Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 6
(1896)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
Buitenlandsch overzicht.Tegen het eind van het banket, den 21sten dezer door Harer Majesteit's getrouwe Queenslanders te Londen aangericht ter eere van hun nieuwen gouverneur, stond de Engelsche minister voor de koloniën op tot het houden van een dier merkwaardige toosten, waarin souvereinen en staatslieden gewoon zijn te zeggen wat zij bij meer officieele gelegenheden niet uiten kunnen en waarvoor het hun evenmin vrij staat, zich te bedienen van de pers. De aanwezigen waren zich wel bewust van de beteekenis, welke de woorden van Joseph Chamberlain op dit tijdstip konden hebben en zij hoorden in aandachtige stilte naar den langen, mageren man in zijn uiterst correcte kleedij, met de gardenia in het knoopsgat, de monocle in den ooghoek van zijn impassibel perkamenten gelaat. En de man van het oogenblik zeide: dat Engeland onlangs eenzaam kwam te staan en tegenover zich het wantrouwen en zelfs den haat zag van zijden, vanwaar het vriendschap en waardeering had mogen verwachten; - dat Engelands liefde voor den vrede werd beschouwd als een teeken van zwakheid, het vooruitzicht van zijn tegenspoed met kwalijk verholen voldoening begroet; - maar dat Engeland toonde, terwijl het volkomen bereid was om zijn verplichtingen na te komen, tevens vast besloten te zijn zijn rechten te handhaven, veilig als het zich thans gevoelde in de kracht van zijn eigen middelen en de aanhankelijkheid van zijn kinderen; en hij dronk op Harer Majesteit's getrouwe Queenslanders. Was hier de ‘Joe’ aan het woord, tegen wien de verbolgen Ieren in de volle parlementsvergadering, lang nadat hij Gladstone en den liberalen wegens Home Rule den rug had toegekeerd, uit de volle kracht hunner longen: Judas, Judas! toeriepen? Had hij ook nu het soepele lichaam eerst geplooid en in bochten gewrongen, opdat het zou blijven passen in de kronkels der politieke gebeurtenissen, om daarna plotseling weer overeind te staan, als beheerschte hij de omstandigheden door het goede recht zijner zaak? Wel ‘kwam Engeland onlangs eenzaam te staan en zag tegenover zich het wantrouwen en zelfs den haat’ van vele zijden. Maar het was niet onverdiend. Het kan toch niet enkel wispelturigheid geweest zijn, die de mogenheden eerst, na president Cleveland's rumoerige Boodschap, samendrong om Engeland als een bond der staten van het oude Europa tegenover de Amerikaansche Unie. En die ze daarna allen te gelijk, als op de effectenbeurs, deed stuiven naar een anderen hoek en den rug toekeeren, aan ‘eenzaam Engeland’ dat zelf nu zorgen moest bevrijd te geraken van zijn onereuse Armenische verbintenissen, zich de brutale Amerikanen van het lijf te houden en de passiva te dekken zijner failliete Zuid-Afrikaansche politiek. | |
[pagina 186]
| |
Het is nog geen drie weken geleden dat de taal van den minister van koloniën in officieele telegrammen anders klonk dan nu aan het maal der Queenslanders. Er was toen sprake van president Krugers ‘grootmoedigheid in de ure der overwinning.’ In plaats van aanspraak te maken op ‘vriendschap en waardeering,’ moest Engeland zich voorzichtig zien vrij te pleiten van stille deelneming aan en goedkeuring van een schending van volkenrecht, als in dezen tijd van politiek evenwicht in en buiten Europa niet meer kan worden geduld. Er moest met zooveel schijnbare oprechtheid verontwaardiging betoond worden over den inval van Jameson, en zooveel landgenooten moesten openbaar worden verloochend, dat er geen twijfel meer overbleef of de houding van Engeland misschien anders zou geweest zijn, indien de avontuurlijke dokter een zegevierenden gelukwensch