Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 6
(1896)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |
Buitenlandsch overzicht.Men vraagt zich wel eens af, bij het aanschouwen van de snel achtereenvolgende, slecht gemotiveerde ministerieele wisselingen, die de Fransche Republiek te ondergaan heeft, welke bevrediging er voor een talentvol, ernstig, krachtig man, voor iemand die verdient dat groote land te helpen regeeren, in zulk een ministerschap van weinige weken kan gelegen zijn. Wij, rustig aan het hoekje van onzen Hollandschen haard gezeten, hebben onze ergernis over zooveel wispelturigheid al lang in een spotlach doen overgaan. Als wij lezen van een dreigende crisis te Parijs, dan halen wij de schouders op. Valt het Kabinet, dan zeggen wij: daar ligt er weer een. Houdt het zich staande, dan vragen wij: hoe lang nog? Wij stellen in dat alles wel belang, maar een beetje minachting hebben we er toch ook voor. Maar kom eens uit dat hoekje van den haard en wandel eens rond in de wereldstad. Wat is het dat daar uw geest verruimt en uw beginselen door elkaar schudt, en uw zwaarmoedige overwegingen doet wegdampen in blauwen sigarettenrook? Waarom interesseeren u eensklaps de nietigste kleinigheden? Waarom spitst gij, lid van de afdeeling X. van den Nederlandschen Vredebond, bij het klinken der trompetten en het kletteren der wapens, nu de ooren als een oud cavalerie-paard? Waar is uw bezorgdheid over de herziening van de personeele belasting? Wat is er geworden van van uw Thorbeckiaansch principe dat kunst geen regeeringszaak is? En waar is uw minachting voor de Fransche politiek en de tallooze regeeringswisselingen? Is het niet grootsch en geweldig één dag mede te hebben geheerscht in deze stad over dit schoone land van Frankrijk? Bevrediging van persoonlijke ijdelheid zou het dus zijn wat die tallooze parlementsgroep der zoogenaamde ministrables zich altijd weer doet aanvullen. Voor een deel is het dat zeker. De naam van een Franschen minister van openbare werken die vier maanden het bewind voert, klinkt Europa vertrouwelijker in de ooren dan die van den Spaanschen minister-president van jaren lang. En dan - Parijs oefent zijn betooverenden invloed niet op vreemde bezoekers alleen. Het prikkelt ook zijn bewoners, het beheerscht de atmosfeer van het Palais Bourbon. Er is daar menigeen te vinden die een ministerambt van weinige weken met een opzienbarend échec, ja, met het bewustzijn van niets verricht te hebben, niet te duur gekocht acht. Wil men het kabinet Bourgeois gelooven, dan bezit het zulk een eerzucht niet. ‘Wij zullen’ - zoo luidde het bij zijn eerste optreden uit den mond van den premier - ‘wij zullen u het leven niet vragen om te leven, maar om te handelen.’ En Bourgeois had tegelijkertijd den moed - bij zijn geboorte, bij zijn doop! - te zinspelen op het uur van zijn dood. Handelen wij niet, hervormen wij niet, dan zult gij ons zeggen dat ook onze dag gekomen is. Het scheen wel in de afgeloopen maand of die dag naderde. De Senaat zette zich op zijn achterste beenen om de worsteling met het Kabinet aan te vangen. In die worsteling is het Kabinet de baas gebleven. En deze uitkomst is volkomen logisch. ‘Handelen wij niet, dan zal onze dag ge- | |
[pagina 282]
| |
komen zijn.’ Niemand zal zeker willen staande houden dat de beweging van den Senaat ontstaan is uit ontevredenheid over het niet-handelen, het niet-hervormen van dit Kabinet; integendeel! Welnu, zoo niet daaruit uw toorn voortspruit, antwoordde Bourgeois, dan is het ook niet aan U, te zeggen dat ons uur geslagen heeft. Het is alweer het treurige geknoei in het beheer der Zuiderspoorwegmaatschappij, dat van het alarm der laatste weken de aanleiding is geweest. In Juni van het vorige jaar had Rouanet de Kamer al in opschudding gebracht met een motie over die zaak. Ribot en Trarieux beloofden ‘la lumière complète’. Na een geheime instructie liep het heele geval uit op een strafvervolging tegen den senator Magnier, die na een avontuurlijken tocht over de daken in allerlei vermommingen ontsnapte, zich vervolgens uit eigen beweging aanbood aan de justitie en eindelijk veroordeeld werd. Hij was de eenige: de zondebok. Pikant, in verband met hetgeen in deze maand gebeurde, dat Magnier een senator was! Een uitstekend geschikt onderwerp ter bespreking na het diner: Of Magnier thans, indien hij niet van zijn lidmaatschap vervallen verklaard was, voor of tegen het Kabinet Bourgeois