden op algemeen verlangen uitgenoodigd om een minder geleerde omgeving voor hun snaaksche invallen te zoeken, en op menig tot dusverre nooit gerimpeld hoofd stond nu zorg te lezen.
1867.
Binnen korten tijd moest er heel wat worden ingepompt en het bleek ook hier: hoe meer men in eene wetenschap doordringt, hoe minder men er van blijkt te weten.
Eene geruststelling was er destijds voor hen, die goed stonden aangeschreven; de examens hadden plaats tegenover het vaste leeraars-personeel; geen vreemde eend in de bijt, waarin dus niet licht een Brave Hendrik zou verdrinken. Maar tevens een beklemmende gedachte voor hem, die zich persoonlijke vijanden had gemaakt.
Volkomen gerust kon niemand wezen en zoo zag de groote meerderheid deze dagen van weedom met klimmenden angst naderen.
Doch het viel in den regel nog al mee. Zij die gewogen en te licht bevonden werden, mochten van geluk spreken, wanneer men hen niet ongenegen was; in het tegenovergestelde geval waren de folteringen der hel een wellust, in vergelijking met de kwellende ongerustheid tot het tijdstip, dat de uitslag bekend werd.
| |
| |
Met hartklopping werd deze publicatie aangehoord: voorgedragen door een onder-adjudant, met het voorkomen van een voorzanger in een afgescheiden kerk; voor dergelijke gewichtige mededeelingen namelijk werd het middagappel uitverkoren.
Allen viel een pak van het harte, al mochten de rangnummers natuurlijk niet allen zonder onderscheid meevallen; de weinigen, die ‘gezakt’ waren, dropen af met doffe verslagenheid, om het gejubel der gelukkigen te ontvlieden.
.... voorgedragen door een onder-adjudant.
De officiersrang was verworven. Nog een verre van onaangenaam kampleven, dat ditmaal echter trager ten einde liep, en dan zou het loon worden verworven, dat voor menigeen ten slotte maar eene magere belooning zou blijken te zijn!
| |
XV.
Het laatste kamp. En dan de wereld in, om de vruchten te plukken van vier jaren inspannende studie en krasse zelfverloochening.
Wij stonden aangetreden, het derde en het vierde studiejaar; gepakt en gezakt, door den imperatieven tamboer in rij en gelid geroepen; de jongere wapenbroeders, aan hun mouwvest kenbaar, hadden zich teruggetrokken na een laatsten handdruk aan den zeer benijden kameraad.
Het kluwen had in een ommezien zich ontward.
Meer dan eens zagen zij om, de jongeren, die weldra in het academiegebouw verdwenen waren. Alles was voor den afmarsch gereed; de roffel klonk; de commando's volgden, en met lichten tred marcheerden de kadets door de levendige stad, toegewuifd door vrienden en bekenden, voor zooverre hun niet tot buiten de Bossche poort uitgeleide werd gedaan.
Buiten gekomen, werd het signaal ‘bajonet af’ gegeven en onder vroolijken
| |
| |
kout en soms ondeugende kwinkslagen volgde men den straatweg; reeds in gedachten de heilucht inademende.
Weldra ging het door 't mulle zand.
Weldra ging het door 't mulle zand. Maar wat geeft de jonkman, lenig en veerkrachtig, gestaald door jeugdigen overmoed, opgewekt door de illusiën eener ter nauwernood ontsluierde toekomst; wat geeft de levenslustige, zorgelooze jongeling om een ongebaand pad, mits dit hem voert naar het Beloofde land.
Want dat laatste kamp is ook het laatste station op den moeitevollen weg, die naar het reikhalzend verbeide doel voert.
* * *
Na vele jaren komt men daar terug. Eenzaam volgt men dàn den zandweg, die naar de Galgenhoeve voert; diep gaat de meer loome voet in het zware zand. Men kan het zich niet voorstellen dat diezelfde weg eenmaal zoo blijmoedig met vluggen tred werd afgelegd; het is alles zoo gansch anders geworden.
Aan die Galgenhoeve ziet het er doodsch uit; het kamp ligt geheel verlaten. Met moeite verplaatst men zich weder in het verledene.... maar toch duurt het niet lang, of in gedachten bekomt alles weer leven; men ziet het kadettenkamp weer bevolkt; men brengt zich die schoone dagen te binnen. Het is of men waarlijk met meer gemak ademhaalt; de druk, door de jaren met hun veelzijdige zorgen en beslommeringen nagelaten, schijnt voor een oogenblik te verminderen; iets verjeugdigends, een ware magische verjongingskuur, jaagt
| |
| |
het bloed sneller door de aderen; de blik wordt ruimer, de gedachten worden meer helder. Zoo waar, de weg valt reeds minder moeilijk; wat de verbeelding al niet doet!
De phantasie laat ten volle hare rechten gelden. En het gelukt, de verlaten kolonie in gedachten als met een tooverstaf te bevolken en het levendig tafereel van weleer weder op te roepen. Dààr de vlaggestok - ginds de rijen vroolijke witte tenten; de armzalige gebouwen bekomen een minder onaanzienlijk voorkomen. In de verte het Mastbosch en het ravelijn, waar men voor de eerste maal zijns levens het zware projectiel zag inslaan. En het blijft bevolkt, het kamp dat de verbeelding daar schiep te midden van de weinige verlaten gebouwen op de naakte vlakte; joelende clubjes bewegen zich rond; het gejubel en gezang klinken weder als weleer - als zooveel jaren geleden.
Onbeschrijflijke gewaarwordingen maken zich meester van hen, die niet meer zich daarvoor vatbaar waanden; lang vergeten gestalten vertoonen zich voor het bezielde oog; goede vrienden, welke niet meer tot de levenden behooren; anderen, van wie men niet weet, wat er van hen geworden is....
Exercitie-tenue 1890.
Wat beelden worden niet opgeroepen! Het is onbegrijpelijk, welk een schat in dit opzicht sluimert in den mensch, die gedurende 'n eentonig bestaan, al evenmin in een veelbewogen leven, er toe kwam, de schijnbaar verbleekte schimmen op te roepen.
