| |
| |
| |
Het nieuwe huis te Pompeï
door Sylvester Bachmann.
Ondanks, dat de Italiaansche Regeering er maar 8000 francs jaarlijks voor over heeft, gaan de uitgravingen te Pompeï met gelijkmatige zekerheid, door de kracht van honderdvijftig paar jongenshanden, voort, en nu en dan voegt zich een nieuwe verrassing bij de lange reeks, die bekend is, zoodat de oude stad, bij de vervulling van wier noodlot de oudere Plinius het leven verloor, jaarlijks belangwekkender wordt.
De geschiedenis der opgravingen te Pompeï is te lang om hier meegedeeld te worden, genoeg zij 't te zeggen, dat de leiders van het werk, dat nu met de uiterste zorg der wetenschap geschiedt, thans daarbij een derde en de beste methode volgen, nl., om alles wat gevonden wordt, op de plaats zelf te laten waar men het vindt. Aan deze methode dankt men niet enkel het Nieuwe Huis te Pompeï, genaamd het ‘Huis der Vettiussen’, maar nog meer het feit, dat ieder in dit huis het helderste inzicht krijgt in het leven der Oudheid.
Men heeft langer dan een jaar gearbeid om het ‘Huis der Vettiussen’ geheel te ontdelven en schoon te maken: nu is het 't rijkste van geheel Pompeï. Reeds zijn ostium, het portaal, is belangwekkend, ten eerste door zijn eigenaardige muurschilderingen, waarvan een van kenschetsend obscenen aard is, maar dat, met andere freschi en beelden, die men er heeft gevonden, misschien den stand, althans den smaak van den bewoner of van de bewoonster - een rijke hetaire? - aangeeft. Een graffitto of muurinschrift in ditzelfde ostium, Grieksch als de overigen, die men te Pompeï heeft gevonden en ontcijferd, is nog altijd het raadsel der geleerde onderzoekers.
De kamer links van het ostium bevat twee kleine muurschilderingen, niet beter en niet slechter dan men ze elders in de huizen vond, en die, zooals men weet, het werk waren van handige werklieden, die haastig arbeidden naar vaste patronen, hier verkleind, daar vergroot, met hier iets er bij, daar iets er af, maar die toch allen hetzelfde karakter dragen: Leander, die over den Hellespont naar Hero komt toezwemmen, Perseus, die met zijn schip wordt nageoogd door de treurende Ariadne; het is niet onze tijd, die de goedkoope reproductie van kunstvoortbrengselen heeft uitgevonden. Het ‘Huis der Vettiussen’ te Pompeï, hoewel het een der fraaiste is van de geheele stad, zou niet om het onderwerp zijner muurschilderingen, noch om hunne behandeling zooveel belangstelling verdienen, ware het niet, dat geheel het arrangement een uiterst geoefenden smaak verried. Muurschilderingen, die voorstellen hoe, Zethus en Amphion, Dirce aan de horens van den wilden stier binden, het
| |
| |
rijke Napels telt ze bij tientallen van dien aard, en 't is enkel om den lezer een denkbeeld te geven van de Pompeïaansche freschi, al mist hij er dan ook
Muurschildering.
Dirce wordt door Zethus en Amphion aan de horens van den wilden stier gebonden.
bij, wat hun grootste pracht is: hun intense kleuren, dat enkele van het ‘Huis der Vettiussen’ hier worden gereproduceerd. Goed, de handarbeiders van Pompeï, met hun banale mythologische voorstellingen, zijn ook hier aan den
| |
| |
arbeid geweest. Er was veel werk aan den winkel, in Pompeï. In 63 was de stad door een aardbeving verwoest, de senaat van Rome gaf niet dadelijk
Altaar.
vergunning haar weer op te bouwen. Toen de catastrofe van 79 voorviel, was de weder-opbouw nauwelijks volkomen; de grootere gebouwen waren nog onvoltooid, en waarschijnlijk hadden de meeste huisgezinnen nog steeds
| |
| |
last van schilders, mozaiekwerkers, timmerlui e.d. Al die brave werklui verdienden hun goed stuk brood, maar zij deden hun werk noch zeer fraai, noch zeer nauwkeurig, al kan men niet ontkennen, dat de Pompeïaansche arbeiders in hun vak bekwaam waren. Maar in het ‘Huis der Vettiussen’ stonden ze dan toch onder toezicht van een man of vrouw van smaak, gekuischt hoewel niet kuisch.
