Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 6
(1896)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| |
Buitenlandsch overzicht.Den 20sten September van het vorige jaar vierde Italië het zilveren feest van zijn onafhankelijkheid. Er was geen groote geestdrift in het land voor deze door den minister-president op touw gezette festiviteiten. De reduci in hun roode kielen waren nog het joligst gestemd; maar zij werden aangestaard als antiquiteiten in het Rome, dat zij voor het koninkrijk hadden veroverd. De goede katholieken sloten hun huizen; de halve katholieken trachtten opnieuw hun plichten tegenover hun vaderland in overeenstemming te brengen met die jegens de Kerk. Velen vroegen zich af of het vijf en twintig welbestede jaren waren, die er lagen tusschen de bres aan de Porta Pia en het oogenblik van heden. Wat was er veel te doen na 1870 in het jonge rijk, na eeuwen eenheid geworden, waarvan elk der brokken eeuwen lang zijn eigen nooden had geleden, zijn eigen tirannen gediend en gedood, zijn eigen oorlogen gevochten had, bijna zonder eenig gevoel van solidariteit. Geheele provinciën van dat nieuwe rijk moesten nog veroverd worden op blinde onwetendheid en onbeschaafdheid, op de bandieten, op barbaarsche gebruiken, op bloedwraak, op bittere, stoffelijke en geestelijke, ellende. Heeft zich het koninkrijk van die taak gekweten? vroeg men op 20 September zich pijnlijk af. Het antwoord was: neen. In plaats van alle macht van geld en jonge krachten aan te wenden om Italië tot een krachtig geheel te vormen, door de zwakke plekken langzaam te versterken en vruchtbaar te maken, pleegde men roofbouw op het, meer dan eenig ander in Europa, geteisterde land. Reeds in 1880, tien jaar nadat de eenheid was tot stand gekomen, is het begonnen. Er moest een leger en een vloot zijn om Italië recht te geven op een plaats onder de groote mogendheden. Die roofden de jonge krachten weg, welke de landbouw en de ontginning behoefden. De ‘grootdoenerij’ begon, die de financiën hopeloos in de war heeft gestuurd, de binnenlandsche ellende zoo goed als onveranderd heeft gelaten en Italië den tijd benomen heeft om een staat te worden, zoo'n haast had het om een mogendheid te zijn. Wat beteekende het groote leger en de dure vloot zonder wapenroem? Het verschafte eervolle en machtige bondgenooten. Maar het trilde van verlangen om iets te doen. Italië vergeleek zich met Duitschland. Geheel ten onrechte, want Duitschland had een grooten roemvollen oorlog achter zich; en lang voor dien oorlog was al Pruisen een der groote mogendheden van het vasteland. Met zijn taaie volharding is het Duitsche Rijk onder de ijzeren leiding van Pruisen al zeer spoedig na 1870 een staat geworden. In Italië ontbrak zoowel de ijzeren leiding als de taaie volharding. Het Duitsche Rijk had weinig natuurlijke hulpbronnen en het moest zich een handel maken; daartoe had het koloniën noodig. Italië had een rijken bodem.... Het was alsof het bang was dat heel Afrika bezet zou zijn als het zich niet haastte een plaats te eischen. Het koos het gevaarlijkste hoekje uit; maar | |
[pagina 378]
| |
wat nood? dan kreeg misschien het leger wat te doen. In den aanvang was men voorzichtig; er werd liever met tractaten dan met kanonnen gewerkt. Maar toen begon de ongelukkige Crispiaansche periode. Voor 1891 en na 1893 heeft die staatsman op zijn vaderland een geneesmethode toegepast die voornamelijk bestond uit aderlatingen, gepaard aan vegetarische voeding. Het is mij bijna onmogelijk aan te nemen dat deze noodlottige man niet zichzelf gezocht heeft met zijn verderfelijke politiek. Het dictatorschap dat hij heeft uitgeoefend, is daarvan geen bewijs; het kón wel, dat dit nog beter had gewerkt dan de heerschappij van het vooze parlement en dat het een goed hulpmiddel ware geweest om het volk rijp te maken voor den parlementairen regeeringsvorm, waarvan het niets begreep. Maar zou Crispi