| |
| |
| |
Nederlandsche Verzen en Nederlandsch Proza.
I.
Wereldvrede door Louis Couperus. L.J. Veen, Amsterdam, zonder jaartal (1895)
‘Geheel als vervolg op “Majesteit”’ - zegt de auteur - dient Wereldvrede gelezen te worden. Hij heeft met dezen tweeden roman volstrekt geene propaganda voor vredebonden en vredevrienden bedoeld. Hij wilde alleen een kunstwerk geven.
En dit heeft hij met schitterenden uitslag gedaan.
Wereldvrede overtreft Majesteit. In de eerste plaats door den vorm, in de tweede door den inhoud. Ditmaal heeft Couperus Wereldvrede in een voortreffelijken Nederlandschen stijl geschreven. Al het Fransch uit Majesteit blijft weg. Het bij dezen auteur zoo geliefde adjectief intens komt in 379 bladzijden maar tweemaal voor. Hier en daar leest men nog een enkel Fransch woord, maar de stijl is flink, gezond Nederlandsch, vooral in de dialogen. Somtijds bereikt Couperus door zeer eenvoudige middelen groote stijleffekten. Op den eersten dag van het Vredes-Congres te Lipara, gevoelt Keizer Othomar XII zich bijzonder gelukkig, en zegt de dichterlijk gestemde auteur: ‘Eene groote jeugd lachte in zijn gemoed, als lichtblauwe luchten was zijn Keizersleven om hen heen’ (108). Wanneer de anarchist en communist Melena den Keizer in zijn equipaadje ziet voorbijkomen, werpt hij een woedenden blik in het rijtuig. Couperus zegt dan met uitnemende kracht: ‘Het was maar éen enkele seconde, want het rijtuig snellerde in een oogwenk voorbij, maar de blik was haat, een diepe haat, een te diepe haat voor persoonlijkheid, een haat, zooals oplaait om ideeën - om realiteiten, die zijn, en om droomen, die willen worden. Dat was Melena's groet.’ (150). Met een enkelen trek weet hij een geheel tafereel voor de oogen zijner lezers te tooveren. De regimenten, die een opstand gaan dempen, trekken door Lipara. De Prinses Zanti ziet er naar, uit het venster van hare kleedkamer. ‘Toen de troepen voorbij waren, toen de laatste stappen van den marsch rythmisch verklonken - de wolk meegaande, de straat leêg, opklarende uit het verstuivende stof, keerde zij zich om, liep op en neer, met groote oogen, die strak zagen en zeer geheime gedachten volgden.’
Zoo vindt men bijna op elke bladzijde voortreffelijke staaltjes van een schitterenden stijl. Wereldvrede zal onder de langzaam aangroeiende verzameling der kunstwerken van Louis Couperus eene zeer in 't oogvallende plaats innemen. Want Wereldvrede staat als schepping eener vindingrijke fantazie zeer hoog. Compositie en uitvoering der details zijn bijna geheel vlekkeloos.
Hij behandelt daarenboven eene stof, die dieper in de harten grijpt, dan het drama in Majesteit. De Keizer Othomar van Liparië moge een droomer, een idealist, een utopist zijn, hij wekt de innigste sympathie door zijne edelmoedige illusiën over wereldvrede, terwijl in zijn rijk de sociaal-demokratische woelingen der meest moderne Nihilisten door moord en brand alom de afschuwelijkste gruwelen uitlokken. Deze tegenstelling is het onderwerp van den roman. Aan het slot zullen Othomar en de Keizerin Valérie, onder leiding van een zeer mo- | |
| |
dern en zeer bekwaam rijkskanselier, Ruxodi, eene reis maken door het geheele rijk, om van alle toestanden en alle misbruiken persoonlijk kennis te nemen. De diepe verslagenheid van den Keizer wordt dan den nieuwen rijkskanselier genezen. Deze spreekt woorden, die recht tot het hart gaan. Hij knielt voor den Keizer, en zegt:
‘Sire, ik bid u, zie mij aan. Laat mij in de oogen van Uwe Majesteit zien. Uwe Majesteit heeft mij reeds in deze weinige dagen met gunsten overladen; Uwe Majesteit heeft mij Prins willen maken.... Ik vraag u nu deze gunst: zie mij aan, want ik wil u zeggen, dat ik Uwe Majesteit, zooals uw geheele volk, liefheb en vereer, ik wil hier, als een eerlijk man, Uwe Majesteit, mijn werkkracht en mijn leven beloven, om Liparië te maken tot een hoog rijk, een rijk van nieuwen luister, een rijk van een nieuwe eeuw.... Dan, Sire, zal uw zoon misschien den vrede geven en niet Liparië alleen, maar aan Europa.... Maar zie mij aan, Sire....’
