| |
| |
| |
| |
Nacht en morgenrood,
Drama in vijf bedrijven, uit de laatste dagen der Fransche overheersching,
door H.J. Schimmel.
Vierde bedrijf.
Een deel van het fort aan de landzijde. Op den achtergrond hooge aarden wallen met een paar zware kanonnen op affuit. Aan een hoogen rechtopstaanden stok met adelaar: een Fransche vlag. Op den wal een schildwacht in uniform van kustwachter; rechts, achtergrond tot voorgrond, maar ongeveer in 't midden door een zwaar houten hek gescheiden, evenzeer een aarden wal. Links op den achtergrond de toegang tot het binnenste
| |
| |
van 't Fort en op den voorgrond tweede plan: een laag blokhuis; tegen den wal van achter uitkomende, met schoorsteen en een met ijzer beslagen deur; daarnaast, naar den voorgrond toe, een bank. Op de wallen, waar zij een hoek vormen en op den achtergrond links bij den doorgang tot het binnenste van het Fort, staan palen, waaraan lantarens hangen, waarin lichten worden opgestoken zoodra de avond valt.
Op den wal rechts wordt Baron van Goudaan gezien - over zijn kleeding, uit het tweede bedrijf, de kapotjas der kustwachters; hij gaat als schildwacht heen en weer. Bij het houten hek staat Sergeant Jonas met drie man. In 't midden, aan den voet van den aarden wal op den achtergrond, een bivouac-vuur, waaromheen een tiental Fransche kustwachters, op blokken hout gezeten met korte goudsche pijpjes in den mond, zich warmen. Op den wal, waar de vlag zich bevindt, mede een schildwacht. Even na het opgaan der gordijn: hoorngetoet van de zij van het houten hek.
| |
I.
Baron van goudaan, jonas met jan, dries en toon, verder schildwachten op de wallen.
Daar komen ze van de requisitie weerom. (Door het hek ziende, halve stem.) Ze schijnen heel wat opgehaald te hebben! Jan, Dries, Toon, blijft in mijn buurt! (luid kommandeerend)
Ouvrez!
(Het hek wordt opengesloten; een vijftal soldaten, waarvan een paar met bebloed gelaat of wond in den hals, marcheert met allerlei roof beladen, in wanorde naar binnen. De een draagt een mand aardappelen en rapen, de ander een met brood, een derde met kippen, eenden, konijnen, een vierde rolt met een kameraad een vaatje met jenever voor zich uit. De soldaten voor het vuur springen op. Verward gedruisch van stemmen; gewoel, waarin Jonas zich mengt. Een der gekwetsten hoort men zeggen: ‘les bougres’ een andere: ‘ces cochons!’ De buit wordt door de meesten hunner weggebracht langs de opening: achtergrond links, zoodat er om het vuur slechts een drietal over blijven.)
(Tot Jan, een langen slungel.) Als de bliksem naar boven en den Baron afgelost! Zeg hem dat hij hier naar toe komt, (tot Dries) Zag je die twee daar, geblesseerd? (Dries knikt toestemmend.) Ze zeien dat ze met gewapende boeren waren slaags geweest - dus er komt verzet. Al die nieuwe overwinningen, waar ze van praten, zuigen ze uit d'r duim.
Alles maar lak, Sergeant!
De bom moet heel gauw barsten! We loopen in de kijkert. (Dries geeft te kennen, dat hij 't heelemaal eens is. Jan heeft 's Barons plaats op den wal ingenomen.)
(beneden gekomen, boos tot Jonas.) Je praatjens hebben me al lang genoeg voor Nappie dienst laten doen! Waar zijn mijn kinderen?
| |
| |
Niet zoo luid, Mijnheer! De Franschen, hoe zwaar leersch anders ook op 't stuk van talen, hebben hier goed Hollandsch leeren verstaan. - Er zijn berichten....
Misschien wel dóor Mevrouw, want ze kwamen door een Hagenaar regelrecht bij uw buur, de Douairière. De Russen moeten de grenzen nader komen - een Hollandsch leger is in 't veld, en dat trekt dezen kant op.