Maar wat deed 't er eigenlijk toe of door de haast van het werk de zuiverheid van teekening der freschi schade leed; bezaten die oude handwerkers niet het geheim van de rijkste kleuren? Heeft men koninklijker
Muurschildering.
Amoretten, die voorstellingen geven van het maatschappelijk en nijver leven te Pompeï.
rood, rijker geel, fijner blauw ooit gezien, dan die de pas blootgelegde wanden van Pompeï nog na achttien eeuwen te zien geven? En deze blijde, rijke kleuren alleen, waren reeds een streeling van het oog.
Het ostium doorgegaan, in het atrium gekomen, een paar kamers voorbij, komt men, aan de andere zijde van het huis, in een keuken, met een deur in het Mercurius-straatje, waarin men de sporen van een trap ziet. Het ‘huis der Vettiussen’ had dus twee verdiepingen. In het atrium zelf, bij de keukendeur, bevinden zich de overblijfsels van een geldkist: het hout er van is natuurlijk vergaan en dus vernieuwd; de ijzeren hoeken, de scharnieren, de sloten zijn
| |
| |
antiek. Een ring met sleutels en stempels, vlak bij deze kist gevonden, veroorloofde de administratie van Pompeï de identiteit der bewoners vast te stellen, althans bij benadering, Op een der stempels las men ‘A. Vetti. Res. V.’. dús heeft het nieuwe huis van Pompeï zijn naam erlangd. Er is een tweede geldkist nog gevonden, ook in het atrium, ledig, evenals de eerste, en zelfs open gebroken. Wanneer, hoe, door wien? Wie zal deze vragen in den wind ooit beantwoorden? Waren er dieven in den vreeselijken nacht, die Pompeï levend begraven zag? Is de eigenaar later gekomen en heeft hij, op de plek die zijn huis bedekte, evenals anderen deden, opgravingen laten doen?
Vertrek met muurschilderingen.
Genoeg, de kisten in het atrium van de Vettiussen waren ledig. In de asch, vlak bij het huis, heeft men een fijnen gouden ketting met parels en munten gevonden, en daarbij een bronzen zegel met den naam ‘P. CRVSTI. FAVSTI,’ maar deze voorwerpen hadden wellicht een anderen eigenaar.
Het lararium van het huis der Vettiussen is toch hoogst eigenaardig. Dit altaar komt uit den wand der kamer naar voren, geflankeerd door twee kolommen. De muur, die dieper ligt, heeft freschi die de twee penaten of genii voorstellen, een vrouwefiguur in het midden. Beneden is het gewone symbool van het steeds hernieuwde leven: de slang. De kleuren hebben zich verwonderlijk goed gehouden, evenals die van de freschi in het Atrium, die groote gouden
| |
| |
candelabres op rooden achtergrond voorstellen. Men tracht ze zoo mooi van kleur te bewaren door ze te bestrijken met een mengsel van was en benzine en tegen de invloeden van het weder te beschutten door ze te bedekken met glas in ijzeren sponningen of door gordijnen. Wat zou Pompeï honderden malen belangwekkender zijn dan het reeds is, indien men deze methode steeds hadde gevolgd, in plaats van de vondsten naar de musea van Napels en Pompeï te sleepen.
Een der dubbelgezichten in het Peristylium.
Het Atrium is van zoogenaamd Toscaansche bouworde, het heeft geen kolommen. Toch bezat het een groot impluvium in zijn midden, maar het marmer er van is reeds, evenals de overige marmerbekleeding van Pompeï, lang geleden, in den Romeinschen tijd, gelicht. Groote gaten in de muren van dit en van andere huizen van Pompeï, bewijzen dat de opgravingen van de bedolven stad niet eerst dagteekenen van een eeuw geleden, en het verwonderlijkste van alles is wel, dat de vroegere gravers nog zooveel schoons en kostbaars voor ons hebben achtergelaten.