Is de bekoring eenmaal daar, zoo ontplooit zich een drom van herinneringen, die weldra zelfs met onstuimigheid elkaar opvolgen en verdringen. De door de verbeeldingskracht afgewerkte schilderij is weldra rijk gestoffeerd; uit de menigte treden bekende gestalten meer en meer op den voorgrond; men hoort opnieuw hare stem, herkent hare trekken, herinnert zich tot in de geringste details hare persoonlijkheid. Men leeft weder in het verledene en kan zich maar niet verklaren, dat er zóóvele jaren over zijn heengegaan.
Lang duurt die gelukzalige begoocheling niet. Het vizioen begint te verbleeken; de kortstondige bedwelming maakt van lieverlede plaats voor vermoeidheid en afmatting. Men heeft dergelijke gewaarwordingen als na het genot van geestrijken drank; zoo moet het ontwaken zijn van hem, die aan opium verslaafd, zich kunstmatig een Paradijs wist te scheppen.
| |
| |
En uit zijne overpeinzingen opgeschrikt, ziet men de vale heide weder ongezellig voor zich liggen, ontdaan van al hetgeen de sterke verbeeldingskracht er schiep; het bekomt alles nu veeleer iets weerzinwekkends en men haast zich, de heide den rug toe te keeren en met een diepen zucht den terugweg te aanvaarden.
Alle bekoorlijkheid is geweken. Heeft de herinnering wonderen gewrocht, ook hier blijft de reactie niet uit.
Terug naar het oord, waar zoo menigeen verder een treurig bestaan moet voortsleepen; in de kracht des levens gedoemd tot werkloosheid, na deerlijk teleurgestelde verwachtingen - ten slotte het offer geworden van 'n eenzijdige opleiding.
Zóó zijn er geweest, die na jaren, door een samenloop van omstandigheden naar Breda gekomen, een pelgrimstocht naar de Teteringsche heide ondernamen.
Bitterheid volgt dan op de bezieling van het oogenblik; het oog verliest zijn glans weer, de rug kromt zich als te voren. Diep beseft men dat zij schoon waren, de dagen der jeugd; dat dit destijds niet altijd beseft, niet steeds naar waarde geschat werd.
Doch de jongelieden, die thans dienzelfden weg afleggen, met het geweer als 'n stuk speelgoed over den schouder, zij gaan onvermoeid door datzelfde mulle zand; blijmoedige liederen verkorten den weg. Met een luid hoera wordt thans de Galgenhoeve begroet; geene verbeeldingskracht is noodig, om ginds in de verte de witte stippen op het grauwe veld te tooveren; zij wachten, de kleine geïmproviseerde woningen, hun zeer tijdelijke huurders.
Als een druppel water op een anderen gelijkt dit kamp op het vorige; weer volmaakt dezelfde oefeningen en weinig betrouwbare geodetische kunstverrichtingen; opnieuw de heftige indruk, dien het eerste kanonschot maakt, zoowel op den jeugdigen artillerist als de anderen die belangstellend de plechtigheid bijwonen; wederom hetzelfde rondwroeten in den niet meer maagdelijken bodem.
Die eerste knal toch impressionneerde ook nu weder hem, die reeds het vorige jaar den rossigen vuurstraal uit de monding zag schieten en het zware projectiel zijn majestueuze baan door het luchtruim zag beschrijven; wederom dezelfde waardeering eenerzijds voor het overmachtig optreden van den bombardier en - het snoevend spotten anderszijds van den cavalerist die zich sterk maakt om op zijn volbloed een granaat, welke men immers van verre kan zien naderen, in tijds te ontkomen; iets wat in de praktijk steeds grooter kunststuk dan in theorie bevonden werd.
En de ‘Jakhals’ verricht weer de oude aardigheid om bij het losbranden van het geschut zich pardoes op den grond te laten vallen, alsof hij getroffen was - weinig jaren later zou hij werkelijk getroffen, aan gindsche verre stranden door een lilla-kogel neergeworpen worden, om niet weder op te staan.
Aan die mogelijkheid werd toen niet gedacht. Met alles werd gespot en de
| |
| |
kluchtigste zetten parodieerden soms op verregaand ongepaste wijze de verheven kunst van oorlog voeren. Wat de een niet wist, verzon de andere; voor spotternij was letterlijk niets heilig, en een zekere esprit-de-corps openbaarde bij voorkeur zich door overdreven geringschatting van andere wapens; de infanteristen werden vergeleken bij de snelvoetige dieren des velds, welke gelardeerd niet te versmaden zijn; de cavaleristen werden geplaagd met hun nog ontbrekende strijdhengsten; de artilleristen moesten zich menige schimpscheut op het gering aantal treffers laten welgevallen, terwijl een onzer zich bereid verklaarde, voor het meest verleidelijke ter wereld - een bal gehakt - zich driemaal uit een buskruit-proefmortier te laten bewerpen; de genisten kon men niet ernstiger grieven dan door hun bouwkundige talenten te beperken tot het stichten en onderhouden van permanente latrines.
Elkaar plagen was veler lust en leven; van een gewaagde grap zou niet worden afgezien, ook al moest er een boezemvriend door worden vervreemd; doch dit laatste gebeurde niet licht, liever betaalde men elkander met gelijke munt en zelden werd een ondeugende zet euvel geduid.
.... door een lilla-kogel neergeworpen worden, om niet weder op te staan.
Hij vloog om, die kamptijd, en toen de laatste avond allen vereenigde, vuurpijlen sissend de lucht doorkliefden en zwermpotten de feestelijke stemming verhoogden, waarna een toepasselijke rede gehouden werd; nadat de laatste nacht op het stroo was doorgebracht en men den volgenden morgen met een krachtigen, veelbeteekenenden handdruk van elkaar afscheid nam, toen gevoelde men, dat dit afscheid van velen voor immer was.