gestemd zou hebben? Toen Magnier in de gevangenis gestopt was, bleek de zaak der Zuiderspoorwegmaatschappij duisterder dan ooit. De Kamer kreeg een ongedurig, hinderlijk gevoel over zich: een Panama-kriebeling. Zij sommeerde Ribot en zijn ambtgenoot van justitie het beloofde licht te ontsteken. De instructie is gesloten - was het antwoord. Dan, voort van hier - was de repliek. En Ribot met Trarieux naar huis zendend, eischte de Kamer andermaal ‘la lumière complète’. Het nieuwe ministerie beloofde het. In overeenstemming met zijn politiek van hervorming was het, ook het oude vuil geheel weg te ruimen. Het zou den dampkring zuiveren van schandalen en misbruiken en de Republiek vrijer doen ademhalen in een gezonder omgeving. Een nieuwe instructie werd geopend en de rechter Rempler werd daarmede belast. De Senaat zag dit alles voor het uiterlijk onbewogen aan. Daar evenwel dat eerwaardige lichaam zelf een democratische linkerzijde bezit, welke nu en dan zoo bewegelijk is als de leeftijd der leden toelaat, meende het van den beginne af aan tegenover het radicale Kabinet minstens een zeer gereserveerde houding te moeten aannemen. Een grijsaard moge niet per se conservatief zijn - een vergadering van driehonderd grijsaards is het altijd. Het was maar de vraag, hoe dat conservatisme van den Senaat zich thans zou uiten: in een laisser passer van wat de leidende regeering en de dringende Kamer hem aanboden of in een hardnekkig verzet, telkens en overal waar hij aangetast achtte, wat hij behouden wilde. Tegenover het ministerie Bourgeois koos de Senaat de laatstgenoemde houding. Voor de eerste maal kwam de Senaat met het nieuwe Kabinet in directe aanraking bij de behandeling van een regeeringsontwerp, regelende werkliedenverzekering tegen ongelukken. De Senaat besloot toen een tegen- | |
[pagina 283]
| |
ontwerp van een zijner leden naar een commissie te verzenden en stelde aldus de beraadslaging over het door de regeering aangebodene voor onbepaalden tijd uit. Vervolgens besloot het lichaam een reeds aanhangig wetsvoorstel van Demôle, houdende verbod aan staatsambtenaren om syndicaten te vormen, in behandeling te nemen, hoewel wetende dat het Kabinet tegen dat voorstel ten zeerste gekant was. Dit waren teekenen van verzet. Maar er werd niet zooveel aandacht aan gegund, als zij verdienden. Het ministerie gevoelde zich in de Kamer op zijn gemak; het behaalde er triomfen, waartoe niet alleen de uiterste partijen der linkerzijde medewerkten. Intusschen zag men het beloofde licht in de spoorwegzaak nog altijd niet dagen. En dit kon gevaarlijk worden voor het Kabinet, dat juist aan het verlangen der Kamer naar licht zijn geboorte te danken had gehad. Porde Bourgeois collega Ricard in den ministerraad tot meer spoed aan? Het is niet gebleken. Zeker is dat de minister van justitie op ongemeen huiselijke wijze den rechter Rempler liet weten dat, als hij het soms te druk had met de instructie van het proces, er niet het minste bezwaar voor hem moest bestaan om haar uit handen te geven. Dadelijk gaf Rempler in arren moede aan dien wenk gehoor. De instructie werd opgedragen aan Le Poittevin, wiens snelle promotie in verband met die plotselinge opdracht een verdacht aanzien kreeg. Deze handelwijze van Ricard was niet zooals een minister van justitie behoort te doen. De rechtspraak is een gevoelige machine; zij hokt als men er met den vinger aan raakt. Het is van groot belang dat de regeering zich met haar geregelden loop zoo weinig mogelijk bemoeit en zoo zij het doet, zich strikt houdt binnen de perken der wet. Uit het bijna anderhalve eeuw oude werk van Montesquieu staat geen uitspraak nog tot in onzen tijd onwrikbaarder overeind dan deze: Si la puissance de juger était jointe à la puissance exécutrice, le juge pourrait avoir la force d'un oppresseur. Maar welk een heerlijke gelegenheid voor een lichaam als de Senaat om dezen eeuwenouden rechtsregel als een spaak in het regeeringswiel te steken! Dc rechter Rempler had zijn ontevredenheid over de ondervonden bejegening niet geheim gehouden. De senator-advocaat Monis had zich de zaak met ijver aangetrokken. De Senaat hield gretig beide ooren open. Nu was een dikke stok gevonden om den hond te slaan. Hadden zij dan geen gelijk, de handhavers van de onafhankelijkheid der rechterlijke macht, de beschermers der Constitutie? In theorie, volkomen. Maar de praktijk bracht andere bedenkingen mede. Waartoe strekte die onregelmatige handeling van den minister van justitie anders dan om aan den wensch der Kamer gevolg te geven, aan welken het Kabinet zijn ontstaan te danken had? Want als men het geval van al den rompslomp ontdoet, waarin de politiek en de pers het gewikkeld hebben; als men de | |