naar Londen had kunnen zenden uit het regeeringsgebouw te Pretoria. Dien twijfel weg te nemen is Chamberlain niet gelukt. De Times en de organen der Chartered Company en de later aan het licht gekomen geheimen der wijdvertakte samenzwering en eindelijk het wantrouwen dat Engeland niet ten onrechte in alle twijfelachtige omstandigheden tegen zich heeft, hebben den minister van koloniën in zijn streven gehinderd. Maar daartegenover mag niet miskend worden dat deze in zijn moeilijke omstandigheden uiterlijk zoo welgemanierd gehandeld heeft, als zijn onberispelijke kleeding en zijn onwrikbaar oogglas en zijn onverwelkte gardenia maar konden doen verwachten. Het eenige wat men bij de waardeering welke hem terecht te beurt valt, niet dient te vergeten, is dat het uiterlijk van Joe legendarisch is geworden, omdat het hetzelfde was toen hij Gladstone diende, toen hij de liberale unie leidde, en toen hij minister werd in een conservatief kabinet. Maar deze man is niet de voornaamste geweest van de personen, die de groote rollen speelden in de Transvaalsche gebeurtenissen der laatste maand. De voornaamste, en voor ons de sympathiekste, was de president der Zuid-Afrikaansche Republiek, Paul Kruger. Het is voor mij onmogelijk dien stoeren Boer, met zijn reusachtig lichaam en zijn grof, verweerd gezicht zonder ontroering aan te zien. Hij vormt een levend stuk van onze geschiedenis. Wat ons als kinderen een geestdrift heeft gegeven, die bij velen onzer nog stil ligt in den grond van ons gemoed, - die wij alleen maar niet meer uiten, omdat het heden er zoo bij afsteekt, - maar die wij bewaren als iets kostbaars dat ons dierbaar is gebleven van het oogenblik af waarop wij het, o zoo ontvankelijk, aanleerden - de geschiedenis van onze lang gestorven helden wordt voortgezet in een ander deel der wereld door een man van onzen stam. Wij vinden zijn type nóg, heden nog, weer in vele boerenhoeven op ons eigen platteland. Maar zijn geest is die van onze Hollanders van drie eeuwen geleden. Hij heeft hun liefde voor vrijheid en hun koppigheid, hun moed en hun godsdienst, hun overleg en hun oprechtheid. Hij tracht den Britten niet de | |
[pagina 187]
| |
loef af te steken in diplomatieke kuiperijen, maar tegenover hun listige staatkunde stelt hij de taktiek van zijn gezonden open wil. Hij spreekt weinig en verzwijgt zoo doende veel, maar als hij spreekt, dan is het waarheid. Men waarschuwt hem voor een samenzwering in Johannesburg; hij keert terug van zijn reis en wacht, rustig, zelfbewust, tot het monster den kop zal opsteken. Men komt tot hem met de tijding, in de laatste dagen des jaars, dat de bende van Jameson zijn land is binnengevallen; hij roept zijn stamgenooten uit hun hoeven onder de wapens om op te trekken en den vijand te verslaan. Wanneer zij aldus gedaan hebben, verlaat zijn koel oordeel hem geen oogenblik. Hij behandelt zijn gevangenen met grootmoedigheid en geen dezer ter dood veroordeelden krenkt hij een haar. De dringende telegrammen van Chamberlain en van koningin Victoria beantwoordt hij zin voor zin, met geen woord teveel, zonder grootspraak maar met grootmoedigheid de invallers overleverend als dingen van geen waarde, onschadelijk en nietig geworden na het gevecht bij Krugersdorp. Hij veroorlooft zich alleen te zwijgen op één punt: het beroep der Koningin op de eendrachtige samenwerking in het vervolg tusschen de Hollandsche en Engelsche elementen in Zuid-Afrika. Hij handelt langzaam, beleidvol, als meester van den toestand. Hij antwoordt, als men hem iets vraagt, maar hij is traag in het handelen - behalve ‘als de schildpad zijn kop onder het schild uit tevoorschijn steekt’, dan slaat hij onmiddellijk. Daarna kan