Het is zeer mogelijk, dat een lezer van koel temperament en bedeeld met een zeer scherp oordeel zal verklaren, dat er nergens in de wereld zulke Keizers en zulke rijkskanseliers worden gevonden, maar deze verklaring zal Couperus niet de minste zwarigheid in den weg leggen. Hij zou alleen kunnen antwoorden, hoe het zeer wel mogelijk is, dat zulk een Keizer en zulk een rijkskanselier nergens ter wereld bestaan, maar, dat dit ook niet behoeft. Het is zijn recht in zijne kunstschepping ze voor te stellen zooals hij wil, mits ze, op de schaal der poëtische waarschijnlijkheid gewogen, niet te licht worden bevonden. En dat zou zelfs gezegde lezer met zijn koel temperament niet kunnen volhouden.
Bij het bovengenoemd tooneel - en overal elders - treedt de Keizerin Valérie met bijzondere distinctie op. Men weet uit Majesteit, dat zij haar hart geschonken had aan een vorst van lageren rang, den Prins van Lohe-Obkowitz, die het evenwel versmaadde, om met eene Fransche zangeres, Estelle Desvaux, te huwen. Valérie had toen een mariage de raison politique gesloten met den Keizer van Liparië. De echtgenooten gaan met wederzijdsche hoogachting naast elkander door het leven. Hun is een zoon geboren, Xaverius, een uiterst tenger en teêr kind, voor wiens leven zij telkens vreezen. Door eene toevallige gebeurtenis wordt de rust der Keizerin Valérie gestoord. De Fransche zangeres Estelle Desvaux is weduwe geworden, en heeft hare kunstreizen hervat. Zij is te Altara, hoofdstad van Liparië, verschenen. De Keizerin had dit uit de kranten gelezen, en aan eene bloedverwante, de Koningin van Gothland, vertrouwelijk gezegd, dat die krantenberichten haar zeer ontstemden. De Koningin wilde aan Valérie een dienst doen, en sprak er over met Prins Edzard van Karlskrona, die den directeur van den schouwburg ontbood, en aankondigde, dat om redenen van staat de zangeres Desvaux niet mocht optreden te Altara. Maar de Keizerin hoort er van, en gelast terstond Prins Edzard, dat hij zijn bevel intrekke - de Fransche zangeres moet optreden. In dezen staat van zaken, komt de tijding van een opstand in Xara, eene strafkolonie.
Keizer Othomar zendt den gouverneur van Xara door de telegraaf het bevel den staat van beleg in dat district te proclameeren. Daarna blijft hij mijmeren, en herleest eene brochure over de zegeningen van den vrede. Aarzelend treedt dan de Keizerin Valérie binnen, om hem alles te vertellen, wat haar heeft gepijnigd. Zij is zeer eenvoudig in een wit peignoir, en knielt bij hem neer, terwijl zij het moede hoofd tegen zijn arm vlijt. Daarna verhaalt zij hem alles, wat er met de Fransche actrice gebeurd is, terwijl de Keizer zijn arm om hare leest legt. Valérie betreurt het, dat een onvoorzichtig woord van haar zelve tot zooveel beweging aanleiding gaf. En dan
| |
| |
volgt een zeer treffend tooneel. De Keizer zegt:
‘- En nu zingt ze?