[pagina 284]
| |
geheime bedoelingen van de aanvallers buiten rekening laat en de onvoldoende inlichtingen, ontvangen en gegeven door Ricard, en de bestaande ergenis van den Senaat en den strijdlust van de Kamer - dan blijft dit eene, waaraan ik geloof hecht en niet het minst omdat Bourgeois zelf herhaaldelijk zoo moedig voor zijn collega op de bres gesprongen is: dat de minister van justitie te goeder trouw, om aan de opdracht der Kamer en aan zijn eigen belofte te voldoen, de instructie in de zaak der Zuiderspoorwegmaatschappij heeft willen verhaasten. Als dát het doel was, dan zou de val van het ministerie voor de begane onregelmatigheid een veel te zware straf geweest zijn. Op dat ongeoorloofd ingrijpen had afkeurend gewezen mogen worden ten einde er voor later de beteekenis en de kracht van een antecendent aan te ontnemen. Maar in het onderhavige geval had het vergeven moeten worden, omdat het hier immers nooit dat groote euvel tengevolge had kunnen hebben: ‘que le juge eût la force d'un oppresseur’. Men herinnert zich welk een vaart de interpellatie van Monis, dadelijk door wiens schuld dan ook tot een zuiver politieke quaestie geworden, genomen heeft. De Senaat keurt de houding der regeering bij motie af. Deze laat zich in de daaropvolgende Kamervergadering weder bij motie een duchtige hartversterking toedienen. De Senaat komt andermaal op het geval terug, omdat Ricard in de Kamer vollediger inlichtingen heeft gegeven, en bevestigt zijn eerste motie, tevens als zijn meening te kennen gevende dat geen regeering tegen zijn wil kan bestaan. De Kamer handhaaft in een stormachtige vergadering het Kabinet tegen den wil van den Senaat in. En deze - met woordenpraal en dreigende voorspellingen - haalt bakzeil. Het geval Rempler had eigenlijk reeds na de eerste Kamervergadering plaats gemaakt voor dit andere: Kabinet (en Kamer) contra Senaat. Kan een ministerie een motie van afkeuring van den Senaat verduwen? was toen de vraag geworden; is zoo iets in overeenstemming met het in de Constitutie gehuldigde beginsel der ministerieele verantwoordelijkheid tegenover de beide Kamers? Het Kabinet, door de Kamer gesteund, antwoordde bevestigend. Ik geloof: in casu terecht. Ik zou de grenzen van dit overzicht ver overschrijden door het constitutioneele vraagstuk te gaan bespreken en zelfs door een vergelijking te trekken met liberale Engelsche ministeries, die ondanks het conservatieve Hoogerhuis regeerenGa naar voetnoot*). Maar ik wil slechts even er op wijzen, dat de motie van den Senaat alleen daarom het Kabinet in zijn geheel en niet Ricard persoonlijk trof, omdat de minister-president ongeroepen voor zijn ambtgenoot partij trok. Dat was niet strikt noodig geweest, Bourgeois had Ricard kunnen loslaten. Want dezen alleen troffen de woorden van de motie. Als de Senaat de verantwoordelijkheid van | |
[pagina 285]
| |
het Kabinet voor de algemeene regeeringspolitiek (en daarvan spreekt art. 6 der constitutioneele wet van 1875) met zijn votum beoogde, dan had dat duidelijker moeten gezegd worden. Nu lag het stoute antwoord van Bourgeois voor de hand: De Kamer wenscht dat ik mijn hervormingsbeloften zal gestand doen. Gij hebt niet ronduit gezegd het tegendeel te wenschen. Welnu - ik blijf. De Senaat, die aanvankelijk uitsluitend de theorie gehuldigd en de praktijk genegeerd had, is door zijn goedkeuring te hechten aan de verklaring van Demôle, waarmee het incident gesloten is, gruwelijk inconsequent geworden. Uit die verklaring is eigenlijk slechts één zinsnede belangrijk: die, welke zegt dat de Senaat nu wel een algeheele politieke werkstaking zou kunnen beginnen, maar dat hij zijn plicht zal blijven doen. M.a.w. de Senaat zal thans maar wèl met de omstandigheden rekening houden en niet, wat uit zijn vroeger optreden logisch volgde, doen alsof het kabinet Bourgeois niet bestond. Wat de Senaat onder dat: zijn plicht doen, verstaat, zal moeten blijken; het is waarschijnlijk dat bedoeld wordt: de Senaat zal zonder vooringenomenheid de ontwerpen van het ministerie in behandeling nemen en ze uitsluitend toetsen aan 's lands belang. Of dat na het voorgevallene nog mogelijk zal zijn, is een toekomstvraag.