één oogenblik hebben geloofd aan het heilzame eener koloniale veroveringspolitiek? De overwinningen in Afrika zouden zijn ministerie populair. maken. Als de Kamer het hem lastig maakte, stuurde hij haar naar huis. Als zij eindelijk weer bijeengeroepen moest worden, werd van een nieuw wapenfeit gewag gemaakt en juichte de meerderheid. Toen zij dat niet meer deed, werd de Kamer ontbonden. De prefecten en burgemeesters kregen hun instructiën; de geheime fondsen werden duchtig aangesproken; regeeringsagenten reisden het land door; en het gevolg was dat honderden burgers van de gelegenheid gebruik maakten om onder de vlag van het ministerie de Kamer binnen te zeilen. Een meerderheid van 200 leden, geweldig! Zoo geweldig dat zij niet in staat geweest is het Kabinet na de nederlaag van 1 Maart een dag langer in stand te houden, Intusschen was er een formule uitgevonden om de nadenkenden en twijfelenden in den lande rustig te houden. Het heette dat het er alleen maar om te doen was den velen Italianen, over de geheele wereld verspreid, een tweede vaderland te bezorgen. Die politiek van het tweede vaderland is de gemeenste leugen geweest waarmede Crispi zijn land bedrogen heeft. In Augustus van het vorige jaar, even nadat Rusland door zijn vriendschappelijkheid tegenover de Abessyniërs Italië beangst had en juist nadat Menelik had laten weten dat hij slechts zou terugbijten, werd de leus van het ‘tweede vaderland’ bijzonder luid rondgeroepen. En terzelfder tijd werden de aanvalsplannen tegen den Negus beraamd. Generaal Baratieri heeft wèl zwaar geboet voor zijn aandeel in de schuld, hierin bestaande dat hij zich door den premier tot politiek agent heeft laten gebruiken om propaganda te maken voor diens Afrikaansche plannen. Immers in September heeft de generaal in tal van Noord-Italiaansche steden lezingen gehouden, die altijd weer de leus van het ‘tweede vaderland’ tot tekst hadden. Maar wel buiten verhouding zwaar is de generaal voor dien politieken veldtocht gestraft. Africanus had men hem in allen ernst genoemd, vergetend dat Scipio major dien naam eerst verkreeg, nadat hij Hannibal verslagen had en Scipio minor na de verovering van Carthago! Nu is ‘Africanus’ verjaagd uit zijn tweede vaderland. Men had hem afgezet voor hij nog verslagen was. Door Crispi teruggeroepen, door Menelik verdreven; | |
[pagina 379]
| |
zoo komt de arme Beratieri in de hoofdstad terug, waar hem een andere ontvangst wacht dan in September, toen de voorzitter der Kamer hem in de volle vergadering om den hals viel, onder een salvo van applaus. Eerst is het in Januari te Amba-Alaghi geweest, dat majoor Toselli, met zijn troep te ver vooruitgeschoven, door de Abessyniërs werd overvallen en afgemaakt. De Negus had woord gehouden; hij zou niet dulden dat men zijn grenzen overschreed. ‘Een vijand is over de zee gekomen’, zoo luidde zijn manifest, ‘hij heeft onze grenzen geschonden om te vernietigen ons vaderland en ons geloof.... Hij ondergraaft onze landen en onze volken gelijk de mollen doen. En nu is het genoeg!’ Want ver over de grens van Erytrea ligt zoowel Amba-Alaghi als het fort Makalle, waar Galliano met zijn troepen ingesloten, door zijn heldhaftige verdediging de bewondering van vriend en vijand wekte. Maar ook Makalle viel in handen van den Negus. Toen volgde een tijd van vele weken rust; als men het rust mag noemen, die beide legers in elkaars onmiddellijke nabijheid, generaal Baratieri met zijn staf te Entiscio en Menelik rondom Adoea, dat ligt als een voorpost van Aksoem, de heilige stad. Te Rome werd men ongeduldig over dat dralen. Crispi had een overwinning noodig, want het werd nu werkelijk tijd om het parlement bijeen te roepen. Aan Baratieri werd het opperbevel ontnomen en generaal Baldisserra in zijne plaats gesteld. Maar nog voordat deze Massaua bereikt had, op den eersten Maart, viel Baratieri de mannen van den Negus aan. Uit wanhoop? wegens