| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Aan het eind van het jaar sluit een koopman zijn boeken af en maakt zijn balans op. Daarmee stelt hij zijn winst en verlies vast. En natuurlijk zijn er altijd wel loopende zaken, waarvan hij de eind-uitkomst nog niet kan berekenen, omdat eerst het nieuwe jaar die zal brengen; maar de voornaamste resulaten van het afgeloopen jaar zijn hem toch bekend.
Als de groote staten van Europa hun balans eens opmaakten aan het eind van het jaar 1895, wat zou men dan wel te lezen krijgen?
Niet veel bijzonders. Is dat jaar dan zoo onbelangrijk geweest? Een enkele blik rugwaarts is voldoende om te doen zien, dat 1895 mee mag tellen in de geschiedenis van deze eeuw. En toch kan Europa zijn boeken niet afsluiten om de eenvoudige reden dat het bijna geen enkele zaak afgedaan heeft. Het heeft zaken gedaan, druk, koortsachtig gehandeld, maar het zijn niets dan loopende schulden en vorderingen, waarmede het 't nieuwe jaar ingaat.
Hoe weinig is de Turksch-Armenische quaestie in de afgeloopen maand gevorderd. De moordberichten uit Klein-Azië duren voort. Het zijn nu niet altijd meer de Armeniërs die het meest te lijden hebben en uit de gruweldaden, welke zij thans tegen moslemsche vrouwen en kinderen bedrijven, blijkt wel ten duidelijkste dat zij bij het begin van het conflict geheel ten onrechte werden voorgesteld als een hoop weerlooze Christenen in de hand van den grooten Turk. Maar vergoten bloed eischt bloedvergieting en wie de fotografieën gezien heeft, door den correspondent van de Graphic ter plaatse genomen, die zal erkennen, dat aan den rand dier diepe kuil, met lange rijen vermoorde landgenooten gevuld, niet zonder reden door menigeen een dure eed van wraak gezworen werd.
Slechts in Konstantinopel is het wat rustiger geworden. Naar ik van een ooggetuige, juist uit Stamboel teruggekeerd, vernam, is het daar niet zoo gevaarlijk voor vreemdelingen als men in West-Europa denkt. De Turksche politie is er machtig genoeg om de orde te bewaren en zoo noodig, kan men een toevlucht bekomen in de ambassades. Dat de wachtschepen der mogendheden, na veel geharrewar en nadat het mes den Sultan wederom op de keel gezet was, verdubbeld zijn, levert ook in zekeren zin een waarborg voor de veiligheid der westerlingen.
Het is een andere vraag of die manifestatie direct noodig geweest ware. Zij heeft den Sultan in de oogen van zijn eigen volk vernederd en dat kan op het oogenblik geen goede politiek zijn. Laten de verbonden mogendgendheden hem binnenshuis doen gevoelen, dat hij buigen moet voor hun gemeenschappelijken wil. Maar laten de Turken door uiterlijke gebeurlijkheden daar zoo weinig mogelijk van merken. Iedere openbare vernedering van Abdoel Hamid vergroot de kansen van een opstand tegen zijn gezag.
| |
| |
En het zou geen gemakkelijk werk voor de machtige staatslieden van Europa zijn, als zij zich straks genoodzaakt mochten vinden den Beheerscher der geloovigen tegen zijn eigen onderdanen te verdedigen, nadat zij hem zelf voor de oogen der geloovigen vernederd hebben.
Intusschen wisselt de Padisjah iedere maand van viziers. Zijn trouwste dienaar, Saïd pasja, heeft bij den Engelschen gezant de wijk genomen en bedreigingen noch klachten vermochten hem daarvandaan te krijgen, tot hij op een goeden dag zelf het zonderlinge van zijn handelwijze heeft ingezien. Maar ook daarna is er niets veranderd. Het smeult alles nog.
En Italië! Het zit tot over de ooren in de ‘quaesties’. Zijn financiën zijn, ondanks de deels kunstmatige, deels natuurlijke verbeteringen en het onbegrijpelijk optimisme van zijn regeering, in schromelijke verwarring. Zijn krediet is geschokt, zóó, dat niet alleen de geldmarkten of de groothandelaren ervan te lijden hebben, maar dat zelfs de eenvoudige tourist het merkt als hij zorgen moet - wil hij geen ernstige verliezen ondergaan - zijn beduimelde lire-briefjes uitgegeven te hebben voor hij het zonnige Zuiderderland verlaat. Sicilië draagt zijn gruwzaam lot geduldig, doch komt alleen maar niet tot uitbarsting doordat zijn bewoners zoo dom zijn en verstoken van alle organiseerende leiding.