hij weer zwijgen en wachten. Hij houdt Jameson en de officieren der bende in hechtenis, totdat alles voor hun overtocht van Pretoria naar Londen tot in bijzonderheden geregeld is. Hij doet de ‘leidende inwoners’ van Johannesburg gevangennemen en zal wachten, totdat zonder hartstocht naar gerechtigheid kan worden beslist over hun lot. Hij is niet begeerig dadelijk munt te slaan uit zijn door Europa toegejuichte overwinning; later, als de passie bedaard is, zal hij oordeelen of het uur gekomen is, waarop hij afschaffing kan eischen van het tractaat, waarin het sluiten van verdragen door zijn Republiek met vreemde staten wordt afhankelijk gemaakt van Engelands goedkeuring. Hij is vrij van alle overijling, van alle aanmatiging, van alle ijdelheid. Het telegram van den Duitschen keizer verbaast hem niet; de vriendschap van dien machtigen monarch doet hem de stem geen toon hooger aanslaan. Hij vertrouwt op zijn recht en op zijn God, van wien als tot Jozua, de woorden tot hem zijn gekomen: ‘Zijt sterk en heb goeden moed! want gij zult dit volk dat land erfelijk doen bezitten, dat Ik hunnen vaderen heb gezworen hun te geven. Alleenlijk wees sterk en heb zeer goeden moed, dat gij waarneemt te doen naar de gansche wet....’
Er zijn nog meer personen, op wie de aandacht valt. Maar hun verschijnen is de gebeurtenis van één dag, terwijl Kruger in dezen strijd is de verpersoonlijking van een ras en de drager van een roemvolle traditie. Daarom noem ik die anderen hier slechts even; de gevolgen van de Transvaalsche quaestie voor Europa zijn gewichtiger dan hun namen. | |
[pagina 188]
| |
Daar is Cecil Rhodes, de Napoleon van Zuid-Afrika, de man der Chartered Company, wiens loopbaan volgens zijn eigen verklaring eerst begint, nu hij gedwongen is geworden zijn ontslag te nemen als eerste minister van de Kaapkolonie. Dezen landgenoot te moeten verloochenen, heeft aan de Engelsche regeering misschien minder gekost dan de andere vernederingen, die zij zich heeft moeten getroosten. Men is te Londen meer dan eens bang geweest voor den Kaapschen premier. Werktuigen als de gecharterde compagnie zijn gevaarlijk voor hen die ze gebruikt. Het is een perfide staatkunde, die zich van dergelijke werktuigen bedient; onze Republiek heeft in de 17de en 18de eeuw hetzelfde gedaan, maar - wij zijn thans bijna in de twintigste en de beschouwingen omtrent hetgeen geoorloofd is, zijn veranderd. Aan een machtige maatschappij werd verlof verleend tot drijven van handel, exploitatie van bronnen en gebruik maken van wapens, waar zij dat noodig acht. Wat zij, veel minder in het oog loopend dan indien haar regeering het deed, verovert, is of wordt Engelsch grondgebied. Wat zij onbehoorlijks uitricht, zoodat het de algemeene verontwaardiging gaande maakt, daarvoor werpt de Engelsche regeering de verantwoordelijkheid verre van zich. En toch is zij voor haar een gevaarlijk werktuig geworden, nu zij bestuurd werd door een man als Cecil Rhodes, die zich allengs aan de regeering van zijn vaderland even weinig ging storen als sommige gouverneurs onzer O.-I. Compagnie het vroeger deden aan de bevelen der Heeren Staten in Den Haag. Rhodes heeft door zijn grootsche plannen, die niet altijd in overeenstemming waren met de gepaste afhankelijkheid der koloniën van het moederland, te Londen wantrouwen gewekt. Daarna heeft hij door zijn financieele speculatiën zich tot een dollen aanslag laten verleiden en zoo zijn vaderland in een positie gebracht, welke, hoe fier het ook den kop opsteekt, toch ver van benijdbaar is. Gaat nu zijn loopbaan eerst recht beginnen? De aanbevelingen zijn niet schitterend. Van de andere namen is die van Jameson nauwelijks meer van belang. Hij is de