gebrek aan leeftocht? misleid omtrent de bewegingen van Menelik? Er vielen tienduizend man aan Italiaansche zijde, van wie zeker de helft Europeesche soldaten, zeer jong kanonnenvleesch, wien de bare duivels van Aethiopië bij duizenden op het lijf vielen. De vleugels van het leger vochten afzonderlijk en het centrum trok onder den generaal zelf terug, eerst met de borst, later in een panische vlucht met den rug naar den vijand gekeerd. In verwarde benden, zonder officieren, kwamen zij dagen achtereen, na een langen tocht langs verschillende wegen te Asmara aan. En eensklaps was Baratieri Africanus, Bazaine de verrader geworden. De donkere Menelik, het hoofd van dat geheimzinnige Christenvolk,Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 380]
| |
waartegen de Europeanen nog altijd maar niet op kunnen, had woord gehouden: ‘Met de hulp der Drieëenheid ben ik besloten ons land te verdedigen en met geweld dezen overweldiger af te slaan, die naar geen rede wil hooren’. In een uitbarsting van toorn en rouw wierp het volk Crispi omver. Dat onparlementaire volk, dat zich anders maar regeeren laat, heeft ditmaal zelf gesproken. Want het is toch wel iets ongehoords dat een ministerie heengaat in het bezit van des Konings vertrouwen en met een meerderheid van minstens honderd stemmen in de Kamer. Het Italiaansche volk heeft eindelijk den kolos met de leemen voeten neer doen storten. Wij gaan heen, zeide Crispi en de beteekenis is duidelijk, omdat wij in deze treurige omstandigheden niet voor de binnenlandsche rust en orde kunnen instaan. Een korte en waarschijnlijk heftige strijd in het gemoed van den Koning, wien het zeer hard moet gevallen zijn de nederlaag der Italiaansche wapenen ongewroken te moeten laten. Maar de volkswil sprak te duidelijk en ook het parlement - met zijn Crispiaansche meerderheid van 200 leden - was gedraaid. De markies di Rudini trad op aan het hoofd van een hoog-aristocratisch kabinet, wat evenwel in Italië niet hetzelfde beduidt als elders, omdat de ‘regierungsfähige’ aristocraten daar geen reactionairen of ultra-clericalen zijn, maar reeds alleen door hun daad van aansluiting bij het koninkrijk van zekere liberale gezindheid blijk gegeven hebben. De streng-conservatieve, ultramontaansche adel te Rome boudeert nog altijd. Wat het nieuwe ministerie voornemens is te doen, blijkt uit de openingsrede van den markies niet te duidelijk. In het algemeen wenscht het vrede en, als het lang genoeg leeft, zal het zeker een einde maken aan de uitbreidingspolitiek, die tot de nederlaag van Adoea geleid heeft. Maar in de rede zijn wel concessies aan den Koning gedaan; er klinkt nog bescheiden wapengekletter in. Intusschen zijn de vredesonderhandelingen met den Negus voortgezet. Zij waren reeds den 8sten Maart, toen de bladen van Crispi nog om wraak en oorlog riepen, met Crispi's goedvinden geopend - om tijd te winnen, gelijk de oud-minister van oorlog tot algemeene verontwaardiging van de Kamer verklaarde. De Negus schijnt niets liever dan vrede te willen, indien althans de berichten over de door hem gestelde voorwaarden juist zijn. Die voorwaarden toch zijn op een enkele na (verbod van oprichting van versterkte plaatsen aan de zuidgrens der kolonie) voor Italië volkomen aannemelijk. Immers de thans ontworpen grens, langs de rivieren Mareb en Belesa en over | |
[pagina 381]
| |
