Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 6
(1896)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 393]
| |
Oud-regenten.
| |
[pagina 393]
| |
Nacht en morgenrood,
| |
[pagina 394]
| |
Willemina.
Vader, ik begreep u in de laatste dagen nog beter dan vroeger, en daarom bevreemden uw ernstige woorden en de plechtige toon waarop u ze uitspreekt mij niet. (Zij staat bij den leunstoel waarin Van Hogendorp met zijn hand in de hare blijft zitten.)
Vader, ik begreep u....
Van Hogendorp.
Dan kan ik kort zijn. De Heeren, twee dagen geleden hier bijeen, waren alle oudregenten en notabelen. Ik wilde met hen de oude Staten-Generaal saamstellen - een wettige regeering, die den zoon van onzen laatsten Stadhouder zou kunnen ontvangen, indien hij... ten minste tot ons komen wil en kan. Ja, kind, wil en kan! We weten dit oogenblik zelfs niet of hij nog leeft en, zoo ja, waar hij zich ophoudt. Die onzekerheid geeft vooral aan velen weifeling en... vrees. De Heeren konden eergister niet besluiten, maar vroegen bedenktijd tot vandaag. Willemina
(levendig.) Pruiken, vader, allemaal pruiken!
Van Hogendorp
(flauw glimlachend.) Stil, stil, lief kind! Ze hebben misschien wel lange ooren! (Ernstig.) Neem hun de aarzeling niet erg kwalijk, want er is niet weinig gevaar in het handelen. Wij vermoeden veel, maar zeker zijn we nog maar van heel weinig. Wij zien de Fransche troepen de hoofdpunten verlaten en zich in het zuiden van het land saamtrekken; wij vermoeden dus, dat Napoleon verslagen wordt en op den terugtocht is naar Frankrijk; dat de Geallieerde Mogendheden hem daarheen terugdringen; maar wij weten, dat de Geweldige weer overwinnen kan, de Geallieerden terugslaan en dan... wee den rebellen, zooals wij dan zullen heeten, rebellen, zonder geld, zonder dienaren, zonder soldaten, zonder aanvoerder!
Willemina
(dof.) Kan het erger worden dan het al is?
Van Hogendorp.
Algemeen genomen misschien niet; in 't bijzonder wel. Willemina
(hem strak aanziende.) U meent vader, dat uw positie...?
| |
[pagina 395]
| |
Van Hogendorp.
Ik heb het oog op die van vrouw en kinderen. Willemina
(luchtiger.) Ik was er zeker van dat u dáarop alleen doelde.
Van Hogendorp.
Napoleon heeft verklaard ons land, als hij 't niet langer houden kan, weer prijs te zullen geven aan de zee, waarop het na eeuwen van strijd werd veroverd. Ik ben er van overtuigd, dat hij 't doen zal; want hij haat dit wingewest meer dan eenig ander, om de taaiheid en de nuchterheid van den landaard, die niet als héel langzaam lief krijgt en dán nog maar alléén wat meê geleden en meê gestreden heeft, zooals het Huis van Oranje. Willemina.
Welnu, vrouw en kinderen kunnen, als alles mocht tegenloopen, een ander vaderland opzoeken, dat zij lief kunnen krijgen, waar ze gelukkig kunnen zijn, als u maar bij hen blijft. Liever in den vreemde vrij, dan hier, zóó gebonden, vertreden, vertrapt, dat we minachting moeten krijgen voor ons zelven. Onze roemrijke geschiedenis kan niemand ons beletten meê te nemen. Vam Hogendorp
(oprijzend en haar omhelzend.) Lief, lief kind! Maar of Willem en Dirk óok zoo denken?
Willemina.
Ja, vader! Toen de prefekt een week geleden in zijn geele koets ons huis voorbij en Den Haag uitreed, toen stonden we alle drie voor het raam, en toen zag ik de jongens de vuisten ballen en hoorde ik den ongsten nog wel zeggen: ‘ik kan me nu begrijpen, dat het voetenspoelen, zooals de ouwe Geuzen met hun verdrukkers deden, een heerlijk spel was.’ We waren er allemaal wel wat bedroefd om, dat u ons niets zei; (schalks) maar wij besloten er u voor te straffen! U had voor ons een geheim, wij hebben er nu ook een voor u.