(brommig). 't Zal me wat wezen, dat Hollandsch legertje! (Angstig.) Is mijn dochter in de Kommandantsbarak? (Jonas knikt ja.) 'k Zag mijn jongen er nog niet uit komen. Is, wat ze hier krijgsraad blieven te noemen, nog bijeen?
Hij wordt zeker veroordeeld.
Nu ja, een dag op water en brood, en dan doe jij er wat koek bij - Je speelt hier immers voor provoost-geweldiger?
Wat zeg je? Hou die malle praatjens voor je! Een kind dat wegloopt!
Een tot den dienst des Keizers opgeroepene! (De soldaten om het vuur klinken met glazen vol jenever. Jonas roept met geestdrift: Vive l'Empereur! - Op den vroegeren toon tot Van Goudaan) En dan tot aanklager zoo'n Maire, en dan het toenemend verzet...! Ze zullen tot afscheid een exempel willen stellen, tot afschrik van anderen!
Die Dirk! Alle twee moeten gered worden uit de vangarmen van dien inktvisch! We moeten vooruit....! vooruit! Als jij niet durft, doe ik 't alleen! Jonas, 'k had al den tijd daar boven op den wal het schip, dat ginder in vol zee ligt, te inspekteeren. 'k Heb nog een paar goeje zeemansoogen en kon op het dek zien. Daar liepen soldaten. Het is een Engelsch oorlogsman. Hij is nu bezig de groote sloep neêr te laten. Ze willen landen. Ik wil ze gaan roepen. De wind schiet naar het zuien - vóor den nacht is hij west.
Was dat waar! Weken lang die felle noord-ooster...!
't Is waar als ik je dat zeg! 't Deed me goed weer een oorlogsschip in volle zee te zien. 't Herinnerde me het verleden! God, zooals 't er nu hier uitziet, is 't om te gaan vloeken of te gaan bidden!
Beter dan jij je duinen, landrot! Ik bracht in '85 de Neptunus met 50 stukken, nog wel in een vliegenden storm, hier voorbij.
| |
| |
Kun je me niet uit het Fort helpen? Er zijn nu juist alleen Hollandsche schildwachten in de buurt.
Dat was zoowat mijn kalkulatie.
Dat was zoowat mijn kalkulatie.
Vooruit dan maar! Ik heb het op de zee, jij misschien meer op het land. Goed, dan doen we allebei onzen zin. Is er een schuit, al is het ook een lekke, ergens op het strand?
Een jol, die we gister nacht op de smokkelaars buit maakten. We werden gekommandeerd het ding hoog op het strand te zetten en er dan een gat in te slaan - (oolijk) het laatste vergaten we, en de Maire, die er nog wel bijstond, herinnerde het ons niet. Dat had zeker een goeje reden. Hij smokkelt meê - beter dan de besten!
Dat begreep ik al lang! De vuile zwabber! 't Was altijd zijn natuur! Een echte haai! dát soort kennen jelui landrotten niet! Maar
| |
| |
nu geen praatjes meer! Ik kon al in de jol zitten...! Krijg ik onder weg geen blauwe boon in mijn karkas, dan breng ik je binnen een half uur een partij roodrokken.
Als ik maar tijdig een signaal kan krijgen! Alles hangt als aan een zijd draadje. Voor mij hier een soort van eierdans, hoor! Trap ik mis...!
Je zal dien toch wel eens meer gedanst hebben, hoop ik. Trap je niet mis, dan zijn de eieren jou! Heel gauw krijg je een sein. Ben ik met de eerste volle sloep de branding door, dan hoor je een schot. Zoo deê ik in '83 toen we het kasteel op Tabago bij verrassing innamen! Goddorie, net iets voor mij! (Jonas geeft Dries een sleutel, waarmede deze steelsgewijs het hek opensluit; daarna geeft hij Jonas den sleutel terug.) Kaerel, kom ik niet weerom, zeg dan aan mijn vrouw en mijn kinderen.... (hij stokt even) dat jij me 't laatste plezier in mijn leven hebt bezorgd.
(fluisterend tot Dries.) Maak je klaar meê te gaan! (tot van Goudaan, die zijn geweer wil weggooien) Neen, gooi 't maar weg als u buiten is - de een of ander van onze jongens zal 't daar wel oprapen. Wacht tot ik 't u zeg! (de soldaten om het vuur steken de koppen bij mekaâr; met halve stem) Vooruit! Op je kousen de brug over! (het is van lieverlede schemering geworden.)
| |
II.