De blijmoedige schaar zou uiteen stuiven; elk zou zijne bestemming volgen; de kadets hier te lande om weldra zich naar hunne garnizoenen te begeven; die voor Indië om eerlang scheep te gaan en wellicht het lieve moederland niet weder te aanschouwen. Want velen togen vol blijde verwachting naar het schoone Insulinde, om er een doodelijk schot te ontvangen of wel het offer te worden van het verraderlijk klimaat der tropen.
Men had wel beloofd, elkander trouw te schrijven en het eerste half jaar hielden beide partijen hun woord. Doch al dra begon die schrijfwoede te verminderen, de lange brieven werden meer zeldzaam en geen wonder was het,
| |
| |
dat men na weinige jaren even weinig van elkaar vernam als de koopman van zijn kassier, die goed vond, zich te verwijderen.
Twee zaken zijn er, die een kadet onmogelijk kan gelooven; ten eerste dat zijn gevoel van kameraadschap en genegenheid voor een academievriend ooit zal verflauwen; ten tweede dat hij, eenmaal officier geworden, op zijne beurt niet tot zijne grijsheid kameraadschappelijk, ja allerminzaamst tegenover een latere cadetten-generatie zal zijn, wanneer hij eens mocht geroepen worden, als leeraar of officier van politie aan de inrichting op te treden.
Het onwaarschijnlijke, het onmogelijke blijkt echter weldra een feit te zijn geworden.
De boezemvrienden hebben elkander maar al te spoedig uit het oog verloren; wat erger is, de meer gelukkige of bevoorrechte werd niet altijd een humaan chef voor zijn mindere; er zijn voorbeelden van - de hemel zij dank, slechts enkele - dat later de eene ‘academie-vriend’ den ander meedoogenloos vervolgde en diep ongelukkig maakte..... dat noemt men gewijzigde inzichten; inzichten, die echter bij menigeen wel wat heel spoedig veranderden en plaats maakten voor egoïsme en eigenbaat.
Het nieuwe pak aangetrokken.
Het is een onvergetelijk oogenblik, wanneer men de Militaire Academie verlaat, om zich in de uniform te kleeden, aan den nieuwen rang verbonden. Eigenlijk is dit niet geoorloofd, want de benoeming moet nog volgen, en als altijd zal die zich laten wachten.
Doch verreweg de meesten kunnen hun ongeduld niet langer bedwingen. Met gemengde aandoeningen neemt men afscheid van het gebouw, dat vier jaren een tehuis was; innig verheugd, dat men het kan verlaten - en toch voor 't laatst een blik in het rond werpende; met zekeren onverklaarbaren weemoed, zooals zelfs de gevangene zijn eng verblijf voor 't laatst nog even rondziet, waar toch voorzeker geen schoone dagen voor hem waren weggelegd.
| |
| |
Men beseft, dat tegenover veel leed ook wel een en ander aangenaams stond, en dat dit zoo was zal later blijken, wanneer men na jaren het oude kasteel van Breda terug ziet, met aandoeningen van zeer gemengden aard.
Men had het er nog zoo slecht niet; in elk geval zijn het de onschatbare studentenjaren, die zijn voorbij gegaan. Daarom.... nog een laatste maal het hoofd omgewend.
Ook de straten van Breda gaat men nog eens door. Aan ieder daarvan verbindt zich eene herinnering; hetzij aan eene hartelijke familie, bij wie men veel welwillendheid en vriendschap ondervonden heeft, wat niet altijd even dankbaar in 't geheugen bewaard bleef; hetzij aan een onvergetelijken guitenstreek, waarvan we gelegenheid hadden, enkele staaltjes ten beste te geven.
Van Vermunt en De Kroon werd evenzeer een hartroerend afscheid genomen; want bij bezoek van ouders en voogden was aldaar de feestbokaal gezwaaid en ook wel waren de penningen, door een liefhebbende moeder van huis gezonden, er gezellig aan de eigenlijke bestemming onttrokken; wanneer met enkele goede vrienden meer fijne wijn verzwolgen werd, dan een onbemiddeld officier goed beschouwd zijn leven lang zou mogen drinken.
Om Ant Wermenbol en dergelijke vermaarde grootheden nog even vaarwel te zeggen was de afstand wel wat groot en de aanvechting niet overweldigend; alzoo werd de reis naar huis aanvaard, om aldaar met open armen te worden ontvangen - als tweede luitenant: eene zeer hooge betrekking in de oogen van hem, die voor het eerst zijns levens haar bekleedt.
De jas met glinsterende epauletten zaliger nagedachtenis! wordt over een stoel gehangen, zoodanig, dat den volgenden morgen het volle licht er op schijne; bij het ontwaken moet dat schitterend militair klatergoud het eerste zijn, waarop het oog van den gelukkige valt.
En dan, eigenlijk wel wat vroeg in den morgen, het nieuwe zuur verdiende pak aangetrokken, gloednieuw. Eigenlijk is het zonde om 't bloot te stellen aan de slijtage der samenleving!
Geen hunner, die in een vet, afgedragen pakje rondloopen, kan zich goed meer voor den geest roepen het verkwikkelijk genot, dat hem streelde, toen hij zich in de sluitjas pende; destijds nauwsluitend als de levensgevaarlijke corsage eener jeugdige coquette.
Schuchter was ons optreden in de Maatschappij, waar men ons vier jaren lang, min of meer stelselmatig, buitengesloten had; enkelen onzer bestudeerden angstvallig de geheel verouderde ‘Holloway pillen voor een jong officier,’ om zich schoorvoetend daarnaar te gedragen.
Toen reeds waren velen wars van den drogen preektoon van den schrijver, die nota bene raadgevingen ten beste gaf als: ‘laat uw open blik, uw militaire houding’ den stempel dragen van ongekunstelde vrijmoedigheid en van hoogachting en eerbied voor den persoon, onder wiens bevelen gij uwe militaire loopbaan beginnen zult. - Die ‘open blik’ is een pendant van den later hooggeroemden ‘veldheersblik.’ - ‘Bepaal uw spreken hoofd- | |
| |
zakelijk tot te kennen geven uwer blijdschap, van onder die bevelen, bij dat korps geplaatst te zijn.’