Van Hogendorp
(glimlachend.) En daar ik je nu het mijne nagenoeg heb verklaard...
Willemina.
Nagenoeg, maar daarom zal u van het onze nog niets weten. Van Hogendorp.
(Er wordt aan de buitendeur beneden gescheld; naar de klok ziende.) Het is toch nog geen half elf.
| |
II.De vorigen, Evert met papieren, pennen en inktkoker; later Mr. Grant en Leopold, Graaf van Limburg Stirum.Ga naar voetnoot*)
| |
[pagina 396]
| |
Van Hogendorp
(tot Evert op de tafel wijzend.) Leg dat maar daar neer! Weet je ook wie daar schelde?
Evert.
Mijnheer Van Stirum met een vreemden heer. Ik hoor ze de trap opkomen. Van Limburg Stirum
(levendig, druk.) Goede morgen, goede morgen! (Wilhelmina's hand drukkend.) Wat een voorrecht, zoo vroeg al een mooi kopje te zien! Hogendorp, ik heb de eer je Mr. Grant voor te stellen - een Engelschman, maar met een Hollandsche moeder; zooals hij zelf zeit: een koopman... maar of hij hier juist veel handelszaken zal kunnen of willen doen...!
Van Hogendorp
(Grant aanziende; met beteekenis.) Misschien wel zeer goede. (Hem de hand reikend.) Van harte welkom, Mr. Grant! In ieder Engelschman zie ik een natuurlijk bondgenoot.
Willemina
(zacht.) Vader, moet ik ook heengaan?
Van Hogendorp
(evenzoo op schertsenden toon.) Je zult wel wat willen hooren.
Grant.
Ik ben waarlijk maar een gewoon koopman. Te oordeelen naar den indruk, die mijn verschijnen op het Scheveningsche strand al te weeg bracht, moet een Engelschman hier te lande tegenwoordig een gewild artikel zijn. Grant. Ik ben waarlijk maar een koopman...
Van Hogendorp
(glimlachend.) Ik geef toe, dat het vroeger wel eens anders was. - Toch geloof ik, dat mijn vriend van Stirum in u iets meer ziet of zag, daar hij u hierheen bracht, om mij het genoegen te geven met u kennis te maken.
Van Stirum
(spreekt met soldatenrondheid.) Daar had ik ook reden voor. Je hadt de Hagenaars op den Scheveningschen weg eens de koppen bij mekaar moeten zien steken, toen de een den ander vertelde, dat de vreemde wandelaar van de overzij kwam. 't Moest een bode uit Engeland wezen, zoo fluisterde men - 't hard-op spreken is men verleerd. - Nú, die was ons allen welkom! Ik hield hem ook voor zoo iets, en wat ik niet uit hem kan krijgen, dat zal ú wel mogelijk wezen.
| |
[pagina 397]
| |
Grant.
Ik verzeker u, mijnheer, ik ben niets anders als een negoçiant, die niet meer weet waar zijn suiker en koffie te bergen. De lange en lage kust van Holland kan niet zoo goed als andere bewaakt worden en daarom kwam ik hierheen om te zien of ik relaties kon aanknoopen. Door mijn hollandsche moeder heb ik hier nog vele vrienden. Van Hogendorp.
U dacht ons nog geheel onder fransch bestuur? Grant.
Is u dat dan niet? Bij ons denkt ieder dat. Ook onze vloot met landingstroepen aan boord kruist in de Noordzee, maar durft de kust niet naderen. Van Hogendorp
(nog wantrouwend.) Toch waagde ú dat? een eenvoudig koopman?
Grant.
Waagden uw kooplieden vroeger iets minder, als er ergens winst was te maken? Van Hogendorp.
Als er gevaar bij was om als spion te worden opgeknoopt...! Van Stirum.
Nu, er waren er vroeger, die voor eenige ‘tonnetjes dukatons’ wel naar de hel hadden willen varen en er een gebrand zeil voor over hadden! Grant.