De vorigen, behalve van Goudaan en Dries; later de Maire.
De avond valt. Kon ik er nóg maar een missen, om naar het dorp te gaan en wat hulp te halen. (tot Toon, die als schildwacht voor het hek heen en weer blijft loopen) Dries heeft het je nou wel goed in je kop gestampt? (Toon knikt van ja) Wat heb je dan te doen?
Als we je hooren roepen, dan springen de hollandsche jongens in de... in... fir... merie... (slaat de hand aan 't voorhoofd).
... in eens de brits af, gooien de deur dicht en hollen hier naar toe...
(zich alles herinnerend) ... mét de ge.. weer.. en.... scherp ge.. laden!
Akkoord! Ze liggen nu toch al goed even als de Franschen, die de koorts hebben, te bibberen? (Toon knikt weer) Ik telde er van middag vijf en twintig ‘snarfen’ die 't goed te pakken hadden. Kwamen er nog bij?
(van den achtergrond links opkomend, met de Fransche driekleurige sjerp om; rondziende, barsch.) Sergeant, waar is de nationale garde Goudaan?
| |
| |
(lachend.) Dien heb ik, onder goeje surveillance, op proviandeeren uitgezonden. De luitenant ordonneerde mij nog meer lekkers in te slaan! De hooge Mijnheer wou immers geen geweer dragen? Nou komt hij met een paar biggen, onder zijn arm misschien nog wel, aan zeulen! Net een baantjen voor zoo'n pauw-gans - pauw naar den staart, gans naar den kop!
(grinnekend.) Jij kent je volk, dat moet ik zeggen. Is het malle wijf later in den nacht nog gepakt?
Neen, Maire! Ze was van morgen, naar ik hoor, in haar varkenskot niet te vinden. U moest haar maar laten loopen. Gauw genoeg valt ze in een sloot of een beerput.
(wantrouwend.) Je bent toch niet dom genoeg om aan haar praat te gelooven?
Ik ben waarachtig geen oud wijf.
Neen, ik hou je eer voor een kok, die graag in de vetste keuken blijft.
Of ik Mijnheer den Maire vat! Allebei zouden we nog al slecht weg komen, als er eens een ander eigenaar in de komenij onzen kerfstok kwam nakijken, hè?
Onzin! Andere eigenaar! (onrustig) Kwam je iets ter oore?
Ja, dat de Keizer ze weer allemaal op 'erlui kop heeft getikt. Hij moet ze in een hinderlaag hebben gelokt en toen bij duizenden in de pan gehakt of gevangen genomen.
(verheugd). Wie vertelde je dat?
Een van de Fransche onder-officieren las het me straks uit den Moniteur voor.
(vroolijk). Ik was al lang voornemens een goed woord voor je bij den kommandant te doen. Je moet bij de Garde komen; daar krijg je dubbele gagie. (de opkomenden bespeurend, voor zich) Nu voor Fransche scherpschutters gezorgd! Recht vertrouw ik ons kaasvolk toch niet!
| |
III.
De vorigen, Willem, de handen op den rug gebonden met Wendela, die een arm om zijn hals geslagen houdt. Een peleton kustwachters sluit beiden in; Brutus volgt hen bedrukt. Voor het blokhuis wordt stilgehouden. Jonas sluit de deur open; Willem gaat naar binnen, na door Wendela hartelijk gekust te zijn. Jonas sluit en steekt den sleutel bij zich. De kustwachters zitten neer om het bivouac-vuur. Brutus blijft in gepeins in hun nabijheid staan.
| |
| |
(zacht tot Wendela). Ik kan het vonnis gekasseerd krijgen. Spreek met mijn jongen! (zij keert zich van hem af.) Ik verzoek.... ik bid u.... freule! Ik ben bang dat hij aan 't malen slaat.... mijn eenige! mijn Brutus....! Toe, freule! (overredend.) Ik kan wel een halve ton meê geven.... (zij keert hem den rug toe; luid.) Krom en verdraaid geslacht, de kommandant zal een exempel stellen, waar het heele Keizerrijk van spreken zal! (af.)