creatuur van Rhodes geweest en daarmee tevens het werktuig van die bende speculanten, die, begeerig naar de goudmijnen van de Transvaal, de politiek en het geweld aan hun geldelijke belangen dienstbaar hebben willen maken. Men spreekt in Engeland van zijn moed, omdat hij - zoo luid het sprookje - zonder gevaar te duchten ter hulp zou zijn gesneld aan de door de Boeren bedreigde vrouwen en kinderen te Johannesburg. Maar is het niet waar, wat generaal Joubert zeide, toen hij sprak van een treurigen inbrekersmoed, waartoe hij, de Boer die de Engelschen versloeg in 1881, zich niet in staat zou achten? Laat de dokter-bandiet zoo spoedig mogelijk vergeten worden! De Transvaalsche regeering is blij dat zij hem kwijt is; de Engelsche rechter zal hem wel niet al te zwaar straffen; als hij zijn tijd uitgezeten heeft, kan hij aanspraken doen gelden op een pensioen van de Chartered Company en zijn verdere levensdagen slijten op een buitenplaats in Kent. | |
[pagina 189]
| |
En nu maar geen woord meer over hen allen: de helden der effectenbeurs en de speculanten in mijnwaarden, de lords en de baronets met hun geldbeleggingen in koloniale maatschappijen, de gelauwerde poëtasters, de verbolgen ladies en al de Engelsche jingo's met hun domme verontwaardiging over de noodweer der Transvaal. Maar wel eenige woorden over de gevolgen van het Zuid-Afrikaansche conflict. Zij zijn zoo talrijk en zoo groot, dat men ze nauwelijks kan overzien; en bovendien teekenen vele zich op dit oogenblik nog niet heel helder af. Enkele zijn echter duidelijk genoeg. Het zijn, naar ik meen, de volgende: Aan welke voorspellingen men zich aan de overzijde van het Kanaal ook moge wagen, de onafhankelijkheid van de Transvaalsche republiek is in de naaste toekomst verzekerd. Zij blijft gevaar loopen, ingesloten als zij is, van alle kanten, door de Britsche koloniën. Zij blijft openstaan voor den stroom van uitlanders, die zich binnen haar grenzen komen vestigen om na zich rijk gemaakt te hebben heen te gaan of arm gebleven er hun verder leven te slijten. Maar de Boeren zijn te koppig en te wantrouwend om zich langzamerhand te laten overvleugelen door de Engelsche elementen in hun eigen land. En voor verovering door wapengeweld bestaat vooreerst niet veel gevaar. Engeland zal niet licht overgaan tot een herhaling van zijn openlijk geweld van 1881 en van zijn bedekt geweld van 1895. En er moet in de politieke samenstelling van ons werelddeel al heel wat veranderen, voor de Transvaal in geval van nood een beroep op de mogendheden zonder meer zou zien afgewezen. Het heeft nu allereerst maar te zorgen dat het zijn staatkundige instellingen tot hechte grondslagen van zijn volksbestaan maakt. Het moet meer en meer een staat worden in den waren zin des woords; het moet inwoners en vreemdelingen doen begrijpen, dat er van vreemde inmenging in zijn politieke aangelegenheden verder geen sprake meer mag zijn. Daarmede is het thans op den goeden weg. Verder heeft het de positie der uitlanders te regelen en aan hun billijke wenschen te gemoet te komen. En eindelijk heeft het te zorgen voor het behoud en voor de overheersching zijner taal binnen zijn grenzen. Moge het in het laatste opzicht krachtig gesteund kunnen worden door Nederland, vanwaar de edele poging is uitgegaan om aan het verwante land de eenige werkelijke hulp te verleenen, die wij, en wij alleen, brengen kunnen. Uit een oogpunt van actualiteit, zijn overigens de gevolgen van de Transvaalsche quaestie voor Europa duidelijker en belangrijker. Allereerst voor Engeland, en allereerst dunkt mij, hoe vreemd het moge klinken, voor Engelands binnenlandsche politiek. Al vind ik in de omvangrijke courantenlectuur der afgeloopen maand geen directen steun, het is mijn overtuiging dat de nasleep van de Transvaalsche quaestie in haar ruimsten omvang, ten goede zal komen aan de liberale partij in het Vereenigde Koninkrijk. Men heeft dit vreemde verschijnsel kunnen waarnemen dat, toen de minister Chamberlain en het con- | |