Ik nam ook eenige voorzorgen. Ik dien als luitenant bij de Londonsche militia en heb mijn uniform bij mij. De Franschen hebben, na onze overwinningen in Spanje, respekt voor onze roodrokken. In het ergste geval, dacht ik, zouden ze mij krijgsgevangen maken. Van Hogendorp.
Die uniform heeft u bij u? (na een oogenblik nadenkend) Mr. Grant, is u ook bekend of zijn Doorluchtige Hoogheid de Prins van Oranje zich in Londen ophoudt?
Grant.
Ja, Mijnheer! Algemeen wordt gezegd, dat Zijn Hoogheid zelfs hoog in gunst staat bij onzen Prins-Regent, vooral na de heldendaden van zijn zoon in Portugal en Spanje onder Wellington. Van Hogendorp.
Zou u er niet tegen op zien met Mijnheer van Stirum in uw uniform door de stad te wandelen? Grant.
Volstrekt niet. Van Stirum
(opgetogen.) Juist, juist! (v. Hogendorp op den schouder kloppend.) Dat 's weer iets wat alleen in dát hoofd kon op komen! Nu hebben we de oude zeurkousen niet meer noodig! (tot Willemina, die hem glimlachend aanziet). Ja, Willemijntje, je hadt ze eergister moeten hooren rekenen en nog
| |
[pagina 398]
| |
eens rekenen, hoeveel ze al aan hun zolen met heen en weer loopen van het eene vaandel naar het andere hadden versleten Van Hogendorp
(op zijn horloge ziende.) 't Is bijna half elf. Op dit oogenblik vertrekt Generaal Bouvier met het laatste deel der bezetting uit den Haag. Niet voor je zeker weet dat hij vertrokken is, Stirum, mag de wandeling beginnen. De Generaal beloofde in goede orde af te zullen trekken, mits hem insultes worden bespaard. Onze Tullingh doet hem uitgeleide en houdt een oogjen in 't zeil.
Van Stirum.
Diplomaat, 't zal gebeuren! Geef me den arm, Engelsche Kameraad! Je zult straks wat beleven! Kruit overal, maar de vonk was er niet - die brengen wij! Willemina
(aan haar tweestrijd een einde makend, ter zijde.) Ik doe het! (luid) Vader! ik openbaar een klein deel van mijn geheim! (Brengt een grooten oranjestrik te voorschijn en hecht die Van Stirum op de dorst.)
Met die kleur ging 't het land altijd goed! Wie weet dat beter dan u, moedig man! .... met die kleur ging 't het land altijd goed....
Van Stirum.
Daar moet ik je op zijn oud-hollandsch eens voor bedanken! (hij kust haar hartelijk.)
Van Hogendorp.
Goed gedaan! Ja, ik dacht zoo iets wel. (Hij ziet Van den Duin van Maasdam, wien Evert hoed en stok op den achtergrond afneemt, binnen komen; in de verte fransche krijgsmuziek; tot Van Stirum.) Nu kan je gaan, tenzij je eerst de vergadering wilt bijwonen.
Van Stirum.
Dank je - ik wil mijn digestie niet bederven. (Tot den optredende.) Dag Van den Duin! (Op zijn strik wijzende.) Zóo door het Haagje heen, hoor! Mijn komplimenten aan de ci-devant. Hoogmogende Heeren en Excellenties! (Af met Grant; Willemina vertrekt met beiden.)
| |
[pagina 399]
| |
III.Van den Duin.
Hoorde je die muziek? Van Hogendorp.
Bouvier houdt zijn woord. Hij trekt uit, waarschijnlijk naar Molitor in Utrecht. Van den Duin.
Zeker ontvingen de Franschen weer nadere en ongunstige berichten. 't Is meer dan tijd ons te roeren! Van Hogendorp.
Ja; wij waren steeds eenstemmig op dat punt. Straks werd mij mededeeling gedaan van een brief van onzen gevluchten prefekt, die ons uit Gorkum bedreigt met de zending van eenige strafbataillons uit Utrecht. Van den Duin.
En onze Sweerts de Landas?... Van Hogendorp
(schamper.) Onze bevelhebber te velde heeft, denk ik, zoowat twee stukken geschut, maar geen ammunitie, en driehonderd vijftig oud-gedienden en boerenjongens, waarvan de helft maar bruikbare wapens heeft. In de groote steden is 't rumoerig. Of dat meer is dan plundermoed weet ik nog niet. Als er maar eenig blijk van leven op het platte land gegeven werd. Maar alles ligt daar als onder den ban.