Wat vermakelijke onzin! of liever: conventioneele huichelarij. Hoe kan de jonge officier, die pas komt kijken en hoogstwaarschijnlijk minder bekend zal zijn met de hoedanigheden der verschillende Regimentscommandanten, in gemoede zijn blijdschap te kennen geven van onder die bevelen, bij dat corps geplaatst te zijn - alléén uitgezonderd de merkwaardige omstandigheid dat de Regimentscommandant een goed vriend zijns vaders was!
Van dien moeilijk verteerbaren kost - aangenomen dat indertijd een juist beeld van den toestand werd gegeven, wat er niet bij ons in wil - is wel 't een en ander verouderd! Met eerbiedige bewondering voor een wonderschoon historisch verleden herlezen wij b.v. het volgende:
‘Hierin bestaat juist een der schoonste karaktertrekken van onzen stand. Terwijl in zooveel anderen de ambtsbroeders elkander als concurrent beschouwen die ze gaarne den voet willen lichten, vereenigt de officieren één band, die der kameraadschap, gegrond op wederzijdsche achting, vertrouwen en hulpvaardigheid; wij werken allen te zamen tot één doel, de verdediging des vaderlands, en wij gevoelen dat alleen eenheid ons machtig kan maken. Vandaar dat die eensgezindheid, die broederschap die alle officieren, maar vooral de leden van eenzelfde korps vereenigt, de oorzaak is dat zij, die onze gelederen verlaten om in andere betrekkingen over te gaan, immer met een onvervalscht genoegen den tijd hunner inwoning bij ons herdenken. Zij mogen, in het burgerlijk leven teruggekeerd, koel en egoïstisch geworden zijn, zoodra zien zij de uniform van het korps, waartoe zij behoord hebben, - van dat geheel, waarvan zij een gedeelte uitmaakten, - niet weder, of de vroegere warmte herleeft, het uitgedoofde vuur blaakt opnieuw, zij ontwaren in zich dat gevoel, dat den balling vervult, die na eene lange afwezigheid zijn vaderland terug ziet.’
Wij hebben wel eens iets anders om ons heen gezien: als de camaraderie in haar minder goede beduidenis tot de camarilla leidde.
Evenwel waren er onder de raadgevingen van den onverstoorbaren Kempees, dor als zijne cijferboekjes, anderen die behartiging verdienden; al maakte het een dwazen indruk, die litterarisch onbeduidende pennevrucht in Kuyper's ‘Letterkundige leercursus ten gebruike der Militaire Academie’ - men ziet, we hielden er eene particuliere letterkunde op na; - onmiddellijk te zien volgen op een fragment der ‘Camera Obscura’ van Hildebrand!
In lateren tijd hebben wij wel eens vernomen van enkele jonge officieren, die wel wat zeer geëmancipeerd bij hun korps aankwamen; al moge men eene onverstoorbare vrijmoedigheid even hoog waardeeren als een betamelijke eigenwaarde, het is daarom nog niet noodig, den Regiments-commandant te beschouwen als een oude paai, of den reeds bejaarden compagniescommandant, die nu juist niet gelukkig gediend heeft, als een deerniswekkende sukkel.
Doch zulke jeugdige wapenbroeders waren gelukkig steeds uitzonderingen. Over het algemeen is de geest van de Militaire Academie tegenwoordig
| |
| |
evengoed als het onderwijs en het komt ons nuttig voor, dat met het vestingstraf-stelsel van weleer is gebroken en onze inrichting voor hooger onderwijs naar minder bekrompen inzichten werd ingericht.
Men vergete echter nimmer, dat eene ‘Academie’ het allerminst de bakermat voor ware krijgsmansdeugden kan zijn; evenmin als daar de praktijk kan beoefend worden.
De militaire vorming komt eerst later, wanneer het studentikoze, dat zelfs aan eene ‘Militaire’ Academie nooit geheel kan worden onderdrukt, tot het verledene behoort.
In dit opzicht heeft de pas aangestelde officier nog alles te leeren en is het beetje nederigheid - één der pillen, die de oude Kempees den jongen krijgsman zoozeer aanbeval - uiterst heilzaam te achten.
Misschien zou daarom een nieuwe, met zorg herziene uitgave van dat pharmaceutisch-litterarisch voortbrengsel tegenwoordig nog reden van bestaan hebben.
Wee, driewerf wee, wanneer de jeugdige officieren in de armee zich als het ‘Jong Holland’ gingen beschouwen, dat slechts een medelijdenden glimlach zou over hebben voor den veteraan.
| |
XVI.
De kadetten van eenzelfde studiejaar hebben wel reden om den laatsten dag met een warmen handdruk afscheid van elkaar te nemen; voor zij uiteen gaan naar Oost en West, ook in de ware beteekenis van het woord.
Kazerne te Breda.
Velen van hen, die voor Indië bestemd zijn, ziet men niet weder; anderen eerst na vele jaren, om elkander dan weer te ontmoeten: soms onherkenbaar, in meer dan een opzicht.
Meermalen in het kleine Nederland is het geen zeldzaamheid dat men goede vrienden in geruimen tijd niet aanschouwt; wanneer de een naar Groningen, de ander naar Maastricht gedirigeerd werd, als wanneer men er niet zoo licht toe komt, elkander eens op te zoeken. De eenheidsprijzen van onze spoorwegen en de weelderige bezoldiging van den subalternen officier stonden, vóórdat de Militaire spoorwegcommissie in 't leven
| |
| |
geroepen werd en hare beschermende hand over het leger uitstrekte, eenigszins in omgekeerde verhouding tot elkander.
Doch ook het toeval speelde hierbij een voorname rol. Herhaalde overplaatsingen, die kanker van het militair bestaan, zijn oorzaak dat men ter nauwernood er het oog op houden kan en dat zelfs het vermaarde officiersboekje, dat soms allesbehalve ‘kameraadschappelijk’ doorbladerd wordt, niet altijd een vertrouwbare gids kan genoemd worden.