Ik kan wel een halve ton meê geven.
| |
IV.
Wendela, Brutus, Jonas op de bank bij het blokhuis; Toon voor het hek. Fransche soldaten op hun randsels, die zij als zitting gebruiken vóor het vuur; schildwachten op de wallen.
| |
| |
(met het aangezicht tegen de deur van het wachthuis geleund.) Wim, hou maar moed! Huil zoo niet!.... Zoo.... zou je vader graag gezien willen hebben? Och jongen, 't is beter dat je 't niet deê....! Hij heeft het óok zoo zwaar! Moeder zeker ook! (zij snikt ingehouden.)
Wim, hou maar moed!
(na eenige aarzeling naderbij gekomen; zacht.) Freule....! Altijd nog geen enkel woord! Ik weet dat ik 't niet verdien, want als u tot me sprak, dan zou dat bewijzen, dat u me niet meer voor een laag sujet hield. En dat ben ik voor u, niet waar? (uitbarstend). Voor mij zelven ben ik dat ook! (Wendela keert zich ten deele om en ziet hem even aan.) Ik dank u voor dien eenen blik. (week) Ik ben altoos een verwend kind geweest. Moest ik niet gaan gelooven, dat alles goed was wat ik wou, wat ik deed? Had ik maar eer zoo'n les ontvangen! Had ik maar eer geleerd, dat ieder behoefte heeft aan een toom, en dat het minder schande is dien zichzelven aan te leggen dan dien door anderen aangelegd te worden....! Freule, als jongen vereerde ik u al...! Ik heb zoo'n medelijden met het lot van u en de uwen.
(half het gelaat hem toekeerend). Toch was je, hoewel je geen dienst hadt, bij het verhoor van mijn armen broêr tegenwoordig!
Om u te zien, om een enkel woord van u op te vangen of voor 't minst een enkelen blik. Vergeefs! Ik scheen voor u niet te bestaan. Van morgen en van middag verzocht ik bij u toegelaten te worden - 't werd mij geweigerd.
Den zoon van den Maire kan ik niet zien, niet hooren....
Ook niet den zoon van uw vroegere dienstbode?
Wat zegt de freule dat hartelijk! Voor 't eerst ben ik jaloersch op mijn moeder.
(zich geheel tot hem wendend). Meen je dat? 't Doet me genoegen zóo iets van je te hooren.
Had u dat niet van den vroegeren speelmakker verwacht?
| |
| |
Niet meer...! Ik zal mijn best doen te vergeten.... Laat mij...! Ik kan door een reet van de deur met mijn broertje spreken. - Spoedig misschien zelfs dat niet meer! Och Willem! Willem!
(plotseling zich tot Jonas wendend, op de deur van 't blokhuis wijzend.) Open die deur, Sergeant!
Dat kun je begrijpen, korporaal!
Open die deur, sergeant!
Ik wil alleen maar met den jonker spreken.
Dat kan je doen door de reet van de deur, zooals zij doet.
Je bent toch óok Hollander.
Nóg een levende - als ik dee wat je verlangt een dooje.
Maar ik denk er niet aan hem te laten wegloopen. Sluit me maar met hem op!
Dat's wat anders! Hoe meer ik er achter slot heb des te liever!
(ter zijde). Wat afschuwlijk mensch!
(Jonas houdt de deur half open, zoodat Brutus er even door kan en sluit die snel achter hem; na dat gedaan te hebben sluipt hij naar Wendela toe.)
| |
| |
(zacht maar goed verstaanbaar.) Zeg hem heel zacht, dat hij je broêr op zijn schouder zet en zoo door den schoorsteen laat kruipen.... De magere jongen kan er best door. Als hij vrij is, dan moet hij naar 't dorp.... op een drafje!
(van haar schrik bekomen). U s.... dan.... geen vijand...?
keert het gelaat naar de deur; brengt de handen aan weerszijden van den mond en wordt ondersteld naar binnen heel zacht te spreken. Goed verstaanbaar. Doe 't, Willem! Gauw! Gauw!