Van den Duin.
Als je proklamatie bekend wordt, dan... Van Hogendorp.
Zal die misschien heel mooi worden gevonden. Van den Duin.
Hogendorp, weifel je? Van Hogendorp.
Nooit was ik vaster besloten om voort te gaan dan nu. Van den Duin.
Van waar dan zulke beschouwingen? Van Hogendorp.
Vriend, den domsten vogel vond ik altijd den struis. (Het slaat buiten half elf.) Wij moeten al onze vijanden goed in het oog blijven houden en dan behoeven we maar weinig aan het Toeval, die godheid van de onnoozelen, over te laten. Onze proklamatie doet misschien iets, maar de landing van Oranje alles. Hoe grooter het aantal notabelen, dat zich naast ons schaart, des te grooter kans dat hij tot ons komt! (Verschillende voetstappen op trap en portaal.) Het uur der beslissing nadert. Onze vrienden komen. Zullen ze zich eindelijk vrienden durven toonen?
Van den Duin.
Velen zijn naar Scheveningen gegaan en zien uit naar den Prins. Van Hogendorp.
Of.... naar een punt om over te steken en veilig te zijn. | |
[pagina 400]
| |
IV.De vorigen. Een twintigtal Oud-regenten en Ministers. Enkele zeer ouden van 1787, anderen van 1794/95; de jongsten van 1806. De oudsten dragen staartpruikjes en 't kostuum van Lodewijk XVI, en zijn van 65 tot 75 jaar oud; de anderen, van 50 tot 55, pruiken met kleine krullen à la Brutus en de kleeding van 1806 (Koning Lodewijk); de jongsten zijn als Van Hogendorp en Van den Duin van Maasdam gekleed. Ze komen achtereenvolgens binnen; allen zijn deftige, voornaam uitziende personen. Een paar der oudsten hebben een stok, waarop zij leunen. Enkele der jongere verschijnen het eerst. Allen worden door Van Hogendorp en Van den Duin hoffelijk ontvangen. De oudsten, ook zij, die na de anderen binnenkomen, worden den voorrang gegeven en door Van Hogendorp stoelen aangeboden, waarop ze met eenige moeite gaan zitten.
Van Hogendorp
(zacht tot Van den Duin).
Nu maar even twintig - eergister waren er minstens vijftig.
Eerste oude notabele van '87.
Heb ik goed gehoord, Van Hogendorp, trok daar de Fransche bezetting uit? Van Hogendorp.
Ja; weer een bedreiging minder! Tweede.
Als 't grauw nu maar niet aan het plunderen slaat! Ik heb veel beleefd en ook dat. Men moet rekening houden met den landaard; dat deden wij altijd... wat onlangs te Amsterdam gebeurde moge ons leeren niet dan voetje voor voetje te gaan. Van Hogendorp
(snel invallend). Heeren Oud-regenten en Oud-ministers van de Republiek der Geunieerde-Provinciën, de Bataafsche Republiek en het Koningschap van Louis Bonaparte, van harte welkom! De notulen onzer vorige vergadering kunnen niet gelezen worden, daar onze secretaris niet is kunnen opkomen. Maar wat er toen is behandeld zal den Heeren nog wel klaar voor den geest staan. Bovendien zal ik de vrijheid nemen kortelijk te resumeeren wat ik eergister in het midden bracht, en nog eens de gevaren der beide partijen, die wij kiezen kunnen, tegen elkaâr opwegen.