Wij hebben bij onze verheerlijking van de K.M. Academie nu en dan eene sourdine op onze geestdrift moeten stellen wegens een en ander, dat ons minder ingenomen deed zijn met deze militaire inrichting en het leven aldaar. Maar toch, dat de herinnering, over 't geheel genomen, aangenaam was; dat er wel degelijk nog een band bestaat tusschen de oud-studenten van die merkwaardige Hoogeschool, meermalen zou dit zegevierend kunnen blijken.
Kan het ook anders? Vier jaren lang heeft men lief en leed samen gedeeld; en dit in het gulden tijdperk, wanneer levenslust en jeugdige overmoed de kleine plagen met zekeren humor doen dragen; wanneer lichaam en geest eene veerkracht bezitten, die zoo spoedig soms verloren gaat. Daarbij giet de tijd een heilzamen balsem in wonden, die gelukkig niet diep gingen; geen schooner gave bestaat er dan die welke de verdrietelijkheden doet vergeten, daarentegen aan het aangename eene steeds toenemende aantrekkelijkheid verleent.
De donkere tinten verbleeken; het licht blijft stralen.
Zoo ziet een iegelijk met zoet verlangen terug op de dagen der kindsheid. Niet waar, droeve lotgevallen als vernederend in den hoek staan, lichamelijke kastijding door daartoe gerechtigden, strafthema's van verwoede schoolmonarchen, eervolle verwondingen in tournooien op den openbaren weg, het is alles geleden zonder blijvend leed te veroorzaken; alleen het genoeglijke, het poëtische blijft voortleven en tegenover den groenen bril der hoop, die voor de toekomst dient, staat de rooskleurige, meer bepaald voor het verledene bestemd.
In den regel is de mensch het minst ingenomen met het heden; denkelijk omdat dit zoo nabij is, dat hij geen bril noodig heeft - en wordt deze tòch hem op den neus gezet, dan geeft die den toestand onvervalscht weder!
Zoo blikt men ook terug op de academiejaren. Van de schuit herinnert men zich alleen de kluchtige anecdoten, die de doodelijke verveling braken; van penne- en andere baantjes, bij voorkeur die, welke men anderen opdroeg; van politiekamer of provoost alleen sigaren die men onder de brits vond; van de kwellingen, welke men van allerhande meerderen moest ondergaan, met bijzondere voorliefde de représailles, welke niet waren uitgebleven; van den omgang met zijne kameraden, vooral het kattekwaad dat men samen uitvoerde, en de al dan niet geoorloofde vermaken, samen gesmaakt.
Niets schooner op dit tranendal dan de Herinnering, minder verraderlijk dan de Hoop, die zoo onbarmhartig kan teleurstellen. Zoo komt het, dat na vijftien jaren van eervollen dienst als officier, wanneer het onderscheidingsteeken uitgereikt wordt, dat men niet kan ontgaan en dat telkens om de 5 jaar, ten koste van den belanghebbende, moet worden vernieuwd; het hartverheffend
| |
| |
onderscheidingsteeken voor langdurigen dienst als officier, dat een voor ieder zichtbare aanduiding van je leeftijd is en door een vrouwelijk wezen hartgrondig zou worden versmaad - zoo komt het, dat wanneer men dit wonderbare kruis verworven heeft, voor sommigen het eenige dat verdiend werd, zij 't ook door niet ontijdig ten grave te dalen; zoo komt het, dat men na de eerste 15 jaarkringen eens ‘Halt’ zegt en terugblikt op den afgelegden levensweg.
Dan brengt men zich het allereerst de Academie te binnen en
de geneugten, daar gesmaakt,
al de vrienden, daar gemaakt,
doch weer uit het oog geraakt,
en de vriendschap, lang verzaakt....
Mogen zij werkelijk uit het oog zijn geraakt, niet uit het hart. Dit laatste blijkt uit een oproepingsbrief, door eenigen opgesteld, met uitnoodiging aan de broederen van hetzelfde studiejaar, om zich te vereenigen in de vorstelijke residentie; uitverkoren primo omdat daar vele gelukkigen vertoeven; secundo omdat de ‘Witte’ alleszins voldoende ingericht is, om reünisten te laven.
Men stelt zich voor, eene reünie te houden en aan alle officieren, welke Juli 18** tot tweeden luitenant werden aangesteld, wordt voorgesteld, samen te komen; ook de vrienden van het Indische leger, welke zich hier te lande bevinden, worden niet vergeten. Een reis met de mail mag voor deze occasie van niemand worden gevergd.
De meesten geven aan de roepstem onverwijld gehoor; men gevoelt hierbij iets, wat we in deze bladen poogden weer te geven.
Zulk eene eerste samenkomst heeft de meeste aantrekkelijkheid, vooreerst omdat het de eerste maal is, dat men allen bijeen komt; daarbij heeft men nog weinig levensplagen te verduren gehad en is men niet zoo 'n oud heer geworden, dat de geestkracht er al uit is.
Hartelijk is de ontmoeting; warm zijn de begroetingen. Wat heeft men elkaar veel te vertellen; bijkans vergeten bij- en toenamen worden weder gehoord en na jaren wordt men gulhartig weder aangesproken met een vleiende benaming, veelal aan het dierenrijk ontleend.
De disch is door zorgzame hand voorbereid; toepasselijke noga-versieringen geven het eigenaardig cachet aan den maaltijd.
Het geheugen wordt weer opgefrischt; wat de een niet weet, brengt de ander te berde; historische merkwaardigheden doen de ronde; een zakboekje waarin sommige posten aan degradatie van leer- en andere zalen doen denken; verlofpasjes uit den schoonen tijd, toen men geen voet buiten de enceinte der Academie mocht zetten, of die bewegingen moesten door een eerzaam burger gewaarmerkt zijn; affiches van schitterende uitvoeringen; buitgemaakte reliquieën, waaraan onuitwischbare souvenirs verbonden zijn, zooals een spaander door het offer der tirannie gesneden uit de brits van een getralied verblijf. Zelfs het menu is doorweven met toepasselijke aanhalingen uit daartoe geschikte leer- | |
| |
cursussen; alleen die der statica zal schromelijk worden veronachtzaamd, wanneer het oogenblik van toosten en lijntjes trekken is aangebroken.