En nu komt eensklaps bij al die ellende de onvoorziene débâcle in Afrika. De voorhoede van generaal Baratieri overvallen door twintig duizend krijgers van Menelik, den koning der koningen van Aethiopië, zooals hij zichzelf betitelt - den negus van Sjoa, zooals de Italianen hem noemen Bijna 2000 man van de Italiaansche troepen door die krijgsmacht in de pan gehakt: rouw op het schiereiland, dreigend gevaar in Erytrea, een vat zonder bodem, waarin de schaarsche millioenen verdwijnen, die het land met zooveel moeite samenraapt.
Wat moet er toch wel gebeuren met Italië in het zwarte werelddeel? - zoo vraagt men zich af, als men ook maar een oogenblik aan de toekomst denkt. Het heeft het gevaarlijkste hoekje van Afrika uitgekozen voor zijn nederzettingen. Had het nu werkelijk, zooals door zijn regeering en door generaal Baratieri herhaaldelijk beweerd is, zich maar gehouden aan zijn oorspronkelijk plan: ginds een tweede vaderland te stichten, waar de talrijke over de wereld verspreide Italianen zich konden vestigen - het gevaar ware te keeren geweest. Maar het heeft ‘hoogerop’ gewild, in zijn koloniale zoowel als in zijn Europeesche politiek, en in beide gevallen tot zijn onberekenbare schade. Het heeft de vrije Abessyniërs willen dwingen tot de belofte dat zij niet meer zouden onderhandelen, met wie dan ook, zonder de tusschenkomst van koning Umberto's regeering. Niet tevreden met het verkregen gebied, haastig drijvend tot ‘afronding’ daarvan, in plaats van eerst het verkregene te organiseeren en te omgeven met een sterken militairen muur, desnoods gevormd uit de kolonisten zelf, is het groot gaan doen, heeft Engeland willen naäpen en is in den val geloopen. Wat nu? Gelooft men werkelijk aan een tuchtiging van den ‘koning der koningen’?
| |
| |
Zouden de Italianen de eersten zijn, die dat geheimzinnige land van Aethiopië, waartegen de Britsche leeuw den kop gestooten heeft, als overwinnaars zullen binnentrekken? Zoo zij het niet doen, blijft de nederlaag van Amba-Alaghi ongewroken; hetgeen ongewoon en gevaarlijk is voor een beschaafde mogendheid tegenover een gekleurden potentaat.
Wat zijn zij begonnen? vraagt men zich ontsteld af. Crispi moge het doen voorkomen alsof dit een van die min of meer belangrijke, in elk geval overkomelijke ongelukken is, die iedere koloniale staat op zijn beurt ondervindt. Engeland, Frankrijk en ook ons land werden door hem als voorbeelden aangehaald. Maar er is toch eenig verschil. De nacht van Mataram was een ramp voor Nederland, maar - binnen het half jaar was de Radjah van Lombok onttroond. Frankrijk heeft bloedige verliezen geleden in Tongkin, maar - Tongkin is nu Fransch gebied. Engeland heeft wel eens terug moeten krabbelen, waar het vooruit wilde, maar - dadelijk vond het in een ander werelddeel vergoeding voor wat het in het eene niet bereiken kon.
Italië's koloniale politiek echter is Erytrea en Erytrea alleen. Het houdt vol, ook waar het in tegenspraak er mee handelt, dat het niet veroveren wil. In elk geval denkt het niet en zou het ook niet kunnen denken aan een verovering van Sjoa. Het heeft zich een krachtigen nabuur tot vijand gemaakt en heeft een geduchten klap gekregen. Wat moet er nu gebeuren?