Ik maak alleen melding van hetgeen wij zeker weten. De Russische en Duitsche strijdkrachten hebben geen vijandelijk leger meer achter zich en kunnen vrij op ons afkomen, doch marcheeren met voorzichtigheid, omdat zij niet weten hoe het hier gesteld is. De Engelschen kunnen ons bijstand van allerlei aard zenden; zij hebben een vloot op onze kusten, maar wagen 't om dezelfde reden niet ons te naderen. Maken wij nú de Revolutie, zoo spoeden zich de Geallieerden met op te marcheeren en zenden de Engelschen ons alles wat wij noodig hebben, en zoo komen de Franschen te laat, al mocht ook de krijgskans weer eens ten hunnen voordeele keeren. Want dan is het land in staat van tegenweer en wij beginnen in het voorjaar een geregelden oorlog. | |
[pagina 401]
| |
Laten wij dit oogenblik voorbijgaan, dan worden wij den buit van ieder overwinnaar, van de Geallieerden zoowel als van Bonaparte. Onze personen, thans volkomen bekend, worden de eerste slachtoffers. Ik besluit dus, dat het meerder gevaar bestaat in stilzitten, en de meerdere veiligheid in doortasten. Men heeft eergister tot mij gezegd: ‘gij wilt alles wagen en wij willen zeker spel spelen.’ Ik keer dit om en antwoord: gij brengt ons in grooter gevaar en ik wil het zekerst spel spelen. (Een kleine pauze.) Welnu, mijne heeren, beslist! Het is tijd, meer dan tijd dat ge 't doet.
Notabele van '95.
Een duidelijk plan werd ons nog niet voorgelegd. (Goedkeurend gebaar van allen.)
Van Hogendorp.
Konstitueert u tot Staten-Generaal en het plan komt ter tafel. Een der jongere.
Wie geeft ons daartoe het recht? Van Hogendorp.
Uw vroegere positie en boven alles: de moed. Een der ouderen van '87.
Dolzinnigheid is geen moed. De oudste van '87.
Gij beiden zijt nog... nieuwe menschen. Dat bewijst uw haastigheid zonder berekening van alle kansen. Wij hebben berichten van zeer betrouwbare zijde. De Geallieerden, die naar onze grenzen trokken, hebben den tocht gestaakt. (Beweging onder de aanwezigen.) Waarom? zeker omdat ze bang zijn voor een nieuwe krijgslist van Bonaparte. Het lieve land mag niet dieper zinken door gebrek aan ervaring der nieuwe leidslieden.
Van Hogendorp
(met eenige scherpte.) Te veel ervaring vernietigt soms alle zelfstandigheid. (gewoon) Maar wij dreigen af te dwalen en we hebben geen tijd te verliezen. Ik vraag voor het oogenblik niets meer dan de onderteekening dezer proklamatie. (Tot v.d. Duin die haar van de tafel heeft genomen en in de hand houdt) Wil u zoo goed zijn haar voor te lezen?
Van den Duin
(opgewekt lezend.) ‘Oranje Boven!
De oudste van '87
(met angst om zich heen ziende en hem in de rede vallend.) Weet ge zeker dat we onder ons zijn?
Notabele van 1806.
Ga voort!... Van den Duin.
Wat zich tot muis maakt... ge kent het spreekwoord. (Gaat met de lezing voort.) ‘Holland is vrij! De Bondgenooten trekken op Utrecht. De Engelschen worden geroepen. De Franschen vluchten aan alle kanten. De zee is open. De koophandel herleeft. Alle partijschap heeft opgehouden. Al het geledene is vergeten en vergeven. Al de aanzienlijken komen in de Regeering. De Regeering roept den Prins van Oranje uit tot hooge Overheid. Wij voegen ons bij de bondgenooten en dwingen den vijand tot vrede. (De oudste notabelen glimlachen pijnlijk en schudden ongeloovig of
| |
[pagina 402]
| |
bedenkelijk het hoofd.) ‘Het volk krijgt een vroolijken dag op gemeene kosten. Geen plundering! Geen mishandeling! Elk dankt God! De oude tijden komen weerom!’ (Allen geven hun goedkeuring te kennen; de oudsten stampen met hun stok; van de anderen klappen eenigen in de hand of roepen:
mooi! mooi!
Van den Duin.
(Verheugd tot Van Hogendorp.) Zie je nu wel?
Van Hogendorp.
(Neemt de proklamatie en legt haar op de tafel.) Mag ik de Heeren dan verzoeken de proklamatie te teekenen?
De oudste Notabele.