[pagina 190]
| |
servatieve Kabinet dadelijk krachtig optraden tegen Jameson, den inval brandmerkten en mooi weer speelden tegenover de Transvaal, alleen de liberale pers volkomen aan hun zijde stond. De Times, die zich in dezen geheelen strijd in een zeer hatelijk daglicht liet zien, is tot het einde toe de bandieten blijven verheerlijken en had nu en dan scherpe woorden over voor de zachtzinnigheid van het met haar bevriende Kabinet. Maar de (thans vijftigjarige) Daily News, de Daily Chronicle en andere liberale organen, hebben dadelijk de vaan van het recht hoog geheven en zich niet ontzien hun mede-eilanders harde waarheden te laten hooren. Zij hebben daardoor verbittering gewekt. Maar die zal wijken, als de hartstocht bedaard is. Dan zal de practische burgerstand gaan inzien dat het de liberale partij was, die onmiddelijk wist waar haar eigenaardige plaats was in een strijd van geweld tegen recht. Zijn oordeel zal te meer ten voordeele van de liberalen uitvallen, waar men zich zal herinneren dat slechts even te voren, in het conflict met de Vereenigde Staten, de geheele liberale pers met de conservatieve tezamen geschaard stond aan de zijde der regeering; dit maakt de tegenstelling met de verdeeldheid in de Transvaalsche quaestie des te scherper. Misschien heeft de liberale partij zich door haar houding van thans voor een goed deel hersteld van de verpletterende slagen, die zij bij de verkiezingen van 1895 te verduren had.Ga naar voetnoot*) Vervolgens heeft men in deze eerste dagen des jaars zekere storing zien ontstaan in het gelid, waarin de Europeesche mogendheden keurig naast elkander stonden geschaard. Het is weer Engeland dat het meest van plaats veranderd is. Dit rijk stond tot nog toe meer naar de flank, door het Drievoudig Verbond gevormd, en het stond zeer ver van de Fransche Republiek. En ziedaar nu dat plotseling de Duitschers de meest gehate nationaliteit in het Koninkrijk geworden zijn. Dit alleen aan het beroemde telegram van den kleinzoon van koningin Victoria toe te schrijven, ware kinderachtig Maar de geestdrift waarmee alom in het Duitsche Rijk deze impulsie van den bewegelijken Keizer begroet is, wijst op een lang aldaar bestaande en gekoesterde stemming tegen Engeland. Men heeft dat in het Vereenigde Koninkrijk dadelijk begrepen en vandaar die uitbarsting van haat tegen den machtigsten deelnemer aan het Drievoudig Verbond. De pers der beide rijken putte zich uit in heftige argumenten, in scheldwoorden zelfs; dadelijk sloegen de vlammen aan beide zijden uit. Vandaar voor Engeland, welks zoogenaamd neutrale houding tegenover het vasteland eenvoudig een onmogelijkheid is, een overhellen naar het andere verbond: dat van Frankrijk en Rusland. Een overhellen, voor het uiterlijk dadelijk geopenbaard in het tot stand komen van het tractaat betreffende Siam, waarmee de maanden en | |
[pagina 191]
| |