Het is van weinig belang of het Kabinet Crispi aanblijft of weggaat - van weinig belang althans voor de oogenblikkelijk in Afrika te volgen gedragslijn. Daarover schijnt nagenoeg eenstemmigheid te bestaan. Crispi zelf heeft zijn ministerie gered met die brutale, grootsprekerige handigheid, waarvan hij het monopolie schijnt te bezitten. De motie, welke zijn Kabinet ten slotte in stand hield, bevatte onder de roos een afkeuring van zijn politiek; maar er werd tevens in gezegd, dat de Kamer de regeering vertrouwde wat de reparatie der onheilen betrof. Aan dezen stroohalm hield de Italiaansche Bismarck zich vast en die bleek sterk genoeg om hem drijvende te houden, zij het dan ook niet met al zijn collega's. Het optimisme van baron Blanc zal dezen nu misschien zijn portefeuille van buitenlandsche zaken kosten, en een onhandigheid aan Calenda misschien de zijne, die van justitie. Wat scheelt het Crispi, die alleenheerscher is, of er een paar van zijn viziers verdwijnen? Het is alleen maar de Voorzienigheid die hem kan treffen, dezen homme providentiel. Voorloopig heeft hij het gevaarlijke Giolitti-schandaal in den doofpot weten te stoppen en heeft de millioenen gekregen waarmee hij zich in Afrika zal moeten redden. Toch is het voor hem zeker onmogelijk de boeken af te sluiten op 31 December.
Wijdt soms Duitschland met de aftreding van den Pruisischen minister van binnenlandsche zaken von Köller een nieuwe politiek in? Sedert den nieuwen koers van den Rijkskanselier von Caprivi is daar niet veel vernieuwd. Caprivi zelf behoort reeds als politiek persoon niet meer tot het rijk der levenden, maar zijn oude opvolger heeft zeker geen hervormingsplannen. Prins Hohenlohe maakt den indruk van de zaken eenvoudig aan
| |
| |
den gang te houden, zooveel mogelijk de verstandige uitvoerder van den wil zijns meesters te zijn en de betrekkingen met de natie en de volksvertegenwoordiging zooveel doenlijk te willen overlaten aan de mede-verantwoordelijke ministers. Velen beweren, dat er oneindig meer steekt in dien ouden geslepen diplomaat, bekend met de achtergangen van de binnen- en buitenlandsche politiek. Dit kan wel waar zijn en daarvoor getuigt allereerst het verleden van den Rijkskanselier, die de uiterst moeilijke taak van stadhouder van Elzas-Lotharingen eervol achter zich heeft. Maar dat Hohenlohe sinds hij zijn hoogen post onder den Keizer bekleedt, veel meer heeft gedaan dan de zaken aan den gang houden, moet toch nog bewezen worden. Het is niet goed al te slim te willen zijn. En zij die met een knipoogje beweren, dat er toch heusch in het burgerlijk breede hoofd van dien stillen diplomaat nog een heel arsenaal van sluwe berekeningen ligt opgestapeld, zijn toch ook dadelijk bereid om hem van de fouten, welke de Rijkspolitiek in dit jaar gemaakt heeft - en zij heeft bijna niets anders gedaan - met klem van redenen vrij te pleiten.
Het socialisme is langzamerhand do nachtmerrie van den jongen Keizer geworden. Het laat hem geen rust; het vergalt hem zijn schitterendste demonstraties van statige majesteit, het laat een doffen neerslag op de blinkende uniformen zijner reusachtigste gardes. De vooruitstrevende partijen hebben geleden onder dien wassenden haat tegen het roode spook, - die vrees verbergt. De sociaal-democratie, opbloeiende onder de vervolging, zich in de breedte uitbreidende onder den druk van boven, heeft tevens voor het oogenblik diensten bewezen aan de reactie. Al meer naar rechts helt Wilhelm II over, waar hij behalve de gekromde ruggen ook de feodale getrouwheid en de historische toewijding vindt die aan de burgerpartijen ontbreken. Geen gelegenheid laat hij voorbijgaan om de socialisten te schilderen als vijanden van het vaderland en van de menschheid. Hij wijst hen het land uit, onder welks wetten het hun niet aanstaat te leven. Den moord op Carnot, de groote legermanoeuvres, de onthulling van standbeelden, de viering van gedenkdagen uit den grooten oorlog - alles grijpt hij aan om door zijn snel over de wereld vliegende woorden alom te verkondigen, dat hij op het leger vertrouwt en dat de partijen van omverwerping uit den booze zijn.