Senafe, ligt een halven breedtegraad zuidelijker dan die welke bij onderlinge overeenstemming vroeger in het tractaat van Uccialli bepaald is; de Italianen winnen dus nog. En de hulp van Menelik tegen de Derwisjen zou niet te versmaden zijn. Laat ons hopen dat de vredespartij het zal winnen. Zij zal zeker krachtigen steun vinden in den nieuwen minister van buitenlandsche zaken, van ouds een tegenstander van de Afrikaansche politiek. Caëtani, hertog van Sermoneta, is bij den Koning zeer geacht, die wel gaarne meer edellieden van zoo hoogen naam en oud geslacht om zijn troon geschaard zou zien. In Italië zelf zal het nieuwe ministerie vooreerst nog wel niet hard aan het verbeteren kunnen gaan; het zal de handen vol hebben met het herstel van de orde, die danig verstoord is. Het Noorden heeft gevaarlijke republikeinsche neigingen aan den dag gelegd. De Kamer heeft in de weinige dagen, gedurende welke zij na Crispi's val vergaderd is geweest, getoond dat zij haar kalmte ook in den tegenspoed nog niet heeft teruggevonden en zich even onwaardig en schreeuwerig denkt te gedragen als vroeger. Zelfs de amnestie, waaraan de politieke gevangenen Bosco, Barbato en De Felice, intusschen tot afgevaardigden verkozen, hun vrijheid te danken hebben, heeft tot nieuw tumult aanleiding gegeven. Maar Crispi is ter ziele. Een homme fini. Een ander einde dan dat van de groote staatslieden dezer eeuw, met wie hij zich zoo gaarne op een lijn gesteld zag; Gladstone, die zelf heenging, toen hij het oogenblik gekomen achtte; Bismarck, in wien het Duitsche volk den stichter zijner grootheid blijft zien. De rol van den 77-jarigen Siciliaan is afgespeeld. Het oordeel van het nageslacht zou misschien zachter geweest zijn, indien de kogel van den anarchist, nu ruim een jaar geleden, beter had getroffen.
Eén werk van Crispi verdwijnt niet met hem: het Drievoudig Verbond. De Fransche pers beweert het, omdat zij het wenscht; maar het is een van haar vele illusiën. De nieuwe Italiaansche premier zelf heeft het verbond in 1891 vernieuwd, noch voor de termijn verloopen was; Brin, de nieuwe minister van marine, toen van buitenlandsche zaken, is er een voorstander van. De twee keizers van hun kant hebben verklaringen van onwankelbare trouw afgelegd; en het is bovendien niet duidelijk, hoezeer Italië ook verzwakt is, welk belang zij er bij zouden hebben het aan zijn lot over te laten. De reis van graaf Goluchowski naar Berlijn was reeds voor de nederlaag van Adoea vastgesteld. Keizer Wilhelm zal binnenkort, naar men zegt te Genua, zich met zijn koninklijken bondgenoot onderhouden. En het Drievoudig Verbond is een dergelijke waarborg voor den Europeeschen vrede gebleken, dat men moet vragen, waaraan die algeheele verandering in de politieke constellatie van Europa zou moeten worden toegeschreven, welke door sommigen met zooveel gewichtigheid wordt voorspeld. Wel scheen het een oogenblik zoo. In mijn vorig overzicht wees ik op het zonderlinge schouwspel, waarvan men toen getuige was: Engeland en Duitsch- | |
[pagina 382]
| |
land tegen elkander verbitterd wegens de Transvaalsche quaestie en tengevolge van die stemming beide nadering zoekend tot het zelfde tweevoudig verbond: Engeland aan den Franschen, Duitschland aan den Russischen kant. Hier had nu nog bij kunnen komen: de val van Crispi als teeken van toenadering tusschen Frankrijk en Italië. Was dat zoo doorgegaan, ja dan kon het er in den loop dezer maand anders zijn gaan uitzien. In Italië is men te zeer verbitterd door de hardnekkig volgehouden praatjes over de geheime hulp door Frankrijk aan den Negus verleend, dan dat daar vooreerst over een meer vriendschappelijke verhouding tot de Republiek zou worden gedacht. En dan heeft Engeland eensklaps een sprong gedaan, welke al de mogendheden, die reeds aan het stuivertje wisselen schenen te gaan, op eens weer ieder naar haar eigen plaats hebben doen terugsnellen. Men heeft zich te Londen plotseling bedacht, dat een expeditie naar Dongola, misschien naar Khartoem, in elk geval tegen Soedan, voor Egypte broodnoodig was. Wel hadden de Derwisjen in de tien laatste jaren maar tweemaal de grenzen van het rijk van den Khedive overschreden, maar hieruit mocht men niet afleiden dat zij zich in de tien volgende jaren even rustig zouden houden. Kassala werd immers door hen bedreigd. Men kon nu tegelijk de Italianen helpen en de grenzen van Egypte afronden. Als men bedenkt dat Dongola aan de westzijde en Kassala aan