Een schat van anecdoten wordt uit het grauw verleden opgedolven; hebbelijkheden van eertijds gevreesde superieuren worden herdacht en in verblindend licht gesteld; zeer indisciplinaire handelingen en uitingen in herinnering gebracht, het stemgeluid van hooggeachte professoren of minder gewaardeerde lagere ambtenaren treffend nagebootst, naarmate ieders bijzondere aanleg en talenten hem hiertoe in staat stellen; zoodat men een oogenblik waant, dat zij langs spiritistischen weg opgeroepen of wel, in levenden lijve, den gezelligen kring binnengeslopen zijn.
Men is in het Academiegebouw verplaatst; of liever, met het oog op de localiteit, welke weinig overeenkomst met den aartsvaderlijken eenvoud van ‘zalen’ en meubilair, men verbeeldt zich weer bij Vermunt of van Alphen te zijn, waar de maaltijd zoo zeldzaam het verhemelte streelde; vooral wanneer men met het verdubbeld genot eener verboden vrucht, aldaar vermocht aan te zitten.
Eerst opgeschrikt, wanneer men bij den lang vergeten toenaam wordt aangeroepen, spitst men weldra de ooren als een afgedankte strijdhengst, die de trompet hoort schetteren, en men past dien gemoedelijk weer op zich zelven toe, als had men den niet altijd vleienden eerenaam onafgebroken in den huiselijken kring vernomen.
Men wordt naar schatting tien jaren jonger en denkt geheel anders over militaire toestanden dan in gewone omstandigheden in het garnizoen, alsdan meer critisch gestemd tegenover dezelfde militaire kostschool, waar men zich in het practische mouwvest zooveel vrijer gevoelde - dan nu men werkelijk vrij is!
Maar bovenal beseft men nog eens, wat ware weldaad de vriendschap is, welke in de academiejaren eerst recht onmisbaar voorkwam.
Men beseft dat de band, in den loop des tijds minder innig geworden, toch niet geheel versleten is; dat die nog bestaat en van hooge waarde zou blijken te zijn, wanneer in de ure des gevaars weder gelijksoortige omstandigheden zouden geboren worden en men, door het maatschappelijk leven meer van elkaar vervreemd, in legerplaats of vestingwerk weder lief en leed saam zou moeten deelen, als weleer.
Hoe heilzaam een langdurige vrede ook moge zijn, hij strekt niet om den militairen band intact te houden; de gevaren en ontberingen van den oorlog zijn het, die het egoïsme fnuiken en de krijgsmansdeugden in leven houden.
Bij zoo'n reünie wordt het gevoeld, dat men spoedig weer op den ouden voet met elkander zou zijn; dat men nog niet zóó elkaar ontwend is, als somwijlen het geval scheen te zijn.
Gaandeweg wordt de stemming iets ernstiger; de afwezigen worden herdacht. Ook zij, die reeds voor goed ontvallen zijn.
Het is eene, in dit opzicht droevige, plechtigheid welke zal worden vervuld.
| |
| |
Er wordt appèl gehouden, en na menigen naam, waarop het stilzwijgen zou moeten volgen, wordt op weemoedigen toon vermeld:
‘overleden tengevolge van bekomen wonden,’
‘vóór den vijand gevallen -’
met de voornaamste bijzonderheden van een heldenfeit of den roemvollen dood op het veld van eer.
En men herinnert zich den brave, die zijn eed gestand deed en - ons studiejaar tot eer strekte. Ja, men had het altijd wel van hem gedacht; wat was hij niet flink en karaktervol. Zoolang Nederland op zulke zonen mag roem dragen, is zijne toekomst nog niet duister, en wie niet geheel onbekend is met onze schoone Indische krijgsgeschiedenis, hij zal den rampzalige den mond snoeren, die zou durven gewagen van eene nation éteinte!
‘vóór tien vijand gevallen -’.
Eene natie, welke in de laatste tientallen jaren kan wijzen op Boni en Bandjermasin, op Kotta Radja en Samalangan, op Mataram en Tjakra-Negara, zij kan en mag fier het hoofd opheffen en behoeft niet terug te treden voor het overmoedig woord van een machtig nabuur.
Zulke voorbeelden van plichtsbetrachting en heldenmoed, ten koste van bloed en met het eeremetaal beloond, zij schenken bemoediging, zij stalen de spieren, zij verlevendigen het oog, dat soms peinzend staarde in den nevel der toekomst.
| |
| |
Ons studiejaar is er trotsch op, wanneer het mannen mag aanwijzen die zich reeds onderscheidden; al moge de waardeering evenmin altijd onbevooroordeeld of naar een juisten maatstaf zijn als indertijd aan de Academie zelve.
Doch spoedig wordt de stemming weder vroolijker; waartoe de zeer gewaardeerde vloeistoffen, uit eerbiedwaardige flacons of rijzige langhalzen geschonken, het hare bijdragen, en wanneer weldra het schuimend vocht, dat zijn naam ontleent aan de verdienstelijke weduwe Cliquot of een ander populair geworden persoon van haar gilde, de reeds losgeraakte tongen nog meer in beweging brengt, dan heerscht er een gezellige geest, een meer en meer luidruchtige toon, die ten slotte leidt tot verbroedering en algemeenen menschenmin.
Kwinkslagen volgen elkander op als het knetteren van een vuurwerk; geen zweem van prikkelbaarheid of kwalijknemendheid, welke trouwens in den goeden ouden tijd geen gangbare specie waren.
Wij betoogden het reeds: in dit opzicht was de Militaire Academie zeker een goede leerschool. In dien éénen middag doorleefde men vier lange jaren, rijk aan de eigenaardigste indrukken.
Als het oogenblik van scheiden is aangebroken weêrklinkt nog eens als van ouds het ‘Bonsoir, mes amis’, dat zoo gemoedelijk over de heide klonk en, nog eens door diezelfde stemmen aangeheven, een Leit-motief is, zooals die een Wagner voor den geest zweefden.