Is het wonder dat een minister als von Köller, uit de jonkerpartij gesproken en een der vertegenwoordigers van dat starre Duitsche conservatisme, welks ziel door den adem dezer eeuw niet is geraakt, onder zulk een patronaat van stonde aan naar middelen heeft gezocht om het roode spook voort te drijven, in den hoek te jagen en waar het niet te vernietigen was, althans in ijzeren boeien te sluiten? Met de Umsturz-vorlage is het niet gegaan. En toen is - wanhopig inconsequent, omdat er geen levender bewijs van de nutteloosheid der invoering van nieuwe vervolgingswetten te bedenken was - die campagne tegen de majesteitsbeleediging begonnen, die uitloopt op een veldtocht tegen de vrije gedachte en zoo de majesteit van keizer Wil- | |
| |
helm zwaarder beleedigt dan de onbeschaafdste vagebond of de verbitterdste socialist het zou kunnen doen.
Welk een magere verdediging, in deze maand in den Rijksdag gevoerd, van de nieuwe manier, waarop de Rijksregeering den ingezetenen het leven zuur tracht te maken. Er is natuurlijk - zoo zeide, meen ik, de minister van justitie von Schönstedt - tweeërlei soort van beleediging. Daar zijn de arme drommels, die het gezag beleedigen uit onbeschaafdheid; zooals zij vloeken om aan hun woorden meerdere kracht bij te zetten. Die vervolgen wij ongaarne; maar als er een klacht inkomt, dan moeten wij daar wel gevolg aan geven. Evenwel, met de indiening van zulk een klacht bewijst men ons geen dienst; - houdt het u voor gezegd, gewillige geesten, stille verklikkers, dat gij het niet in de eerste plaats op arme drommels voorzien moet hebben!
Daar zijn echter ook - zoo sprak de minister verder - de geslepenen, die met boos opzet hun woorden overdenken en inwikkelen zoo, dat zij schijnbaar geen vat op zich geven, maar intusschen toch zeggen wat zij tot schade van het Rijk en beschimping van het gezag verkonden willen. Tegen deze is onze straffende hand opgeheven; hen zullen wij vervolgen, tot de laatste hunner tot zwijgen gebracht is.
Tot welke van deze beide categorieën, zou men willen vragen, behoort wel die schare van hoogleeraren, dagbladredacteurs en andere publicisten, die wegens majesteitsbeleediging vervolgd en veroordeeld zijn, omdat zij schreven, in hun zwaren, gemoedelijken, Duitschen stijl of overnamen van anderen, wat al sinds jaren in boeken en op colleges werd gezegd of waar in geen der moderne Europeesche staten iets strafbaars in zou zijn gevonden? Rekent men hen tot de arme drommels? of tot de geslepen kwaadwilligen? Zij behooren tot geen van beide. Zij hebben met beide slechts gemeen, dat zij gezamenlijk de slachtoffers zijn van de vervolging van het vrije woord en de vrije gedachte - het treurig uitvloeisel eener reactie, waarvan de nog altijd jonge keizer met zijn groot verstand en zijn krachtig plichtbesef mettertijd wel bekomen zal.
Mettertijd; want het ontslag van von Köller, met hoeveel gejuich in de Duitsche landen ook begroet, schijnt niet te beteekenen dat er met de politiek van majesteitsbeleediging wordt gebroken. Von Köller schijnt behalve een reactionnairen geest ook een lastig humeur en ruwe manieren te hebben. De collega's konden het niet met hem vinden; hij speelde voor enfant terrible en stuurde hun fijnste overleggingen en berekeningen in de war. Misschien begon hij Hohenlohe wat al te ijverig te worden; misschien begreep de Keizer dat deze wijze van kastijding van de sociaal-democratie te veel van beulswerk weg had. Er was een man noodig met handschoenen aan, maar overigens uit dezelfde stof; die man schijnt thans gevonden. Een nieuw tijdperk treedt althans de binnenlandsche politiek met Freiherr von der Recke von der Horst niet in; als de tegenwoordige koning van Pruisen door een plotseling ontslag de handelingen en de denkbeelden van een
| |
| |
zijner dienaren wil veroordeelen, dan zendt hij dien niet naar huis met den Zwarten Adelaar gesierd en vereerd met een dankbrief van de eigen hand zijns hoogen meesters.