Terwijl de Republiek aldus in beweging verkeerde, was er onrust in de Fransche koningsfamilie. Philippe d'Orléans, de pretendent, ging naar Brussel om het huwelijk der Belgische prinses Henriette met den hertog van Vendôme bij te wonen. Hij heeft er zijn hooge ooms en neven ontmoet, die hem niets liever zouden gunnen dan den Franschen troon. Of daar, in klein-Parijs, het conflict tusschen regeering en Senaat onbesproken zou zijn gelaten? Stellig neen. Waarschijnlijk ook niet op die geheime bijeenkomst, waarvan men fluistert, tusschen Philippe en Victor Napoleon, de twee pretendenten.... Maar het is beter over dergelijke geruchten te denken dan te schrijven. Men weet er het fijne toch niet van en men komt het ook later slechts in zeldzame gevallen te weten. Een ander lid van de Fransche koningsfamilie, prins Henri van Orleans, is in deze maand te Parijs teruggekeerd van een lange ontdekkingsreis door de duistere landen van Joenan en Birma. Hem dreef zijn onrustig gemoed naar het gevaar en naar den roem, dien zijn voorouders zich verwierven op het slagveld of op den troon. In maanden werd niets van den jongen prins gehoord. Men vreesde, dat hij omgekomen was door de wapens der wilde bergstammen van Thibet of door honger en koude; verdwenen als Johann Orth, die zijn titel van Oostenrijksch aartshertog neerlegde en zijn bezittingen overgaf en wegvoer naar verre landen en nooit werd meer van schip of bemanning iets vernomen. Maar de jonge Orleans duikt plotseling op uit Noord-Birma en is nu in de hoofdstad van zijn land teruggekeerd, de wakkere knaap, waar de republikeinsche geleerden hem opwachten en begroeten en gelukwenschen, omdat hij zich een naam heeft weten te maken, die hun | |
[pagina 286]
| |
meer waard is dan de naam van het onttroonde vorstenhuis welken hij draagt. Ook was er onrust in de familie over een der neven van Orleans, Ferdinand den Koburger. Zijn moeder, prinses Clémentine, de dochter van koning Louis Philippe, is een oude dame van grooten invloed. Zij is niet alleen een vieille dévote, maar zij is scherpzinnig, heerschzuchtig en intrigante. Men is bang in de familie voor dit oude stuk historie. En nu zou het gebeuren, dat haar kleinzoon Boris, de troonopvolger in Bulgarije, werd ontrukt aan de Roomsche kerk. Er is luchtig en spottend geschreven over dien overgang van prins Boris tot de Grieksch-katholieke leer. Weet men wel wat dat beteekent voor de Orleansen, voor de grootmoeder prinses Clémentine, voor den grootvader van moederszij den hertog van Parma, voor de moeder Marie Louise? Roomsch-katholieke koningen mogen zich, als zij de macht in handen hebben, al dikwijls niet ontzien om zich te verzetten tegen den pauselijken wil, - een onttroond huis, zwervende katholieke vorsten klampen zich aan den Paus als hun eenig steunpunt vast. Ik laat hun gemoedskwellingen, hun angst voor het zieleheil van den kleinen Boris rusten. Maar als een van de hunnen het geloof der vaderen verlaat, dan beteekent dat een losser worden van den band, die de oude koningsfamilie nog samenhoudt en een rebellie tegen het hoofd der Christenheid, die de beschermer is der onttroonde vorsten. Het is wel duidelijk gebleken in de laatste maanden met hoe krachtigen greep de Heilige Stoel hen vast heeft. De oude prinses en de oude hertog van Parma, vernedering trotseerend om prins Boris te bewaren in den schoot der kerk. De vorstin van Bulgarije, het land en haar man verlatend, dadelijk na den doop van het kind. Vorst Ferdinand, die onmogelijke poging wagend van een bezoek aan Paus Leo XIII, alsof het hoofd der Roomsche Curie, hoe