den oostkant der Egyptische zuidgrens ligt, en voorts dat de Italianen, mits spoedig vrede sluitend, zich de hulp van den machtigen Negus tegen de Derwisjen konden verzekeren, dan spreekt het Engelsche argument van hulpverleening niet zoo heel krachtig meer. Voorzoover Kassala betreft, zou de groote ijver der roodrokken misschien slechts hierop duiden dat het maanden geleden opgeworpen plan eene ruiling van het Italiaansche Kassala tegen een Engelsche haven in Somali-land nog niet geheel opgegeven is. Maar zoover behoeft men het niet eens te zoeken. Engeland heeft zich indertijd tegen Soedan het hoofd gestooten; de buil is nu genezen en het wil andermaal rammeien. Het gevaarlijkste van dit voornemen is voor het oogenblik dat Engeland zoodoende weer op den Italiaanschen vechtlust werkt. De staatssecretaris Curzon heeft in het Lagerhuis, over Italië sprekend, woorden gezegd, zoo opruiend krijgszuchtig, dat een hedendaagsch staatsman, wiens taak beschaving en vrede is, zich erover moest schamen. Dit is echter zeer duidelijk, dat Engeland zijn kortstondige toenadering tot de Fransche Republiek bij nader inzien eraan gegeven heeft. Geen gevoeliger snaar had het daar kunnen treffen, en dat wist het, dan juist Egypte, dat het met Frankrijks hulp onder voogdij gesteld en daarna zonder iemands hulp beheerd heeft. Met de brutaliteit, waaraan het al zooveel te danken heeft gehad en die het, nu men algemeen hoe langer hoe bevreesder wordt voor oorlog, nog goede diensten kan bewijzen, heeft het zich in Egypte gehandhaafd, altijd met het onschuldigste voorkomen volhoudend dat zijn taak van beschaving en pacificatie daar nog niet is afgeloopen. Het verdrag van 1887, door sir Henry Drummond Wolf ontworpen maar nooit tot stand gekomen, | |
[pagina 383]
| |
was in dat opzicht kenschetsend. De datum der ontruiming werd daarin vastgesteld, maar was gebonden aan zekere voorwaarden, welker vervulling ter beoordeeling van Engeland bleef. Er kwam dan ook niets van; Engeland's stelregel was en is: Ik blijf zoolang als... ik wil. De expeditie moet evenwel betaald worden en daar zij, voor de leus althans in het belang van Egypte ondernomen wordt - de groote bladen bevatten dezer dagen het treurig-komische bericht dat de Khedive er bijzonder veel belang in stelt - moet ook de Egyptische kas de lasten dragen. Engeland wenscht daartoe de reserve der zoogenaamde Schuldkas aan te spreken, een fonds bij onderling goedvinden der mogendheden ingesteld als waarborg voor de buitenlandsche schuldeischers. Italië, Duitschland en Oostenrijk gaven dadelijk hun toestemming. Frankrijk en Rusland wachten nog. De minister Berthelot heeft zich in de Fransche Kamer veel moeite gegeven om de bewering staande te houden, dat er niet uit de Schuldkas geput mag worden dan met goedvinden van alle betrokken mogendheden. Temps en Débats hebben dit mede betoogd. Maar hoezeer het te verklaren is dat zij de Dongola-expeditie met angstige oogen beschouwen, de bewering waarin zij thans hun kracht zoeken, is toch niet vol te houden. De wet tot regeling van de Schuldkas spreekt van de noodzakelijke toestemming der Commissie voor de Egyptische Schuld, zonder ervan te gewagen dat de machtiging tot het gebruik der gelden unaniem moet worden verleend. Mij dunkt, indien er dat niet bijstaat, mag de Commissie geacht worden toe te stemmen, indien de meerderheid van haar leden het doet. In geen enkele andere grondwet, wet of reglement, zou zulk een bepaling anders worden uitgelegd. Frankrijk zal dien onhoudbaren eisch dan ook wel laten vallen, temeer omdat het te vreezen staat dat als England de heele expeditie betaalt, het daaraan ook onmiddellijk het recht zal ontleenen om zelf te houden wat het veroverd heeft. Dat zal waarschijnlijk evenzeer geschieden als Egypte betaalt, maar dan behoudt Frankrijk althans nog middelen van verzet. In elk geval, met de Fransch-Engelsche entente is het alweer uit.