Alleen zij, die hier op het veld van eer gesneuveld zijn, paren hunne stem niet aan die der overigen, welke nochtans hen niet op het slagveld achterlaten, maar liefderijk verzorgen.
De Haagsche vrienden hadden somwijlen de beleefdheid, als souvenir aan onze bedevaart eene photographie te laten maken, waarop eenige welbekende plekjes van de Academie voorkwamen: de binnenplaats, het voorplein, de toenmalige rookzaal enz., zoomede de beeltenissen van de reünisten. Het was bij eene dergelijke gelegenheid dat wij overwogen, hoe er tot dusverre weinig of niets van dien aard bestond en we, zij het ook aarzelend, ons voornamen om in deze werkelijke behoefte te voorzien.
Het feest was in alle deelen welgeslaagd; na 15 jaren is de gelegenheid nog allergunstigst. Dan is bevoorrechting nog niet zoo merkbaar, ergerlijke willekeur heeft zelden of nooit plaats gehad; doch op lateren leeftijd moeten onvermijdelijk meer scherpe afscheidingen ontstaan, die allicht een genoeglijk samenzijn kunnen in den weg staan, en van lieverlede ook gevoelen zoo enkelen het knagen van den tand des tijds.
De schromelijke ongelijkheid in de bevordering bij onderscheidene wapenen; het hoogst verderfelijke van bevordering bij keuze, wanneer dit niet met strikte rechtvaardigheid geschiedt en veler toekomst niet in vertrouwbare hand berust - het heeft zijn noodlottigen invloed reeds doen gevoelen.
En toch, dergelijke samenkomsten zijn, als ware het, rustpunten op de militaire levensbaan; zij nopen tot een terugblik, die in den regel een weldadige werking uitoefent; zij brengen kameraden bijeen, die langdurig gescheiden bleven.
| |
| |
Wij kunnen ze niet genoeg aanbevelen. Men knoope nu en dan de oude relatiën weer aan en reike elkaar de broederhand.
| |
XVII.
Het was in het jaar 1878, dat de Koninklijke Militaire Academie door een groot, welgeslaagd feest haar vijftigjarig bestaan vierde, en aan de oud-kadetten eene uitnoodiging richtte, om op te gaan, teneinde aan deze feestelijkheden deel te nemen. De ingenomenheid waarmede door velen aan deze roepstem werd gehoor gegeven, leverde het bewijs van hetgeen we in deze bladen neerlegden: dat zonder verblind te zijn voor de gebreken, welke deze instelling vooral weleer aankleefden, zij toch in aangename herinnering bleef, en dat werkelijk gedurende de vier jaren van het verblijf aldaar onder de lotgenooten een band was ontstaan, die den invloed der jaren vermocht te trotseeren.
Reünisten.
Velen ook waren verhinderd om een pelgrimstocht naar onze Hoogeschool te ondernemen; de een door ambtsbezigheden, de ander door huiselijke omstandigheden, een derde om redenen die een minimumlijder niet geheel onverklaarbaar kunnen zijn.
De Militaire Academie had zich getooid, om haar zilveren feest te vieren; de stad, waaraan zij eene halve eeuw verbonden was, nam van harte deel aan de plechtige herdenking; een gulle ontvangst werd den reünisten bereid en alles werkte mede om dit lustrum indrukwekkend, tevens joviaal te doen zijn.
| |
| |
Van alle deelen des Lands stroomden officieren toe - ook velen die den lucratieven militairen dienst verlaten hadden - teneinde zich te verbroederen en oude herinneringen weder te verlevendigen.
Deze reünie is in alle opzichten bij uitnemendheid geslaagd; zij is vereeuwigd in den reeds door ons aangehaalden, geestigen ‘Odyssee van een Bredasch reünist’ en wij waagden het, enkele regels uit een der zangen van den grooten dichter aan te halen.
Dit festijn toonde het zegevierend aan wat wij reeds betoogden, dat er in den militairen stand nog een gevoel van kameraadschap, van beproefde vriendschap bestaat, dat in de gewichtige ure ons gevaren en ontbering met veerkracht en opgewektheid zal doen dragen. Vooral in dit opzicht had de schitterende viering van dit lustrum eene beteekenis.
Zelden werden in de militaire wereld meer blijmoedigheid en waardeering ten toon gespreid dan bij deze gelegenheid, en onvergetelijk zal dit alles blijven voor hen, die zoo gelukkig waren, er aan te kunnen deelnemen.
Voorzeker, de militaire stand bevat veel schoons, veel edels, ja poëzie, welke echter door het naakte proza van een eentonig garnizoensleven dreigt te worden verstikt.
Onder gulle vroolijkheid en schijnbaar luchthartige taal sprak er inwendig eene stem, die meer ernstig klonk; aandoeningen werden opgewekt die een oogenblik ook de meest welbespraakten deden verstommen.
Sommigen toch zagen eerst na jaren het eerwaardig gebouw weder, waarin zij waren opgeleid voor de gewichtige taak. Wat souvenirs paarden zich aan een enkelen oogopslag, bij het overschrijden van de brug, het voorplein, alles nog onveranderd en gewagende van bange uren of dolle pret. De lage poort verleende toegang tot de binnenplaats, waar men in gedachten wederom de voetstappen van weleer hoorde weerklinken. De hooge trap naar de amusementszaal werd opgegaan - helaas! niet meer met gevleugelde schreden - waar de Gouverneur tot verwelkoming eene redevoering hield; waarna de grijze prins Frederik een hartelijk woord sprak dat allen tot geestdrift stemde.
Na afloop der plechtigheid verspreidden de aanwezigen zich door het gebouw en het kostte maar weinig moeite om zich geheel in het verledene te verplaatsen; als waren er niet tientallen jaren vervlogen, sinds men in de eenvoudige normaalkleeding des jonkers door de zalen ging.