| |
| |
In tegenstelling van de meeste Grieksche huizen, mist het huis der Vettiussen de twee fauces, corridors, die het Atrium, waar de heer des huizes zich met zijn vrienden en cliënten placht op te houden, verbonden met het peristylium, waar de vrouw des huizes en de kinderen en de slavinnen verblijf hielden. Het peristylium van de Vettiussen is intusschen een der fraaiste van Pompeï geweest en, omdat men er alles gelaten heeft in de orde waarin men het vond, is het nu het schoonste peristylium van Pompeï. Het heeft achttien breede, blanke kolommen, gecanneleerd, aan het kapiteel en het basement heel even ge kleurd. Zij omgeven een klein tuintje, dat opnieuw is aangelegd, in denzelfden
Peristylium.
vorm als voor achttien eeuwen, omdat men de sporen der bedden nog kan zien. Dezelfde bloemen en planten prijken er misschien: rozen, kleine palmen, jonge boomen. Dit peristyl van de Vettiussen is een incanto, zooals de Italianen zeggen: een heerlijkheid, met de blankheid zijner kolommen in 't rond, het groen van bloemen en planten, zijn wit-marmeren waterbassins, met, vlak bij, zijn marmeren of bronzen beelden als waterspuiters. De betoovering zou volkomen zijn, indien het water aan deze kleine fonteinen kon hergeven worden. Waarom niet? De looden waterpijpen zijn nog overal aanwezig; men heeft hier en daar maar de sleutels, die men ziet, om te draaien? Helaas, de murmelende stem van het water, die in het met aan- | |
| |
dacht luisterende oor lieflijker sprookjes kan fluisteren dan die van Apuleius, zwijgt sinds lang te Pompeï. In het midden van het tuintje staan twee marmeren kolommetjes, cippi, als 't ware omwonden met klimop. Zij dragen twee hermes, dubbelgezichten: de een Bachus en Ariadne, de ander Silenus en een Bachante. Zij waren licht gekleurd en men vermoedt in deze dubbelgezichten portretten. De muren van het peristylium van de Vettiussen zijn beschilderd. Om deze freschi te bewaren, heeft men er een afdakje overgelegd, schuin, maar daar het huis twee verdiepingen had, sluit dit de bedoeling uit als zou men het peristylium op eeniger wijze hebben willen restaureeren.
De groote kamer, die op dit perystiel uitkomt, is belangrijk door drie wandschilderingen: ‘Het kind Hercules dat de twee slangen worgt’, ‘De dood van Pentheus’ en ‘Amphion en Zethus die Dirce aan den stier vast binden’. De laatste schilderij is de beste van de drie, misschien omdat zij voor Pompeï de banaalste was, want behalve de bekende stier van Farnese, kan men in het Napelsche museum wellicht vijftig reproducties van deze voorstelling zien. De Pompeïanen schenen er een sterke voorkeur voor te gevoelen. Fraaier dan deze groote voorstellingen zijn de zooveel kleinere, in een ander vertrek van het peristylium, die, op een donker fond en met amoretten, verbeeldingen geven van het maatschappelijk en nijver leven van Pompeï. Een dorre beschrijving zou een kwaad equivalent zijn van de bekoorlijkheid dezer kleine muurschilderingen, die zeker bestemd zijn om in duizendvoudige reproducties over heel de wereld bekend te worden. In ditzelfde vertrek is aan de muren de plaats aangegeven van drie grootere schilderijen. Zijn deze door den eigenaar meegenomen, zijn zij gestolen? Men weet het niet. Misschien bevonden zich daar kostbare familieportretten. Men weet, dat de oude kunstenaars voor de beste onzer portretschilders niet onderdeden. De portretten, niet vele jaren geleden in het zand van een Egyptische woestijn gevonden en o.a. ook te Amsterdam ten toon gesteld, hebben voor 't eerst een denkbeeld gegeven van de schilderkunst dier gestorven Beschaving. Men vermoedde, dat zij zeer hoog stond en dat vermoeden bleek gegrond. Nu, hoe belangrijk Pompeï zij, welke onschatbare onthullingen het ons heeft gegeven en nog telkens geeft over het leven der Grieksch-Romeinsche beschaving, men kan er niet te zwaar een nadruk op leggen, dat het een valsch licht werpt over de schilderkunst van dien tijd. Een haastig in elkaar gezette, derderangs stad, had Pompeï noch tijd, noch geld, noch
gelegenheid voor ons de meesterwerken der oudheid te bewaren en indien het ons niettemin eenige meesterwerken, vooral in het brons, heeft nagelaten, zooals ook Herculanum deed, heeft het meer gedaan dan waartoe het billijkerwijze verplicht was.
|
|