scherp zijn blik moge zijn in de hooge politiek, ooit zijn toestemming zou kunnen geven tot den afval van het vorstenkind. Paris vaut bien une messe - dat historische woord is herhaaldelijk geciteerd. Maar stellig niet met de luchthartigheid, waarvan het getuigt, heeft de Koburger toegestemd in den overgang van zijn zoon tot het Russisch-orthodoxe geloof. Hij stond voor de keuze tusschen zijn troon en de kerk. Hij heeft den eersten moeten kiezen, omdat zelfs een oppervlakkig persoon als hij zich niet voor opzegbaren tijd of op proef verbinden kan met een jong, opkomend volk dat behoefte heeft aan een dynastie. De keus was pijnlijk. Ferdinand heeft voor Rusland gebogen, omdat Bulgarije het verlangde. En hij moge daarna met groote woorden geschermd hebben, het offer dat hij gebracht heeft, is er niet minder wreed om. De toenadering tot Rusland dateert van voor Stamboelot's dood. Toch bleef de despotische oud-minister nog altijd een hinderpaal. Te juister tijd werd hij uit den weg geruimd, waarschijnlijk half uit persoonlijke, half uit politieke wraakzucht. Grooten ijver heeft men met het opsporen der misdadigers niet gemaakt; men heeft zoo iets meer gezien in de geschiedenis en het bewijst volstrekt niet dat de vorst of de regeering van het moordplan | |
[pagina 287]
| |
heeft geweten, Na zijn dood is men dieper buigingen gaan maken voor keizer Nikolaas, die gemakkelijker te vermurwen bleek dan zijn onverzoenlijke vader. Men besefte dat Bulgarije's onafhankelijkheid een toegeven aan Rusland's eischen noodig maakte. De doop van prins Boris volgde. Dadelijk daarna werd Ferninand door den suzerein van Bulgarije, sultan Abdoel Hamid, als vorst (knjas) erkend. De groote mogendheden bleven niet achter, nu Rusland toegegeven had. En zoo mocht Sofia vlaggen en feestvieren en juichen voor het heilige Russische rijk. Twee zijn er, gelukkig, die het niet meer kunnen hooren: Stamboelof en prins Alexander van Battenberg.
De verandering in den toestand van den grooten Balkanstaat is een belangrijke overwinning voor Rusland en een nederlaag voor Oostenrijk. Op de aanhankelijkheid van Bulgarije kan de Tsaar voortaan rekenen. De schaal, welke Kalnoky, door het Drievoudig Verbond gesteund en met behulp van Stamboelof, zoolang in evenwicht wist te houden, is naar het oosten overgeslagen. Montenegro is op de hand van Rusland; de vorst, dien tsaar Alexander eens zijn eenigen vriend noemde, zal ook diens opvolger niet afvallen. Servië is niet tegen Rusland gekant; het heeft mede feestgevierd over den doop van Boris. Tusschen Roemenië en Oostenrijk-Hongarije staat nog altijd de quaestie der Zevenburgsche Roemenen en de Hongarenhaat. Rusland zegepraalt allengs over de geheele linie. Moet de nederlaag der Oostenrijksche staatkunde in den Balkan worden toegeschreven aan het langzamerhand uiteenvallen van de Triple Alliantie? Frankrijk zag het zoo gaarne. De onbekende diplomaat, die onder den naam van Whist van tijd tot tijd de groote politiek in den Figaro beoefent, ziet het Duitsche Rijk om Rusland's vriendschap werven en er de belangen van zijn twee bondgenooten aan geven. Oostenrijk en Italië van hun kant zouden met leede oogen de verwijdering tusschen Engeland en Duitschland aanzien; zij immers hebben Groot-Brittannië broodnoodig: Oostenrijk als tegenwicht tegen Rusland, Italië voor zijn koloniale staatkunde in Afrika. Er zouden zelfs te Weenen en te Rome plannen tot een verzoening tusschen Berlijn en Londen op touw gezet worden. Voor het oogenblik zeker met weinig kans van slagen. Het keizertelegram aan Kruger is in Engeland nog evenmin