Ik ben te oud. Ik zou niets liever dan een Willem Zes als Stadhouder zien... maar dat zal ik wel niet beleven. Uw proklamatie heeft veel goeds. Heb ik wèl gehoord? Wilt ge de fatsoenlijke lui weer in de regeering? De tweede der oudste.
Mijn Geslacht heeft niets meer tegen het Huis van Oranje, dat ik heil en voorspoed toewensch... maar mijn hooge jaren...! U begrijpt dat wij niet kunnen voorgaan; maar dat ge de oude regentenfamilies weer op 't kussen wilt zien, heeft mijn volle goedkeuring. Denk vooral bij 't aanstaande opstootjen aan de zakken zes d'halven. Die, onder 't volk gegooid, doen veel! Waren we jonger, we stelden ons aan de spits! Maar nu...! (Beiden buigen hoofsch en gaan langzaam heen.)
Van Hogendorp
(schamper tot Van den Duin.) Ze zijn te zwak om hun oude namen te zetten, maar hebben in de oude beenen toch kracht genoeg om heen te loopen. (Luid tot de overigen.) Welnu, de Heeren zijn jonger. Plaatst u door uw handteekening aan de spits der beweging!
Een Notabele van '95.
(Naar Van Hogendorp komend.) Er is sedert eergister niets, volstrekt niets, gebeurd wat in mijn zienswijze van toen verandering zou kunnen brengen. Zijn de Geallieerden hier, dan zal ook de Prins van Oranje wel komen, en dan is er een regeering. Wat u voorstelt is een nieuwe revolutie en ik heb gezworen tot geen enkele meer meê te werken. (Buigt, treedt naar achter en verdwijnt.)
Een tweede van '95.
(Hem op den voet volgend.) Ik ben volmaakt van dat gevoelen. Was er maar eenige zekerheid... eenige toezegging! Tóch mijn eerbiedigste hulde aan u beiden voor uw goeden wil... voor uw krachtige proclamatie. (Buigt, geeft de hand en gaat heen.)
Een derde van '95.
(Eveneens.) Ja, de proklamatie is prachtig. Wij spraken met elkaâr af in alles saâm te gaan... Ik hoop de vrienden nog tot andere gedachten te brengen, en dan komen wij terug. U begrijpt, dat ik als een der jongere kollega's niet vóor kan gaan. (Hij en al de anderen dier kathegorie buigen diep en volgen de anderen.)
Een der jongste Notabelen van 1806.
(Door anderen gevolgd.) Wij zijn geindigneerd - ja, dat is 't woord! - Mijnheer van Hogendorp, over zooveel
| |
[pagina 403]
| |
weifelmoedigheid En dat nog wel bij lieden, die bij een omkeer alles te winnen hebben! Wij, oud-dienaren van koning Lodewijk, zeggen u er dank voor, dat u ons in uw Raad heeft geroepen. U wilde ons niet voorbijgaan. 't Was een kieschheid, die wij op hoogen prijs stellen. Wij hopen even kiesch te zijn door te begrijpen, dat onze handteekening onder uwe meer dan voortreffelijke proklamatie de werking daarvan op het volk zou verzwakken. (Drukt de hand en gaat heen.)
Een tweede
Ik stem daar geheel mede in! (Gaat heen met de overigen die volgen, na voor Van Hogendorp en Van den Duin gebogen te hebben. Allen zijn vertrokken.)
| |
V.Van Hogendorp en Van den Duin.
Van den Duin.
(Op een stoel neervallend.) De lafaards!
Van Hogendorp.
Toch niet, toch niet! Zij representeeren het gezond verstand, dat door het lijden uit eigen schuld nog verscherpt is. Van den Duin.
En wat representeeren wij dan? Van Hogendorp
(de pen nemend en de proclamatie teekenend.) Het Geloof met al zijn ongerijmdheid, maar ook met al de kracht die bergen verzet. (Hij reikt den ander de pen.) Er is plaats genoeg, hè, voor de forsche handteekening van Van Stirum! (Nadat Van den Duin geteekend heeft, hem de hand reikend.) Vriend, het Voorloopig Bewind bestaat. Wij zien nu niet meer áchter, maar alleen vóor ons!
Van den Duin.