(Taptoe op den achtergrond; goed hoorbaar, maar toch op eenigen afstand. De soldaten voor het vuur springen op en nemen de in rotten gezette geweren op. Zij verdeelen zich. Korporaals met twee man lossen de schildwachten af en betrekken de verschillende posten. De lantarens aan de staken op de wallen, achter- en middengrond links, worden aangestoken; een flauw licht valt op het tooneel door den toegang achtergrond links, waar ook een lantaren ondersteld wordt te zijn. Toon heeft bij 't begin van den Taptoe het slot van 't hek zacht opengedraaid, maar blijft nu een oogenblik verbluft staan, daar hij uit den schoorsteen den half zwarten jonker ziet gekropen. Hij wordt afgelost en treedt, met een blik op het wachthuis naar Jonas toe.)
(verbaasd.) De jongen is de schoorsteen uit, Sergeant!
(barsch). Ook al de ziekte...? Marsch! Naar de infirmerie!
(verbluft). Hij.... is.... de wal.... al.... over.... Daar gaat hij....
(binnen 's monds tot hem) Stik, stommert! (gewone stem) Begrepen? Ingerukt, marsch!
(naar Jonas loopend, in dezelfde richting kijkend.)
Quesqu'il a.... cet imbécile?
(op Toon, die wegsukkelt, wijzend en dan met den vinger op zijn voorhoofd.)
Fou.... malade....
| |
V.
De vorigen, zonder toon. Dubbele wachten op de aangeduide posten. Jonas is weer op de bank gaan zitten. Wendela heeft de ontsnapping tersluiks gezien en staat weder met het gelaat tegen de deur; later de maire.
(jubelend). Hij is er uit! (met warmte) Dank, dank! Niet meer: Brutus, de jongen, maar Brutus, de jonker!
(Wendela spotachtig voorbijgaande, tot Jonas, ruw.) Je hebt me straks wat voorgelogen.... Er staat niet in den Moniteur wat je me vertelde. Op last van den kommandant, vorder ik je den sleutel van de provoost af. 't Kan je de strepen kosten!
| |
| |
(langzaam den sleutel te voorschijn halend). Maar.... Mijnheer de Maire.... dan heeft mijn sergeant-majoor.... me verkeerd voorgelezen.... Liegen doe ik nooit!
(hem den sleutel ontrukkend). Hier, de sleutel! Ik wil den jongen onder mijn bewaring hebben. Goudaan nóg niet terug?
Al lang.... maar had de koorts.... ligt in de infirmerie.
(tot Wendela, onder het haastig teruggaan naar den achtergrond.) Wendeltje, je hebt daar een goeje staanplaats - het laatste kussen voor broêrlief: de zandhoop, komt op 't oogenblik dáár (vlak tegenover haar wijzende) te liggen. (Af.)
| |
VI.
De vorigen, zonder de Maire.
(Tot Jonas angstig). Vader is ziek...?
Het was dan toch wel ernstig gemeend? Ze zouden mijn broêr doodgeschoten hebben.... Als ze hem nog maar niet achterhalen...!
Blijft 't nog een kwartier bedekt dat hij 'em gepoetst heeft, dan is het in orde. Daarbij - de jonker is vlug en langs 't talud kan hij op de brug komen. (Voor zich.) Als hij uitglijdt verzuipt hij. (Luid.) 'k Zou de freule raden nu naar binnen te gaan. 't Is veel te koud.... Niet uit je kamer komen als je er eens in bent, wàt je ook hoort! (Voor zich.) Hoorde ik maar wat!
Wat zeg je dat zonderling! Gebeurt er iets ergs?
Neen.... neen.... Maar 't is tijd voor de freule om heen te gaan....
Maar moet Mijnheer Hazelaar den heelen nacht in dat benauwde hok blijven?
(verschrikt). Ik ga al - ik ga al (voor de deur van het wachthuis even staan blijvend, vriendelijk naar binnen roepend.) Nog maar een kwartier, hoop ik, en dan ben je op vrije voeten, hoor!
| |
VII.
De vorigen, zonder Wendela.