vergeten als de toon der Engelsche ministers en van de Engelsche pers in Duitschland. Zoo is men dan van het volgende zonderlinge schouwspel getuige: Engeland en Duitschland tegen elkander verbitterd en tengevolge van die stemming beide nadering zoekend tot het zelfde tweevoudig verbond; Engeland overhellend naar de Fransche, Duitschland naar de Russische zijde van die alliantie. Beide zoekende te worden ‘les amis de mes amis’. En dus..... En dus druk bezig om het zwaartepunt der Europeesche politiek over te brengen op het Fransch-Russische bondgenootschap. | |
[pagina 288]
| |
Engeland heeft zich langzaam omhoog gewerkt uit de moeilijkheden, waarmee het zich zelf en waarmee anderen het overstelpt hadden. De minister van koloniën heeft na de opening van het Parlement een ovatie gekregen van alle partijen. Zijn beleid tegenover de Transvaal is naar verdiensten gehuldigd; het zal nu maar moeten blijken of zijn correct gedrag in die aangelegenheid is voortgesproken uit de zucht om de dreigende anti-Engelsche stemming van Europa te bezweren dan wel om een politiek van rechtvaardigheid te volgen tegenover de Zuid-Afrikaansche staten. Oom Paul is uitgenoodigd om naar Engeland te komen en het schijnt dat hij zal aannemen. In den beginne is men daarover verbaasd geweest. Hoe nu, de aangevallene, de man die zich met succes tegen de Britsche aanmatiging heeft schrap gezet, zou op verlangen van de heeren te Londen gehoorzaam scheep gaan? Bij eenig nadenken zal men inzien dat de bereidwilligheid van Kruger nog zoo onverstandig niet is; hij is trouwens niet gewoon dwaze dingen te doen. Na de mislukking van den gewelddadigen inval kon Engeland wel eens ouder gewoonte langs anderen weg, door diplomatieke intriges, de onafhankelijkheid der Zuid-Afrikaansche landen pogen aan te tasten. Door de veroordeeling van Jameson en de leiders aan den Rand is het geschil niet uit; de brandende quaesties zijn niet gedoofd. En hoe zou dan de mogelijkheid van verder gekuip en gestook wel beter kunnen worden ontgaan dan door een onderhoud van mond tot mond tusschen den President en de Engelsche machthebbers over van tevoren vastgestelde geschilpunten? Veel geschrijf, veel misverstand, veel tusschen-de-regels-door-lezen kan op die wijze worden vermeden. Rhodes heeft Engeland weer verlaten, na er zijn hart te hebben opgehaald aan de juichkreten, die hem zijn Afrikaansche nederlaag moesten vergoeden. Hij gaat nu naar zijn peetland Rhodesia terug en zal daar zijn Afrikaansche idealen verwezenlijken: ontginning van mijnen en gronden, aanleg van spoorwegen, vestiging van een nieuw rijk. Het is jammer dat hij het niet wat eerder bedacht heeft; hij had zijn terrein dan van den aanvang af beter kunnen kiezen. Het Venezolaansche grensconflict bloedt dood. De stemming in de Vereenigde Staten is even snel afgekoeld als zij in laaien gloed gezet was en die afkoeling heeft als een ijsbad gewerkt op de arme Venezolanen, die in hun gedachten de presidenten Crespo en Cleveland, gevolgd door een negerleger met pluimen op den hoed, al samen hun plechtigen intocht in de City zagen houden. Het conflict is nu van alle zijden door commissies omgeven; men weet, dat dit de manier is om het zijn scherpe hoeken af te slijpen. Men zal er vooreerst wel weinig van hooren. Engeland en de Unie zijn het nog niet volkomen eens en een enkele opflikkering van jingoïsme blijft mogelijk. Maar er zijn geen vlammen meer, het is slechts weerschijn. Is er eigenlijk wel ooit een vuur geweest? Heeft iemand in Europa ernstig geloofd aan een Engelsch-Amerikaanschen oorlog? 23 Februari. P.v.D. |
|