Ik zie alleen de plek waar jij staat, Van Hogendorp, en daar sta ik ook als vastgegroeid. | |
VI.De vorigen, Evert, dan Willemina, Mevrouw van Goudaan.
Van Hogendorp.
Wat heb je, Evert? Evert.
Een brief, Mijnheer, door een koerier gebracht, heel uit Zutfen is het zeggen. (Geeft den brief en vertrekt.)
Van Hogendorp
(dien inziende.) Goede tijding! De eerste Kozakken zijn in Gelderland. Dat hebben we onzen zendeling naar het hoofdkwartier der Geallieerden zeker te danken. De Maire van Zutfen verzocht een afdeeling van twee honderd man naar Amsterdam te laten doortrekken; terstond werd aan dat verzoek voldaan. De Kozakken kunnen vandaag al in Amsterdam wezen.
| |
[pagina 404]
| |
Van den Duin.
Voortreffelijk! Van Hogendorp.
Nu wij weten, dat de Prins in Londen zich bevindt, dienen we Fagel dadelijk te doen weten dat de kust vrij is. En dan, kollega, verwachten wij niet: Willem den Zesde, den Erf-Stadhouder, maar Willem den Eerste, den Souvereinen Vorst, den eersten van een lange reeks, naar wij hopen! (Van den Duin neemt aan de tafel plaats en gaat schrijven.)
Willemina
(behoedzaam het hoofd naar binnen stekend). Ze zijn er niet meer! (Op den drempel staande tot Van Hogendorp.) Mag ik binnenkomen Vader, mét cousine Van Goudaan?
Van Hogendorp
(verrast.) Wendela?
Mevrouw
(opkomend, gekleed als in het tweede tafreel; zij ziet er zeer vermoeid uit.) Ik wou dat dàt waar kon zijn, cousin!
Van Hogendorp
(ontsteld.) Ursule! hier... op dit uur en zoo... gedrukt, zoo vermoeid!
Mevrouw.
Onze buren namen mij op, toen ik van droefheid ineen zonk. Maar bijgekomen, kon ik daar niet langer blijven. Ik sloop uit hun huis stil weg, uit vrees dat ze me zouden willen terughouden en... ik ben hier naar toe komen... loopen. Van Hogendorp.
Dan moet er iets ergs... heel ergs bij u gebeurd zijn. Mevrouw.
Het ergst dat gebeuren kon. Zonder man... zonder kinderen! (Zij dreigt neer te zinken. Willemina doet haar op een stoel neerzitten.)
Van Hogendorp.
Zijn ze dood?... door kwaadaardige koortsen misschien, die de Oostenwind van de Duitsche slagvelden naar ons toejaagt? Mevrouw. Neen, nog erger!
Mevrouw.
Neen, nog erger! Fredrik is bij de nationale garde, mijn zwakke Willem bij het leger ingelijfd, mijn Wendela als erfdochter | |
[pagina 405]
| |
weggevoerd, om uitgehuwelijkt te worden aan een of ander kreupelgeschoten soldat de fortune van Bonaparte. Willemina.
Vader, is dat niet verschrikkelijk? En dat alles het werk van den ouden knecht der familie! Van Hogendorp.
Tóch niet - de verdrukking mag in dit geval door den wrok van een gemeen man nog wat smadelijker zijn geworden, maar zij bestaat overal en in denzelfden graad. Willemina was ook opgeschreven. Willemina
(verschrikt.) Maar dat gevaar is toch met de geele koets van den prefekt verdwenen
Van Hogendorp
(glimlachend.) Zeker, zeker! Je blijft voor ons land bewaard.
Mevrouw.
Zij is ten minste nog hier... in haars vaders huis... maar de mijnel... Cousin, hierheen komende zag ik het volk saamscholen, luid en ruw, dus vrij uit, praten evenals in den goeden ouden tijd! Is er hoop op bevrijding... dadelijke bevrijding? Man en kinderen zijn in het Fort sedert gister!... Van Hogendorp.
Bedaar, Ursule! Mevrouw.