- Morgenavond....
- Het is beter er niet heen te gaan, Valérie! om Xara....
- Ja, Othomar, om Xara....
In eens, radeloos, snikkende uit hare ziel, pakte zij hem in hare armen.... - “O, God Othomar, help me, help me...!! Ik ben soms zoo zwak, ik ben zoo zwak! Vergeef me, Othomar, ik... ik mag zoo niet zijn. Mag niets zeggen, zelfs niet tegen Sofie... alleen tegen jou, nietwaar, tegen jou, mag ik wat zeggen....? Othomar,... hier.
Zij woelde in hare borst, rukte zich, rood van schaamte, een ketting af met medaillon...
- Hier, Othomar, neem dat weg, gooi dat weg, verbrand het!! Want het maakt me te zwak: jaren lang al beneemt het me mijn kracht: jaren lang al eet het me op, alsof het vergift is....
Zij zonk aan zijne voeten neer, luid opsnikkende, in de wanhoop van een gebroken vrouw, die sterk moet zijn en scheiden moet, voor altijd nu, van iets nog altijd geheimzinnig dierbaars...
In het medaillon zag Othomar het portret van Prins Leopold Van Lohe-Obkowitz.....
Bleek legde hij het neer.
Hij zag op Valérie, die aan zijn voeten snikte, en nam toen het medaillon - zonder de ketting te laten rammelen - weer op...
Zij had gelijk, het was vergift....
En plotseling sloot hij het weg.
Toen hief hij haar op, nam haar in zijne armen, en liet haar weenen, terwijl hij staarde naar buiten, naar zijn land in den nacht, waar de Zanthos kronkelde als een reusachtige Python....”’
Deze bladzijde behoort tot de uitnemendste van Wereldvrede. In edelen eenvoud, zonder jacht op vreemdsoortige stylexsudaten, wordt hier een tooneel uit het intieme leven van vorsten gegeven vol diepen eerbied voor het arme, lijdende menschenhart, dat in beider borsten van weedom ineenkrimpt.
Couperus heeft zijn verhaal verder indrukwekkend weten te maken door een paar personen van den tweeden grond: de Prinses Vera Zanti, dochter van den volksvriend Zanti uit Majesteit, en een zekere nihilist, die Melena heet. Vooral uit deze beide nieuwe figuren blijkt het, dat de fantazie van den auteur naar Rusland gewend is, dat men zijn fantastisch Keizerspaar voor enkele uren althans op den Russischen troon zou kunnen plaatsen.
De geschiedenis van Vera Zanti - ook haar doopnaam is Russisch - en van den nihilist Melena, is eene afzonderlijke novelle, die op zeer kunstrijke wijze door de verwikkeling van den roman is heengeweven. Zij is als jong meisje in de communistische kolonie van haar vader Balthazar Zanti volgens de communistische leer van dezen - niet volgens de burgerlijke wet - gehuwd met den socialist-nihilist Melena. Maar haar vader was verbannen en gestorven, zijn groot fortuin was toen bijkans geheel verzwolgen door de uiteenspattende kolonie. Vera zond haar man Melena weg, omdat ze hem niet meer lief had, beloofde hem geldelijken steun, en hield haar kind, Balthazar, bij zich. Er was van het reusachtig fortuin der Zanti's nog zooveel overgebleven, dat Vera naar haar stand kon leven. Zij kreeg gratie van Keizer Othomar, en ging te Lipara wonen in een klein hotel, waar zij weldra de algemeene aandacht trok door hare schoonheid en haren goeden smaak.