maanden hangende Mekong-quaestie zonder slag of stoot uit den weg geruimd is. Of deze ‘nadering’ nu zal worden voortgezet en uitloopen op een ‘entente,’ zal nog moeten blijken. Frankrijk, dat zich arm in arm met Rusland sterk gevoelt, schijnt er nog niet bijzonder happig op te zijn en het zal bovendien uiterst moeilijk zijn een formule te vinden, een modus vivendi voor een duurzame verstandhouding tusschen Engeland en het Fransch-Russische bondgenootschap. Uiterst moeilijk. Want tusschen Frankrijk en Engeland staat, om van andere geschilpunten niet te spreken, Egypte. Tusschen Rusland en Engeland staat Oost-Azië en Turkije, met welk rijk (het bericht is van de Pall Mall Gazette en heeft nog bevestiging noodig) Rusland een bondgenootschap heet te hebben aangegaan. En eindelijk zal Engeland ondanks zijn afwijken van het Drievoudig Verbond, er toch zijn Noord-Afrikaansche vriendschap met Italië, niet aan willen geven, terwijl toch deze een innige betrekking tusschen Engeland en de Fransche Republiek onmogelijk zal blijven maken. Zoo kom ik geleidelijk, afstappend van de Transvaalsche zaken waarover nog wel bladzijden vol te schrijven zouden zijn, weer op Italië, dat met zijn koloniale beslommeringen de aandacht in de laatste maanden voortdurend bezig houdt. De nederlaag van majoor Toselli bij Amba-Alaghi is nog niet gewroken. Integendeel, het lijkt er zelfs nog niet naar dat de Italianen als aanvallers zijn opgetreden. Galliano is met de zijnen door de scharen van den Negus en diens hoofden te Makalle ingesloten en geen der verschrikkingen van een beleg, zelfs de dorst niet, wordt aan die dapperen bespaard.Ga naar voetnoot*) De generaals Baratieri en Arimonde zwerven met hun troepen in den omtrek, | |
[pagina 192]
| |
en schijnen de benauwde veste wel ter hulp te willen snellen, maar geen van beide acht zich sterk genoeg. Intusschen zit het ministerie van Crispi nog ongedeerd op de wankelende zetels en voor alle veiligheid heeft de premier besloten het parlement thuis te laten, totdat hij misschien een nieuwe Afrikaansche overwinning tot zijn beschikking zal hebben om er de aangroeiende oppositie mee te verslaan. Eindelijk nog telt de maand een paar dooden. In de eerste plaats het stokpaard van graaf Kanitz, dat voor de derde maal door den Duitse hen Rijksdag werd afgemaakt. Die poging tot bovenmatige bescherming van den landbouwenden stand, een poging geheel in een agitatiemiddel ontaard, is volkomen mislukt. De boerenstand is bewaard gebleven voor de teleurstellingen welke de staat als graanmakelaar, en tegelijk als ophooper van een graan-schatz hem onvermijdelijk bezorgd zouden hebben. Te Parijs is Charles Floquet gestorven, als halfvergeten senator, nadat alle politieke eerambten der Republiek voor hem hadden opgestaan. Hij is misschien het eerlijkste slachtoffer van Panama geweest, als men de kleine luiden uitzondert die er hun spaarpenningen in hebben verloren. Hij heeft zijn straf voor het oogluiken en voor het bezoldigen van dagbladen ten behoeve van die onderneming, reeds dadelijk ontvangen, toen men hem in '93 niet als Kamervoorzitter herkoos. Bij zijn begrafenis is gebleken, dat men hem vergeven had. Hij werd een van de edelste zonen der Republiek genoemd. Maar zelfs hij.... En het huis van koningin Victoria verloor prins Heinrich van Battenberg den jongsten schoonzoon der souvereine. Een roemloos einde van een onbeduidende persoonlijkheid. Hij stierf in een onrechtvaardigen veldtocht, tegen de Asjantijnen in Afrika ondernomen, die geen president Kruger hadden en geen Europeesche openbare meening om hen te redden uit den nood. Hij stierf aan malaria, zonder kruit geroken of bloed gezien te hebben, de arme prins. Ik zie nog die afbeelding van hem voor mij, die hij voor zijn vertrek naar Afrika te Londen had laten maken: in een keurig expeditie-pakje met fraaie handschoenen alsof hij zich had aangekleed voor een partij golf. Nu is hij het eenige slachtoffer van den veldtocht geworden en de zwarte koning van Asjanti kan er zich over verheugen dat de hardnekkigheid, waarmeê zijn vijanden zijn telkens aangeboden onderwerping hebben versmaad, althans het leven gekost heeft aan een blanken prins.
23 Januari. P.v.D. |
|