Alle Europeesche quaesties van eenig belang liggen in den laatsten tijd buiten Europa. Bijna alle betreffen uitbreiding of behoud van koloniaal grondgebied. En zelfs aan mogendheden van den tweeden en derden rang blijven zij niet gespaard. Spanje heeft andermaal oneenigheid met de Vereenigde Staten gehad. De Unie ontsteekt zoo van tijd tot tijd eens een vuurtje waar de chauvinisten omheen mogen dansen. Het Venezolaansche vuurtje is gauw uitgebrand; nu moesten de opstandelingen op Cuba als politieke vermakelijkheid dienst doen. Het Huis van Afgevaardigden nam een motie aan, waarin het wreed gedrag der Spanjaarden gebrandmerkt werd - maarschalk Campos werd teruggeroepen om zijn zachtheid. De rebellen moesten als oorlogvoerende partij erkend worden. Dat meende ook de Senaat, maar de beide deelen van het Congres konden het maar niet met elkander eens worden over | |
[pagina 384]
| |
den vorm van de motie. Zoo liep de zaak in het zand en dit was maar gelukkig voor de binnenlandsche rust, want het liet zich niet aanzien dat president Cleveland en staatssecretaris Olney door een motie zelfs van beide Huizen verandering zouden hebben laten brengen in hun buitenlandsche staatkunde. Spanje heeft nu een strengen generaal naar Cuba gezonden; en men kan begrijpen, dat het er veel voor over heeft om het rijke eiland te behouden. Generaal Weyler schijnt voorloopig althans gelukkiger te zijn dan de groote maarschalk die er zijn roem aan waagde en verloor. Even scheen het alsof de Cubaansche oorlog gevaarlijke gevolgen zou hebben voor de toch al niet talrijke vastgestelde beginselen van oorlogsrecht. Spanje is in 1856 niet toegetreden tot het congres, waar men zich verbond de kaapvaart als een ongeoorloofd middel te beschouwen. En nu vernam men, dat het kaperschepen ging uitrusten. In het Engelsche parlement had men een stem gehoord, die vroeg of het in dat geval nog wel de plicht van het Vereenigde Koninkrijk was zich aan het verbod te houden. Gelukkig heeft het zoo'n vaart niet geloopen en hoorde men al spoedig niets meer van het Spaansche plan. De regelen van het volkenrecht worden met teveel moeite en tijd op de barbaarschheid van den oorlog veroverd dan dat niet, indien ze eenmaal zijn vastgesteld, de heele beschaafde wereld zich zou moeten inspannen om ze in stand te houden.
President Faure heeft den keizer van Oostenrijk, den troonopvolger van Rusland en Gladstone gedurende zijn reis naar de Riviera bezocht. Belangrijk kan het moeilijk geweest zijn wat op die stijve visites besproken werd. Ja zelfs het onderhoud met den vorst van Monaco kan niet van grooten invloed zijn op den loop der politiek, hoe dikke kanonskogels er ook samengeroest liggen op het slotplein van Albert's paleis en hoe fier ook de veelkleurige pluimen wapperden op den hoed van den groot-intendant van het vorstendom. Al die bezoeken hebben niet kunnen beletten dat de gematigde partijen in de Republiek zeer ontstemd zijn over deze reis: een triomftocht voor het ministerie, veel meer dan voor den President of de Republiek. Als er weer politieke conflicten ontstaan als in de vorige maand, zal de President wijs doen zijn reizen uit te stellen tot de rust is teruggekeerd. En vooral neme hij niet een der personen mede die partij zijn geweest in het pas beslechte geschil. De bewaker der Constitutie kan en mag het geroep: weg met den Senaat! niet aanhooren en zelfs: Leve het ministerie! is bij zulk een gelegenheid een ongepaste kreet als hij niet dadelijk overstemd wordt door dien van: leve de President of leve de Republiek! Bourgeois had zich aan dit gemakkelijk succes moeten onttrekken; het heeft nu allen schijn of hij er een persoonlijk doel mee beoogde. In welke stemming het staatshoofd, op het Elysée teruggekeerd, zijn gala-rok wel zou hebben uitgetrokken, uit welks plooien de confetti vielen, die men hem te Marseille in carnevalstemming had nagesmeten? 22 Maart. P.v.D. |
|