Lekt er in Duitschland van de politieke schandalen (die er even goed bestaan als in de andere beschaafde staten: men denke aan von Kotze en nu laatstelijk aan Hammerstein) slechts tersluiks een klein gedeelte uit; stopt men ze in Italië bij onderling overleg in den doofpot - de Fransche Republiek stalt de hare bij voorkeur voor de oogen der geheele wereld uit. Met de gevangenneming van Arton, een buitenkansje voor het kabinet Bourgeois, is heel Panama weer uit den modderpoel komen opduiken. Tot de uitlevering van dezen politieken dief is thans besloten en tevens is op aandrang van den ex-premier Ribot een instructie geopend, welke de rol door de regeering van 1891/92 tegenover Arton gespeeld, in het licht heet te zullen stellen. Het mooiste moet dus nog komen: de processen. Herinnert men zich echter wat het met ophef aangekondigde, van vreeselijke onthullingen zware, geding tegen den senator Magnier, van de knoeierijen in het beheer der Zuider-spoorwegmaatschappij aan het licht gebracht heeft, dan staat het te vreezen dat wij ook nu niet veel wijzer zullen worden. Want er is zeer veel en zeer helder licht noodig om alles te onderscheiden, wat zich in die chaos van gewone en politieke misdrijven, van gekonkel en gekuip bevinden mag. Zooals de Arton-zaak thans staat, kan, dunkt mij, niemand er uit wijs worden. Zoodra de een of andere minister of afgevaardigde onder applaus van de Kamer zijn vroeger gedrag verklaard en de tegen hem ingebrachte beschuldigingen wederlegd heeft, komt de Figaro met een brief van Arton voor den dag die al de gegeven ophelderingen tot halve leugens maakt of de waarheid ervan weer in twijfel stelt.
Er is één schandaal uit den weg geruimd in deze maand - zoo schijnt het althans. Een vuilaardige poging om den President der Republiek tot aftreden te dwingen, is door tijdigen tegenweer verijdeld. Keizers en koningen kunnen wel een smet op hun verleden velen, zoo meenden de aanranders, maar niet de eerste burger van het gemeenebest. Daar men nu zulk een smet in het verleden van den eerlijken Faure niet kon vinden, doorsnuffelde men dat van de familie zijner vrouw en vond dat de vader van deze, nog voor háár geboorte, een veroordeeling had ondergaan. Nu werd er gestookt en geïnsinueerd:
C'est d'abord rumeur légère,
Un petit vent rasant la terre....
en als beter denkenden er niet gauw genoeg bij geweest waren om te vertellen, wat de zaak eigenlijk beteekende, ware Bazilio's uitspraak voor de zooveelste maal wederom bewaarheid geworden. Dit is een zoo misselijke onderneming geweest dat er bezwaarlijk te sterke termen gebruikt kunnen worden om haar te brandmerken. Een ding is echter waar: dat de verontwaardiging van vele der âmes pures, die er thans ach en wee over roepen,
| |
| |
wel iets gekunstelds heeft. Edouard Drumont, hoe verachtelijk ook zijn streven moge wezen om den veldtocht tegen Faure op dezelfde gronden te blijven voortzetten, heeft hierop terecht gewezen: dat de thans in heilige verbolgenheid ontstoken republikeinen onder het keizerrijk geen middel te laag geacht hebben om het te gebruiken tegen Napoleon III en zijn moeder en keizerin Eugénie en haar familie.
In het midden latende of Drumont te goeder trouw is met de argumenten, welke hij ook nadat de campagne tegen Faure verijdelt schijnt, voor diens aftreden blijft aanvoeren of dat ook hier weer meer leelijks achter steekt - zou ik toch willen doen opmerken, dat die argumenten weinig steekhoudend zijn. Het klinkt heel mooi om te zeggen: Faure, wetende dat er een smet op de nagedachtenis van zijn schoonvader rust, had zich nooit candidaat mogen laten stellen voor het presidentschap en nu hij het gedaan heeft, blijft er maar één weg voor hem open: aftreden; want het woord gevangenis mag nooit in één adem genoemd kunnen worden met den hoogsten ambtenaar in den staat. Toch gaan die argumenten in een republiek en in onzen tijd minder dan ergens of ooit op. Juist het feit dat het voor een werkmanszoon, zelf eenvoudig handelsman, mogelijk geweest is het Elysée te betrekken, bewijst dat zij die hem gekozen hebben, allerminst te rade hebben willen gaan met andere dan zuiver persoonlijke consideratiën. Ieder verantwoordelijk voor eigen leven en daden, zoo luidt de nieuwe leer, die evenmin wil hooren van voorrang, gebaseerd op de wapenfeiten van voorvaders of aan een oerouden stamboom ontleend, als zij de schulden der ouders zou willen verhalen op de kinderen. Het is maar te hopen dat de spreekwoordelijke bon sens van het Fransche volk het aanhoudend getoeter van eenige schendbladen moede zal worden en dat het zijn eerlijken President zal handhaven op de plaats, welke het hem tot nog toe zoo van harte schijnt te gunnen.