Bedaren? En ze zijn vier en twintig uur al weg! Vier en twintig uur als gemeene luidjes gevangen, als dienstboden zeker afgesnauwd! (Met stijgende wanhoop.) Is er dan geen verzet mogelijk! Op straat zag ik nog sterke mannen met forsche handen, die vechten kunnen! Is er dan geen moed meer in ons volk? Geen beleid bij de aanzienlijken om het roer te grijpen en de prefekten en maires weg te jagen? Is er geen Goevernement...?
't Is of heel den Haag hier naar toe stroomt.
Van den Duin
(opstaande van de tafel met beschreven papieren in de hand.) Dat is er, Mevrouw!
Mevrouw
(opspringend.) Ah! En waar? Ik ga er dadelijk naar toe!
Van Hogendorp.
Hier... Van den Duin en ik met nog éen, die wel gauw komen zal, representeeren het nieuwe Goevernement. | |
[pagina 406]
| |
Mevrouw
(wanhopig in haar stoel terugzinkend.) Drie - drie maar... en geen enkele schildwacht zelfs voor de deur! Drie, die hun eigen brieven moeten schrijven en bezorgen misschien ook nog! Drie hoofden zonder armen! (Heel in de verte een gegons van stemmen.)
Van Hogendorp.
Hoor! Dat zijn de armen die zich aan den romp komen voegen! Willemina
(door het raam op den achtergrond ziende). Vader... heel in de verte...! verbazend! Nu zal u ons geheim kennen. (Zij gaat haastig heen.)
| |
VII.De vorigen, Van Goudaan in marine-uniform, vorig bedrijf, met Wendela en Willem; later Van Limburg Stirum met Grant in Engelsch uniform en Sweerts de Landas in klein tenue van fransch generaal; ten slotte Wlllemina, Willem en Dirk van Hogendorp.
Van den Duin.
Eindelijk een begin dat wat belooft! Mevrouw.
Frederik! Kinderen! (hartelijke omhelzing.)
Willem.
Moeder, de gemeene jongen is doodgeschoten. Wendela.
Schaam je, Willem! Hij redde je 't leven! Vergeet dat niet zoolang je leeft! Ik ten minste doe het nooit! Mevrouw
(verbaasd haar aanstarende.) Kind!
Van Goudaan.
Van Hogendorp, we hebben van nacht het fort genomen! Het platteland roert zich! 't Volk krijgt weer hart in 't lijf! Mevrouw.
Je hebt Dirk toch dadelijk laten fusilleren? Van Goudaan.
Dat komt later, ten minste als hij vóor dien tijd zich niet opknoopt, wat goedkooper zou wezen. (Het gejoel is nader en nader gekomen.)
Van Stirum
(gevolgd door Grant en Sweerts). Ik breng heel het Haagje mêe, Van Hogendorp! Ieder volgde (op Grant wijzend, ondeugend) den Engelschen gezant!
Van Hogendorp.
Mijnheer Sweerts de Landas, het Voorloopig Bewind benoemt u tot Generaal en chef van het leger te velde. Van Stirum.
Dat sedert van morgen tien maal sterker is geworden. (Gebruisch van stemmen en van schuifelende voeten. De volksdeun: 't is Oranje, 't blijft Oranje, onder de ramen. Het volk, de muziek en de soldaten worden ondersteld beneden op de straat te staan en blijven onzichtbaar.)
| |
[pagina 407]
| |
Willemina
(begeleid door Willem en Dirk van Hogendorp. Willem draagt een groote sierlijke oranjevaandel met gouden franjes. Daarop wijzende.) Vader! dát was ons geheim!
Van Hogendorp
(treedt naar den achtergrond; sluit de balcondeuren open; neemt van zijn zoon de vlag over; deze zwaaiend, terwijl 't buiten eensklaps stil is, met luide stem:
Oranje boven!
(Buiten en binnen wordt dezelfde leuze herhaald en herhaald en klinkt 't is Oranje, 't blijft Oranje. Mevrouw valt Van Stirum snikkend om den hals; de anderen geven elkaar in diepe ontroering de hand. Wendela alleen blijft roerloos staan. De muziek valt in met 't Wilhelmus van Nassouwen, door allen meëgezongen. Door de ramen ziet men het wuiven der in de boomen geklommenen, waaronder een paar vrouwen, die de met oranje gesierde mutsen in 't rond zwieren. De gordijn valt langzaam.
|
|