Hier de studiezaal met het stemmig zwarte bord, waarvoor men veelal met verhoogde lichaamstemperatuur eindelooze formules uitgewerkt had, soms met een ontmoedigend resultaat; ginds de slaapzaal, met de plek waar men 't laatst in de ijzeren sponde een welverdiende rust genoot; daar de corridor met de karig toegemeten bergruimte, waarin alleen door strenge tucht een schromelijke wanorde werd te keer gegaan; elders de sombere provoost, waarvan aan enkelen de schamele inrichting niet geheel onbekend was. Zoo doolden de onderscheidene clubjes door het ruime gebouw, opnieuw getroffen door de eenvormigheid, door den eenvoud van dit tehuis, en mocht men geneigd zijn, zich af te vragen hoe men het jaren lang daar had uitgehouden zonder een
| |
| |
levensgevaarlijk heimwee naar wat beters, de tallooze anecdoten, die aan de vergetelheid ontrukt werden, de kluchtige invallen welke niet uitbleven, zij gaven onmiddellijk het antwoord op die vraag.
Ja, het was een kloosterleven geweest, doch geen kloosterbroeders waren het, die zich door de holle gangen bewogen hadden. Men had zelfs dáár het zich aangenaam en gezellig weten te maken, dank zij den onverstoorbaren levenslust, aan jongen van dagen eigen; dank zij de vindingrijkheid van het onmogelijk te breidelen genie.
Het glanspunt der feestelijkheid was de Cantate, gecomponeerd door den heer von Brucken Fock, een genie-officier, welke toen reeds als dilettant een zeldzame hoogte in de compositieleer bleek bereikt te hebben; een goed gedacht en fraai bewerkt toondicht, dat diepen indruk maakte. Het werd in de groote kerk uitgevoerd en bewees mede, wanneer dit nog noodig mocht zijn, wat veelzijdige talenten in den loop der jaren binnen de muren der Koninklijke Militaire Academie gesluimerd hebben.
Het ligt niet in de bedoeling, de festiviteiten te Breda op den voet te volgen, daar zij nog genoegzaam in het geheugen liggen; het bezoek, aan de oude stad en haar vermaard kasteel gebracht, deed zien hoe spoedig de gezellige toon van weleer werd aangeslagen, terwijl tevens mocht blijken, voor zoover dit niet door ‘officieele bescheiden’ of eigen aanschouwing bekend was, dat ook aan deze Academie rekening werd gehouden met den nergens straffeloos te miskennen vooruitgang.
Geschiedt dit ook verder, zoo behoeft men niet te tornen aan haar voortbestaan en diep zouden wij het betreuren, wanneer eenmaal haar luister moest gaan tanen. Voor het oogenblik behoeft hiervoor geene vrees te bestaan. Welke hervormingen ons militair onderwijs moge ondergaan, eene academische opleiding moet onmisbaar geacht worden voor wetenschappelijk te vormen officieren, al moge men in gevoelen verschillen over de meerdere of mindere hoeveelheid mathesis, waarin een luitenant behoort doorkneed te zijn; want op later leeftijd gaat er - niemand te na gesproken - wel 't een en ander van al die wiskundige geleerdheid verloren, wanneer men niet met bijzondere voorliefde zich blijft onledig houden met kromtestraal of binomium, epicycloïde of schulptrek van den braven Nikomedes.
Wij zijn voorstanders van de exacte wetenschappen, die den mensch leeren denken, al zou men zoo oppervlakkig zeggen, dat menig kamergeleerde in den regel vrij ondoordacht en onbeholpen kan doen; terwijl de wiskunde dan alleen van waarde kan worden geacht, wanneer er grondig onderwijs in gegeven wordt; hetgeen niet altijd het geval was.
In onzen tijd was het een feit, dat infanterie en cavalerie te veel, artillerie en genie te weinig doordrongen in de exacte wetenschap; vooral natuur- en scheikunde waren ten eenenmale onvoldoende. Later is daar verandering in gekomen en o.i. zeer terecht; evenzeer waar vroeger het theoretische te zeer de overhand had en het practische geheel op den achtergrond gedrongen bleef, waarin mede een zeer gewenschte verbetering is gekomen.
| |
| |
Ook wat de maatschappelijke opvoeding der aanstaande officieren betreft, kan er verschil van gevoelen bestaan; klaagden wij in onzen tijd over een schier belachelijk isolement, waarin men onze kracht zocht, later rezen niet minder rechtmatige bezwaren tegen te veel vrijheid, die gegund werd, ten koste van de eischen eener goede discipline, en zoo is het zelfs eenmaal voorgekomen, dat eenige jonkers bij eene openbare uitvoering zoo'n misbaar maakten, dat ouderen van dagen de zaal moesten verlaten. Doch vrijheid van beweging behoeft niet met jeugdigen overmoed gepaard te gaan en de buitensporigheden van enkelen mogen nimmer leiden tot reactionnaire handelingen, waardoor een geheel korps zou getroffen worden.
Militaire Academie, wij danken aan u onze vorming; wij hebben u lief, trots uwe feilen; evenals wij met genoegdoening terugzien op de jaren onder uw dak doorgebracht, niettegenstaande veel dat wij anders gewenscht zouden hebben.
En oprecht zou het ons leed doen, wanneer men zich vergiste in de strekking van deze bladen; wanneer men voorbedachtelijke miskenning en verguizing wilde zien in 'tgeen slechts gemoedelijke ironie, in elk geval gegrond op waarheid was. Veel heeft dan ook nog maar eene historische waarde en schijnt een anachronisme; veel intusschen bleef nog voortbestaan, en trotseerde den tijdgeest!
Zij was en bleef eene merkwaardige instelling; weleer, zooals wij in den aanhef betoogden: een vermenging van ridderlijkheid en kleingeestigheid, militaire deugden en onhoudbare begrippen, geleerdheid en bekrompenheid, doch ontegenzeggelijk eene Hoogeschool met een verleden, dat schoon is en achting afdwingt; eene Alma-Mater, welke hare zonen lief hadden - en zullen blijven liefhebben. En ook de jongeren zullen eenmaal, na jaren, met ingenomenheid, met een zekeren weemoed terugblikken op hun academietijd in de goede stad Breda.....
|
|