Mij rest nog te spreken van het belangrijkste voorval dezer ten einde spoedende Decembermaand en misschien het belangrijkste van het geheele jaar: de Boodschap van den President dier andere republiek, van de Vereenigde Staten. Ik kan daarover kort zijn omdat iedere dag nieuwe stof aanbrengt en dus al wat ik hierover zou kunnen zeggen binnen de week oud zal zijn.
De geschiedenis van het conflict is in het kort deze: Engeland heeft een grondgebied-geschil met Venezuela. Dit land doet het voorstel het conflict aan een scheidsrechterlijk onderzoek te onderwierpen. Engeland weigert dit, voorzoover drie vierden van het bedoelde grondgebied betreft, omdat het zijn aanspraken dààrop volkomen onbetwistbaar acht. De Vereenigde Staten, waartoe Venezuela niet behoort, bemoeien zich met de zaak, daarbij steunende op wat zij de Monroe-leer gelieven te noemen en wat feitelijk niets anders is dan een niet door het volkenrecht erkende theorie van een president van 1823, strekkende om de inmenging van Europa in de zaken van het Westelijk werelddeel te beperken. Lord Salisbury
| |
| |
wijst de bemoeiingen van de Vereenigde Staten af, zeggende dat hem van een algemeen geldend rechtsbeginsel, als de Monroe-leer zou bevatten, niets bekend is, en dat Engeland zijn gegronde aanspraken zal weten te handhaven zonder de medewerking van president Cleveland. Na een tijd wachtens zendt deze dan zijn zonderlinge Boodschap de wereld in, behelzende dat hij een commissie zal benoemen om de zaak uit te maken en dat zoowel Engeland als Venezuela zich aan haar uitspraak zullen hebben te onderwerpen. Zoo niet: oorlog!
Als een dergelijke taal niet zoo gevaarlijk was, zou zij in hooge mate belachelijk zijn. Zij verkondigt wat een ongehoorde aanmatiging zou wezen, welke geen vrij land - Engeland met zijn wereldheerschappij allerminst - zich zou kunnen laten welgevallen. Dit rijk moge dan ook nog zoozeer ongelijk gehad hebben met het oorspronkelijke arbitrage-voorstel te verwerpen, het heeft thans - zeldzaam verschijnsel - tegenover de Unie de sympathie van geheel Europa.
In Amerika zelf schijnt de opinie ten gunste van president Cleveland te zijn. Er gaan wel andere stemmen op, maar die zijn toch in de minderheid. Evenwel - zoo werd vernomen - de heele boodschap kon wel eens niets anders zijn dan een verkiezingsmanoeuvre.
Zonderling land, waar zoo iets mogelijk is en geduld wordt! Maar moge het ondertusschen toch maar een manoeuvre zijn. Want een oorlog tusschen de twee verwante staten ware een verschrikkelijke ramp voor beide en voor de geheele wereld. Iets dergelijks wordt dan ook als een onmogelijkheid beschouwd; men zal het moeten zien om het te gelooven. De lang gekoesterde haat tegen Engeland is ginds nu eens tot uitbarsting gekomen; dat zal misschien goed doen en hem eerder doen bekoelen. Een heilzame les viel al dadelijk uit de beursberichten te trekken; de enkele verschijning van Cleveland's fanfaronnade was voldoende om den geldkoers ter New-Yorksche beurs van 2½ tot 90 pct. te doen stijgen. Dat wil zeggen dat men dien dag geen f 100 te leen kon krijgen dan indien men er f 190 voor wilde terug betalen! Daar nu, naar men zegt, in Amerika alles voor geld te koop is, zullen de handelsbelangen het ten slotte misschien nog winnen van de ‘nationale eer.’
Ook deze quaestie heeft 1896 op te lossen. Dat het een bedachtzaam en verstandig jaar zij!
22 December.
P.v.D.
|
|