(onrustig). Nóg niets! Van een overval moeten wij het hebben! In de jol kunnen er niet meer dan hoogstens tien tegelijk aan wal komen; dat's toch wel wat héel weinig! Maar misschien had de Baron gelijk en hadden ze daar ginder de groote sloep met de noodige koppen al uitgezet. Is dat waar, dan betert de kans. (De wind begint op te steken; de Fransche vlag wappert.) Een stevige bries! Waarachtig, de wind is vlak west geworden! (De Fransche soldaten voor het hek beginnen hem met eenige nieuwsgierigheid aan
| |
| |
te gluren.) Wat beginnen die snarfen een pleizier in me te krijgen! Als 't nog een kwartier aanhoudt is het mis. Parate exekutie! Vóór den ochtend nog onder den grond!... Nóg niets!... Ik hou het hier niet langer uit! (loopt achteloos fluitend heen en weer.)
(van binnen tegen de deur van de provoost tikkend.) Sergeant, ik heb er nou wèl van.... Laat mij er uit!
(zich voor de deur plaatsend eu naar binnen sprekend.) Kon ik maar! Je vader nam me den sleutel af. (Hij loopt weer fluitend heen en weêr.)
(Een oogenblik is alles stil en wordt alleen het gieren van den wind en het wapperen der vlag gehoord. In de verte klinkt dan het parool: ‘Marengo’ en het antwoord ‘Austerlitz’ drie of vier malen, telkens van dichterbij, eindelijk door de zichtbare schildwachten op de wallen herhaald. Als alles weer stil is geworden: een kanonschot! Er wordt heel in de verte allarm geslagen en een geweersalvo gehoord. Eenigen seconden later een tweede wat dichter, dan een derde vlak bij. De schildwachten, op den wal waar de vlag waait, tuimelen getroffen neer. Jonas snelt naar den wal op den achtergrond en beklimt dien. Tromgeroffel. De krijgsmuziek van de Engelschen klinkt middelerwijl van den achtergrond, maar op eenigen afstand.)
(Op den wal, met kracht roepend.)
Heele kans! (hij rukt de Fransche vlag naar beneden, luid.) Jongens, wakker!
(Hij springt met de vlag den wal aan den anderen kant af, terwijl de schildwachten aan het hek en op den wal rechts hun geweer op hem lossen. Strijd met blanke wapenen, onzichtbaar op den achtergrond, maar goed hoorbaar. De schildwachten van den wal en aan het hek stormen naar den achtergrond onder den roep van: Vive l'Empereur! maar worden ontmoet en teruggedrongen door den Maire, gevolgd door vluchtende Fransche soldaten.)
| |
VIII.
De maire, later jonas, Toon, wendela, v. goudaan, Fransche en Engelsche soldaten, anneke-meu, willem met gewapende oude burgers en boeren.
Trahison! 't Is op den Jonker gemunt! (Tot eenige Fransche soldaten).
Suives moi!
(De deur van 't wachthuis ontsluit hij; een drietal begrijpt de bedoeling en plaatst zich er voor).
Feu!
(schoten) (Uit het open wachthuis een gesmoorde gil. (Triomfantelijk) De weekeling hoeft zich nooit meer te warmen!
Van de wallen op den achtergrond stormen Fransche soldaten en officieren naar beneden, op den voet gevolgd door Jonas, Dries, Toon, v. Goudaan en eenige roodrokken, allen op den wal staan blijvend.)
De barak achter ons brandt. Dat dee ik, Sergeant!
Ons eigen goed! Sacré mille tonnerres!
(met gebroken degen, zonder hoed of jas, het gelaat half zwart, met Wendela in den arm. Met kracht.) Victorie!
| |
| |
(de vuist tegen hem ballend) Jij hebt je dochter, maar ik heb je zoon!
(Nog onzichtbaar.) Hierheen! (Opent het hek). Ik ken den weg! (Anneken-meu, eenige oude mannen, een paar met geweren, de anderen met pieken en spaden.)
De Engelsche krijgsmuziek steeds naderend klinkt bij het einde luide en in de nabijheid.
Feu!
(Reeds ontzet bij 't hooren van Willems stem, deinst zoodra hij hem en Anneken ziet, snelt naar 't blokhuis, ziet even door de wijd openstaande deur naar binnen.) Bruut...! (slaat neder.)
Jij en ik, nou even rijk!.... Ha, ha, ha!
(onder kanongebulder in de verte, terwijl de gloed van de in brand gestoken kommandantsbarak op den achtergrond de groepen gewapenden op den wal verlicht, valt de gordijn.)
|
|