Hare gestalte is door Couperus met zeer fijn penseel geteekend. Zij is tenger, mager, broos, klein. Heur hair is zilverblond, met enkele vlokken naar het achterhoofd golvend in een dikken knoop. Ze heeft ‘goudgrijze bloemenoogen, half mystiek, half sensueel’. Vera komt weldra aan het keizerlijk hof, en vindt een grooten bewonderaar in den Prins Edzard van Karlskrona. Ook bij deze schepping heeft de auteur eene ongemeen gelukkigen greep gedaan. Prins Edzard is de type van den week-weeldrigen vor- | |
| |
stenzoon, die in laffe geneugten zijn tijd en zijne gezondheid verspilt - een doodeter, die zich aan spel, paarden, vrouwen en feesten wijdt.
Juist als Vera met den Prins in een zeer geanimeerd onderhoud is gewikkeld, wordt het bezoek aangekondigd van Melena, haar quasi-echtgenoot. Vera weigert woedend hem te ontvangen. Maar des anderen daags komt Melena terug. Er is in deze situatie iets zeer romantisch-tragisch, maar tevens iets zeer gewoons, een motief reeds herhaaldelijk voorgekomen. Vroeger werd er in den bloeitijd der Romantiek veel gebruik van gemaakt. Lord Lytton laat in zijne romans dikwijls zulke Nemisisfiguren optreden, die aan eene misdaad of eene zwakheid uit het verleden herinneren. Eugène Sue en Paul Féval maken er herhaaldelijk gebruik van. Bij Couperus wordt Melena met veel takt ten tooneele gebracht, maar een atmosfeer van romantiek golft om hem heen. Hij blijft dweper en nihilist - hij lost later een revolverschot op den Keizer; hij komt telkens zijne communistische wederhelft opzoeken, en rijst als een fataal spooksel voor haar op. Eens vraagt hij haar om zeshonderd florijnen. Hij moet vluchten, want hij heeft dynamietbommen in de paleizen van Lipara neêrgelegd. Hij noodzaakt Vera een cheque van 600 florijnen te teekenen. - Maar aan de deur van het hotel wordt hij gearresteerd. Een volksoploop stelt hem op vrije voeten. In alle steden van Liparië laait de brand van den opstand. Zelfs in de hoofdstad.
Met veel dichtersbehendigheid heeft Couperus van al deze schokkende feiten weten gebruik te maken. Zijne schildering der nihilistische aanvallen op het keizerlijk paleis is zeer aangrijpend. Maar ook het hoog-romantische, soms met neigingen naar het hartstochtelijk-sensuëele, komt aan het slot steeds crescemdo voor. Melena vrij; Melena te Lipara het hotel van zijne ex-vrouw plunderend en bestelend; Melena de kleedkamer van Vera binnendringend, terwijl zij hare naaktheid nauwelijks bedekken kan; Melena haar voortsleurend bij de polsen, terwijl zijne geestverwanten met fakkels komen aanstormen, om haar hotel in brand te steken; Melena met Vera worstelend, het laatste kleedingstuk haar van het lijf scheurend, en haar doodend met revolverschoten - dit alles maakt door het talent, waarmee het verteld wordt, wel zeer grooten indruk, maar lijdt aan zekere bontheid en overvloedigheid - aan zekere kleine overhelling tot spektakelstukachtige effekten.
Wereldvrede is een van Couperus best geslaagde kunstwerken. Er zijn maar zeer weinige auteurs onder de schrijvers van zijn leeftijd en onder zijne voorgangers, die hem evenaren in fantazie, in schilderachtige voorstelling, in beeldende kracht. Couperus blijft met zijn schoon talent een modern romanticus, een zoon van Théophile Gautier in de kunst.
In zijne gedichten - zijne eerste letterkundige scheppingen - was deze kunstverwantschap reeds zeer duidelijk in het oog vallend. In Wereldvrede komt het elegante en schitterende van Théophile Gautier op nieuw terug. In Wereldvrede paart zich een stijl, fonkelend van frischheid en zwier, aan een diep ontroerend drama. Al het overdrevene en gekunstelde uit Noodlot en Extase is verdwenen. - De kunstenaar heeft zijn talent tot rijperen bloei weten te ontwikkelen.
T.B.
|
|